acudet toet" MAASEN UW SLAGER Q „De>Duütstcee>U" Radio MEIJER, ADVERTEREN mag Koopt nu uw Radio Siera en Philips Radio Romans Jongens- en Meisjesboeken Prentenboeken FEUILLETON geen gokje zijn! JUFFERTJES Alléén een roman uit Vlaardingen DOOR L. K. VAN DER LINDEN HOOFDSTUK 1. De week zat er weer op voor Barend en zijn mede-arbeiders; een week van vierenzestig uren hard werken. Om kwart over vijf klonk een schreeuw van de baas: „Poetsen!" Dit betekende: machines schoonmaken en opruimen. Het werd dadelijk ongezellig stil in de werkplaats. De draai banken en andere werktuigen werden stopgezet. Barend schoof de riem van de smidsventilator op de losse schijf. De hoge gil lende fluittoon werd snel lager en zachter. Daarna klonk alleen nog het gestoot van de grote gasmotor en het klapperen van drijfriemen. Oude Visser, de voorman-draaier, keek rond of alle werk tuigen stil stonden, schoof de hoofddrijfriem op de losse schijf en zette daarna de motor af. Een paar zware zuchten als van een vermoeid, groot dier, de laatste ^ucht lang aangehouden, en het werd stil als in een kerk. Die rust duurde slechts een paar seconden. Jan Steenhoek, een vuurwerker, zette in en dadelijk zongen anderen mee: „Wij zijn jongens, vol van glorie, laten de moed niet zinken. We hadden van de week een belabberde week, de jongens van Verheul, die verdienen geen steek. Van je hela, van je hola, wij zijn de jongens van Verheul!" Het was eigenlijk een glasblazerslied. Inplaats van „Verheul" behoorde er „de hut" gezongen te worden, zoals in Vlaardingen de glasfabriek genoemd werd. Barend galmde lustig mee. Hij streek intussen met z'n zeil doeken voorschoot de hamerslag van zijn aambeeld, schuurde het bovenvlak met een stuk zandsteen blank en veegde zijn hoek aan. „Ziezo, Barend, dat hebben we weer gehad tot Maandag morgen zes uur", bromde Oude Visser. Hij probeerde een op gerold stuk krant in brand te krijgen aan het stervend smids vuur. „Het gaat niet meer, Visser. Hier heb je lucifers." Visser mompelde een bedankje en stak zijn pijp aan. Na het in ontvangst nemen van hun loon liepen zij samen de Timmersteeg op. „Eens kijken of Toon Vis nog wat goeds onder de kurk heeft. Ga je mee er eentje pakken? Ik betaal wel. Het gaat beter van een stad als van een dorp." Barend weerde verlegen de uitnodiging af. „Nee, ze wachten thuis met het eten op me." „Nou, zoals je wilt, dan zal ik er de jouwe maar bij nemen." En Visser verdween met een korte groet in het café. Een goeie klant van Toon Vis, dacht Barend, terwijl hij alleen verder liep. Nou ja, hij doet er niemand schade mee, als weduw naar met getrouwde kinderen. Fijn weer, gingen zijn gedachten verder; gauw wassen en eten en dan op de fiets een eindje om. Met lange passen beende hij de Hoogstraat op, toen de Peper- steeg af en over de Waal. Eer hij naar huis ging, trad hij het winkeltje van buurvrouw Daatje binnen. De winkelbel rinkelde met veel lawaai. Hij had de buitendeur nauwelijks achter zich dicht gedaan, of de glazen deur tussen winkel en woonkamer ging al open en een slank meisje verscheen in de deuropening. „Dag, Barend," klonk haar heldere stem. „Antje," groette hij verlegen terug. Ze glipte achter de toonbank. „Hetzelfde maar weer?" „Ja, net als altijd." Zij deed vijf sigaren in een zakje en haalde onder de toonbank een pakje pruimtabak vandaan. Barend keek naar de twee dikke, lichtblonde haarvlechten, die over haar