1951 JOH. BR0ERE «^KALENDERS A d mini stratiekantoor De eerste spoorlijn kwam tot stand. KOELKASTEN HOUTSNEDEN TEKENINGEN AQUARELLEN IJsvereniging »IJsclub Schoorl« BOEKHOUDING BELASTINGZAKEN Boekh. C. Oldenburg FEUILLETON Stephenson was niet de uitvinder. De stoomlocomotieven, die nu met grote snelheid over de rails denderen, zijn reeds 125 jaar ge leden in zeer primitieve vorm ont worpen. Niemand zal ontkennen, dat hun glorietijd al weer voorbij is, wanneer wij zien naar de elec- trische treinen en diesels. Overal wordt de stoom vervangen door electriciteit en olie. De locomotief in zijn klassieke gedaante, ont worpen door de Engelsman Geor ge Stephenson, heeft welhaast af gedaan nu overal ter wereld de electriciteit terrein wint, omdat zij goedkoper is en de snelheid er door toeneemt. Men zegt wel eens, dat een uit vinding op toevalligheid berust. Dat is pertinent onjuist, want wij zien alle grote uitvindingen sa menvallen met het tijdperk, waar in er grote behoefte ontstond aan verbetering van een bepaalde productietechniek. Het beste be wijs van deze stelling kan worden geleverd met de ontwikkelings geschiedenis van de locomotief. In het begin van de negentien de eeuw stond Engeland op de drempel van de industriële revo lutie. In deze periode zien wij overal het productietempo met verrassende snelheid opgevoerd. Is het wonder, dat er in die dagen ook ijverig gezocht werd naar een snel verkeersmiddel, dat de in grote hoeveelheden vervaardigde goederen in korte tijd naar verre 27 September 1825 reed de eerste goederentrein. streken kon overbrengen? De man, die de sleutel vond om het verkeersvraagstuk van de 19e eeuw op te lossen, was een een voudige mijnwerkerszoon, zonder academische opleiding, maar met een ongekende wil en volharding en een zeer goed verstand. George Stephenson werd ge boren in de groezelige arbeiders hut, die het grootste gedeelte van de arbeiders der vorige eeuw tot woonplaats diende. Hij was de zoveelste zoon in dit grote gezin, waarvan de kostwinner stoker was in een kolenmijn. George werd met zorgvolle gezichten op de wereld verwelkomd en hij zou al zeer jong mee moeten helpen een broodje te verdienen. Als kind was hij veehoeder in de buurt van Newcastle. In zijn vijf tiende levensjaar kwam er echter een plaatsje vrij in de mijn, waar ook zijn vader werkte, en omdat het baantje beter betaald werd, stapte George zonder blikken of blozen over van de landbouw naar de mijnindustrie en werd hulpstoker. Dag in dag uit liep de jonge Stephenson achter de blinde mijn- paarden, die kolen aanvoerden voor de stoommachine. Hij deed zijn werk niet mechanisch, maar dacht er voortdurend over hoe hij dat kolenvervoer over de nog houten rails kon verbeteren, ter wijl daarnaast zijn belangstelling werd gewekt door de slechte pompen en de mijnverlichting, die beide in miserabele toestand ver keerden. De waterafvoer uit de mijn was zeer onvoldoende en de verlichting bestond uit grauw vuren, die bij de gasontwikkeling een groot gevaar opleverden voor de mijnwerkers. Eerst de pompen. Wij zien dus, dat Stephenson zijn aandacht doelbewust richtte op de verbetering van artikelen, die onvoldoende in een behoefte voorzagen. Met de pompen boek te hij het eerst succes. Hij bracht hier een geniale verbetering op aan, die werd opgemerkt door een ingenieur. Deze zorgde daarop, dat George tot opzichter werd benoemd, waardoor hij meer ge legenheid kreeg zich te ontwikke len en ook de avondschool kon bezoeken. Weldra begon men respect voor Stephenson te krijgen en aan zijn oordeel enig gewicht te hech ten. Om de nodige boeken in be zit te krijgen, deed hij allerlei boodschappen en karweitjes na zijn lange werkdag. Men moet zich afvragen, waar hij nog de tijd vandaan haalde om te stu deren. Zijn ongekende leergierig heid en werkkracht begon echter vruchten af te werpen. Hij