1951
JOH. BR0ERE
«^KALENDERS
A d mini stratiekantoor
De eerste spoorlijn kwam tot stand.
KOELKASTEN
HOUTSNEDEN
TEKENINGEN
AQUARELLEN
IJsvereniging
»IJsclub Schoorl«
BOEKHOUDING
BELASTINGZAKEN
Boekh. C. Oldenburg
FEUILLETON
Stephenson was niet de uitvinder.
De stoomlocomotieven, die nu
met grote snelheid over de rails
denderen, zijn reeds 125 jaar ge
leden in zeer primitieve vorm ont
worpen. Niemand zal ontkennen,
dat hun glorietijd al weer voorbij
is, wanneer wij zien naar de elec-
trische treinen en diesels. Overal
wordt de stoom vervangen door
electriciteit en olie. De locomotief
in zijn klassieke gedaante, ont
worpen door de Engelsman Geor
ge Stephenson, heeft welhaast af
gedaan nu overal ter wereld de
electriciteit terrein wint, omdat zij
goedkoper is en de snelheid er
door toeneemt.
Men zegt wel eens, dat een uit
vinding op toevalligheid berust.
Dat is pertinent onjuist, want wij
zien alle grote uitvindingen sa
menvallen met het tijdperk, waar
in er grote behoefte ontstond aan
verbetering van een bepaalde
productietechniek. Het beste be
wijs van deze stelling kan worden
geleverd met de ontwikkelings
geschiedenis van de locomotief.
In het begin van de negentien
de eeuw stond Engeland op de
drempel van de industriële revo
lutie. In deze periode zien wij
overal het productietempo met
verrassende snelheid opgevoerd.
Is het wonder, dat er in die dagen
ook ijverig gezocht werd naar een
snel verkeersmiddel, dat de in
grote hoeveelheden vervaardigde
goederen in korte tijd naar verre
27 September 1825 reed
de eerste goederentrein.
streken kon overbrengen? De
man, die de sleutel vond om het
verkeersvraagstuk van de 19e
eeuw op te lossen, was een een
voudige mijnwerkerszoon, zonder
academische opleiding, maar met
een ongekende wil en volharding
en een zeer goed verstand.
George Stephenson werd ge
boren in de groezelige arbeiders
hut, die het grootste gedeelte van
de arbeiders der vorige eeuw tot
woonplaats diende. Hij was de
zoveelste zoon in dit grote gezin,
waarvan de kostwinner stoker
was in een kolenmijn. George
werd met zorgvolle gezichten op
de wereld verwelkomd en hij zou
al zeer jong mee moeten helpen
een broodje te verdienen. Als
kind was hij veehoeder in de
buurt van Newcastle. In zijn vijf
tiende levensjaar kwam er echter
een plaatsje vrij in de mijn, waar
ook zijn vader werkte, en omdat
het baantje beter betaald werd,
stapte George zonder blikken of
blozen over van de landbouw
naar de mijnindustrie en werd
hulpstoker.
Dag in dag uit liep de jonge
Stephenson achter de blinde mijn-
paarden, die kolen aanvoerden
voor de stoommachine. Hij deed
zijn werk niet mechanisch, maar
dacht er voortdurend over hoe hij
dat kolenvervoer over de nog
houten rails kon verbeteren, ter
wijl daarnaast zijn belangstelling
werd gewekt door de slechte
pompen en de mijnverlichting, die
beide in miserabele toestand ver
keerden. De waterafvoer uit de
mijn was zeer onvoldoende en de
verlichting bestond uit grauw
vuren, die bij de gasontwikkeling
een groot gevaar opleverden voor
de mijnwerkers.
Eerst de pompen.
Wij zien dus, dat Stephenson
zijn aandacht doelbewust richtte
op de verbetering van artikelen,
die onvoldoende in een behoefte
voorzagen. Met de pompen boek
te hij het eerst succes. Hij bracht
hier een geniale verbetering op
aan, die werd opgemerkt door een
ingenieur. Deze zorgde daarop,
dat George tot opzichter werd
benoemd, waardoor hij meer ge
legenheid kreeg zich te ontwikke
len en ook de avondschool kon
bezoeken.
