De uecUeecdt Vc&uw DOBBEN DANSEN - Retina, li'èda de £uxe dan mat De Baam Leger des Heils Kapsalon Vr NIC SCHUIJT SCHRIKDRAAD TsïtotMtoStdUfifr Bruine Boxlederen SANDAAL A, C. SEEWALD Zn. FEUILLETON: 28. MAARTJE Z.ELDENRIJK MOOI HAAR VALT OP ZONDAG 26 APRIL 8 UUR o.l.v. het Dans en Show-orkest „DE WITTE KRAAIEN'' bij SCHOORL Weide afrasteringsapparaten en alle benodigdheden Techn. Bureau Meijer, KunstenaarsCentrum Bergen - ETSEN VAN REMBRANDT KINDERTOESLAG Oorspronkelijke roman door „Welnu, u bent tenslotte de oudste vennoot en president directeur, u draagt de verantwoording. U weet nu, wat men in Engeland denkt te weten. Handelt u, zoals u denkt, dat het beste is voor ons bedrijf." „Ik moet er toch eerst eens een nachtje over slapen." „Het ligt voor de hand, dat men in Engeland daarom spoed wil maken met de verscheping der onderdelen. Ik heb toegezegd, dat ik de meest mogelijke spoed zal betrachten. En ik stel daarom voor te bewerkstelligen, dat de Batavier Maandagavond reeds de eerste kratten kan meenemen en vervolgens iedere dag." „Maar dat is toch onmogelijk? De vereiste uitvoerpapieren krijg je nooit in één dag gereed." Jan kneep een oogje dicht. „Laat u dat maar eens aan mij over. Morgen al is het Zondag ga ik naar de Britse am bassadeur en samen gaan we naar het Ministerie. Wedden, dat ik morgenavond al de nodige papieren in mijn bezit heb?" Van der Ham was onthutst. „Acht je de toestand werkelijk zo ernstig?" „Ja", antwoordde Jan, „anders zou ik niet zoveel spoed achter de zaak zetten. En nu nog wat anders. Laten we aannemen, dat Engeland gelijk krijgt, wat God moge verhoeden, dat Duitsland een inval doet in ons land en ons leger het niet kan houden. Hoe denkt u dan met de fabriek te handelen?" Van der Ham dacht opnieuw na. „Mens, daar heb ik nog helemaal niet bij stilgestaan. Hoe kom je opeens zo pessimis tisch?" „Niet pessimistisch. Maar als zakenman moet ik met alle mogelijkheden rekening houden. Hoe staat het eigenlijk met de locomotieven voor Brazilië?" „De eerste twaalf zijn vrijwel klaar. Dat is misschien een kwestie van een paar dagen. De afspraak is, dat ze de 11e Mei verscheept zullen worden." „Als we eerder een schip kunnen krijgen, is het dan mogelijk, dat ze eerder voor transport gereed zijn?" „Ja, dat is een kwestie van een paar dagen." „Mooi, dan zal ik dat morgen meteen in orde brengen. Ik heb nu eenmaal een voorgevoel, dat er iets broeit. En het is misschien in strijd met de reglementen, maar doet u eens een keer j iets buiten uw boekje en trommelt u de aandeelhouders minus de twee onbetrouwbaren bij elkaar, liefst op korte termijn. Laat het dan maar geen officiële aandeelhoudersvergadering worden, noem het een onder onsje. De anderen dienen echter te weten, hoe de toestand van het ogenblik is." Toen het elf uur geslagen had en, men alles besproken had, wat noodzakelijk was, zei Van der Ham: „Ga je nog even mee naar beneden, een glaasje drinken?" „Laat ik dat niet doen", besloot Jan, opstaande. ,,U weet, hoe de situatie tussen mij en Bep plotseling geworden is." „Wat drommel, dat is waar ook. Wat heb jij eensklaps uit gespookt, dat ze niets meer van je wil weten?" „Niets, waarover ik me behoef te schamen. Ik heb in mijn vroeger jaren een beetje gescharreld met een buurmeisje en misschien heb ik me het woord huwelijk eens laten ontvallen. Een jeugdliefde, als je het zo noemen wilt, meer niet. Dit is ze te weten gekomen, dank zij mijn bemoeizieke broers. Die lopen rond met een idee-fixe, dat ik aan dat mijn meisje mijn woord heb gegeven, omdat zij nog steeds op mij wacht. Ik was echter