ont wierp een mijnlamp, die zeer goed voldeed, doch waar hij geen an der voordeel van heeft genoten dan dat de aandacht der indus triëlen op hem gevestigd werd. Deze tegenslag was te wijten aan concurrentie. Ongeveer gelijktij dig met Stephenson vond Sir Humphry Davy ook een mijnlamp uit en de grotere financiële draag kracht van de laatste zal wel de oorzaak zijn geweest, dat hij zijn naam aan de nieuwe verlichting wist te verbinden. Hoe teleurstellend dit ook was voor Stephenson, weldra bleek, dat hij nog meer pijlen op zijn boog had. Een ondernemende lord had hem namelijk de midde len verschaft om een nieuw model locomotief te bouwen. In 1814, juist voor de val van Napoleon, slaagde George erin de „Blu- cher", zoals hij zijn eerste product noemde, in beweging te brengen. De nieuwe machine trok acht wa gens van 30 ton met een snelheid van 7.5 km per uur en betekende een omwenteling in de stoomtrac- tie. Er waren echter ook nog moei lijkheden met de locomotief, al was het startsysteem voor die tijd uniek met het nieuwe principe van de koppelstaven voor de wie len. De ,,Blucher" ging telkens stilstaan om weer „op adem" te komen, want het stoomverlies was nog te groot. Ook hier werd een éénvoudige oplossing gevonden, die zelfs in de modernste stoom locomotieven nog toepassing vindt. Men voerde voortaan de afdampstoom van de cylinders naar de schoorsteen, waardoor de luchttoevoer in de haard werd vergemakkelijkt. Naast dit alles werd het vlampijpsysteem van de Franse ingenieur Séguin overge nomen. Hierdoor werd de stoom- productie nog meer opgevoerd. De eerste spoorlijn. Stephenson was niet de uitvin der der locomotief. Het beginsel komt reeds van James Watt, maar in 1804 had Richard Trevi- thick ook al een complete loco motief op rails gebouwd. Nadien had menig constructeur zijn krachten aangewend om het er gerniswekkende ding te verbete ren. Tenslotte slaagde Stephen son, door alle goede vindingen toe te passen en te vervolmaken. Hij was niet de uitvinder van de locomotief, maar de grond legger van het moderne spoor wegverkeer, dat nu spoedig al zijn aandacht zou opeisen. De „Stock ton en Darlington-Railway" nam hem in dienst, zodat hij nu alle tijd kon besteden aan de verbete ring en toepassing van zijn troe telkind, de locomotief. In 1825 had hij een zeer goede machine geconstrueerd, die nu voor practische doeleinden zou worden aangewend. Op 27 Sep tember van dat jaar opende men een spoorlijn van Stockton naar Darlington met eengoede rentrein. Tussen deze 2 plaatsen werd de eerste spoorbaan ter we reld gelegd. Haar doel was niet het vervoer van reizigers maar een efficiënt kolenvervoer, dat in verband met de zich snel uitbrei dende industrie zeer gewenst was. De snelheid van de locomo tief was inmiddels reeds opge voerd tot ongeveer 15 km per uur. Men vond de grote vaart van het ding verontrustende, een duivelse vinding! Vijf jaar later, toen Stephenson zijn nieuwste machine, de Vuur pijl, liet proefdraaien, haalde deze een topsnelheid van 40 km per uur. Enkele ingenieurs maakten er een tochtje mee en verklaarden naderhand, dat deze gevaarlijke snelheid niet mocht worden over schreden, daar zij de verstik kingsdood tengevolge zou kunnen hebben! Spoedig na zijn eerste succes werd aan de grote constructeur Stephenson, hij was nu beroemd geworden de bouw van de spoorlijn tussen Liverpool en Manchester opgedragen. Op dit traject had voor het eerst perso nenvervoer op grote schaal plaats en sindsdien heeft de locomotief de wereld veroverd, totdat deze eeuw hem beconcurreerde met electriciteit en dieseltractie. Spoorwegen blijven. Het moge waar zijn, dat de ont wikkeling van de moderne tech niek de locomotief naar het twee de plan heeft verschoven, het spoorwegverkeer zal nog lang een zeer voorname plaats in de maatschappij blijven innemen. Wellicht ook, nadat de atoom