Weldra begon men respect
voor Stephenson te krijgen en aan
zijn oordeel enig gewicht te hech
ten. Om de nodige boeken in be
zit te krijgen, deed hij allerlei
boodschappen en karweitjes na
zijn lange werkdag. Men moet
zich afvragen, waar hij nog de
tijd vandaan haalde om te stu
deren. Zijn ongekende leergierig
heid en werkkracht begon echter
vruchten af te werpen. Hij ont
wierp een mijnlamp, die zeer goed
voldeed, doch waar hij geen an
der voordeel van heeft genoten
dan dat de aandacht der indus
triëlen op hem gevestigd werd.
Deze tegenslag was te wijten aan
concurrentie. Ongeveer gelijktij
dig met Stephenson vond Sir
Humphry Davy ook een mijnlamp
uit en de grotere financiële draag
kracht van de laatste zal wel de
oorzaak zijn geweest, dat hij zijn
naam aan de nieuwe verlichting
wist te verbinden.
Hoe teleurstellend dit ook was
voor Stephenson, weldra bleek,
dat hij nog meer pijlen op zijn
boog had. Een ondernemende
lord had hem namelijk de midde
len verschaft om een nieuw model
locomotief te bouwen. In 1814,
juist voor de val van Napoleon,
slaagde George erin de „Blu-
cher", zoals hij zijn eerste product
noemde, in beweging te brengen.
De nieuwe machine trok acht wa
gens van 30 ton met een snelheid
van 7.5 km per uur en betekende
een omwenteling in de stoomtrac-
tie.
Er waren echter ook nog moei
lijkheden met de locomotief, al
was het startsysteem voor die tijd
uniek met het nieuwe principe
van de koppelstaven voor de wie
len. De ,,Blucher" ging telkens
stilstaan om weer „op adem" te
komen, want het stoomverlies was
nog te groot. Ook hier werd een
éénvoudige oplossing gevonden,
die zelfs in de modernste stoom
locomotieven nog toepassing
vindt. Men voerde voortaan de
afdampstoom van de cylinders
naar de schoorsteen, waardoor de
luchttoevoer in de haard werd
vergemakkelijkt. Naast dit alles
werd het vlampijpsysteem van de
Franse ingenieur Séguin overge
nomen. Hierdoor werd de stoom-
productie nog meer opgevoerd.
De eerste spoorlijn.
Stephenson was niet de uitvin
der der locomotief. Het beginsel
komt reeds van James Watt,
maar in 1804 had Richard Trevi-
thick ook al een complete loco
motief op rails gebouwd. Nadien
had menig constructeur zijn
krachten aangewend om het er
gerniswekkende ding te verbete
ren. Tenslotte slaagde Stephen
son, door alle goede vindingen
toe te passen en te vervolmaken.
Hij was niet de uitvinder van
de locomotief, maar de grond
legger van het moderne spoor
wegverkeer, dat nu spoedig al zijn
aandacht zou opeisen. De „Stock
ton en Darlington-Railway" nam
hem in dienst, zodat hij nu alle
tijd kon besteden aan de verbete
ring en toepassing van zijn troe
telkind, de locomotief.
In 1825 had hij een zeer goede
machine geconstrueerd, die nu
voor practische doeleinden zou
worden aangewend. Op 27 Sep
tember van dat jaar opende men
een spoorlijn van Stockton naar
Darlington met eengoede
rentrein. Tussen deze 2 plaatsen
werd de eerste spoorbaan ter we
reld gelegd. Haar doel was niet
het vervoer van reizigers maar
een efficiënt kolenvervoer, dat in
verband met de zich snel uitbrei
dende industrie zeer gewenst
was. De snelheid van de locomo
tief was inmiddels reeds opge
voerd tot ongeveer 15 km per uur.
Men vond de grote vaart van het
ding verontrustende, een duivelse
vinding!