volkomen vrij, toen ik u om de hand van Bep vroeg. Dat is alles." „Is die meid dan stapel geworden? Laat ze zich dan zo maar door je broers dat moois op de mouw spelden? En neem jij dat?" Jan haalde zijn schouders op. „Als ze in mij minder ver trouwen stelt dan in mijn broers, ja, dan kan ik er ook niets aan veranderen. Ik meen, dat voor een huwelijk in de eerste plaats wederzijds vertrouwen nodig is." „Daarin heb je volkomen gelijk. Ik zal wel eens met haar praten." „Doet u dat niet. Laat ze maar een poosje in haar eentje pruilen. Bovendien heb ik op het ogenblik wel andere dingen aan mijn kop. En als we voor elkaar bestemd zijn, krijgen we elkaar toch wel." „Je vat het nogal gemoedelijk op." „Och ja, waarom ook niet? In de eerste plaats ben ik me van geen kwaad bewust en voorts ben ik niet van het type, dat aan een gebroken hart sterft." Jail had een drukke Zondag. en hoewel hij dit werk met tegenzin deed op een dag, die hij anders bij uitstek als een rust dag beschouwde, slaagde hij er in te bewerkstelligen, dat hij van het betrokken ministerie die medéwerking kreeg, welke hij noodzakelijk achtte. Daartoe droeg de Britse ambassadeur zijn steentje bij; ook hij had zijn orders uit Londen ontvangen. De eerste verschepingen vonden reeds Maandagavond plaats en Jan hield de volgende dag persoonlijk toezicht op het klaar maken van de andere kratten met onderdelen. Die Dinsdagavond vond er een geheime bijeenkomst plaats van de aandeelhouders der fabriek, die betrouwbaar waren, en ook hier vertelde Jan, wat hij in Londen te weten was gekomen. Jan stelde zakelijk een aantal maatregelen voor, om op alle eventualiteiten voorbereid te zijn en toen hij voorstelde om ondanks het dreigende oorlogsgevaar toch zelf het transport locomotieve naar Brazilië te begeleiden, gaf men hem noodge dwongen de toestemming, uitgaande van de gedachte, dat het geen kwaad kon, als er in ieder geval voorlopig één van de directeuren buitenlands vertoeft. Jan had het vertrek der locomotieven kunnen bespoedigen en dit werd nu bepaald op Zaterdag 4 Mei. In de dagen, die volg den, maakte Jan voorbereidingen voor zijn vertrek. Tot nu toe had hij maar niet geantwoord op het briefje van Bep en toen hij een rustige middag had, besloot hij haar op te bellen. Hij draaide het nummer van Wassenaar en vroeg het meisje aan de telefoon. „Zeg maar, dat ik over enkele dagen naar het buitenland ga voor een lange reis." Hij wachtte enige tijd, maar kreeg toen te horen, dat juffrouw Bep niet geheel in orde was en haar kamer liever niet wilde verlaten. Jan zei beleefd: „Dank je wel voor de moeite", maar smeet toen woedend de hoorn op het toestel. Hij stak een sigaret op om zijn zenuwen te kalmeren. Na een poosje stond hij op en trok zijn demi aan. Tegen zijn secretaresse zei hij, dat hij die middag niet meer terugkwam. Hij liep naar zijn wagen, startte en reed weg. In ieder geval wilde hij zijn oude moeder nog even zien. En ook wilde hij een hartig woordje met Ida spreken. HOOFDSTUK 6. De brede Cadillac was eigenlijk helemaal niet geschikt voor het smalle Oosterpad. En toen van de tegenovergestelde kant een zwaar beladen wagen met mest kwam, wist Jan niet beter te doen, dan maar even in een oprit van een der tuinderijen te wachten, tot de wagen was gèpasseerd. Daarna reed hij weer terug op de weg en vervolgde zijn rit. Ik hoor hier niet meer, dacht hij, kalm over de slechte grind weg rijdend. Mijn wagen is hiervoor te breed. Hier passen alleen maar mestkarren en vrachtautootjes. Geen ingenieursautos. Hier wonen alleen maar tuinders. Andere mensen horen hier