acudet toet"
MAASEN
UW SLAGER
Q
„De>Duütstcee>U"
Radio MEIJER,
ADVERTEREN mag
Koopt nu uw Radio
Siera en Philips Radio
Romans
Jongens- en
Meisjesboeken
Prentenboeken
FEUILLETON
geen gokje zijn!
JUFFERTJES
Alléén
een roman uit Vlaardingen
DOOR L. K. VAN DER LINDEN
HOOFDSTUK 1.
De week zat er weer op voor Barend en zijn mede-arbeiders;
een week van vierenzestig uren hard werken. Om kwart over
vijf klonk een schreeuw van de baas: „Poetsen!" Dit betekende:
machines schoonmaken en opruimen.
Het werd dadelijk ongezellig stil in de werkplaats. De draai
banken en andere werktuigen werden stopgezet. Barend schoof
de riem van de smidsventilator op de losse schijf. De hoge gil
lende fluittoon werd snel lager en zachter. Daarna klonk alleen
nog het gestoot van de grote gasmotor en het klapperen van
drijfriemen.
Oude Visser, de voorman-draaier, keek rond of alle werk
tuigen stil stonden, schoof de hoofddrijfriem op de losse schijf
en zette daarna de motor af. Een paar zware zuchten als van
een vermoeid, groot dier, de laatste ^ucht lang aangehouden, en
het werd stil als in een kerk.
Die rust duurde slechts een paar seconden. Jan Steenhoek,
een vuurwerker, zette in en dadelijk zongen anderen mee:
„Wij zijn jongens, vol van glorie,
laten de moed niet zinken.
We hadden van de week een belabberde week,
de jongens van Verheul, die verdienen geen steek.
Van je hela, van je hola,
wij zijn de jongens van Verheul!"
Het was eigenlijk een glasblazerslied. Inplaats van „Verheul"
behoorde er „de hut" gezongen te worden, zoals in Vlaardingen
de glasfabriek genoemd werd.
Barend galmde lustig mee. Hij streek intussen met z'n zeil
doeken voorschoot de hamerslag van zijn aambeeld, schuurde
het bovenvlak met een stuk zandsteen blank en veegde zijn hoek
aan.
„Ziezo, Barend, dat hebben we weer gehad tot Maandag
morgen zes uur", bromde Oude Visser. Hij probeerde een op
gerold stuk krant in brand te krijgen aan het stervend smids
vuur.
„Het gaat niet meer, Visser. Hier heb je lucifers."
Visser mompelde een bedankje en stak zijn pijp aan.
Na het in ontvangst nemen van hun loon liepen zij samen de
Timmersteeg op.
„Eens kijken of Toon Vis nog wat goeds onder de kurk heeft.
Ga je mee er eentje pakken? Ik betaal wel. Het gaat beter van
een stad als van een dorp."
Barend weerde verlegen de uitnodiging af. „Nee, ze wachten
thuis met het eten op me."
„Nou, zoals je wilt, dan zal ik er de jouwe maar bij nemen."
En Visser verdween met een korte groet in het café.
Een goeie klant van Toon Vis, dacht Barend, terwijl hij alleen
verder liep. Nou ja, hij doet er niemand schade mee, als weduw
naar met getrouwde kinderen.
Fijn weer, gingen zijn gedachten verder; gauw wassen en eten
en dan op de fiets een eindje om.
Met lange passen beende hij de Hoogstraat op, toen de Peper-
steeg af en over de Waal.
Eer hij naar huis ging, trad hij het winkeltje van buurvrouw
Daatje binnen. De winkelbel rinkelde met veel lawaai. Hij had
de buitendeur nauwelijks achter zich dicht gedaan, of de glazen
deur tussen winkel en woonkamer ging al open en een slank
meisje verscheen in de deuropening.
„Dag, Barend," klonk haar heldere stem.
„Antje," groette hij verlegen terug.
Ze glipte achter de toonbank. „Hetzelfde maar weer?"
„Ja, net als altijd."