Vijf jaar later, toen Stephenson
zijn nieuwste machine, de Vuur
pijl, liet proefdraaien, haalde deze
een topsnelheid van 40 km per
uur. Enkele ingenieurs maakten
er een tochtje mee en verklaarden
naderhand, dat deze gevaarlijke
snelheid niet mocht worden over
schreden, daar zij de verstik
kingsdood tengevolge zou kunnen
hebben!
Spoedig na zijn eerste succes
werd aan de grote constructeur
Stephenson, hij was nu beroemd
geworden de bouw van de
spoorlijn tussen Liverpool en
Manchester opgedragen. Op dit
traject had voor het eerst perso
nenvervoer op grote schaal plaats
en sindsdien heeft de locomotief
de wereld veroverd, totdat deze
eeuw hem beconcurreerde met
electriciteit en dieseltractie.
Spoorwegen blijven.
Het moge waar zijn, dat de ont
wikkeling van de moderne tech
niek de locomotief naar het twee
de plan heeft verschoven, het
spoorwegverkeer zal nog lang
een zeer voorname plaats in de
maatschappij blijven innemen.
Wellicht ook, nadat de atoom
kracht voor vredesdoeleinden zal
worden aangewend.
Dat spoorwegverkeer nam 125
jaar geleden een aanvang, dank
zij de grote technische gaven en
het organisatietalent van George
Stephenson. Door de opbouw van
het spoorwegwezen zullen 27
September en de naam van Ste
phenson nog lang aangename
herinneringen wekken bij ons, die
van dat verkeer reeds zo lang
hebben geprofiteerd en er ook zo
vele rijke vruchten van hebben
geplukt.
A. G. H.
Kunstenaars Centrum Bergen
van wijlen B. ESSERS
Kunstzaal „De Rustende Jager", Bergen
geopend van 23 December t./m. 1 Jan.
uitsluitend van 14,3016,30 uur.
(Eerste Kerstdag gesloten)
roept gegadigden op om te pachten t
a Consumptietent inclusief
Garderobe
b Rijwielstalling
Inlichtingen bij de Secretaris.
Biljetten inleveren vóór 27 Dec.
tot 6 uur n.m.
Het Bestuur
Secretaris J. C. SCHOTVANGER
Kanaalkade E 52, Schoorldam
Hertenlaan 6, Bergen, Tel. 2697
VERZORGT UW
DAG-
MAAND-
Verkrijgbaar bij
Ook weer de
prachtige
FOTO-KALENDER
„Nederland in Beeld"
voor elk bedrijf
C. A. Tuyn, Breelaan 52, Bergen
BLOEMKWEKER IJ
Lijtweg 44, Bergen
Voor de Kerstdagen
ruime sortering Kerststukjes, cyclamen,
begonia's, primula's, gevulde bloem-
bakjes, kerstbomen
Uiterst lage prijzen
Westfries streekverhaal
9 door MAARTJE ZELDENRIJK
HOOFDSTUK 5.
Een paar avonden later had hij het „hoekje van de Beemster'
zoals hij zijn doek in gedachten al genoemd had, vrijwel geheel
klaar. Hier en daar wilde hij nog wat accentueren, vooral die
mooie bloesems en dat moest nu gebeuren, want met dit bizon
der warme weer zou de bloei wel gauw afgelopen zijn.
Hij was zo verdiept in zijn werk, dat hij er geen erg in had,
dat er iemand al geruime tijd achter hem had gestaan. Toen hij
zich op een gegeven ogenblik omdraaide om een andere tube
verf uit de doos te nemen, zag hij iemand staan. Het was Jan-
nie, de jongste dochter van de boer. Ze had een en al oog voor
het doek.
„Wat hebt U dat mooi gedaan!" zei ze bewonderend. „Het
lijkt precies."
„Vindt U?" was het enige, wat Wim op dit moment wist te
antwoorden.
,,U schildert zeker vaker?"
„Ja, zeker," antwoordde Wim met een plotseling invallende
guitigheid; „iedere dag hier aan de boerderij. En anders op de
schepen."