niet. Ik evenmin. Hij draaide rustig het erf van Meijer op en reed tot voor het huis. Tot zijn verwondering zag hij, dat Meijer de woning geheel verbouwd had. Ze was groter geworden en een knaap van een schuur was er bij aangebouwd. En toen hij uistapte, zag hij de donkerbruine hokken en hoorde hij het gekwaak van de eenden in de afgesloten tochtsloot. In huis had men ongetwijfeld de auto gehoord of gezien, want Meijer, als steeds in zijn manchester broek, trad naar buiten en herkende Jan met een blik van blijdschap. „Daar hewwe we waarempel onze ingenieur", zei hij op ver heugde toon. „Wel, Jan, daar doe je nog eens goed aan. We dochten al, dat je ons vergeten was, maar ik zei altijd: „Hij zal vandaag of morgen nog wel eens komen aanwaaien." Welkom, jong, kom maar gauw binnen voor een theetje. Of wil je liever wat anders?" Jan lachte en voelde zich opeens prettig gestemd. Dit was toch de oude, vertrouwde sfeer van vroege; en hier waren de mensen ongekunsteld hartelijk, eenvoudig-hartelijk. „Laten we het maar bij thee houden, buurman", zei hij, terwijl hij met de oude man mee naar binnen ging. Vrouw Meijer stond dadelijk op en veegde haar hand, ge woontegetrouw even af aan de bonte boezelaar, waarna ze Jan een hand gaf. „Jonge, dat is nog eens aardig van je. Ga zitten, ga zitten. Wel, wel, wie had dat nou docht." Meijer scharrelde wat in zijn bureautje en kwam met een kistje, half gevuld met sigaren terug. „Steek eens op, Jan, het zijn goeie. Je weet wel, net als van ouds, alleen voor de beken den, hè? Je zelle nou toch wel roken, niet?" Jan stak lachend een sigaar op. „En of, buurman. Een mens moet met z'n tijd meegaan." „Zo is het, dat zeg ik ook altijd maar. Je hebt zeker wel gezien, dat ik ook aan het verbouwen ben geweest?" Jan knikte. „Het wordt hier langzamerhand een hele bedoe ning, niet? Hoeveel eenden hebt u op het ogenblik wel?" Meijer dacht even na. „Precies kan ik het niet zeggen", ant woordde hij lachend, „maar het zal niet ver van de tienduizend af zijn. Doch de tijden zijn niet best, Jan. Er wordt niet veel verdiend. Het is maar goed, dat aan de zeven magere jaren eerst de zeven vette voorafgegaan zijn." Jan knikte. „Als we tenminste niet nog magerder jaren zullen krijgen." Meijer begreep hem onmiddellijk. „Wat denk je van de toe stand, Jan? Zullen we er buiten blijven?" Jan haalde zijn schouders op en antwoordde voorzichtig: „We zijn toch neutraal? We behoeven niets te vrezen," Meijer dacht na, terwijl hij in zijn thee roerde. „Ik heb wel eens bange voorgevoelens, zie je? Af en toe denk je, dat we op een vulkaan leven." Jan dronk zijn thee uit en gooide het gesprek over een andere boeg. „Is Ida er niet?" Meijer keek hem even onderzoekend aan. Ook hij had bij geruchte het een en ander uit Den Haag vernomen, hoewel Kor en Gerrit gezwegen hadden over hun twee reizen naar de Hof stad. „Ik denk, dat je haar wel bij de eenden kunt vinden. Ze voert ze tegenwoordig 's avonds." Jan stond op. „Dan ga ik haar eens even opzoeken", besloot hij. „Dat is zeker wel goed?" Meijer spreidde zijn handen breed uit. „Je kenne de weg en de spraak, zou ik zo zeggen." „Zo is het. Dat verleer je niet zo gauw", antwoordde Jan, 'eveneens in Beemster dialect. „Tot straks!' Mee de „goeie" sigaar van Meijer in het hoofd liep hij in de richting van de eendenhokken. Hier was niet veel veranderd sinds zijn kinderjaren en hier had hij dikwijls met Ida gespeeld. Dan sprongen ze op hun klompjes van de ene plank op de andere, steeds het gevaar riskerende, dat ze in de loop van de eenden zouden vallen. Maar ze waren veel te