Zij deed vijf sigaren in een zakje en haalde onder de toonbank
een pakje pruimtabak vandaan. Barend keek naar de twee dikke,
lichtblonde haarvlechten, die over haar smalle schouders gleden,
toen zij zich bukte, en naar haar dunne, maar ronde hals, die
zichtbaar werd. Toen zij zich oprichtte, keek hij gauw in zijn
portemonnaie en nam er een kwartje uit. Antje zag het kwartje
en haalde een dubbeltje uit de toonbanklade. „Gelijk overste
ken?" vroeg ze glimlachend.
Zo ging het al weken achtereen. Elke Zaterdag ging hij er
zijn dubbeltje sigaren kopen en een pakje pruimtabak voor opa.
Meestal had hij wel gepast geld, maar gaf altijd groter om geld
terug te krijgen. Hij vond het prettig, als Antjes hand de zijne
aanraakte.
Zij kleurden beiden, toen zij elkaar's hand voelden.
Een beste gelegenheid voor een praatje, dacht hij. Mooie ogen
heeft zij toch en prachtig lang, dik haar! Dat moest hij haar
eigenlijk eens vertellen. Zou ze het leuk vinden? Maar hij zou
toch niet zo gek wezen om het te doen! Misschien lachte zij hem
uit, of zei ze het tegen buurvrouw Daatje en dan wist morgen
de hele buurt het.
„Hoe is het de laatste tijd met je tante?" vroeg hij, om toch
maar iets te zeggen.
Een paar dagen is het aardig goed gegaan, maar vandaag
heeft zij weer veel pijn. Er is wind op komst, zegt ze."
„Zo? Ja, opa voelt dat ook altijd aankomen. Vervelend, die
rheumatiek. Nou, dag!"
Hij ging weer weg, boos op zichzelf, dat hij zo gauw uitge
praat was. Toen hij het winkeltje uit was en thuis, in de gang
zijn jas uittrok, wist hij zoveel, wat hij had kunnen zeggen: Dat
hij het voor haar zo jammer vond, dat zij altijd met een zieke
tante om moest sjouwen en daardoor zo zelden de deur uit kon.
Dat het vooral met zulk mooi weer zo fijn is om te kuieren of
te fietsen. Misschien zei ze dan wel, dat zij daar ook veel van
hield en dat zij toch wel eens weg kon, als opa op de winkel
paste. Dat gebeurde meermalen, wist hij, maar 's avonds bijna
nooit. Och nee, dat zou zij vast niet zeggen, want dan zou het net
wezen, alsof zij op een afspraakje loerde. Maar je kon toch
nooit eens weten. De meeste meisjes zijn toch zeker happig
genoeg! Ja, maar Antje niet. Niks van te merken tenminste.
Altijd vriendelijk en aardig, maar voor de rest geen nieuws.
Toch volgende keer eens een balletje opgooien, maar dan zul je
zien, dat er natuurlijk volk in de winkel is!
Toen hij de kamer binnentrad, was z'n stiefmoeder de tafel
aan het dekken. Haar vader, opa Kalisvaart, zat in zijn stoel bij
het raam. Barend gaf hem het pakje pruimtabak en de oude man
nam het met een dankbaar knikje aan. Daarna telde hij negen en
een halve gulden voor zijn stiefmoeder neer, die het zwijgend
opstreek.
Zijn drie zusjes van zeven, acht en negen jaar waren ook bij
de tafel komen staan. Hij gaf Mientje drie-en-een-halve cent,
Katrientje vier en Saartje vier-en-een-halve cent; een halfje voor
elk jaar, dat zij oud waren. De kinderen mochten één cent hou
den om te versnoepen. De rest ging in hun spaarpot. Na het
eten mochten zij gedrieën naar het snoepwinkeltje in de Ridder
straat.
„Gaan we al gauw eten, moeder?" vroeg Barend. „Ik moet
me nog wassen en ik wil graag een eindje gaan fietsen."
„Even op vader wachten," zei moeder Van Vliet, een grote,
ongeveer veertigjarige vrouw.
„Dan ga ik me eerst opknappen, want als ik moet wachten,
dan is het de moeite niet meer waard."
„Als je er maar aan denkt, dat ik geen warm water voor je
heb."
„Dan doe ik het met koud." Hij ging met een emmer water
naar boven.
Toen hij een half uur later weer beneden kwam, waren de
anderen al aan hun boterhammen begonnen. Hij haalde hen
gemakkelijk in en was gelijk klaar.