smalle schouders gleden, toen zij zich bukte, en naar haar dunne, maar ronde hals, die zichtbaar werd. Toen zij zich oprichtte, keek hij gauw in zijn portemonnaie en nam er een kwartje uit. Antje zag het kwartje en haalde een dubbeltje uit de toonbanklade. „Gelijk overste ken?" vroeg ze glimlachend. Zo ging het al weken achtereen. Elke Zaterdag ging hij er zijn dubbeltje sigaren kopen en een pakje pruimtabak voor opa. Meestal had hij wel gepast geld, maar gaf altijd groter om geld terug te krijgen. Hij vond het prettig, als Antjes hand de zijne aanraakte. Zij kleurden beiden, toen zij elkaar's hand voelden. Een beste gelegenheid voor een praatje, dacht hij. Mooie ogen heeft zij toch en prachtig lang, dik haar! Dat moest hij haar eigenlijk eens vertellen. Zou ze het leuk vinden? Maar hij zou toch niet zo gek wezen om het te doen! Misschien lachte zij hem uit, of zei ze het tegen buurvrouw Daatje en dan wist morgen de hele buurt het. „Hoe is het de laatste tijd met je tante?" vroeg hij, om toch maar iets te zeggen. Een paar dagen is het aardig goed gegaan, maar vandaag heeft zij weer veel pijn. Er is wind op komst, zegt ze." „Zo? Ja, opa voelt dat ook altijd aankomen. Vervelend, die rheumatiek. Nou, dag!" Hij ging weer weg, boos op zichzelf, dat hij zo gauw uitge praat was. Toen hij het winkeltje uit was en thuis, in de gang zijn jas uittrok, wist hij zoveel, wat hij had kunnen zeggen: Dat hij het voor haar zo jammer vond, dat zij altijd met een zieke tante om moest sjouwen en daardoor zo zelden de deur uit kon. Dat het vooral met zulk mooi weer zo fijn is om te kuieren of te fietsen. Misschien zei ze dan wel, dat zij daar ook veel van hield en dat zij toch wel eens weg kon, als opa op de winkel paste. Dat gebeurde meermalen, wist hij, maar 's avonds bijna nooit. Och nee, dat zou zij vast niet zeggen, want dan zou het net wezen, alsof zij op een afspraakje loerde. Maar je kon toch nooit eens weten. De meeste meisjes zijn toch zeker happig genoeg! Ja, maar Antje niet. Niks van te merken tenminste. Altijd vriendelijk en aardig, maar voor de rest geen nieuws. Toch volgende keer eens een balletje opgooien, maar dan zul je zien, dat er natuurlijk volk in de winkel is! Toen hij de kamer binnentrad, was z'n stiefmoeder de tafel aan het dekken. Haar vader, opa Kalisvaart, zat in zijn stoel bij het raam. Barend gaf hem het pakje pruimtabak en de oude man nam het met een dankbaar knikje aan. Daarna telde hij negen en een halve gulden voor zijn stiefmoeder neer, die het zwijgend opstreek. Zijn drie zusjes van zeven, acht en negen jaar waren ook bij de tafel komen staan. Hij gaf Mientje drie-en-een-halve cent, Katrientje vier en Saartje vier-en-een-halve cent; een halfje voor elk jaar, dat zij oud waren. De kinderen mochten één cent hou den om te versnoepen. De rest ging in hun spaarpot. Na het eten mochten zij gedrieën naar het snoepwinkeltje in de Ridder straat. „Gaan we al gauw eten, moeder?" vroeg Barend. „Ik moet me nog wassen en ik wil graag een eindje gaan fietsen." „Even op vader wachten," zei moeder Van Vliet, een grote, ongeveer veertigjarige vrouw. „Dan ga ik me eerst opknappen, want als ik moet wachten, dan is het de moeite niet meer waard." „Als je er maar aan denkt, dat ik geen warm water voor je heb." „Dan doe ik het met koud." Hij ging met een emmer water naar boven. Toen hij een half uur later weer beneden kwam, waren de anderen al aan