IUc$tnatbi MET KERSTMIS Anno Domini I GEEN ZAKEN De nacht werd over Bethlehem zo zacht gespreid; slechts uit de karavaanserail kwam nog lawijt: een klagelijke koeienroep loeide van ver en boven 't slapend-stille dorp straalde de Ster. Maria lag reeds, uitgeput, zo bleek en moe te slapen. Jozef dekte haar eerbiedig toe. Zijn voeten brandden van het gaan die lange nacht, toch week niet van zijn moe gelaat de stille lach. Hij zag nog even naar het Kind zo teer, zo klein en peinsde wat zijn doel, zijn taak, zijn lot zou zijn. Toen trad hij in de duisternis vanuit de stal onder de majestueuze dom van het heelal. Hij staarde langs de smalle straat, leeg in dit uur, stutte zijn moede rug om steun tegen de muur. Dan zag hij op, en schokte recht, want hoog en ver, maar recht boven het stille dorp straalde de Ster. Toen klosten schoenen op de straat, klonk zacht een roep; daar kwam, als schimmen uit de nacht, de herdersgroep Zij schuifelden zo schuw dichtbij, vol ongeduld, en zagen eeuwen profetie in 't Kind vervult. Boven het slapend Christuskind stond hoog en ver, fonkelend als een diadeem, de Ster Kort verhaal door L. v. Schooien Jacob Hendrik Doornenberg, di recteur van Doornenberg's Construc tiewerkplaats en Machinefabriek N.V., staarde met gefronst voorhoofd voor zich uit. Heel stil was het in z'n bureau. De beide telefoons op z'n schrijftafel zwegen. In het kan toorgebouw klonk geen geluid van haastige voetstappen, geen belgerin kel, geen gekletter van de schrijfma chines. In de fabriek stonden de ma chines stil, was het lawaai verstomd. Het was de avond voor Kerstmis. Doornenberg zag die laatste weken van December ieder jaar weer met tegenzin naderen. Hij, de vrijgezel, aan niemand gebonden, was zoals hij wel schertsend zei, getrouwd met zijn fabriek. Hij ging volkomen op in dit bedrijf en hij kon eigenlijk niet begrijpen, dat al zijn medewerkers, al het personeel, zich daar niet zo ge heel aan gaven, dat ze nog andere belangen en interessen hadden. Hij kon het niet begrijpen hoe de typis ten opgewekt naar de klok keken als het vijf uur was, hoe de arbeiders als de sirene ging naar het waslokaal stormden. Hij leefde alleen als hij werkte. Voor hem bestonden geen arbeidstijden, s Avonds laat nog glom het licht achter het venster van zijn privé-kantoor en menigmaal had de fabrieksbaas, 's morgens om zeven uur binnenstappend, de directeur al over een machine gebogen gezien om na te gaan of een recente reparatie inderdaad goed was uitgevoerd. Nu was het Kerstavond. Doornen berg zuchtte. Dagen achter elkaar tot werkloosheid gedoemd. Verschillende bedrijven stopten de hele week tussen Kerst en Nieuwjaar, dat was econo mischer. Een groot deel van zijn per soneel had snipperdagen opgenomen en bleef weghet kwam hem best uit. Maar het vooruitzicht van die lauwe werkdagen, op halve kracht, met traag binnenkomende post, met onvoldoende personeelsbe zetting, ergerde hem. Hij kende geen rust en haatte de stilte. Rustdagen waren nodig, ja, maar om zoveel te harder weer aan het werk te kunnen gaan. Toch was Doornenberg geen hard patroon, geen onmens. Hij stond mid. den in zijn tijd en aanvaardde, dat zijn arbeiders er anders over dach ten dan hij. Maar hij pikte, met een arendsblik, er al degenen uit, die plezier in hun werk hadden, die het niet kon schelen als het eens iets later werd. En die konden bij hem vooruitkomen. Hij glimlachte als hij dacht aan de jonge kerel, die bij hem was gekomen als aankomend bediende en die nu zijn rechterhand was, Dirk de Jong, algemeen procuratiehouder en de baas als de baas er niet was. Dirk zat ook met