Na het dankgebed stond Barend op en wilde weggaan, maar
Mientje hield hem tegen. „Barend, m'n poppenwagen is kapot.
Maak hem eens even, anders kan ik er morgen niet mee rijden."
„Vraag het maar aan vader of aan opa; ik ga fietsen!"
„Ik moet naar de scheerwinkel," merkte vader Van Vliet op.
„Opa, kun jij Mientje's wagentje niet even maken?" vroeg
Barend.
„Nee, dat gaat niet, jongen. Het is te klein gepruts. Ze is er
al mee bij me geweest, maar ik kan het niet goed zien."
„Laat eens kijken, wat er aan kapot is," mopperde Barend,
„jij kunt niks heel houden."
Het bleek, dat een wieltje geheel verwrongen was. Een paar
spaken hingen er bij.
„Hoe heb je dat gedaan gekregen?"
„Japie Broers heeft er een trap tegen gegeven," antwoordde
Mientje.
„Je eigen schuld," zei Saartje snibbig, „dan had je Japie maar
niet uit moeten schelden."
„Dat is niet mooi," berispte Barend haar. „Je moogt niet
schelden. Je moet morgen je poppen maar dragen, dan zal ik
misschien Maandagavond het wagentje maken."
„Lekker, net goed, scheldbrok," concludeerde Saartje te
vreden.
„En jij bent een lelijke klikspaan," zei Mientje, half huilend.
„Saartje vloog op Mientje af, maar deze draaide om Barend
heen en stak haar tong tegen haar grotere zus uit.
Barend duwde Saartje weg: „Ga jij nou maar spelen en schei
uit met dat geplaag." Hij gat het wagentje aan Mientje en wilde
weggaan, maar zij sloeg de armpjes om zijn benen: „Och, toe,
Barend, maak het nou even, dan ben je lief."
Hij keek op haar neer in de smekende, betraande ogen en
aarzelde.
„Niet doen, hoor Barend," riep Saartje sarrend.
„Waar bemoei jij je mee?" vroeg hij knorrig. „Ben je nóg al
niet weg?" Hij kon het kleine, pittige Mientje gewoonlijk moeilijk
iets weigeren en de bemoeizucht van Saartje prikkelde hem tot
tegenstand, dus nam hij het wagentje weer op.
„Je moet dat kleine nest toch niet teveel toegeven, Barend,"
waarschuwde haar moeder, die wel zag, dat Mientje het weer
won.
„Och, er is niet zoveel werk aan," mompelde hij en ging met
de poppenwagen naar de bijkeuken.
Mientje liep met hem mee en maakte in de deuropening nog
gauw een lange neus tegen Saartje.
Opa schudde lachend het hoofd. „Die Mientje is me d'r toch
eentje! En ze weet haar zin wel weer te krijgen bij Barend."
„Hij heeft nog nooit nee kunnen zeggen tegen de kinderen,"
zei Van Vliet glimlachend, „en tegen Mientje al helemaal niet."
„Nou ja, het is zó beter dan wanneer hij z'n eigen nooit met
z'n zusjes bemoeide," vond opa.
„Ja, maar hij geeft ze teveel toe en dat deugt óók niet," zei
z'n dochter snibbig.
„Alleen in de hemel wonen engelen, Trui. D'r zal aan Barend
best het nodige mankeren, maar ik zeg je, dat het een goeie
jongen is en al was hij je eigen zoon, dan kon hij voor jou ook
al moeilijk beter wezen."
„Daar zeg ik toch niks van!"
„Nee, maar je' bent altijd aan het mopperen op die jongen en
dat is nergens voor nodig."
„Hij bederft de meisjes en daar mag ik best wat van zeggen.
Verwende kinderen zijn grote lastposten, dat weet iedereen.
Dat geven van snoepcenten is ook verkeerd. Ze krijgen maar
rotte tanden van dat gesnoep. En als ik de meisjes eens een
standje geef, dan krijg ik een grote mond van Barend. Is dat
soms goed? Je zou al gauw geen baas meer wezen over je eigen
kinderen!"