hun boterhammen begonnen. Hij haalde hen gemakkelijk in en was gelijk klaar. Na het dankgebed stond Barend op en wilde weggaan, maar Mientje hield hem tegen. „Barend, m'n poppenwagen is kapot. Maak hem eens even, anders kan ik er morgen niet mee rijden." „Vraag het maar aan vader of aan opa; ik ga fietsen!" „Ik moet naar de scheerwinkel," merkte vader Van Vliet op. „Opa, kun jij Mientje's wagentje niet even maken?" vroeg Barend. „Nee, dat gaat niet, jongen. Het is te klein gepruts. Ze is er al mee bij me geweest, maar ik kan het niet goed zien." „Laat eens kijken, wat er aan kapot is," mopperde Barend, „jij kunt niks heel houden." Het bleek, dat een wieltje geheel verwrongen was. Een paar spaken hingen er bij. „Hoe heb je dat gedaan gekregen?" „Japie Broers heeft er een trap tegen gegeven," antwoordde Mientje. „Je eigen schuld," zei Saartje snibbig, „dan had je Japie maar niet uit moeten schelden." „Dat is niet mooi," berispte Barend haar. „Je moogt niet schelden. Je moet morgen je poppen maar dragen, dan zal ik misschien Maandagavond het wagentje maken." „Lekker, net goed, scheldbrok," concludeerde Saartje te vreden. „En jij bent een lelijke klikspaan," zei Mientje, half huilend. „Saartje vloog op Mientje af, maar deze draaide om Barend heen en stak haar tong tegen haar grotere zus uit. Barend duwde Saartje weg: „Ga jij nou maar spelen en schei uit met dat geplaag." Hij gat het wagentje aan Mientje en wilde weggaan, maar zij sloeg de armpjes om zijn benen: „Och, toe, Barend, maak het nou even, dan ben je lief." Hij keek op haar neer in de smekende, betraande ogen en aarzelde. „Niet doen, hoor Barend," riep Saartje sarrend. „Waar bemoei jij je mee?" vroeg hij knorrig. „Ben je nóg al niet weg?" Hij kon het kleine, pittige Mientje gewoonlijk moeilijk iets weigeren en de bemoeizucht van Saartje prikkelde hem tot tegenstand, dus nam hij het wagentje weer op. „Je moet dat kleine nest toch niet teveel toegeven, Barend," waarschuwde haar moeder, die wel zag, dat Mientje het weer won. „Och, er is niet zoveel werk aan," mompelde hij en ging met de poppenwagen naar de bijkeuken. Mientje liep met hem mee en maakte in de deuropening nog gauw een lange neus tegen Saartje. Opa schudde lachend het hoofd. „Die Mientje is me d'r toch eentje! En ze weet haar zin wel weer te krijgen bij Barend." „Hij heeft nog nooit nee kunnen zeggen tegen de kinderen," zei Van Vliet glimlachend, „en tegen Mientje al helemaal niet." „Nou ja, het is zó beter dan wanneer hij z'n eigen nooit met z'n zusjes bemoeide," vond opa. „Ja, maar hij geeft ze teveel toe en dat deugt óók niet," zei z'n dochter snibbig. „Alleen in de hemel wonen engelen, Trui. D'r zal aan Barend best het nodige mankeren, maar ik zeg je, dat het een goeie jongen is en al was hij je eigen zoon, dan kon hij voor jou ook al moeilijk beter wezen." „Daar zeg ik toch niks van!" „Nee, maar je' bent altijd aan het mopperen op die jongen en dat is nergens voor nodig." „Hij bederft de meisjes en daar mag ik best wat van zeggen. Verwende kinderen zijn grote lastposten, dat weet iedereen. Dat geven van snoepcenten is ook verkeerd. Ze krijgen maar rotte tanden van dat gesnoep. En als ik de meisjes eens een standje geef, dan krijg ik een grote mond van Barend. Is dat soms goed? Je zou al gauw geen baas meer wezen over je eigen kinderen!" „Nou, nou," antwoordde vader Van Vliet lachend, „dat zal zo'n vaart niet lopen. Als