hart en ziel in het be drijf, was een onverbeterlijke plan nenmaker, maar wist ze ook uit te voeren. Dirk had al zo vaak naar moeder-de-vrouw gebeld, dat het wel wat later met eten worden zou, want dat het werk nog niet af was. Dirk en hij verstonden elkaar. En ofschoon de verhouding van chef en onderge schikte angstvallig gehandhaafd werd, was er tussen hen een sfeer van vertrouwen en van prettig sa menwerken, met de nadruk op samen. Maar ook Dirk was er vanavond niet. En dat veroorzaakte de rimpel in het voorhoofd van zijn directeur. Doornenberg was, in de eenzaamheid van zijn privékantoor, bezig met het uitbroeden van een nieuw productie plan. Zijn hand was al uitgestrekt ge weest naar de huistelefoon om de procuratiehouder te bellen om enke le gegevens, maar direct teleurgesteld teruggetrokken. De Jong was thuis. Zat te midden van zijn gezin, op Kerstavond. Iedereen trok er maar tussen uit, vond Doornenberg in een hem vreemde, onredelijke narrigheid. En hij kon niet opschieten, wanneer hij die gegevens niet had. De Jong wist ze uit zijn hoofd. Die kon hem helpen. Het moest dan maar gebeuren. Het speet hem voor De Jong, maar hij zou hem toch even uit de sfeer van kaarslicht en dennengeur moeten weghalen, die sfeer waaraan Door nenberg een hekel had, omdat ze meebracht nietsdoen en soezen, om dat er niets productiefs uit voort kwam, omdat ze verhinderde te wer-, ken en plannen te maken. De woor den van zijn vader kwamen hem voor de geest: Jaap, jongen, een mens leeft niet om te werken, maar werkt om te leven. Hij schoof die van zich af. Vader was toen vijf en zestig en hij pas vijf en dertig. Voor hem was leven en werken synoniem. Hij nam de hoorn van de haak en wachtte op de zoemertoon. Die kwam niet. Geïrriteerd tikte hij op de haak, driftiger, harder. Het kletterde terug in de microfoon. Maar hij hoorde geen zoemertoon. Er kwam geen con tact. Nu eerst goed driftig, smeet hij de hoorn op de haak terug. Ik mag niet vanavond sputterde hij en toch zal het gebeuren. Dan er maar heen. Maar ik móet die cijfers hebben. Vijf minuten later zat hij in zijn auto, op weg naar De Jong. Hij moest bijna glimlachen om de overgang. Van de zakelijke kantoor .kamer met de stalen meubelen, de grote safe-deur en de dagheldere buislampen, naar deze woonkamer. De Jong was, een beetje verbou wereerd, opgestaan uit zijn makkelij ke stoel. Hij had pantoffels aan, zag Doornenberg. Niets voor De Jong. Al te vaak zou hij ze waarschijnlijk ook niet dragen. Maar vanavond was daar een andere De Jong, de echtge noot, de huisvader, die Kerstavond hield met zijn gezin. Het kleine blonde mevrouwtje De Jong, dat de bezoeker binnengelaten had, stond in haar huiselijke wollen jurk achter hem en vroeg: Gaat u even zitten, meneer Doornenberg, en kan ik u dienen met een kopje kof fieen een stukje Kerstbanket? Doornenberg schoof, ietwat over rompeld, op een stoel. Een ogenblik vergat hij plannen en berekeningen. Verstrooid staarde hij naar zijn pro curatiehouder, die daar zat in een ge zellig huisjasje, pijp in de mond, boek op de schoot, waaruit hij voorgelezen had aan de kleine blonde krullebol naast hem, die déze avond op mocht blijven. Toen dwaalden zijn ogen verder de kamer in en sperden zich verbaasd wijder open. Want daar, op een di van, lag 'n bleek meisje met grote zwarte ogen en daarnaast zat een vrouw, die vast nog jonger was dan hij, maar wier qezicht een ongewone ernst verried, Verrast en een beetje verlegen stond hij op. Neem me niet kwalijk ik had u nog niet gezien, ik wist niet De Jong stelde voor. Dat is mijn schoonzuster, de vrouw van mijn