„DE DUINSTREEK" De verpleging in een crisis! l/acoktie ONDERWIJSKWESTIES TE BERGEN WEK DE GAL IN UW LEVER OP O^fewoacdifyUzid en tiende fyemaay-d Derde Blad Vrijdag 10 Juli 1953 Het in de gemeenteraadsvergadering van 29 Juni ge voerde debat voor onderwijsvraagstukken deed ver schillende personen naar de pen grijpen. Vijf verpleegsters nodig op 9 zieken De opmars der vrouw in het sociale leven kan soms be nauwend lijken voor de man. In steeds meer beroepen zien we Eva verschijnen. Soms wordt ze juichend binnen gehaald, soms ook wordt er gezucht: „Wat moeten we hier nu met vrouwelijke krachten beginnen." Maar één terrein is er, waar we altijd om vrouwen zullen roepen de verpleging. Het is vreemd, dat bij de toenemende belangstelling van de vrouwen voor allerlei beroepsarbeid de verpleging onvoldoende wordt gewaardeêrd door hen, die er bij uitstek geschikt voor zijn. Er is nog steeds een tekort aan verpleegsters in veel ziekenhuizen en inrichtingen. De heer Nijdam, Hoofd der school, schreef: Naar aanleiding van het ver slag van Bergens gemeenteraad, waarin het door mij als hoofd der Van Reenenschool gevoerde beleid wordt aangevallen, zou ik gaarne het volgende willen op merken Allereerst dan werd abusievelijk vermeld, dat er tijdens het hoofd schap van de heer Beets 46 leer lingen per jaar aan de ULO werden afgeleverd. Dit moet 26 zijn. In mijn tijd was dit ruim 13. Het is echter absurd om uit de teruggang van dit aantal conclusies te trekken, betreffende de kwaliteit van het onderwijs aan de lagere school. Het schijnt de raadsleden te zijn ontgaan dat er de laatste zes jaar op onderwijsgebied in Bergen en omgeving iets veranderd is. Er is nota bene in Bergen zelf een nieuwe school bijgekomen: de Middelbare Meisjesschool, die zeer in trek is en ook van onze school geregeld leerlingen opneemt, die anders naar de ULO zouden gaan. Verder maakt de VGLO-school te Alkmaar, die terecht een uit stekende reputatie geniet, grote opgang. Daarbij komt tenslotte nog, dat de trek naar de HBS veel groter is dan vroeger. En laten wij nu eens zien, wat er waar is van de praatjes, dat de resultaten van de OL-school zo droevig zijn. Ik neem daarvoor de gegevens van verleden jaar, omdat die van dit jaar uiteraard nog niet volledig bekend zijn en ook omdat de klas die toen de school verliet het meest representatief was voor „échec" van het taken- systeem, doordat deze kinderen meer dan twee jaar aan dat funeste systeem waren opgeofferd. Ik was n.l. na mijn ziekte van de vierde klas af meegegaan via vijf naar zes. Doordat we in die tijd de invasie van de gerepatri- eerden kregen, kenmerkte deze klas zich door veel mutaties. Lange tijd bestond ze uit plm. vijftig leerlingen. Aan het eind van de cursus *51 -'52 vertrokken drie-en- veertig leerlingen met de volgende bestemming School Aantal Perc. L.perc. ULO 17 39%% 23°/ HBS 3) Gymn. 2) 25%% 8 °l MMS 6) Amb.school 3 13°/ huish.school2 13°/ VGLO 10 23% Er ging dus 65 °/0 van het aan tal in intellectuele richting tegen landelijk 31°/0. Als men bedenkt, dat de Bosschool de intellectuele room van onze school afschept, terwijl ook nog vele leerlingen via het VGLO op ULO of HBS terecht komen, dan is toch wel zonneklaar, dat er voor ongerust heid geen enkele reden is. Het is in ieder geval ook heel wat meer dan de 40% van dr. Hemel rijk. De leerlingen van het staatje, die naar H.B.S. en Gymnasium gingen, deden allen uit de zesde klas examen. Het algemeen ge middelde van alle cijfers, voor de vakken Nederlands, Rekenen, Aardrijkskunde en Vaderlandse Geschiedenis was ruim 71/2! De twee leerlingen, die naar het gym nasium gingen, waren toen ze examen deden, nog geen twaalf jaar. Wat