het er op aankomt, dan kun jij een jongen van achttien jaar nog wel baas." Barend had aan het wieltje langer werk, dan hij dacht. Hij moest het helemaal uit elkaar nemen, alle spaken recht kloppen en daarna weer in elkaar zetten. Met het voorgenomen fiets tochtje was het mis. Daarvoor werd het te laat. Jammer! Nu had hij een paar weken geleden een goede tweedehands fiets gekocht, met beste banden en hij kreeg gewoon geen kans om er eens op te rijden! Had hij nu maar een fietslantaarn, dan kon hij tenminste 's avonds wat langer wegblijven. Hij moest er toch eens gauw een zien te krijgen, maar dan een goeie carbid lamp. Die gaven een reuze-straal licht. Maar daarvoor zou hij nog wel een week of vier moeten sparen. Mientje babbelde maar, terwijl zij hem hielp met vasthouden. „Gemeen van Japie, hè, Barend? Nou heb jij er maar weer een hoop werk aan. Maar ik heb hem lekker een schop terug gege ven en een harde ook! Barend moest nu toch lachen, ondanks z'n teleurstelling over het mislukte fietstochtje. „Zeg, Barend," vroeg het kleine ding opeens, „ga jij met Antje van Spronsen vrijen?" Barend keek verschrikt op van zijn werk. „Ik, met Antje?" Waarom vroeg je dat zo?" „O, opa zei tegen moeder, dat Antje een goed meisje voor jou zou wezen en dat zij best zou willen ook." „En wat zei moeder toen?" „Die zei, dat jij wel wat beters zou kunnen krijgen dan de dochter van zo'n arme schuitenschipper. Maar Antje is toch wel een aardig meisje, hè, Barend? Als zij het nou zo graag wil, dan kon jij toch best haar vrijer worden. Wat hindert het, dat zij zo arm is? Jij hebt toch centen zat! Dan moet je moeder elke week maar niet zoveel guldens geven. Dan kun jij best eens een nieuwe mantel voor Antje kopen en een hoed en andere schoenen. Ze heeft nog geen eens goede schoenen om mee naar de kerk te gaan. Moeder zei, dat Antje net een woonwagenkind is." „Spraken opa en moeder daarover, terwijl jij er bij was, vroeg hij ongelovig. „Nee, ik zat in de kamer en toen hoorde ik ze in de keuken praten. Ze wisten niet, dat ik daar zat." „Wat ben jij toch een ondeugd! Je moogt geen grote mensen afluisteren, dat weet je toch wel?" „Ik hoorde het toch vanzelf! Wat kan ik daar nou aan doen?" „Denk er om, dat je er tegen niemand anders over praat, hoor, want dan doe ik nooit meer wat voor je. Of heb je het al aan Saartje en Katrientje verteld?" „Welnee, Barend, die hebben er toch niks mee nodig!" ant woordde het kleine ding parmantig. „O, dan is het goed. Kijk eens, hoe mooi recht het wieltje weer draait? Nou geen ruzie meer maken, hoor!" „Ik vind jou echt lief," en zij sloeg haar mollige armpjes om zijn hals en zoende hem op de wang. „Als jij niet zo groot was en niet mijn eigen broer, dan moest jij mijn vrijer maar wezen." „Ja, dat is nu eenmaal zo, Mientje, maar we kunnen toch wel een beetje vrijen, hoor." En hij kuste haar op beide wangen. „En Antje dan?" „Ga jij nou maar gauw spelen. Je moet toch ook nog naar de snoepwinkel? Hier heb je er voor deze keer nog een cent bij, maar denk er om, dat Saartje en Katrientje het niet merken, want dan willen die er ook een bij hebben." Mientje trok dolgelukkig af met haar poppenwagen en de extra cent. Waar zij die aan verdiend had. begreep zij niet, maar ze vond, dat zij toch maar een goede grote broer had. Net een woonwag?nkind! mopperde Barend stil voor zich heen, terwijl hij het gereedschap wegborg. „Als zij zelf maar geen