behendig, en liepen zo over alle hokken, tot het einde. De hokken hadden nog steeds dezelfde vorm en het rook er naar bedorven vis. De eenden scharrelden in het kroos van de tochtsloot of deden zich tegoed aan de vis, die ze zoéven gekregen hadden. Hij zuchtte, voor hij de planken over de hokken beklom. Hij was hier alles en toch, hij hoorde hier niet meer. Hij was in een andere wereld geplaatst, een wereld van deftige, geleerde men sen, fabrikanten en ingenieurs, geldmagnaten en zakenlieden. En in die andere wereld had hij een vrouw leren kennen, die bij hem paste. Die één met hem zou zijn in z'n leven z'n werk. Die hem zou kunnen begrijpen, als hij over z'n arbeid sprak. Die ook kwam uit die wereld, waarin hij was geplant. Hier in de Beemster, met zijn grote, vlakke tuinen, zijn rijke vruchtboomgaarden en zijn riekende eendenhokken, in deze wereld zou hij niet meer kunnen leven. Hoe vertrouwd dit alles ook voor hem was. Dit waren nog slechts herinneringen uit een verleden, dat al zo ver achter hem scheen te liggen. Herinne ringen uit zijn prille jeugd, uit zijn kinderjaren, de school Langzaam, stap voor stap ging hij verder over de planken. Het klonk hol en hard. Het was hem, alsof hij over een schavot ging, zijn vonnis tegemoet. Wat had hem toch naar de Beemster gedreven? Dwaas, die hij was! Hij had hier niet meer moeten komen, nooit meer. Hij had een zware ijrzeren deur achter dit verleden moeten sluiten en de sleutel ver weg gooien. Maar een onweerstaanbare drang had hem genoopt, die deur nog eens een keer te openen, op een kier, om die oude wereld nog eens binnen te gaan. Twee vrouwen waren er in zijn leven, één uit de oude en één uit de nieuwe wereld. Wie had er nu eigenlijk recht op hem? Stap, stap, ging het. Langzaam ging hij verder over de wan kele, gladde planken. En onder hem kwaakten de eenden en deden zich tegoed aan de vis, die voor de menselijke consumptie niet meer geschikt was. Stap, stap Een grote woerd stak zijn kop even omhoog en keek naar die vreemde verschijning in dat donkerblauwe pak, alsof hij zeggen wilde: „Wat doe jij hier? Je hoort niet meer bij ons. De tijd is voorbij, dat je hier op je klompjes klepperde, onbezorgd nog en onwetend, wat de toekomst brengen zal. Nu ben je een meneer, en beroemd. Nu sta je mijlenver boven deze eenvoudige mensen. In deze wereld pas je niet meer. Kijk uit, dat je niet over die glibberige planken glijdthier hoor je alleen maar met klompen aan te komen......" Stap, stap, steeds verder gaat ingenieur Reising. En ginds, bijna aan het einde van de rij eendenhokken loopt een meisje, met een grote emmer aan de hand, waaruit ze af en toe een paar scheppen vis naar de eenden gooit. Dat meisje is nog zoals ze vroeger was, met werkkleren aan en op klompen, in ruw ge breide kousen. Werktuigelijk verricht ze haar werk, zoals iedere avond. Nu is ze bijna aan het einde van de hokken. Dan zal ook de emmer leeg zijn en keert ze terug. Als ze zich omdraait, zal ze iemand zien. Die man is niet meer de Jan Reising uit haar kinderjaren, de jongen, waarvan ze gehouden heeft. Het is de beroemde ingenieur Reising, de man, die ze niet meer kent. Houdt ze nog van hem? Het laatste hok met eenden krijgt de avondmaaltijd. De een den, die de tijd precies weten, staan al, dicht opeengepakt, bij de afscheiding en rekken hun halzen uit, als ze de klompen horen klepperen. Daar is het meisje al en nu wordt de emmer helemaal omgekeerd. Ziezo, dat is voor vandaag weer klaar en morgenochtend doet de knecht dit werk. Vóór hij aan de tuin- arbeid begint. Dan is er voor Ida weer wat anders