echter belangrijker is dan de examenresultaten, is het feit, dat ze zich allen behoorlijk hebben weten te handhaven, enkele zelfs heel goed. De heer Hemelrijk complimen teerde me indertijd met deze resul taten. Hoe kan hij nu beweren, dat de kinderen bij mij niet de mogelijkheden krijgen, die ze hebben. Ik tart hem één naam te noemen van een kind, dat van mij minder gekregen heeft dan het hem krachtens zijn aanleg toekomt. Ik ben er mij van bewust, dat ik met het verdedigen van mijn school op deze wijze de schijn op mij laad, alsof ik zelf ook behoor tot de mensen, die de waarde van een school alleen maar afmeten naar de successen bij het toelatings examen. Zij, die onze school van nabij kennen, weten dat de leer krachten gelukkig heel anders zijn ingesteld. Er wordt met grote ernst en toewijding naar gestreefd de jeugd een harmonische ont wikkeling te geven. Wij houden daarbij niet uitsluitend de belangen op het oog van een kleine ge selecteerde groep, maar wij zoeken voor ieder kind het beste, wat er voor hem te vinden is. Ik hoop, dat ik door dit schrij ven enkele dingen, die zeer scheef stonden, recht heb gezet. Het gaat daarbij niet om mijzelf of om mijn „goede" naam. Het gaat om het kind en om onze mooie openbare school, waar de kinderen met zoveel plezier heengaan. On derwijs en opvoeding kunnen alleen gedijen in een sfeer van vertrouwen en liefde. Dit ver trouwen en die liefde zijn er bij ons steeds in. rijke mate aanwezig geweest. Daarvan getuigt de hartelijke samenwerking tussen Oudercom missie en leerkrachten. Daarvan getuigen ook onze goed bezochte ouderavonden, waarop steeds een uitstekende stemming heerst en waar nog nooit een woord van critiek op het takensysteem werd gehoord. Er is in Bergens raad in naam van de openbare school onbe rekenbare schade aan deze school toegebracht. Ik heb voor dit alles maar één conclusiehet is droevig. S. J. NIJDAM Hoofd der Van Reenenschool De heer J. Schekkerman, oud- Hoofd der School schreef ons: Daar mij uit de verslagen in de Almaarse Courant (A. C.) en het Noordhollands Dagblad (N. H. D.) van 30 Juni 1953 bleek, dat mijn naam tijdens de onderwijsdiscussie in de raadsvergadering van 29 Juni is genoemd, stel ik er prijs op mijn visie op deze zaak hieronder uiteen te zetten. Daar ik persoonlijk de raads vergadering niet heb bijgewoond, moet ik aansluiten op wat in beide uitvoerige verslagen daarvan, is gezegd, met alle beperkingen vandien. Mag ik dan beginnen met te constateren, dat het conflict tussen O.L.-school en U.L.O.-school niet nieuw is. Ook in het cursusjaar 1945'46, toen de O.L.-school onder mijn leiding stond heeft zich een soortgelijke kwestie voorge daan en wel naar aanleiding van het feit, dat door mij op een des tijds gehouden ouderavond is be toogd, dat principieel elke leerling na het doorlopen van de lagere school, die ontwikkelingskansen moet hebben, die passen bij zijn aanleg en capaciteiten. Dit stand punt, dat ik ook nu nog ten volle zou willen handhaven, werd door hoofd en leerkrachten van de U.L. O.-school bestreden. Hun opvat ting was, dat elk kind, dat geacht moest worden het U.L.O.-onder wijs te kunnen volgen, deze school moest bezoeken. Een standpunt, dat uit de verslagen in N.H.D. en A.C. ook door dr Hemelrijk ingenomen blijkt te worden, wan neer hij zegt dat 40der kinderen het U.L.O.-onderwijs moet kunnen volgen en hij daarbij suggereert, dat B. en W. er nu maar voor moeten zorgen, dat dit ook in Bergen gebeurt. Dit standpunt getuigt van kort zichtigheid. Laat het juisjt zijn, dat 40% der leerlingen het U.L.O.- onderwijs moet kunnen volgen, op geen enkele manier volgt daar uit, dat dit ook gewenst zou zijn. 