woonwagenkind is! Antje heeft niet veel moois v&n kleren en schoenen aan, dat is waar, maar daarom hoeft moeder haar nog geen woonwagenkind te noemen. Maar zou Antje wat om mij geven of zou opa dat zelf maar zo uitgemaakt hebben? Het zou kunnen, dat hij het te weten gekomen was, als hij met haar naar de kerk ging. Kon ik haar maar een paar nieuwe schoenen geven. Als ik met October die carbidlamp koop, dan is het eigenlijk nog vroeg genoeg. Ik zou het ook wel met een kaarslantaarn kunnen doen. Die heb je al voor één-vijftig. Zo'n mooie carbidlamp met rood en groen licht opzij kost wel tien gulden. Eigenlijk onzin, zo'n dure lamp op een tweedehands fiets... Zo gingen Barend's gedachten. Hij wist er niet goed uit te komen. Ja, het geld voor een paar schoenen zou hij over twee of drie weken wel bij elkaar hebben, maar hij kon toch niet tegen haar zeggen: hier heb je geld, koop er een paar schoenen voor! Opa als tussenpersoon? Nee, dat is ook al te gek. Iedereen weet, dat opa geen cent van zichzelf heeft. Als hij de maat van Antje's schoenen nu eens wist, dan zou hij er een paar voor haar kunnen kopen en bij haar laten bezorgen. Maar dat was ook weer lastig, want in Vlaardingen kenden zoveel mensen hem en hij liep zo gauw in de gaten. Och, al dat geprakkezeer hielp toch niets, want hij wist op geen stukken na, welke maat het moest zijn. Hij ging toch nog maar een half uurtje fietsen. Een tochtje rondom Vlaardingen, dat kon nog net voor donker. 'O' Buurvrouw Daatje had het wel goed gehad, dat er wind op komst was. Toen Barend Zondagmorgen wakker werd, hoorde hij de wind door de drooglijnen fluiten. En regenvlagen sloegen op het dakraam. Als het zó bleef, dan had hij niet veel zin om naar de kerk te gaan. Maar het viel mee. Na het ontbijt woei het nog wel flink, maar het regenen had opgehouden. Er kon nog wel eens een bui komen, want de lucht zat nog vol van voortjagende wol ken. Maar het was naar de kerk niet meer dan een minuut of vijf lopen. Opa was stijf van de rheumatiek en had altijd steun nodig bij het lopen. In huis ging dat wel, zo langs de tafel en de andere meubelen, maar op straat liep hij met z'n stok zelfs nog moeilijk. Hij kwam dan ook niet veel meer buiten. Een enkele keer ging hij een eindje om, aan de arm van z'n dochter. De kerkgang op Zondag sloeg hij echter niet graag over. Hij strom pelde dan, zo goed en zo kwaad als het ging en zorgvuldig ongelijke plekken vermijdend, naar de kerk en terug. Toen Antje's vader gestorven was, nu enkele maanden gele den, kwam ze bij tante Daatje in huis. De eerste keer, dat zij naar de kerk geweest was, zag zij de oude buurman moeizaam voortsukkelen. „Geef mij maar eens een arm, buurman," bood zij aan, alsof dit vanzelf sprak. En sindsdien kwam zij hem elke Zondag morgen afhalen en bracht hem na de kerk weer thuis. „Je houdt er maar een oude vrijer op na, Antje," grapte opa Kalisvaart eens. „Ik ben er nog best mee tevreden, opa," was het antwoord. „Dat zal toch niet lang meer duren, meisje. Hoe oud ben je eigenlijk?" „Zeventien jaar; ik word op Tweede Kerstdag achttien." „Zo, dan ben je niet zo veel jonger dan onze Barend. Die is in Maart achttien geworden. Ik dacht eigenlijk, dat je jonger was. Je moet je haar opsteken, dan toon je wat ouder. Het zal een mooie knoedel worden van die twee dikke vlechten. M'n vrouw had precies zulk haar, toen ze zo oud was als jij. Zij wist er onder haar