„Nou, nou," antwoordde vader Van Vliet lachend, „dat zal
zo'n vaart niet lopen. Als het er op aankomt, dan kun jij een
jongen van achttien jaar nog wel baas."
Barend had aan het wieltje langer werk, dan hij dacht. Hij
moest het helemaal uit elkaar nemen, alle spaken recht kloppen
en daarna weer in elkaar zetten. Met het voorgenomen fiets
tochtje was het mis. Daarvoor werd het te laat. Jammer!
Nu had hij een paar weken geleden een goede tweedehands
fiets gekocht, met beste banden en hij kreeg gewoon geen kans
om er eens op te rijden! Had hij nu maar een fietslantaarn, dan
kon hij tenminste 's avonds wat langer wegblijven. Hij moest er
toch eens gauw een zien te krijgen, maar dan een goeie carbid
lamp. Die gaven een reuze-straal licht. Maar daarvoor zou hij
nog wel een week of vier moeten sparen.
Mientje babbelde maar, terwijl zij hem hielp met vasthouden.
„Gemeen van Japie, hè, Barend? Nou heb jij er maar weer een
hoop werk aan. Maar ik heb hem lekker een schop terug gege
ven en een harde ook!
Barend moest nu toch lachen, ondanks z'n teleurstelling over
het mislukte fietstochtje.
„Zeg, Barend," vroeg het kleine ding opeens, „ga jij met
Antje van Spronsen vrijen?"
Barend keek verschrikt op van zijn werk. „Ik, met Antje?"
Waarom vroeg je dat zo?"
„O, opa zei tegen moeder, dat Antje een goed meisje voor
jou zou wezen en dat zij best zou willen ook."
„En wat zei moeder toen?"
„Die zei, dat jij wel wat beters zou kunnen krijgen dan de
dochter van zo'n arme schuitenschipper. Maar Antje is toch wel
een aardig meisje, hè, Barend? Als zij het nou zo graag wil, dan
kon jij toch best haar vrijer worden. Wat hindert het, dat zij
zo arm is? Jij hebt toch centen zat! Dan moet je moeder elke
week maar niet zoveel guldens geven. Dan kun jij best eens
een nieuwe mantel voor Antje kopen en een hoed en andere
schoenen. Ze heeft nog geen eens goede schoenen om mee naar
de kerk te gaan. Moeder zei, dat Antje net een woonwagenkind
is."
„Spraken opa en moeder daarover, terwijl jij er bij was, vroeg
hij ongelovig.
„Nee, ik zat in de kamer en toen hoorde ik ze in de keuken
praten. Ze wisten niet, dat ik daar zat."
„Wat ben jij toch een ondeugd! Je moogt geen grote mensen
afluisteren, dat weet je toch wel?"
„Ik hoorde het toch vanzelf! Wat kan ik daar nou aan doen?"
„Denk er om, dat je er tegen niemand anders over praat,
hoor, want dan doe ik nooit meer wat voor je. Of heb je het
al aan Saartje en Katrientje verteld?"
„Welnee, Barend, die hebben er toch niks mee nodig!" ant
woordde het kleine ding parmantig.
„O, dan is het goed. Kijk eens, hoe mooi recht het wieltje
weer draait? Nou geen ruzie meer maken, hoor!"
„Ik vind jou echt lief," en zij sloeg haar mollige armpjes om
zijn hals en zoende hem op de wang. „Als jij niet zo groot was
en niet mijn eigen broer, dan moest jij mijn vrijer maar wezen."
„Ja, dat is nu eenmaal zo, Mientje, maar we kunnen toch wel
een beetje vrijen, hoor." En hij kuste haar op beide wangen.
„En Antje dan?"
„Ga jij nou maar gauw spelen. Je moet toch ook nog naar
de snoepwinkel? Hier heb je er voor deze keer nog een cent bij,
maar denk er om, dat Saartje en Katrientje het niet merken,
want dan willen die er ook een bij hebben."
Mientje trok dolgelukkig af met haar poppenwagen en de
extra cent. Waar zij die aan verdiend had. begreep zij niet,
maar ze vond, dat zij toch maar een goede grote broer had.