't Is immers niet ondenkbaar, dat er andere schooltypen zijn, die beter aansluiten bij aanleg en capaciteiten van deze leerlingen en die hen meer mogelijkheden bieden voor hun toekomst. Zou men werkelijk al deze kinderen willen verplchten naar een U.L.O.- school te gaan. Weet men boven dien niet, dat er in vakkringen nog steeds een discussie gaande is of de U.L.O.-school wel vol doet aan de eisen die ons maat schappelijk leven stelt. Er is echtereen tweede, minstens even belangrijk punt. In de destijds gevoerde discussie werd door mij betoogd, dat leerlingen, die eind onderwijs moeten hebben, leerlin gen, die van plan zijn naar het mid delbaar- en voorbereidend hoger onderwijs te gaan of die een huis houdschool of ambachtschool willen volgen, op de U.L.O.-school niet thuis horen. NaardeU.L.O.-school behoren die leerlingen te gaan, die in staat geacht mogen worden dit onderwijs met vrucht te kunnen volgen en die van plan zijn het U.L.O.-diploma te halen. Ik ge loof niet, dat iemand die deze materie enigermate kent, de juist heid van dit principe zou willen bestrijden, tenzij men andere doel einden nastreeft dan het belang van het kind alleen. In het schooljaar 1945-'46 namen hoofd en leerkrachten van onze U.L.O.-school, om mij niet bekende redenen een ander standpunt in en bestreden zij o.a. mijn pleidooi voor V.G.L.O.-onderwijs voor die kinderen, waarvan zeker was, dat zij eindonderwijs moesten hebben en waarvan men wist dat zij nimmer van plan waren een U.L.O.-diploma te halen. Het mag bekend verondersteld worden, dat van deze onhoudbare opvatting, kinderen uit onze gemeente de dupe zijn geworden, omdat zij tegen alle adviezen in op de U.L.O.- school geplaatst zijn. Dit meningsverschil kwam slechts niet in de openbaarheid, omdat bij de opgave voor de U.L.O.- school bleek, dat 24 kinderen dit onderwijs zouden gaan volgen. Op dat moment werd van de zijde der U.L.O.-school de discussie ge staakt, omdat dit aantal ruim vol doende was. Een weinig principieel standpunt, dat bij mij de indruk wekte, dat het minder ging om het belang van elk kind en zijn toe komstmogelijkheden, dan wel om een zó groot aantal leerlingen in de eerste klas, dat men in de gehele school het gewenste gemiddelde kon halen. Als dr Hemelrijk zegt, dat voor de achteruitgang van het aantal ULO-leerlingen geen motivering mogelijk is (A.C.); als de heer Ellis zegt, dat de teruggang van het aantal ULO-leerlingen bij een toenemende bevolking toch een oorzaak moet hebben, dan be hoeven beide heren, als het hen werkelijk om een antwoord te doen is, naar een motivering en oorzaak van het gesignaleerde verschijnsel toch waarlijk niet ver te zoeken. We kennen sinds enkele jaren in Bergen een Middelbare Meisjes school en een ULO-afdeling van de Berger Schoolvereniging, die voor een aantal meisjes betere schooltypen zijn, dan de ULO- school. Een deel van de vroegere ULO-leerlingen vindt daar een plaats. Sinds een aantal jaren bestaat in Alkmaar een voortreffelijke VGLO-school, die tot een streek school is uitgegroeid, dank zij de uitstekende reputatie, welke deze school zich heeft weten te ver werven. Deze school trekt vele leerlingen, die vroeger op de ULO-school „hun tijd uitdienden", maar nu een onderwijs krijgen, dat geheel aan hun behoeften is aangepast. Deze school heeft boven dien een afdeling die opleidt voor het Middelbaar Onderwijs. Bovendien vinden we in Alkmaar zeer goede nijverheidsscholen, zo wel voor jongens als voor meisjes, die, en dit is een verheugend verschijnsel, steeds meer leerlingen, die vroeger enkele jaren ULO- onderwijs volgden, tot zich trekken. En is er misschien nog een oorzaak? Zou het niet verhelde rend werken, wanneer