Ze schoot in een lach. Lieve help, wat had ze een leuke
kuiltjes in haar wangen, als ze lachte. En een leuke toet had ze
ook. Eigenlijk had hij daar nog nooit op gelet. Hij zou haar best
eens willen zien schilderen, maar of hij dat kon
„Ik bedoel, of U dit werk wel eens meer doetOf bént
U eigenlijk kunstschilder?"
„Nee hoor," antwoordde hij, in zijn zak zoekend naar het
doosje sigaretten. „Ik ben maar gewoon huis- en tuinschilder.
Maar dit is een liefhebberij van me. Als ik zo tijd heb, mag ik
graag een schilderwerkje maken. En nu ik hier buiten ben, wil ik
er van profiteren, door een paar doekjes te maken."
„Als U het verkoopt, krijgt U er vast veel geld voor."
„Misschien wel," antwoordde hij verstrooid. „Maar dat is de
bedoeling toch niet. Ik schilder in de eerste plaats voor m'n ge
noegen. Ieder mens heeft zo z'n liefhebberijen en dat is de
mijne."
„Nou, maar het is toch werkelijk mooi. Ik wed, dat U er veel
geld voor krijgt, als U er mee naar de overkant gaat."
„Naar de overkant?" herhaalde Wim, niet begrijpend.
Ze wees naar de boerderij, waarvan hij een gedeelte had ge
schilderd. „Onze overburen, Ernsting heten ze. Ze zijn heel
geschikt."
„Nou," antwoordde hij luchtig, „we zullen wel eens zien, als
het allemaal klaar is."
„U moet onze boerderij ook eens schilderen. Vader zou het
vast mooi vinden en er wel wat voor over hebben."
Hij stak een sigaret op en draaide zich lachend om. „Jullie
boeren denken zeker alleen maar in geld, hè?"
Nu was het haar beurt om verwonderd te kijken. „In geld?"
herhaalde ze. „Hoe bedoelt U dat?"
„Nou, kijk eens, zoals ik al gezegd heb, schilder ik uitsluitend
voor m'n genoegen. Dat vind ik prettig. Je hebt mensen, die
postzegels verzamelen en zij kunnen daar bijvoorbeeld een hele
Zondag zoet mee zijn. Hun grootste genoegen is hun verzame
ling bekijken en er af en toe wat zegels aan toevoegen. Weer
een ander houdt van vissen. Die zitten 's zomers voor dag en
dauw al aan de waterkant met een hengel en wat er al zo meer
bij hoort. Een derde houdt van duiven en doet mee aan post-
duivenwedstrijden. Allemaal voor hun pleizier, nietwaar? Niet
om er geld mee te verdienen. Welnu, zo schilder ik voor mijn
genoegen en het laatste, waaraan ik denk is: zou ik er geld voor
kunnen krijgen. Maar bij jullie schijnt dat anders te zijn. Ik
neem aan, dat U bijvoorbeeld geen hobby heeft."
„Hobby? Wat is dat?"
„Nou, liefhebberij dan. Dat is er een goed Nederlands woord
voor."
„Och, ik weet het niet, Daar heb ik eigenlijk geen tijd voor."
„Daar heb je het al. Ik wil niets geen kwaads zeggen, dus
begrijp me niet verkeerd. En ik neem aan, dat het in het boeren
bedrijf ook wel niet anders zal kunnen. Maar jullie staan 's mor
gens vroeg op en gaan aan het werk. Behalve dan een half uurtje
voor het eten en 's middags een uurtje voor een middagdutje,
werken jullie tot het donker is. En daarna misschien nog even
de krant lezen en dan naar bed. Veel vrije tijd is er niet. Jullie
werken, eten en slapen. Nu ja, Zondags, dan wordt er natuur
lijk niet gewerkt. Maar wat doet U dan zo'n hele Zondag?"
„Wel, we gaan naar de kerk en als het mooi weer is, maken
we 's middags een wandeling of we lezen een boek. Vergeet
niet, dat op Zondag het vee ook gemolken moet worden en ge
voerd en zo. Dat is het. Wat moet je anders doen?"