Net een woonwag?nkind! mopperde Barend stil voor zich
heen, terwijl hij het gereedschap wegborg. „Als zij zelf maar
geen woonwagenkind is! Antje heeft niet veel moois v&n kleren
en schoenen aan, dat is waar, maar daarom hoeft moeder haar
nog geen woonwagenkind te noemen. Maar zou Antje wat om
mij geven of zou opa dat zelf maar zo uitgemaakt hebben? Het
zou kunnen, dat hij het te weten gekomen was, als hij met haar
naar de kerk ging.
Kon ik haar maar een paar nieuwe schoenen geven. Als ik
met October die carbidlamp koop, dan is het eigenlijk nog vroeg
genoeg. Ik zou het ook wel met een kaarslantaarn kunnen doen.
Die heb je al voor één-vijftig. Zo'n mooie carbidlamp met rood
en groen licht opzij kost wel tien gulden. Eigenlijk onzin, zo'n
dure lamp op een tweedehands fiets...
Zo gingen Barend's gedachten. Hij wist er niet goed uit te
komen. Ja, het geld voor een paar schoenen zou hij over twee
of drie weken wel bij elkaar hebben, maar hij kon toch niet
tegen haar zeggen: hier heb je geld, koop er een paar schoenen
voor!
Opa als tussenpersoon? Nee, dat is ook al te gek. Iedereen
weet, dat opa geen cent van zichzelf heeft. Als hij de maat van
Antje's schoenen nu eens wist, dan zou hij er een paar voor
haar kunnen kopen en bij haar laten bezorgen. Maar dat was
ook weer lastig, want in Vlaardingen kenden zoveel mensen hem
en hij liep zo gauw in de gaten. Och, al dat geprakkezeer hielp
toch niets, want hij wist op geen stukken na, welke maat het
moest zijn.
Hij ging toch nog maar een half uurtje fietsen. Een tochtje
rondom Vlaardingen, dat kon nog net voor donker.
'O'
Buurvrouw Daatje had het wel goed gehad, dat er wind op
komst was. Toen Barend Zondagmorgen wakker werd, hoorde
hij de wind door de drooglijnen fluiten. En regenvlagen sloegen
op het dakraam.
Als het zó bleef, dan had hij niet veel zin om naar de kerk
te gaan.
Maar het viel mee. Na het ontbijt woei het nog wel flink,
maar het regenen had opgehouden. Er kon nog wel eens een
bui komen, want de lucht zat nog vol van voortjagende wol
ken. Maar het was naar de kerk niet meer dan een minuut of
vijf lopen.
Opa was stijf van de rheumatiek en had altijd steun nodig
bij het lopen. In huis ging dat wel, zo langs de tafel en de
andere meubelen, maar op straat liep hij met z'n stok zelfs nog
moeilijk. Hij kwam dan ook niet veel meer buiten. Een enkele
keer ging hij een eindje om, aan de arm van z'n dochter. De
kerkgang op Zondag sloeg hij echter niet graag over. Hij strom
pelde dan, zo goed en zo kwaad als het ging en zorgvuldig
ongelijke plekken vermijdend, naar de kerk en terug.
Toen Antje's vader gestorven was, nu enkele maanden gele
den, kwam ze bij tante Daatje in huis. De eerste keer, dat zij
naar de kerk geweest was, zag zij de oude buurman moeizaam
voortsukkelen.
„Geef mij maar eens een arm, buurman," bood zij aan, alsof
dit vanzelf sprak. En sindsdien kwam zij hem elke Zondag
morgen afhalen en bracht hem na de kerk weer thuis.
„Je houdt er maar een oude vrijer op na, Antje," grapte opa
Kalisvaart eens.
„Ik ben er nog best mee tevreden, opa," was het antwoord.
„Dat zal toch niet lang meer duren, meisje. Hoe oud ben je
eigenlijk?"
„Zeventien jaar; ik word op Tweede Kerstdag achttien."
„Zo, dan ben je niet zo veel jonger dan onze Barend. Die is
in Maart achttien geworden. Ik dacht eigenlijk, dat je jonger
was. Je moet je haar opsteken, dan toon je wat ouder. Het zal
een mooie knoedel worden van die twee dikke vlechten. M'n
vrouw had precies zulk haar, toen ze zo oud was als jij. Zij
wist er onder haar muts haast geen raad mee. En als ze het
's avonds los maakte om het te kammen, dan hing het als een
gordijn om haar heen, bijna tot aan d'r middel toe."