kracht voor vredesdoeleinden zal worden aangewend. Dat spoorwegverkeer nam 125 jaar geleden een aanvang, dank zij de grote technische gaven en het organisatietalent van George Stephenson. Door de opbouw van het spoorwegwezen zullen 27 September en de naam van Ste phenson nog lang aangename herinneringen wekken bij ons, die van dat verkeer reeds zo lang hebben geprofiteerd en er ook zo vele rijke vruchten van hebben geplukt. A. G. H. Kunstenaars Centrum Bergen van wijlen B. ESSERS Kunstzaal „De Rustende Jager", Bergen geopend van 23 December t./m. 1 Jan. uitsluitend van 14,3016,30 uur. (Eerste Kerstdag gesloten) roept gegadigden op om te pachten t a Consumptietent inclusief Garderobe b Rijwielstalling Inlichtingen bij de Secretaris. Biljetten inleveren vóór 27 Dec. tot 6 uur n.m. Het Bestuur Secretaris J. C. SCHOTVANGER Kanaalkade E 52, Schoorldam Hertenlaan 6, Bergen, Tel. 2697 VERZORGT UW DAG- MAAND- Verkrijgbaar bij Ook weer de prachtige FOTO-KALENDER „Nederland in Beeld" voor elk bedrijf C. A. Tuyn, Breelaan 52, Bergen BLOEMKWEKER IJ Lijtweg 44, Bergen Voor de Kerstdagen ruime sortering Kerststukjes, cyclamen, begonia's, primula's, gevulde bloem- bakjes, kerstbomen Uiterst lage prijzen Westfries streekverhaal 9 door MAARTJE ZELDENRIJK HOOFDSTUK 5. Een paar avonden later had hij het „hoekje van de Beemster' zoals hij zijn doek in gedachten al genoemd had, vrijwel geheel klaar. Hier en daar wilde hij nog wat accentueren, vooral die mooie bloesems en dat moest nu gebeuren, want met dit bizon der warme weer zou de bloei wel gauw afgelopen zijn. Hij was zo verdiept in zijn werk, dat hij er geen erg in had, dat er iemand al geruime tijd achter hem had gestaan. Toen hij zich op een gegeven ogenblik omdraaide om een andere tube verf uit de doos te nemen, zag hij iemand staan. Het was Jan- nie, de jongste dochter van de boer. Ze had een en al oog voor het doek. „Wat hebt U dat mooi gedaan!" zei ze bewonderend. „Het lijkt precies." „Vindt U?" was het enige, wat Wim op dit moment wist te antwoorden. ,,U schildert zeker vaker?" „Ja, zeker," antwoordde Wim met een plotseling invallende guitigheid; „iedere dag hier aan de boerderij. En anders op de schepen." Ze schoot in een lach. Lieve help, wat had ze een leuke kuiltjes in haar wangen, als ze lachte. En een leuke toet had ze ook. Eigenlijk had hij daar nog nooit op gelet. Hij zou haar best eens willen zien schilderen, maar of hij dat kon „Ik bedoel, of U dit werk wel eens meer doetOf bént U eigenlijk kunstschilder?" „Nee hoor," antwoordde hij, in zijn zak zoekend naar het doosje sigaretten. „Ik ben maar gewoon huis- en tuinschilder. Maar dit is een liefhebberij van me. Als ik zo tijd heb, mag ik graag een schilderwerkje maken. En nu ik hier buiten ben, wil ik er van profiteren, door een paar doekjes te maken." „Als U het verkoopt, krijgt U er vast veel geld voor." „Misschien wel," antwoordde hij verstrooid. „Maar dat is de bedoeling toch niet. Ik schilder in de eerste plaats voor m'n ge noegen. Ieder mens heeft zo z'n liefhebberijen en dat is de mijne." „Nou, maar het is toch werkelijk mooi. Ik wed, dat U er veel geld voor krijgt, als U er mee naar de overkant gaat." „Naar de overkant?" herhaalde Wim, niet begrijpend. Ze wees naar de boerderij, waarvan hij een gedeelte had ge schilderd. „Onze overburen, Ernsting heten ze. Ze zijn heel geschikt." „Nou," antwoordde hij luchtig, „we zullen wel eens zien, als het allemaal klaar is." „U moet onze boerderij ook eens schilderen. Vader zou het vast mooi vinden en er wel wat voor over hebben." Hij stak een sigaret op en draaide zich lachend om. „Jullie boeren denken zeker alleen maar in geld, hè?" Nu was het haar beurt om verwonderd te kijken. „In geld?" herhaalde ze. „Hoe bedoelt U dat?" „Nou, kijk eens, zoals ik al gezegd heb, schilder ik uitsluitend voor m'n genoegen. Dat vind