„Zie je, dat is het verschil van jullie leven met het onze.
Als ik, nu ik hier werk, een avond-uurtje vrij heb, dan mag ik
graag schilderen. Dat is mijn liefhebberij. En dan denk ik niet
aan geld. Als U dit schilderijtje bekijkt, dan is een van Uw
eerste gedachten: dat kan flink wat geld opbrengen. Omdat
jullie zo met alles denken. Als straks de haver op het land goed
staat
„We verbouwen geen haver."
„Nou ja, iets anders dan. En dan denkt uw vader wellicht:
dat zal wel een aardig centje opbrengen. Als er een varken vet
gemest is, dan denkt uw vader: dat zal me zoveel of zoveel op
brengen. En daarom is ook Uw gedachte altijd zo: wat is het
waard? Heb ik gelijk of niet?"
Ze lachte en trok met haar klomp figuurtjes in het kleine
paadje tussen de grasperken in.
„Ja, zoals U het zegt, zal het wel zijn. We zijn nu eenmaal
anders dan de mensen in de steden. Wat zul je daaraan doen?
En wat U zei van de haver en dat varken, vergeet niet, dat dit
alles deel uitmaakt van ons werk. U schildert huizen en krijgt
daarvoor loon. Wij verbouwen gerst en andere gewassen, heb
ben koeien, varkens en kippen, om geld te verdienen. Maar dit
schilderwerk, dat U in uw vrije tijd doet, kan toch ook geld
opbrengen? Ik bedoel dit: U kunt zodoende wat bijverdienen."
Hij gooide de rest van de sigaret, die hij gerookt had, voor
zich neer en trapte het peukje uit. „Ja, inderdaad, dat zou kun
nen. Maar veel brengt het heus niet op, juffrouw Blauwboer.
Het was voor het eerst dat hij haar achternaam noemde. -Er
zijn zoveel mensen, die zoals ik, schilderen kunnen en de mees
ten doen het nog veel mooier dan ik."
„Maar ik vind het mooi en ik denk, dat vader het ook wel
mooi zal vinden. Als U het nu zou kunnen verkopen, deed U
het dan?
Hij lachte geamuseerd. „Misschien."
„Houdt U het liever?"
Hij antwoordde weer: „Misschien. Soms vind ik een doek zo
geslaagd, dat ik er geen afstand van kan doen, in dieder geval
niet verkoop. Maar als ik er iemand een plezier mee kan aoen,
dan zou ik het net zo lief weggeven."
„Ik hoor het al, U bent een slechte koopman. Moet U er nog
veel aan doen?"
„Morgenavond om deze tijd is het klaar. En Vrijdagavond
ga ik ergens anders aan beginnen. Ik heb nog een aardig plekje
hier ontdekt, dat wil ik schilderen."
Meer werd er niet gesproken, maar tot Wim's grote verwon
dering kwam de volgende avond Jannie met een andere jonge
vrouw zijn schilderwerk bekijken. Hij had er geen erg in gehad,
dat Jannie eerst de oprijlaan was uitgelopen naar de overkant
en dat zij enkele minuten later was teruggekomen met het buur
meisje.
Deze laatste uitte een kreet van verrassing, toen zij zag, dat
Wim hun boerderij geschilderd had.
„Maar dat is mooi!" riep ze bewonderend uit. „Vooral de
bloesems van de bomen komen zo mooi uit. O, maar als het
klaar is, dan moet U het eens meenemen naar ons om het vader
te laten zien."
Wim haalde zijn penseel van het doek en keek de twee meis
jes verwonderd aan. Toen begreep hij het half.
„Woont U daar?" vroeg hij, wijzend naar de overkant.
„Ja. Als het klaar is, komt U het dan laten zien?"
Nu werd Wim weer verlegen. „Och, zoveel bizonders is het
niet. Ik ben maar een amateur."
„Mijnheer schildert uit liefhebberij," legde Jannie uit.