de leiding van de ULO-school eens de offi ciële cijfers zou verstrekken van het leerlingenverloop sinds b.v. 1935? Hoe was sinds dat jaar de klassebezetting bij het begin van elk schooljaar en hoe aan het eind? Hoeveel leerlingen behaalden in deze jaren het volledige ULO- diploma A en hoeveel het volledig ULO-diploma B? Hoeveel leer lingen behaalden een onvolledig diploma en voor welke vakken hadden de leerlingen vrijstellingen. Hoeveel leerlingen doubleerden één of meer keren? Het moet voor de betrokken schoolleiding eenvoudig zijn uit het archief deze gegevens te ver strekken. Zou de leiding van de ULO- school dan ook een principiële uitspraak willen doen over de vraag, welke leerlingen naar haar overtuiging naar de ULO- school moeten worden gezonden? Alleen met deze controleerbare gegevens en duidelijke uitspraak is m.i, een vruchtbare discussie mogelijk. Dat hoofd en leerkrachten deze gegevens mogen verstrekken. Volledige openbaarheid van alle gegevens van alle partijen, lijkt mij de enige mogelijk heid dit slepende conflict tot een bevredigend eind te brengen. Hiertoe zou aan een onpartijdige commissie van werkelijk deskun digen op het gebied van het L.O. een rapport gevraagd kunnen worden. Een tweede mogelijkheid zou liggen in een openbare ver gadering, waarin alle belang hebbenden en belangstellenden hun mening zouden kunnen geven en ieder de gelegenheid zou hebben zich van onverdiende blaam te zuiveren. Een dergelijke demo cratische gezindheid zouden we moeten kunnen opbrengen in het belang van het gehele onderwijs in onze gemeente. Voor de houding en het stand punt van B. en W. in deze zaak past één woord: Hulde. Voor dat van de opponenten passen tweeKleingeestige dorps politiek. J. SCHEKKERMAN A. v. Scheltemaweg Bergen Nh. Tenslotte bereikte ons nog een schrijven van de Oudercommissie van de Van Reenenschool: Oudercommissie van Reenenschool, p/a Notweg 11, Bergen Aansluitende óp de uiteenzetting van de heer Schekkerman, wil de Oudercommissie, in grote veront waardiging over het in discrediet brengen van het onderwijsbeleid van de heer Nijdam, U dringend verzoeken op zeer korte termijn een commissie aan te stellen, die tot taak krijgt, de achtergronden en feiten aan het licht te brengen, waaruit blijkt, hoe de werkelijke situatie is, vooral t.a.v.: a. het geven van verkeerd advies aan ouders; b. het tekort schieten bij de se lectie van leerlingen op de O.L.- school c. het onthouden van mogelijk heden aan deze kinderen. De oudercommissie wil hierbij verklaren, dat zij unaniem achter de heer Nijdam staat, daar het haar volle overtuiging is, dat de kinderen op de O.L.-school op een juiste en prettige wijze onder wijs ontvangen. w.g. C. Sijpheer, voorzitter w.g. C. Daalder, wnd. secretaris AUTOTOCHT VAN OUDEN VAN DAGEN Het was Woensdag vroeg dag voor de Ouden van Dagen te Bergen dank zij de van alle zijden betoonde medewerking, kon de commissie der traditie getrouw aan de oudjes weer een autotocht aanbieden. Het weer werkte ge lukkig prachtig mee. Toen de 226 oudjes, dank zij de goede zorgen van bestuurders en geleidsters allemaal een goed plaatsje hadden gekregen, was hetrijden maar! Voorafgegaan door rijks politie ging de lange stoet via Beemster en Purmerend naar Amsterdam, waar een bezoek werd gebracht aan Artis. 