ik prettig. Je hebt mensen, die postzegels verzamelen en zij kunnen daar bijvoorbeeld een hele Zondag zoet mee zijn. Hun grootste genoegen is hun verzame ling bekijken en er af en toe wat zegels aan toevoegen. Weer een ander houdt van vissen. Die zitten 's zomers voor dag en dauw al aan de waterkant met een hengel en wat er al zo meer bij hoort. Een derde houdt van duiven en doet mee aan post- duivenwedstrijden. Allemaal voor hun pleizier, nietwaar? Niet om er geld mee te verdienen. Welnu, zo schilder ik voor mijn genoegen en het laatste, waaraan ik denk is: zou ik er geld voor kunnen krijgen. Maar bij jullie schijnt dat anders te zijn. Ik neem aan, dat U bijvoorbeeld geen hobby heeft." „Hobby? Wat is dat?" „Nou, liefhebberij dan. Dat is er een goed Nederlands woord voor." „Och, ik weet het niet, Daar heb ik eigenlijk geen tijd voor." „Daar heb je het al. Ik wil niets geen kwaads zeggen, dus begrijp me niet verkeerd. En ik neem aan, dat het in het boeren bedrijf ook wel niet anders zal kunnen. Maar jullie staan 's mor gens vroeg op en gaan aan het werk. Behalve dan een half uurtje voor het eten en 's middags een uurtje voor een middagdutje, werken jullie tot het donker is. En daarna misschien nog even de krant lezen en dan naar bed. Veel vrije tijd is er niet. Jullie werken, eten en slapen. Nu ja, Zondags, dan wordt er natuur lijk niet gewerkt. Maar wat doet U dan zo'n hele Zondag?" „Wel, we gaan naar de kerk en als het mooi weer is, maken we 's middags een wandeling of we lezen een boek. Vergeet niet, dat op Zondag het vee ook gemolken moet worden en ge voerd en zo. Dat is het. Wat moet je anders doen?" „Zie je, dat is het verschil van jullie leven met het onze. Als ik, nu ik hier werk, een avond-uurtje vrij heb, dan mag ik graag schilderen. Dat is mijn liefhebberij. En dan denk ik niet aan geld. Als U dit schilderijtje bekijkt, dan is een van Uw eerste gedachten: dat kan flink wat geld opbrengen. Omdat jullie zo met alles denken. Als straks de haver op het land goed staat „We verbouwen geen haver." „Nou ja, iets anders dan. En dan denkt uw vader wellicht: dat zal wel een aardig centje opbrengen. Als er een varken vet gemest is, dan denkt uw vader: dat zal me zoveel of zoveel op brengen. En daarom is ook Uw gedachte altijd zo: wat is het waard? Heb ik gelijk of niet?" Ze lachte en trok met haar klomp figuurtjes in het kleine paadje tussen de grasperken in. „Ja, zoals U het zegt, zal het wel zijn. We zijn nu eenmaal anders dan de mensen in de steden. Wat zul je daaraan doen? En wat U zei van de haver en dat varken, vergeet niet, dat dit alles deel uitmaakt van ons werk. U schildert huizen en krijgt daarvoor loon. Wij verbouwen gerst en andere gewassen, heb ben koeien, varkens en kippen, om geld te verdienen. Maar dit schilderwerk, dat U in uw vrije tijd doet, kan toch ook geld opbrengen? Ik bedoel dit: U kunt zodoende wat bijverdienen." Hij gooide de rest van de sigaret, die hij gerookt had, voor zich neer en trapte het peukje uit. „Ja, inderdaad, dat zou kun nen. Maar veel brengt het heus niet op, juffrouw Blauwboer. Het was voor het eerst dat hij haar achternaam noemde. -Er zijn zoveel mensen, die zoals ik, schilderen kunnen en de mees ten doen het nog veel mooier dan ik." „Maar ik vind het mooi en ik denk, dat vader het ook wel mooi zal vinden. Als U het nu zou kunnen verkopen, deed U het dan? Hij lachte geamuseerd. „Misschien." „Houdt U het liever?" Hij antwoordde weer: „Misschien. Soms vind ik een doek zo geslaagd, dat ik er geen afstand van kan doen, in dieder geval niet verkoop. Maar als ik er iemand een plezier mee kan aoen, dan zou ik het net zo lief weggeven." „Ik hoor het al, U bent een slechte koopman. Moet U er nog veel aan doen?" „Morgenavond om deze tijd is het klaar. En Vrijdagavond ga ik ergens anders aan beginnen. Ik heb nog een aardig plekje