„Maar toen U dat zag, zal ze wel wat ouder dan ik geweest
zijn," zei Antje glimlachend.
„Neen, nee, net zo oud. Want toen wij trouwden, was zij ook
nog geen achttien."
„Die was er dan eventjes vroeg bij!"
„Och ja, hoe is dat nou?" antwoordde opa verlegen," er was
een beetje haast bij. Maar hoe vind je onze Barend? Een flinke
en knappe jongen, hè? En een goede jongen ook en altijd even
ordentelijk. Hij komt nooit in een café. Heb je gezien, wat een
mooie fiets hij heeft? Helemaal van zijn eigen zakcenten bij
elkaar gespaard. En ik wil geen kwaad van Trui spreken, ze
is m'n eigen dochter en ze zorgt goed voor me, maar ze houdt
Barend toch wel erg kort met z'n zakgeld. En van .dat kleine
beetje kan hij toch ook nog wat missen voor een ander. Hij
zal geen Zaterdag overslaan met m'n pakje pruimtabak en ik
ben toch eigenlijk geen eens z'n eigen grootvader. En gek, dat
hij met z'n zusjes is! Dat is bar. Die krijgen van hem ook nog
snoepcenten en wat in hun spaarpot. Nou, en dan moet je we
ten, dat hij tien gulden zestig verdient, waar hij maar één gulden
tien zakgeld van krijgt."
„Wat verdient Barend dan al veel geld!" antwoordde Antje
bewonderend. „Ik kreeg van Vader maar tien gulden per week
om het hele huishouden van te doen en dan met twee grote
broers er bij."
„Nou, daar zullen jullie het ook niet vet van gehad hebben!
Geen wonder, dat je er zo schraal uitziet. Maar met drie grote
kerels brachten ze toch wel meer dan tien gulden in huis?"
„Door elkaar niet veel meer, opa. Op zo'n kleine schuit was
geen werk voor drie mannen, maar m'n broers hadden niks
anders."
„Is je moeder al eerder gestorven?"
„Ja, die is vijf jaar geleden in Delft verdronken. Het had op
een nacht geijzeld. Toen ze 's morgens vroeg aan dek kwam,
gleed ze uit en sloeg overboord. Zij is onder een andere schuit,
die naast de onze lag, terecht gekomen. Het duurde wel een
uur, eer ze moeder er onderuit hadden."
„Da's erg, meisje," zei opa medelijdend. „Is buurvrouw Daatje
nogal aardig voor je?"
„O ja, dat gaat best. Ik heb het nu heel wat gemakkelijker
dan op de schuit en veel beter van eten en drinken ook."
„Ja, met het eten zal het wel in orde wezen; daar ken ik
Daatje te goed voor, maar ik hoor haar toch nogal eens te keer
gaan, vooral 's avonds."
„O, tante moppert ook wel, maar dat kan toch niet anders!
Dat mens heeft altijd pijn. Als ik per ongeluk tegen haar stoel
stoot, dan schreeuwt ze het al uit en 's avonds met naar bed
helpen is het natuurlijk nogal een spul. Tante is zo zwaar en
dan is het een heel getob om haar in die hoge bedstee te
krijgen."
„Sjonge ja, die Daatje is wel lelijk afgetakeld en het was
vroeger toch zo'n flink en vrolijk wijf. Ik weet nog, dat we met
de hele buurt feestgevierd hebben, toen ze veertig jaar haring
loopster op Rotterdam was. Het was in de winter. Ik beugde
nooit, dus was ik aan wal. 's Winters werkte ik altijd als
sjouwerman op de werf van Wullem van der Windt. Daatje
was toen zowat zestig jaar, maar ze danste en hoste nog als een
jonge meid. En gepimpeld, dat er toen is! Bar en bar! Zij was
wat mans in die dagen! D'r was niet één haringloopster, die
het in haar hoofd durfde halen om ook maar één harinkje in
haar wijk te verkopen. Daatje zou d'r heel Rotterdam uitge
scholden hebben. Reken maar, dat zij wat verdiend heeft in al
die jaren!"'