's Middags werd de tocht voortgezet en be reikte men langs Schiphol en Bloemendaal het bekende natuur bad Velserend. Natuurlijk was de inwendige mens nergens vergeten. De Bergense professor Remidol zorgde er wel voor, dat niemand indutte. Ruim zes uur arriveerde de stoet weer in Bergen, waar een heerlijk diner in Duinvermaak alle vermoeidheid deed vergeten en toen later Bergen's Harmonie zich liet horen, was het helemaal feest. Uit de enthousiaste ver halen over de reis bleek wel, hoe er deze dag genoten was. Allen, die er toe hebben mede gewerkt om deze tocht weer mogelijk te maken, kunnen dan ook met grote voldoening op hun werk terugzien. Teveel wordt er bij het in ge sprek brengen van de zusters gedacht aan de verpleging van lichamelijk zieken. Nog meer dan de lichamelijk zieken behoeven de geesteszieken de zorg van een deskundige hulp. Verpleging van geesteszieken betekent veel meer dan alleen maar voor oppasser spelen. De patiënten gaan zich daar hechten aan „hun" zuster die bij haar werk de verschillende gevallen heeft geobserveerd. Er is sprake van een oneindige variatie bij de geestesziekten. De zuster kan bij de patiënten daar dikwijls veel meer bereiken dan de dokter, die wel van alles met zijn patiënten zou willen proberen, maar geen kans krijgt voor uit voering. Het al dan niet slagen van bepaalde experimenten met geesteszieken hangt dikwijls geheel af van de zuster, die met oneindig geduld en zeer veel tact de zwakke plekken van haar patiënten kent. De gehele practische uitwerking van de richtlijnen voor genezing bij geesteszieken hangt van de zuster af. Stellig hebben veel verpleegsters de genezing van geestelijk ge- schokten verhaast door haar vak kennis en psychologisch inzicht. Deze arbeid loutert karakters, staalt de wil en vormt daarom een levensschool bij uitstek voor veel van onze jonge meisjes. Hier is dus geen sprake van mechanisch werk en het opknappen van vuile karweitjes, maar van zeer veel persoonlijk initiatief en variatie in het werk. Het is niet zo'n wonder dat veel vrouwen, die eenmaal in dit werk gegroeid zijn er zo door geboeid worden, dat ze er een levenstaak in vinden. De opleiding Het werk in de ziekenhuizen is bekender. We komen er meer mee in aanraking. Evenals in de inrichtingen voor geesteszieken duurt de opleiding hier drie jaar. Die opleiding heeft de laatste jaren nogal eens in het middel punt van de belangstelling gestaan. Men klaagde over een gebrek aan goede organisatie. Bij het gebrek aan werkkrachten in de ziekenhuizen, zoals dit zich de laatste jaren voordeed, kwam de goede scholing meermalen in de knel. De adspirant-zusters werden soms als goedkope werkkrachten geëxploiteerd. Het gebrek aan voldoende geldmiddelen was daar mede debet aan. De meningen over de kwaliteit van de verpleegstersopleiding zijn nogal verdeeld. Enerzijds hoort men felle critiek, vooral op het toezicht. Het is niet gemakkelijk een goede inspectie te verwezen lijken. Een bijzondere inspectie voor het ziekenhuizenwezen wordt door velen gewenst, doch de ver schillende ziekenhuizen bezitten een grote mate van autonomie, die men niet wenst prijs te geven. Specialisatie Aan zekere verschillen bij de opleiding is moeilijk te ontkomen. Er zijn grote ziekenhuizen in ons land en veel kleinere. In de grote ziekenhuizen volgt men de snelle ontwikkeling van de geneeskunde op de voet. De specialisatie vindt er meer en meer ingang. De kosten aan de ontwikkeling van de geneeskunde verbonden zijn zeer hoog. Het is dan ook zeer moeilijk voor de kleinere ver pleeginrichtingen dit tempo bij te houden. Een en ander heeft van zelfsprekend gevolgen voor de opleiding. Toch mag men niet zonder meer de conclusie trekken dat de opleiding in een klein ziekenhuis minderwaardig zou zijn. Onmiddel lijk hiermee in verband staat ook de kwestie van het ontwikkelings peil van de toekomstige verpleeg sters. Men heeft daaraan de laatste jaren niet al te hoge eisen kunnen stellen, omdat anders het aanbod van verpleegsters stellig tot catastrofale gevolgen zou hebben geleid. Het