hier ontdekt, dat wil ik schilderen." Meer werd er niet gesproken, maar tot Wim's grote verwon dering kwam de volgende avond Jannie met een andere jonge vrouw zijn schilderwerk bekijken. Hij had er geen erg in gehad, dat Jannie eerst de oprijlaan was uitgelopen naar de overkant en dat zij enkele minuten later was teruggekomen met het buur meisje. Deze laatste uitte een kreet van verrassing, toen zij zag, dat Wim hun boerderij geschilderd had. „Maar dat is mooi!" riep ze bewonderend uit. „Vooral de bloesems van de bomen komen zo mooi uit. O, maar als het klaar is, dan moet U het eens meenemen naar ons om het vader te laten zien." Wim haalde zijn penseel van het doek en keek de twee meis jes verwonderd aan. Toen begreep hij het half. „Woont U daar?" vroeg hij, wijzend naar de overkant. „Ja. Als het klaar is, komt U het dan laten zien?" Nu werd Wim weer verlegen. „Och, zoveel bizonders is het niet. Ik ben maar een amateur." „Mijnheer schildert uit liefhebberij," legde Jannie uit. Maar ten slotte werd men het er over eens, dat Wim, als hij er vanavond de laatste hand aan gelegd had, het de volgende avond op de boerderij aan de overkant zou laten zien. De dag daarna waren de beide schilders aan het werk en zo terloops vertelde Wim aan zijn maat, dat er wellicht aan de overkant interesse was voor zijn schilderij. Broeksma keek hem een ogenblik aan en knikte toen. „Dat heb ik wel gedacht," zei hij. „Je schildert ook niet slecht. Je moet het wat meer doen, jong. Als straks de economische toestand wat beter is, kun je er wel geld voor maken." „Alweer geld!" riep Wim geërgerd uit. „Goeie genade, wat een materialist ben jij ook al. Wil je wel geloven, dat ik nooit aan geld denk, als ik schilder? Ik doe het voor m'n plezier." „Wel, dat geeft toch niets? Maar als jij er zo een paar centen bij kunt verdienen, waarom zul je het dan niet doen? Ik wou wel, dat ik zo kon kladderen als jij, dat zat ik iedere avond een schil derijtje klaar te maken. In Amsterdam zou ik er wel geld voor zien te krijgen: een tientje voor iedere schilderij, dat zou een bijverdienste zijn van vijftig piek. Mens, wat zou moeder gek op me zijn, als ik iedere week vijf tienen extra thuis bracht!" „Ja, jij, bromde Wim. „Maar ik ben vrijgezel." „Hoor eens hier, beste jongen," zei Broekman eensklaps veel ernstiger, neem een goede raad aan van een1 oudere man: als jij wat kunt bijverdienen met je schilderijtjes, doe het dan en spaar je geld op. Later kun je het best nodig hebben, als je gaat trouwen of zo." „Bedankt voor de tip; ik geloof, dat het nog zo gek niet is." 's Avonds ging Wim, het schilderijtje netjes ingepakt in een stuk papier, naar de overkant. Als die griet nu maar gezegd heeft, dat ik vanavond kom, dacht Wim, een beetje onwennig, anders heb je nog kans, dat ze de hofhond op me af sturen. Dat niet elk bedrijf in de Beemster een hond heeft, dat besefte Wim op dit ogenblik niet. Enfin, als-ie niet kwajer was dan die van Blauwboer, dan zou het wel gaan. Want tot grote ver wondering van alle huisgenoten was Wim de tweede dag van zijn verblijf op „Bouwlust" al goede vrienden met „Hek", de grote ruige bouvier. Toen de boerin hem, gewoontegetrouw, 's avonds losgelaten had, was Wim, trots alle waarschuwingen, terstond naar de hond gegaan, had hem vertrouwelijk op de rug en de kop getikt en had hem fluisterend toegesproken. Toen Wim zich omdraaide, was de hond hem kwispelstaartend ge volgd. En de boer had verklaard, dat dit de eerste vreemde was, waar Hek niet „lilluk" tegen deed. En sedertdien was Wim goede maatjes met de bouvier. Wim liep de weg over naar de boerderij, die niet zo ver van de straat af lag. Maar daar scheen men al op zijn komst voor bereid. De hele familie zat buiten op een bank en een paar stoelen, na gedane arbeid te genieten van het zachte voorjaars weer. „Daar hebben we de schilder