Maar ten slotte werd men het er over eens, dat Wim, als hij
er vanavond de laatste hand aan gelegd had, het de volgende
avond op de boerderij aan de overkant zou laten zien.
De dag daarna waren de beide schilders aan het werk en zo
terloops vertelde Wim aan zijn maat, dat er wellicht aan de
overkant interesse was voor zijn schilderij.
Broeksma keek hem een ogenblik aan en knikte toen. „Dat heb
ik wel gedacht," zei hij. „Je schildert ook niet slecht. Je moet
het wat meer doen, jong. Als straks de economische toestand
wat beter is, kun je er wel geld voor maken."
„Alweer geld!" riep Wim geërgerd uit. „Goeie genade, wat
een materialist ben jij ook al. Wil je wel geloven, dat ik nooit
aan geld denk, als ik schilder? Ik doe het voor m'n plezier."
„Wel, dat geeft toch niets? Maar als jij er zo een paar centen
bij kunt verdienen, waarom zul je het dan niet doen? Ik wou wel,
dat ik zo kon kladderen als jij, dat zat ik iedere avond een schil
derijtje klaar te maken. In Amsterdam zou ik er wel geld voor
zien te krijgen: een tientje voor iedere schilderij, dat zou een
bijverdienste zijn van vijftig piek. Mens, wat zou moeder gek
op me zijn, als ik iedere week vijf tienen extra thuis bracht!"
„Ja, jij, bromde Wim. „Maar ik ben vrijgezel."
„Hoor eens hier, beste jongen," zei Broekman eensklaps veel
ernstiger, neem een goede raad aan van een1 oudere man: als
jij wat kunt bijverdienen met je schilderijtjes, doe het dan en
spaar je geld op. Later kun je het best nodig hebben, als je gaat
trouwen of zo."
„Bedankt voor de tip; ik geloof, dat het nog zo gek niet is."
's Avonds ging Wim, het schilderijtje netjes ingepakt in een
stuk papier, naar de overkant. Als die griet nu maar gezegd
heeft, dat ik vanavond kom, dacht Wim, een beetje onwennig,
anders heb je nog kans, dat ze de hofhond op me af sturen.
Dat niet elk bedrijf in de Beemster een hond heeft, dat besefte
Wim op dit ogenblik niet. Enfin, als-ie niet kwajer was dan
die van Blauwboer, dan zou het wel gaan. Want tot grote ver
wondering van alle huisgenoten was Wim de tweede dag van
zijn verblijf op „Bouwlust" al goede vrienden met „Hek", de
grote ruige bouvier. Toen de boerin hem, gewoontegetrouw,
's avonds losgelaten had, was Wim, trots alle waarschuwingen,
terstond naar de hond gegaan, had hem vertrouwelijk op de rug
en de kop getikt en had hem fluisterend toegesproken. Toen
Wim zich omdraaide, was de hond hem kwispelstaartend ge
volgd. En de boer had verklaard, dat dit de eerste vreemde was,
waar Hek niet „lilluk" tegen deed. En sedertdien was Wim
goede maatjes met de bouvier.
Wim liep de weg over naar de boerderij, die niet zo ver van
de straat af lag. Maar daar scheen men al op zijn komst voor
bereid. De hele familie zat buiten op een bank en een paar
stoelen, na gedane arbeid te genieten van het zachte voorjaars
weer.
„Daar hebben we de schilder van de overkant zeker," zei de
boer, een kleine gezette man, met een vriendelijke oogopslag.
„Ja, antwoordde Wim, min of meer verlegen, omdat hij zijn
schilderij kwam laten zien. „Gisteravond was Uw dochter bij
onsaan de overkant zal ik maar zeggen, en die vond, dat
ik het aan U moest laten zien. Het is klaar."
Een beetje zenuwachtig haalde hij het papier, dat er omheen
zat, er af en toonde het de boer. Deze nam het aan en hield het
een eindje van zich af. Dadelijk schaarden alle huisgenoten zich,
bewonderend om hem heen.