graduele verschil in de opleiding heeft tot gevolg dat ook de exameneisen in de ver schillende plaatsen verschillend moesten zijn. Verscheidene zie kenhuizen, die niet tot de groot ste behoren, bezitten toch vol ledige opleidingsrechten, zodat men de examens heeft moeten aanpassen aan de opleiding per verpleeginrichting. De uniformiteit bij opleiding en exameneisen in de verpleegstersopleiding is dus prac- tisch nog niet te verwezenlijken. Waarom te weinig? Door deskundigen werd ons verzekerd dat de kwaliteit van de Nederlandse verpleegsters lang niet slecht is vergeleken bij andere landen. Er zijn natuurlijk wensen en verlangens, maar die vindt men overal. Terwijl men dus spreken kan van een grote soepelheid bij de opleiding sukkelt men nog steeds met een tekort aan verplegend personeel. Men kan dit ten dele wijten aan de onvoldoende sala riëring. Hierin is reeds verbete ring gebracht, maar de materiële waardering kan men zeker nog niet ideaal noemen. De lange werktijden worden eveneens als een ernstig bezwaar gevoeld, maar deze zijn nu eveneens tot nor male proporties terug gebracht hetgeen zeer verblijdend mag worden genoemd, waar dit werk zozeer de gehele mens opeist. Eén van de belangrijkste oor zaken van het verpleegsterstekort moet men zoeken in de toege nomen behoefte. Aan de behan deling en verzorging der patiënten wordt veel meer aandacht besteed dan vroeger. Het onderzoek van de zieken eist veel meer tijd dan voorheen. De techniek van het onderzoek is veel intersiever ge worden. Dit heeft ertoe geleid dat men niet meer kan völstaan met één zuster voor 3 patiënten, zoals dat voorheen het geval was. Men heef nu vijf verpleegsters nodig voor 9 zieken, waardoor de vraag enorm is gestegen. Het aanbod heeft zich echter niet verruimd. Integendeel, nu de beroepskeuze voor vrouwen zo veel ruimer is geworden dan vroeger is de belangstelling voor de verpleging geringer geworden. De moderne opvattingen ver sterkten het onafhankelijkheids- gevoel en een rationele geestes gesteldheid, welke zich moeilijker verdragen met de drang naar offervaardigheid en liefde voor de medemens. Deze laatste eigen schappen zijn noodzakelijk voor een goede verpleegster. Zijn ze niet meer te vinden bij onze vrouwen en meisjes? Niemand zal dit durven stellen. Daarom zal bij een stijgende waardering voor dat schoonste aller vrou wenberoepen de belangstelling weer groeien. Aan de opvoeders van onze vrouwelijke jeugd de taak om barmhartigheid en naas tenliefde aan te wakkeren bij hen, die ons volk van morgen moeten bouwen. WAT DOET U IN DEZE Plannen maken is een moeilijk werkje! Na een heel jaar van inge spannen werken krijgen we vacantie om uit te rusten en om onszelf te vernieuwen. Dat wordt bij het plannen maken nogal eens uit het oog verloren. Soms zijn de mensen aan het einde van hun vacantie vermoeider dan aan het begin, hetgeen hun lichamelijke conditie niet ten goed komt. Ook op geestelijk terrein be hoort de vacantie ontspanning te bieden: daartoe dient men eens iets anders te zien en te beleven. Maar als zulke uitstapjes aanleiding O O O O in Ingezonden mededeling U zult 's morgens kiplekker" uit bed springen. Elke dag moet uw lever een liter gal in uw ingewanden doen stromen, anders ver teert uw voedsel niet, het bederft. U raakt verstopt, wordt humeurig en loom. Neem de plantaardige CARTER'S LEVERPIL- LETJES om die liter gal op te wekken en uw spijsvertering en stoelgang op natuur lijke wijze te regelen. Een plantaardig zacht middel, onovertroffen om de gal te doen stromen. Eist Carter's Leverpilletjes. (van onze medische medewerkster)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1953 | | pagina 5