broer,u weet wel, die in Mauthausen eh... en haar dochtertje. Doornen berg gaf de vrouw een hand, reikte toen, wat onbeholpen, die hand aan het meisje, dat hem met grote ster renogen aanzag. -ls ze ziek? vroeg hij aan de moeder, om wat te zeggen te hebben. Nee- was het zachte antwoord ze is invalide. Ze kan niet lopen. Maar nu logeert ze bij oom Dirk, nietwaar Ria? En ze heeft het hier best naar de zin. Het meisje knik te glimlachend en greep de hand van haar moeder. Doornenberg voelde zich niet op zijn gemak. Hij dronk de beroemde koffie van mevrouw De Jong en moest erkennen, dat zijn procuratie houder daarover niet ten onrechte al tijd zo opschepte. Hij at een stuk Kerstbanket en zat omhoog met zijn boodschap. Het was opeens, of zijn plan niet meer meetelde. Werd ook hij bevangen door de Kerstsfeer? Hij schudde de gedachte van zich af. Zeg, De Jong, zei hij heb je direct even vijf minuten voor me? Ik zit aan een plannetje te werken voor de modelafdeling, je weet wel, en nu zit ik met een paar gegevens, die jij me wel kunt verstrekken. Zullen we even naar de andere kamer lopen? stelde De Jong voor, en leidde zijn chef naar 'n kleine werkkamer, waar een electrisch ka cheltje snel aangloeide om de kilte van de atmosfeer te verdrijven. Door nenberg voelde zich een beetje opge laten, begreep dat het eigenlijk niet aanging, deze medewerker, die nu eindelijk eens rustig zat temidden van zijn gezin, weer onder te dompe len in fabrieksproblemen. Hij stelde zijn vragen bijna kortaf. De Jong's geheugen liet hem niet in de steek. Binnen vijf minuten wist de directeur alles wat hij weten moest, krabbelde de gegevens op de achterkant van een envelop, en wilde opstaan om te ver trekken. Wat is dat met dat meisje? vroeg hij, en hoorde het zichzelf zeggen alsof het een ander was. De Jong vertelde, vluchtig. Het zou de baas weinig interesseren, hij vroeg het natuurlijk uit beleefdheid. De vader, illegaal werker, was in Mauthausen gestorven. Het kind was aan de benen verlamd, kon niet lo pen, lag altijd maar thuis. Nu hadden ze met veel kunst en vliegwerk en dank zij een kennis, die deze kant uit moest, haar per auto hierheen kun nen brengen, zodat ze de Kerstdagen eens in een andere omgeving door bracht dan op die Amsterdamse éta gewoning. Het was voor het eerst sinds jaren, dat het kind zo'n tocht gemaakt had. Ze had geen ogen ge noeg gehad, vertelde hij, zijns on danks een beetje bewogen. Want zelf vader van een gezonde kleine rekel, voelde hij diep dit kinderleed. Doornenberg luisterde strak, schijn baar afwezig toe. -Zozojaerg voor zo'n schaapzei hij wat knorrig. Nou, De Jong, ik hoop dat je me niet kwalijk neemt? Nou kan ik tenmin ste voort. Gezellige feestdagen ver der, ik beloof je dat ik je niet meer storen zal Die baas van jou mopperde mevrouwtje De Jong op Tweede Kerstdagmorgen tegen haar man is ook geen man van z'n woord. Hij zou je niet meer storen en daar staat de Cadillac voor de deur- De Jong sprong op en was bij de deur toen de bel ging. Doornenberg kwam binnen, anders dan anders, schutterig en verlegen. Hij groette al len, en zwaaide met de hand naar Ria. Het kind glimlachte blij terug. De Jong merkte het. Wat zag dat kind in die harde baas? Het is een aardige man had ze gezegd, en nog eens nadrukkelijk knikkend ik vind hem een aardige man. Hij is een potentaat zei me vrouw De Jong. Hij is lastig, maar ik hoef geen andere baas had Dirk geantwoord. Zijn schoonzuster had gezwegen en had de hand van het kind gestreeld, dat naar buiten keek, waar de sneeuw over de tuinpaden lag. Doornenberg praatte zo over koe tjes en