Het „och, wat mooi!" en „het is net echt!" streelde Wim wel
een beetje en toen hij bemerkte, dat men het inderdaad geslaagd
vond, verdween zijn zenuwachtigheid en verlegenheid en al
spoedig stond hij tussen de anderen in, vertellende, dat hij het in
vier avonden had geschilderd.
„Zo," zei de boer ten slotte, nadat hij er zeker wel vijf minu
ten naar gekeken had, „maar dat krijg je niet meer terug, jonge
man. Vertel maar, wat je er voor hebben moet, maar niet te veel,
want het is een slechte tijd tegenwoordig. Doch, dat zullen jullie
in de stad ook wel weten, niet?"
„Tja, wat moet ik daarvoor vragenWim lachte een
beetje en keek de kring eens rond. „Ik verkocht tot nu toe
nooit mijn schilderwerk. Thuis hangt wat van me en ik heb er
ook wel eens een paar weggegeven. Maar als twintig gulden niet
te veel is
„Ben je gek, man, twintig gulden voor zo'n schilderij
Wim schrok. „Nu ja, als U dat te duur vindt
Ze lachten allemaal. „Ik hoor het al," antwoordde de boer,
gul naar hem toelopend en hem op de schouders kloppend, „je
bent een beter schilder dan handelaar. Dus ik mag het hebben
voor die prijs?"
Hij hield de hand met de vlakke kant boven voor de jonge
man. Wim, die wist, dat de meeste boeren zo hun vee verkopen,
sloeg onmiddellijk toe en lachte. „Verkocht," zei hij.
De boer bekeek het schilderij nog eens en liep er toen mee
naar binnen. Even later kwam hij terug met een briefje van
vijf en twintig gulden en een sigaar.
„Ik vind: alle waar naar zijn geld. Twintig gulden vind ik te
goedkoop. Dat zou ik met m'n geweten niet overeen kunnen
brengen. Hier, dat is het dubbel en dwars waard en hier heb
je nog een sigaar voor de moeite van het brengen."
Wim bedankte en nam met grote ogen het bankbiljet en de
sigaar aan. Tenslotte stak hij de laatste in zijn mond, terwijl hij
het briefje opvouwde en wegborg. Toen hij na een korte groet
weer wilde vertrekken, werd hij uitgenodigd nog even een kop
koffie te blijven drinken, hetgeen hij graag deed.
Tegen de schemering kwam hij op „Bouwlust" terug. Hek
bromde goedaardig en kwispelde met zijn staart, toen Wim hem
passeerde in zijn hok. Bij het achterhuis stond Jannie en keek
hem vol verwachting aan.
„En? Is het verkocht?"
„Ja," antwoordde hij lachend. „Ik ben het al kwijt."
„En, als ik niet onbescheiden ben, wat hebt U er voor ge
kregen?"
„Wat? Vijf en twintig gulden?" Ze sloeg de handen in elkaar
van verbazing en keek hem ongelovig aan.
„Ja, vervolgde hij voldaan, „dat had U niet gedacht, hè? Ik
vroeg er twintig voor en kreeg nog vijf gulden meer en deze
sigaar."
„Maarmaarsnapt U dan niet, dat U met gemak het
dubbele had kunnen vragen?"
De half-opgerookte sigaar viel van schrik haast uit zijn mond.
Schaapachtig keek hij het meisje aan en herhaalde stotterend:
„Het dub...dubbele?"
„Ja, natuurlijk!" Ze schaterde het uit. „Vijftig gulden had U
er voor moeten vragen, dan had U het ook gekregen! Ziet U
nu wel, dat U niet handelen kunt? En dat kunnen wij, boeren,
nu juist wel
Wim, die niet wist, hoe hij het had, keek het meisje wezen
loos aan. Hij herhaalde, in gedachten prevelend: „Vijftig gul
dendat verdien ik nauwelijks in twee weken."
„Zo? Wel, een reden te meer, om voortaan met het verkopen
van een schilderij een niet te laag bedrag 'te noemen."
(Wordt vervolgd)