van de overkant zeker," zei de boer, een kleine gezette man, met een vriendelijke oogopslag. „Ja, antwoordde Wim, min of meer verlegen, omdat hij zijn schilderij kwam laten zien. „Gisteravond was Uw dochter bij onsaan de overkant zal ik maar zeggen, en die vond, dat ik het aan U moest laten zien. Het is klaar." Een beetje zenuwachtig haalde hij het papier, dat er omheen zat, er af en toonde het de boer. Deze nam het aan en hield het een eindje van zich af. Dadelijk schaarden alle huisgenoten zich, bewonderend om hem heen. Het „och, wat mooi!" en „het is net echt!" streelde Wim wel een beetje en toen hij bemerkte, dat men het inderdaad geslaagd vond, verdween zijn zenuwachtigheid en verlegenheid en al spoedig stond hij tussen de anderen in, vertellende, dat hij het in vier avonden had geschilderd. „Zo," zei de boer ten slotte, nadat hij er zeker wel vijf minu ten naar gekeken had, „maar dat krijg je niet meer terug, jonge man. Vertel maar, wat je er voor hebben moet, maar niet te veel, want het is een slechte tijd tegenwoordig. Doch, dat zullen jullie in de stad ook wel weten, niet?" „Tja, wat moet ik daarvoor vragenWim lachte een beetje en keek de kring eens rond. „Ik verkocht tot nu toe nooit mijn schilderwerk. Thuis hangt wat van me en ik heb er ook wel eens een paar weggegeven. Maar als twintig gulden niet te veel is „Ben je gek, man, twintig gulden voor zo'n schilderij Wim schrok. „Nu ja, als U dat te duur vindt Ze lachten allemaal. „Ik hoor het al," antwoordde de boer, gul naar hem toelopend en hem op de schouders kloppend, „je bent een beter schilder dan handelaar. Dus ik mag het hebben voor die prijs?" Hij hield de hand met de vlakke kant boven voor de jonge man. Wim, die wist, dat de meeste boeren zo hun vee verkopen, sloeg onmiddellijk toe en lachte. „Verkocht," zei hij. De boer bekeek het schilderij nog eens en liep er toen mee naar binnen. Even later kwam hij terug met een briefje van vijf en twintig gulden en een sigaar. „Ik vind: alle waar naar zijn geld. Twintig gulden vind ik te goedkoop. Dat zou ik met m'n geweten niet overeen kunnen brengen. Hier, dat is het dubbel en dwars waard en hier heb je nog een sigaar voor de moeite van het brengen." Wim bedankte en nam met grote ogen het bankbiljet en de sigaar aan. Tenslotte stak hij de laatste in zijn mond, terwijl hij het briefje opvouwde en wegborg. Toen hij na een korte groet weer wilde vertrekken, werd hij uitgenodigd nog even een kop koffie te blijven drinken, hetgeen hij graag deed. Tegen de schemering kwam hij op „Bouwlust" terug. Hek bromde goedaardig en kwispelde met zijn staart, toen Wim hem passeerde in zijn hok. Bij het achterhuis stond Jannie en keek hem vol verwachting aan. „En? Is het verkocht?" „Ja," antwoordde hij lachend. „Ik ben het al kwijt." „En, als ik niet onbescheiden ben, wat hebt U er voor ge kregen?" „Wat? Vijf en twintig gulden?" Ze sloeg de handen in elkaar van verbazing en keek hem ongelovig aan. „Ja, vervolgde hij voldaan, „dat had U niet gedacht, hè? Ik vroeg er twintig voor en kreeg nog vijf gulden meer en deze sigaar." „Maarmaarsnapt U dan niet, dat U met gemak het dubbele had kunnen vragen?" De half-opgerookte sigaar viel van schrik haast uit zijn mond. Schaapachtig keek hij het meisje aan en herhaalde stotterend: „Het dub...dubbele?" „Ja, natuurlijk!" Ze schaterde het uit. „Vijftig gulden had U er voor moeten vragen, dan had U het ook gekregen! Ziet U nu wel, dat U niet handelen kunt? En dat kunnen wij, boeren, nu juist wel Wim, die niet wist, hoe hij het had, keek het meisje wezen loos aan. Hij herhaalde, in gedachten prevelend: „Vijftig gul dendat verdien ik nauwelijks in twee weken." „Zo? Wel, een reden te meer, om voortaan met het verkopen van een schilderij een niet te laag bedrag 'te noemen." (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1950 | | pagina 4