kalfjes, dat De Jong opeens begon te begrijpen, dat er wat loos was. Niets voor de baas, dat geklets. Hij had wat. Doornenberg had wat. Hij had het sinds dat ogenblik, waarop hij in de zwarte ogen van het invalide meisje had geschouwd, en daar voor het eerst het Leed ontmoet. Die ogen had hij gezien, toen hij weer op het kantoor terug, had ge probeerd aan 't cijferen te gaan. Ze hadden hem aangezien in 't duister van zijn slaapkamer. Ze waren hem gevolgd, toen hij aanzat aan het Kerstdiner bij zijn rijke zwager in de Daar zat hij, met z'n hoofd vol plan nen en berekeningen, hij die gemop perd had op productieloze, lege Kerstdagen, en reed voor zijn plezier ja, want hij had er zelf plezier in, hij moest zichzelf maar niet voor de gek houden -met een klein meisje door de sneeuw. Langs hen gleden de wit-bestoven dennen, de zon scheen op het ongerepte wit van door de sneeuw bedekte heidevelden. En naast hem zat, gedoken in een ruime bontmantel, de kleine vrouw met de donkere ogen, en vertelde met haar lage, rustige stem. Geen sombe re verhalen -geen jammerklachten. Moedig en opgewekt aanvaardde ze dit leven. Hoe kan dat? vroeg hij zich af. Haar man is dood, haar kind levenslang invalide. Heeft dit leven voor u dan nog doel? vroeg hij abrupt. Als ik dat niet geloofde antwoordde ze we verstaan het niet altijd, maar eens zullen we het begrijpen. Ook lijden heeft een doel. Wanneer u de zin van het Kerstfeest verstaat, meneer Doornenberg, dan weet u dat alle vreugd en alle blijd schap uit lijden geboren is, een lijden dat in de kribbe begon Ik heb daar nooit veel tijd voor gehad zuchtte hij. Als het Kerstavond is, worden de lichtjes ontstoken. stad, toen hij terugreed in de wagen langs de besneeuwde wegen naar de eenzaamheid van zijn flat. Kerst mishet feest van het Kind in de kribbe, het had hem nooit veel ge daan. Hij ging naar de kerk, omdat het hoorde op zo n dag. Nu had hij op het Kerstfeest een kind ont moet, en dat had hem zijn evenwicht ontnomen. Was er dan tóch nog iets anders dan werken? Had het leven ook andere opgaven? Wat was het leven van zo'n kind, dat verlamd dat leven door moest? Hoe zou een mens de kracht krijgen, dat te doorstaan? Wat bleef er over, als je niet wer ken kón? Was er dan toch nog iets anders, iets hogers, dan leven om te werken? Was al dat gedoe om een Kind in een kribbe dan toch niet zo dwaas? Was Kerstmis iets anders dan lege dagen in een uitgestorven fabriek? Toen was opeens zijn plan ge rijpt. Een gek plan. Dat begreep hij, nu hij er mee voor de dag moest komen. Hij keek naar de vrouw bij het bed. Haar ogen zagen hem zo gespannen, zo verwachtingsvol aan. Zou zij soms iets begrijpen? Hakkelend, er om heen draaiend, verlegen, kwam hij met zijn voorstel. Hij wilde die middag gaan rijden. Met Ria en haar moeder. De Velu- we over, waar de dennen bedolven waren onder de sneeuw. De auto was verwarmd, op de achterbank kon een bedje gemaakt worden, zodat Rio alles kon liggen, en toch zien. Zou dat kunnen Dirk de Jong keek naar zijn baas en begreep opeens, waarom hij deze man altijd zo graag gemogen had. Mevrouw De Jong kon haar verba zing maar moeilijk verbergen. Toen keek Doornenberg naar het meisje op het bed. Ze lag doodstil, haar ogen neergeslagen, verborgen achter lange zwarte wimpers. Wil je wel, Ria? vroeg hij zacht. Een eindje gaan rijden in de sneeuw? Ze knikte, maar zag hem niet aan. Haar lichaampje schokte onder de deken en hij zag twee grote tranen langs haar wangen naar het kussen glijden. Haastig keerde hij zich af. Toen voelde hij een kleine hand naar de zijne tasten. Waar! huil je om? vroeg