„Dat denk ik ook wel. Tante Daatje heeft vader ook het
geld geleend om de schuit te kopen. Zij zal er niet veel van
teruggekregen hebben. M'n oudste broer vaart er nu mee. Die
is pas getrouwd. De andere is dekknecht op een sleepboot
geworden."
Ze zuchtte en na een poosje zei ze opeens: „Het is eigenlijk
gek, dat tante Daatje nooit getrouwd is. Ik heb eens een portret
van haar gezien, toen ze een en twintig jaar was. Toen was zij
een knap meisje."
Dat is helemaal niet gek, Antje. D'r was niet één jongen, die
haar aandurfde. Op school was het al een vinnig ding en dat
werd later nog veel erger. Nee, die had te erg de broek an. Of
ja, één keer heeft ze een poosje gelopen met Aart Stom, een
jonge schipper, Dat was ineens uit, toen hij ging trouwen met
de werkster van z'n moeder. Ze was een weduwvrouw en wel
tien jaar ouder dan hij. Dan weet je het wel. Nou, ze was gauw
weer weduwvrouw. Aart heeft z'n eigen kind nooit gezien,
want diezelfde zomer is hij op zee gebleven. Jammer van zo'n
flinke vent, want dat was nog eens een mannetjesputter! Die zou
Daatje wel aangekund hebben. Zover ik weet, heeft zij na die
tijd nooit meer iets met jongens te maken willen hebben."
o
Op die Zondagmorgen kwam Antje opa weer halen. Zij was
er tamelijk vroeg en moest even op hem wachten. Barend hielp
hem z'n schoenen aantrekken. Opa kon slecht bukken en Trui
hielp haar man op dat ogenblik met boord en das.
Antje ging op de stoel naast opa zitten. Barend keek onwille
keurig naar haar schoenen en dacht opeens aan z'n plan van
de vorige dag.
„Weet je, dat de zool van je schoen een beetje los is, Antje?
Zal ik er even een paar spijkertjes in slaan? De straat is vol
plassen, je zou zo een natte voet krijgen."
(Wordt vervolgd)
voor kwaliteit en billijke prijzen
Deze week extra aanbieding
V arkensrollade
per 500 gram f 2,00
Voordelige aanbiedingen voor
Stamppot en Winterkost
per 100 gram
Echte Gelderse
Rookworst f 0,44
Rolpens f 0,40
Bakbloedworst f 0,25
Hoofdkaas f 0,25
per 500 gram
Mager Spek f 1,70
Mager Pekelspek f 1,70
Vet Spek f 1,60
Ziet iedere Vrijdag onze extra
gevulde etalage voor kwaliteit
en prijzen.
Breelaan 12, Bergen, Tel. 2123
Volg de zekere weg. Via
„De Duinstreek" bereikt U
een kopend publiek, dat
„zijn" krant leest met de
intense belangstelling waar
mee streekbladen gelezen
worden. Kolom voor kolom,
pagina voor pagina.
Uw advertentie geniet daar
bij dezelfde grote belang
stelling als het NIEUWS,
want 'n verkoop-boodschap
is voor de lezers van dit
nieuwsblad even belang
wekkend als een plaatselijke
vergadering of gebeurtenis.
Gok niet met uw geld,
maar adverteer in
Laan weg C 164 - Schoorl
Telefoon 268
„Publicatie van
De Nederlandsche
Nieuwsbladpers".
Het KOEKjE van de week
heel licht hazelnootkoekje 40 ct per ons
Banketbakkerij KOOLMEES-SOECKER
J. Oldenburglaan 5, Bergen
A. SOECKER, Ritsevoort 32, Alkmaar
dit is onze laatste waarschuwing
Deze week zijn de radiolampen al met
21% verhoogd en enkele typen toestellen
10%. Nu hebben wij nog ruime voorraad
in niet in prijs verhoogde typen, pracht
toestellen.
Komt U nu eens met ons praten.
Kent U reeds onze betalingsregeling?
en
ERK1KDE PHILIPS
EADIB SEIVICE
uw waarborg voor
eventuele latere
reparaties.
Ruïnelaan 3 Telef. 2514 Bergen
Boekhandel C. OLDENBURG
Laanweg C 164 Schoorl