te doen, thuis. En zo glijden de dagen kleurloos voorbij en wacht ze. Maar ze weet zelf niet meer waarop. Diep in haar hart heeft ze nog herinneringen aan een aardige buurjongen, die van haar gehouden heeft en die haar meerdere malen in zijn sterke armen heeft gehouden. Maar die aardige buurjongen is er niet meer; inplaats daarvan is een beroemde ingenieur gekomen, die in een andere wereld leeft. Er is een grote afstand ontstaan tussen het eenvoudige meisje uit de Beemster en de beroemde uitvinder. Met de lege emmer in haar hand staat ze aan de uiterste rand van de hokken en kijkt in de verte naar de tuinen, waar de planten al uit de grond schieten. Daar staat de kool te groenen en ginds zijn de bedden met spinazie. En de zomerwortels komen ook al uit de grond. Het is voorjaar en ze voelt zelf ook de kracht, die de natuur ieder jaar weer geeft. Maar waarvoor? Ze zucht en kijkt naar de zon, die aan het dalen is. Ze trekt even de omslagdoek dichter om zich heen; het begint frisser te worden. Ze zal maar weer naar huis gaan. Het wordt onder hand tijd voor het brood. Over een half uurtje komen de knechts van de tuin. Als ze zich omdraait, hoort ze gelijktijdig de voetstappen op de planken. Dan kijkt ze op en wankelt. Vlak voor haar staat Jan en als hij haar niet gegrepen had, zou ze van schrik achter over gevallen zijn. Of is het van blijdschap? Jan houdt het ranke lichaam in zijn armen. De emmer ontvalt uit de bevende hand van het meisje en haar lippen trillen, als ze zijn naam prevelen: „JanJan Er breekt iets in de jongeman. Hier staat zijn jeugdliefde voor hem en hij heeft al maanden gedacht, dat zijn liefde voor haar dood is. Toen hij haar niet meer zag, was hij haar spoedig vergeten. De foto, die hij eens als een reliquie mee naar Delft heeft genomen en jarenlang een plaats had tussen de spiegel van zijn toilettafel, omdat het nooit was gekomen tot het kopen van een lijstje, lag nu al zo lang in een vergeten hoekje. En Bep was in de plaats gekomen. Het meisje uit die nieuwe wereld. Nu was hij weer in die oude. Vanwaar hij uit voortgekomen was. Hij voelde het hevige kloppen van haar hart in het lichaam, dat hij nog steeds omvat houdt. En hij blikt in haar ogen, waaruit nu tranen komen. Tranen van vreugde. En weer zegt ze zacht: „Jan, ben jij het De sigaar, die al uitgegaan is, valt uit zijn mond en het is alsof een onweerstaanbaren drang hem er toe drijft het meisje dicht in zijn armen te nemen en haar, na zoveel jaren, opnieuw te kussen. Later op de avond rijdt er een glanzende Cadillac over de Beemsterdijk. Achter het stuur zit een jongeman en dicht naast hem een meisje, dat haar geluk nog niet kan beseffen. Hij heeft één arm om haar heen geslagen; met de andere houdt hij de wagen op de smalle dijk. Maar het is niet gevaarlijk, want hij rijdt heel kalm en ander verkeer is er niet. Voorbij de Kwa- dijkerweg rijdt hij weer de diepte in, de Hobrederlaan en hal verwege deze laan zet hij de wagen stil. Hier is geen mens in de wijde omtrek te bekennen en het wordt al donker. Dan neemt hij het meisje opnieuw in zijn armen en kust haar. En Ida vindt het goed; ze streelt hem, net als vroeger, over zijn haren en ze zegt: „Je bent veranderd in je gezicht. Je bent zo ernstig ge worden. Zo echtgroot." Jan lacht even. „Jij bent mager geworden, meisje, en je ziet erg bleek. Dat is toch geen kleur voor een buitenmeisje Ze kijkt hem een ogenblik aan en dan barst ze plotseling in tranen uit. Jan schrikt. „Maar Ida-lief", zegt hij verwonderd, „waarom huil je nu opeens?" Ze snikt. „Ikik weet het niet. Misschien is het wel