hij, en zijn stem was hem zelf vreemd. Omdat u zo lief bent zei het meisje en lachte door haar tranen heen. Jocob Hendrik Doornenberg zou hezichzelf bijna in de arm geknepen hebben om zeker te weten, dat hij niet droomde. In een klein, gezellig restaurant, waar een grote schouw het middel punt vormde en slechts enkele gas ten de stilte gezocht hadden, aten ze. Hij tilde zelf het meisje uit de auto, legde haar voorzichtig op de bank, die de behulpzame restaurateur gauw had geïmproviseerd. Kaarslicht flak kerde, uit de luidspreker klonk zachte muziek. Het was de sfeer, die hem altijd had geïrriteerd, omdat je hier niet kon werken, kon denken, kon ijferen. Nu zat hij hier. En hij leek zichzelf een ander mens. Déze Door nenberg kende niemandook hij zelf niet. Wanneer gaat u weer terug? informeerde hij. - Na Nieuwjaar -aarzelde Ria's moeder maar we moeten even uit kienen of we iemand kunnen krijgen die ons mee terug kan nemen naar Amsterdam. Per trein kan Ria niet reizen, en een wagen huren Waarom? zei hij kort. Zeg maar wanneer u gaat, ik breng u terug. De vrouw tegenover hem zag hem zwijgend aan en sloeg toen de ogen neer. Maar het meisje klapte in de handen. O, wat héérlijk riep ze en brengt u ons zelf? U bent een schat! Mag ik oom tegen u zeggen? Hoe héét u eigenlijk? - Ria bestrafte de moeder ver legen je bent -Ja, ze is een klein brutaaltje lachte Tacob maar als jij m'n nich tje wilt wezen, wil ik je oom wel zijn. Zeg jij maar Oom Jacob hoor. Oom Jaap is leuker glim lachte ze ondeugend. Goed, Oom Jaap gaf hij toe en lachte eveneens. Maar dan moet u tegen moeder ook Annelies zeggen ging de klei ne avonturierster voort anders klinkt het te gek. Ria! bestrafte haar moeder met een kleur als vuur. Jacob Door nenberg keek haar aan. Nu kon je toch goed zien, hoe jong ze nog was, ze leek een schoolmeisje met die (blos Hij scheurde zich los van het verle den, het verleden van een zakenman vrijgezel. Mag het? vroeg hij en zag haar wat verlegen, maar toch uitda gend aan. Ria krijgt véél te veel haar zin glimlachte ze terug maar Zeg maar: goed, Jaap advi seerde hij stoutmoedig. GoedJaap zei ze zacht. L. VAN SCHOOTEN Onze jaartelling begint bij Chris tus' geboorte in Bethlehem. Voor de Romeinen was het het 750ste jaar van de stichting van de stad Rome door Romulus en Remus, de door een wolf gevoede tweelingen. Augustus zat op de keizerstroon, Herodes regeerde in Jeruzalem, Rome was een wereldrijk, toen, door een keizerlijke order opge jaagd, een vrouw uit Nazareth in het Palestijnse dorpje Bethlehem het leven schonk aan een kind. Augustus en Herodes zijn verge ten, Rome als wereldrijk is tot stof vergaan, maar ter ere van dat Kind vieren wij, twintig eeuwen later, nog het Kerstfeest. In het Jaar onzes Heren Eén be gint de botsing tussen twee rijken. De evangelist Lukas confronteert ons reeds terstond met het ene. „En het geschiedde in diezelve da ge dat er een gebod uitging van de Keizer Augustus, dat de gehele we reld beschreven zoude worden. Deze eerste beschrijving geschiedde, toen Cyrenius over Syrië stadhouder was." Er heerste vrede in het Romein se wereldrijk. Julius Caesar had het gegrondvest. Oorlog na oorlog was gevoerd, met de Carthagers en de Parten, de Grieken en de Egyptenaren. En wanneer er geen buitenlandse con flicten waren, streden de maarschal ken met elkaar om de macht. In Rome geraakte de democratie steeds meer in staat van ontbinding en begon men verlangend uit te zien naar de man die als leider van de staat zou optreden en de teugels vast in handen nemen. Die man vond men in Octavianus. Niet, dat hij zich op