muts haast geen raad mee. En als ze het 's avonds los maakte om het te kammen, dan hing het als een gordijn om haar heen, bijna tot aan d'r middel toe." „Maar toen U dat zag, zal ze wel wat ouder dan ik geweest zijn," zei Antje glimlachend. „Neen, nee, net zo oud. Want toen wij trouwden, was zij ook nog geen achttien." „Die was er dan eventjes vroeg bij!" „Och ja, hoe is dat nou?" antwoordde opa verlegen," er was een beetje haast bij. Maar hoe vind je onze Barend? Een flinke en knappe jongen, hè? En een goede jongen ook en altijd even ordentelijk. Hij komt nooit in een café. Heb je gezien, wat een mooie fiets hij heeft? Helemaal van zijn eigen zakcenten bij elkaar gespaard. En ik wil geen kwaad van Trui spreken, ze is m'n eigen dochter en ze zorgt goed voor me, maar ze houdt Barend toch wel erg kort met z'n zakgeld. En van .dat kleine beetje kan hij toch ook nog wat missen voor een ander. Hij zal geen Zaterdag overslaan met m'n pakje pruimtabak en ik ben toch eigenlijk geen eens z'n eigen grootvader. En gek, dat hij met z'n zusjes is! Dat is bar. Die krijgen van hem ook nog snoepcenten en wat in hun spaarpot. Nou, en dan moet je we ten, dat hij tien gulden zestig verdient, waar hij maar één gulden tien zakgeld van krijgt." „Wat verdient Barend dan al veel geld!" antwoordde Antje bewonderend. „Ik kreeg van Vader maar tien gulden per week om het hele huishouden van te doen en dan met twee grote broers er bij." „Nou, daar zullen jullie het ook niet vet van gehad hebben! Geen wonder, dat je er zo schraal uitziet. Maar met drie grote kerels brachten ze toch wel meer dan tien gulden in huis?" „Door elkaar niet veel meer, opa. Op zo'n kleine schuit was geen werk voor drie mannen, maar m'n broers hadden niks anders." „Is je moeder al eerder gestorven?" „Ja, die is vijf jaar geleden in Delft verdronken. Het had op een nacht geijzeld. Toen ze 's morgens vroeg aan dek kwam, gleed ze uit en sloeg overboord. Zij is onder een andere schuit, die naast de onze lag, terecht gekomen. Het duurde wel een uur, eer ze moeder er onderuit hadden." „Da's erg, meisje," zei opa medelijdend. „Is buurvrouw Daatje nogal aardig voor je?" „O ja, dat gaat best. Ik heb het nu heel wat gemakkelijker dan op de schuit en veel beter van eten en drinken ook." „Ja, met het eten zal het wel in orde wezen; daar ken ik Daatje te goed voor, maar ik hoor haar toch nogal eens te keer gaan, vooral 's avonds." „O, tante moppert ook wel, maar dat kan toch niet anders! Dat mens heeft altijd pijn. Als ik per ongeluk tegen haar stoel stoot, dan schreeuwt ze het al uit en 's avonds met naar bed helpen is het natuurlijk nogal een spul. Tante is zo zwaar en dan is het een heel getob om haar in die hoge bedstee te krijgen." „Sjonge ja, die Daatje is wel lelijk afgetakeld en het was vroeger toch zo'n flink en vrolijk wijf. Ik weet nog, dat we met de hele buurt feestgevierd hebben, toen ze veertig jaar haring loopster op Rotterdam was. Het was in de winter. Ik beugde nooit, dus was ik aan wal. 