dit plotselinge gelukIkIk was al bang, dat je niet meer zou komen. Ze zeiden hier aldat jedat jeZe slikt het verdere van haar zin in. Jan begreep het onmiddellijk. Het lag voor de hand, dat de berichten, die in de kranten hadden gestaan, ook doorgedrongen waren tot de plaatselijke pers. Vanzelfsprekend was men nog trots op de Beemsterse ingenieur en elk nieuwtjeomtrent de beroemde oud-ingezetene werd onmiddellijk gepubliceerd. En verdergeruchten gaan nu eenmaal altijd snel. „Ze zeiden al", vulde Jan op dorre toon aan, „dat ingenieur Reising ging trouwen met een dametje uit Wassenaar. En ze zullen wel meerdere malen tegen je gezegd hebben, dat je een dom gansje was, om maar te blijven wachten op een jeugdliefde. Op een jongen, die het succes in zijn bol geslagen was en de Beemster, waaruit hij was voortgekomen, vergat'. Is het zo niet, Ida?" „Ja, Jan, weet je het dan allemaal? Maar het is niet zo, hè? Ik heb het nooit geloofd en thuismet vader en moeder durfde ik er nooit over te spreken. Vader zei altijd maar: „Jan komt wel terug. Heb maar geduld." Enhij heeft toch gelijk ge kregen, hoewel ik wel eens gewanhoopt heb." Jan ging rechtop zitten en keek het meisje diep in de betraan de ogen. „Ida, liefje, de mensen, die dit allemaal gezegd hebben, hadden gelijk. Ja, ik was de Beemster helemaal vergeten. Ik leerde al jaren geleden een ander meisje kennen en ik moet het eerlijk zeggen ze heeft een diepe indruk op me gemaakt. Het is zover gekomen, dat we ons zouden gaan verloven. Maar zij heeft het afgemaakt. Omdat ze te weten kwam, dat jij er nog was. Nu ben ik vandaag teruggekomen. Eigenlijk om afscheid te nemen van mijn oude moeder, omdat ik over een paar dagen een lange reis ga maken, naar Brazilië. Die reis is noodzakelijk en ik denk, dat ik wel een maand of drie wegblijf. Ja, Ida, de mensen hadden gelijk. Ik was je vergeten en je portretje, dat je me eens gegeven hebt, toen ik naar Delft ging om te studeren, lag in een verborgen hoekje bij me thuis. Ik dacht, dat ik in dit wereldje, in de Beemster niet meer thuis hoorde. Maar toen ik vanavond hier kwam en al het oude bekende, vertrouwde weer zag, toen dacht ik: dit kan ik toch niet loslaten. Hier ben ik uit voort gekomen en hier hebben wij samen onze gelukkige jeugd jaren doorleefd. Hier hebben wij elkander dieper leren kennen en leren liefhebben. Ik heb gedacht, dat mijn liefde voor jou gestorven was. Daarvan was ik overtuigd. Tot vanavond, toen j ik jou daar zag staan bij de eenden. En toen ik jou, na al die tijd weer in mijn armen hield, wist ik, dat die liefde nog leefde. ]a, Ida, ik houd nog van je en ik geloof, dat ik je niet meer kan missen. We zullen samen trouwen, liefje en gelukkig zijn. We j kopen een mooi huisje, ergens buiten, waar jij kippen en eenden I kunt houden en waar jij zult kunnen vermaken, als ik werk. En 'als ik dan 's avonds thuis "kom, ben jij er om me te verwel komen „Jan, je meent het allemaal? Gaan we nu gauw trouwen?" „Vast, Ida. Na de Braziliaanse reis gaan we samen naar een huisje kijken, niet te ver van Den Haag af en dan bouwen we daar verder aan ons geluk. Met ons tweetjes „Jan, lieveling, wat ben ik blij, dat je teruggekomen bent „Ida, schat van me HOOFDSTUK 7. Op de kade in Rotterdam staan een aantal mensen te wuiven. Het zijn er niet veel, want de „Poseidon" heeft eigenlijk geen passagiersaccommodatie en het zijn slechts een paar toeristen en een zakenman, die aan boord zijn en aan de railing terug- zwaaien naar de achterblijvenden. Een van hen is ingenieur Reising, die in opdracht van de N.V. het transport van 6 grote