de voorgrond drong. Integendeel. Terughoudend en voorzichtig, hield hij zich verre van ieder openlijk streven naar macht. Maar des te sterker werd aandrang op hem uitgeoefend; om de macht in handen te nemen. En nadat hij al zijn concurrenten had verslagen, de verlokkingen van de beeldschone Cleopatra had weer staan, orde op zaken had gesteld in Rome en daarbuiten, toen kon hij eindelijk de deur van de tempel van Janus de god met twee aangezich ten, de god "van de oorlog worden gesloten, ten teken dat het vrede was in het Romeinse wereldrijk. Toen kon Octavianus, die de ere titel Augustus (Vermeerderaar) ont ving, ook tijd vinden voor een admi nistratieve maatregel, die sinds lang noodzakelijk was gebleken; een volkstelling, waardoor ook orde kon worden gebracht in de belastingpoli- tiek. En tengevolge van die in Rome ge publiceerde maatregel werden een timmerman uit Nazareth en zijn vrouw opgejaagd naar hun stamdorp, naar Bethlehem, op een voor hen heel ongelegen tijdstip. Daar werd één van de honderdduizenden kinder tjes geboren die op die dag over heel de wereld het levenslicht aanschouw den. Niemand schonk er aandacht aan, niemand in Rome wist dat de stichter was geboren van een nieuw wereld rijk, dat (merkwaardige dialectiek!) „niet van deze wereld" was. In datzelfde jaar regeerde onder koning (tetrarch) over JudeadeEdo- miet Herodes. Hij was de afstamme ling van een volk, waarmee Israël al tijd in strijd was geweest, hoewel Jacob (Israël) en Ezau (Edom) zo nen waren van één ouderpaar, zelfs tweelingen. Herodes wist zich in te' dringen in het Judese vorstengezin der Hasmo- neeërs, afstammelingen der roem ruchte vrijheidshelden, de Makka- beeën. Hij huwde Mariamne, een vrouw van wie hij op zijn manier hield, maar op wie hij zo ziekelijk jaloers was, dat hij haar liet vermoor den. Zijn wantrouwen was bijna pa thologisch, in ieder die hem na stond zag hij een bedreiging van zijn eer zuchtige, op macht beluste plannen. Daarom bracht hij vrijwel zijn gehele familie om, en het is niet alleen de geschiedenis van de Kindermoord te Bethlehem, die hem zijn bloedige re putatie heeft gegeven. In Rome was het de onkreukbare caesarenfiguur van Octavianus, in Jeruzalem de machtswellustige, mis dadige persoon van Herodes, die de lakens uitdeelden en zij waren zich er niet van bewust, dat hun in prin cipe reeds een halt was toegeroepen. Herodes, op de hoogte van de Joodse Messiasverwachting, onderkende het gevaar en greep inte laat. Octavianus leefde voor de Rijks gedachte; daarvoor zette hij desnoods goddelijke en menselijke wetten op zij. Zijn werk werd bekroond met succes, het volk zegende zijn nage dachtenis, toen hij hoogbejaard, glim lachend stierf in de armen van Livia, de vrouw die méér nog dan hij be zeten was van dorst naar macht. En zijn stiefzoon, Tiberius, zat als op duizend spelden ongeduldig te wach ten tot hem het bericht bereikte, dat hij Keizer van het Romeinse Rijk was geworden Herodes werd getroffen door een vreselijke ziekte, waarvan maagper foratie en open wonden, waarin de maden rondkropen, enkele verschijn selen waren. Vanwege, de stank die hij verspreidde, kon niemand het bij hem uithouden, en hij stierf als een zieke straathond. De vervloekingen van het volk volgden hem. En dat kind, dat tijdens de rege ring van deze beide machtige mannen geboren werd, vond zijn einde op de executieheuvel buiten Jeruzalem, aan de schandpaal, het kruis. Het gaf in Jeruzalem een relletje, in Rome was men er zich niet eens van be wust. (Nadruk verboden) Lk.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1953 | | pagina 8