's Winters werkte ik altijd als sjouwerman op de werf van Wullem van der Windt. Daatje was toen zowat zestig jaar, maar ze danste en hoste nog als een jonge meid. En gepimpeld, dat er toen is! Bar en bar! Zij was wat mans in die dagen! D'r was niet één haringloopster, die het in haar hoofd durfde halen om ook maar één harinkje in haar wijk te verkopen. Daatje zou d'r heel Rotterdam uitge scholden hebben. Reken maar, dat zij wat verdiend heeft in al die jaren!"' „Dat denk ik ook wel. Tante Daatje heeft vader ook het geld geleend om de schuit te kopen. Zij zal er niet veel van teruggekregen hebben. M'n oudste broer vaart er nu mee. Die is pas getrouwd. De andere is dekknecht op een sleepboot geworden." Ze zuchtte en na een poosje zei ze opeens: „Het is eigenlijk gek, dat tante Daatje nooit getrouwd is. Ik heb eens een portret van haar gezien, toen ze een en twintig jaar was. Toen was zij een knap meisje." Dat is helemaal niet gek, Antje. D'r was niet één jongen, die haar aandurfde. Op school was het al een vinnig ding en dat werd later nog veel erger. Nee, die had te erg de broek an. Of ja, één keer heeft ze een poosje gelopen met Aart Stom, een jonge schipper, Dat was ineens uit, toen hij ging trouwen met de werkster van z'n moeder. Ze was een weduwvrouw en wel tien jaar ouder dan hij. Dan weet je het wel. Nou, ze was gauw weer weduwvrouw. Aart heeft z'n eigen kind nooit gezien, want diezelfde zomer is hij op zee gebleven. Jammer van zo'n flinke vent, want dat was nog eens een mannetjesputter! Die zou Daatje wel aangekund hebben. Zover ik weet, heeft zij na die tijd nooit meer iets met jongens te maken willen hebben." o Op die Zondagmorgen kwam Antje opa weer halen. Zij was er tamelijk vroeg en moest even op hem wachten. Barend hielp hem z'n schoenen aantrekken. Opa kon slecht bukken en Trui hielp haar man op dat ogenblik met boord en das. Antje ging op de stoel naast opa zitten. Barend keek onwille keurig naar haar schoenen en dacht opeens aan z'n plan van de vorige dag. „Weet je, dat de zool van je schoen een beetje los is, Antje? Zal ik er even een paar spijkertjes in slaan? De straat is vol plassen, je zou zo een natte voet krijgen." (Wordt vervolgd) voor kwaliteit en billijke prijzen Deze week extra aanbieding V arkensrollade per 500 gram f 2,00 Voordelige aanbiedingen voor Stamppot en Winterkost per 100 gram Echte Gelderse Rookworst f 0,44 Rolpens f 0,40 Bakbloedworst f 0,25 Hoofdkaas f 0,25 per 500 gram Mager Spek f 1,70 Mager Pekelspek f 1,70 Vet Spek f 1,60 Ziet iedere Vrijdag onze extra gevulde etalage voor kwaliteit en prijzen. Breelaan 12, Bergen, Tel. 2123 Volg de zekere weg. Via „De Duinstreek" bereikt U een kopend publiek, dat „zijn" krant leest met de intense belangstelling waar mee streekbladen gelezen worden. Kolom voor kolom, pagina voor pagina. Uw advertentie geniet daar bij dezelfde grote belang stelling als het NIEUWS, want 'n verkoop-boodschap is voor de lezers van dit nieuwsblad even belang wekkend als een plaatselijke vergadering of gebeurtenis. Gok niet met uw geld, maar adverteer in Laan weg C 164 - Schoorl Telefoon 268 „Publicatie van De Nederlandsche Nieuwsbladpers". Het KOEKjE van de week heel licht hazelnootkoekje 40 ct per ons Banketbakkerij KOOLMEES-SOECKER J. Oldenburglaan 5, Bergen A. SOECKER, Ritsevoort 32, Alkmaar dit is onze laatste waarschuwing Deze week zijn de radiolampen al met 21% verhoogd en enkele typen toestellen 10%. Nu hebben wij nog ruime voorraad in niet in prijs verhoogde typen, pracht toestellen. Komt U nu eens met ons praten. Kent U reeds onze betalingsregeling? en ERK1KDE PHILIPS EADIB SEIVICE uw waarborg voor eventuele latere reparaties. Ruïnelaan 3 Telef. 2514 Bergen Boekhandel C. OLDENBURG Laanweg C 164 Schoorl

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1951 | | pagina 6