locomotieven naar Brazilië bege leidt. Hij zal ze ook in dat land inrijden en officieel aan de Brazilaanse Spoorwegen overdragen. Na dit transporrt zullen er nog drie volgen. Over enkele maanden zullen er dan vier en twintig nieuwe, in Nederland gebouwde locomotieven rijden over de Braziliaanse spoorwegen. Daar, op de kade, staat Van der Ham, die hem uitgeleide heeft gedaan. En even verderop Meijer en zijn dochter. Over drie maanden kan hij weer terug zijn en dan is er bruiloft in de Beemster. „Het zal er een worden", heeft Meijer gezegd, „waar over de buurt nog jaren zal spreken! Reken maar!" Jan zwaait en langzaam worden de mensen daar kleiner. De twee sleepbootjes trekken het grote vrachtschip langzaam naar de Nieuwe Waterweg, naar zee. Daar zal het schip op eigen kracht verder gaan, op goed geluk af, dat het niet op een mijn stoot of onderweg wordt getorpedeerd. Want er is oorlog in de wereld en de Duitse onderzeeboten zwerven over alle zeeën van Europa. De tweede stuurman komt naast Jan staan en reikt hem zijn kijker over. Nu kan hij die mensen nog juist zien. Daar keert Van der Ham zich om naar zijn auto en rijdt weg. Even later gaan ook Meijer en zijn dochter naar het Fordje. Ze zullen de reis naar de Beemster weer samen terug maken. En Ida zal weer opnieuw wachten, tt Jan terugkomt. Maar nu is ze zijn ver loofde. Jan draagt haar ring en zij de zijne. Jan geeft de kijker terug en wandelt dan naar de kleine hut, die hem is toegewezen. Hij heeft geen sigaretten meer bij zich en in zijn koffer moeten nog enkele pakjes liggen. Hij zucht, als hij weer aan dek komt. Peinzend kijkt hij naar het landschap, dat verglijdt. Rotterdam verdwijnt langzaam en de sleepbootjes trekken het schip nu al met een behoorlijke snel heid verder naar zee. Na de eerste roes is er een onbehaaglijk gevóel overgebleven. Gisteravond heeft hij nog een lang gesprek gehad met zijn oude schoolvriend Gerard. Die is juist teruggekeerd uit Duitsland en zal, met het oog op de oorlog, daar niet meer heen gaan. Waarschijnlijk zal hij in Engeland toezicht gaan houden op het in elkaar zetten van de locomotieven, waarvoor iedere dag uit Nederland onderdelen worden verscheept. In het bedrijf van Van der Ham wordt in een hoog tempo gewerkt: er zijn machines nodig in de wereld! (Wordt vervolgd) vooral gepermanent met de enige echte De Permanent met garantie Spreek met ons en het komt in orde Bespreek tijdig om teleur stelling de voorkomen 2266 Dorpsstraat 21 2266 H Wij zijn officieel erkend en ver zorgen uw verplichte formulieren. Telefoon 2514 - Ruïnelaan 3 Bergen. reproducties naar GeopendWeekends 25/26 April - 2/3 en 9/10 Mei, 14.30-17.30 uur Kunstzaal „DE RUSTENDE JAGER" Marinestraat 21 Egmond aan Zee. Telefoon 459 Pracht Dressoir, 2 clubs, 4 stoelen, Schuiftafel, alles voor slechts f 200,- Pracht clubs, z.g.a.n., 2 stuks f 87.50 f 95.- f 125.- Gemakkelijke betalingsvoorwaarden. Na 26 April dagelijks geopend. Deze weck ZONDAG (Dorpshuis) 10 uur en 8 uur: Samenkomsten o. 1. v. kapitein Knippenberg van Amsterdam. 12 uur en 5 uur voor de Jeugd. DONDERDAG (Breelaan) Gezinsbond voor vrouwen. VRIJDAG (Zaal Nieuwendijk) ZENDINGSBIJEENKOMSTEN o.l.v. Senior Majoor Lorier 4.30 uur Filmstrips voor de Jeugd, 10 ct. 7.30 uurEen bezoek aan het L. d. H. Ooglijdershospitaal van Dr. Wille te Semarang, 20 ct. ONTVANGEN 22/23 4.95 24/27 5.75 28/31 6.50 32/35 7.25 Dubbele crêpe zool Gevoerde hielpartij Prima kwaliteit Laag in prijs 1 KERKSTRAAT - BERGEN BASKETBALSCHOENEN 35/38 7.95 39/45 8,95

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1953 | | pagina 4