IUc$tnatbi
MET KERSTMIS
Anno Domini I
GEEN ZAKEN
De nacht werd over Bethlehem
zo zacht gespreid;
slechts uit de karavaanserail
kwam nog lawijt:
een klagelijke koeienroep
loeide van ver
en boven 't slapend-stille dorp
straalde de Ster.
Maria lag reeds, uitgeput,
zo bleek en moe
te slapen. Jozef dekte haar
eerbiedig toe.
Zijn voeten brandden van het gaan
die lange nacht,
toch week niet van zijn moe gelaat
de stille lach.
Hij zag nog even naar het Kind
zo teer, zo klein
en peinsde wat zijn doel, zijn taak,
zijn lot zou zijn.
Toen trad hij in de duisternis
vanuit de stal
onder de majestueuze dom
van het heelal.
Hij staarde langs de smalle straat,
leeg in dit uur,
stutte zijn moede rug om steun
tegen de muur.
Dan zag hij op, en schokte recht,
want hoog en ver,
maar recht boven het stille dorp
straalde de Ster.
Toen klosten schoenen op de straat,
klonk zacht een roep;
daar kwam, als schimmen uit de nacht,
de herdersgroep
Zij schuifelden zo schuw dichtbij,
vol ongeduld,
en zagen eeuwen profetie
in 't Kind vervult.
Boven het slapend Christuskind
stond hoog en ver,
fonkelend als een diadeem,
de Ster
Kort verhaal door L. v. Schooien
Jacob Hendrik Doornenberg, di
recteur van Doornenberg's Construc
tiewerkplaats en Machinefabriek
N.V., staarde met gefronst voorhoofd
voor zich uit. Heel stil was het in
z'n bureau. De beide telefoons op
z'n schrijftafel zwegen. In het kan
toorgebouw klonk geen geluid van
haastige voetstappen, geen belgerin
kel, geen gekletter van de schrijfma
chines. In de fabriek stonden de ma
chines stil, was het lawaai verstomd.
Het was de avond voor Kerstmis.
Doornenberg zag die laatste weken
van December ieder jaar weer met
tegenzin naderen. Hij, de vrijgezel,
aan niemand gebonden, was zoals
hij wel schertsend zei, getrouwd met
zijn fabriek. Hij ging volkomen op in
dit bedrijf en hij kon eigenlijk niet
begrijpen, dat al zijn medewerkers, al
het personeel, zich daar niet zo ge
heel aan gaven, dat ze nog andere
belangen en interessen hadden. Hij
kon het niet begrijpen hoe de typis
ten opgewekt naar de klok keken als
het vijf uur was, hoe de arbeiders als
de sirene ging naar het waslokaal
stormden. Hij leefde alleen als hij
werkte. Voor hem bestonden geen
arbeidstijden, s Avonds laat nog
glom het licht achter het venster van
zijn privé-kantoor en menigmaal had
de fabrieksbaas, 's morgens om zeven
uur binnenstappend, de directeur al
over een machine gebogen gezien om
na te gaan of een recente reparatie
inderdaad goed was uitgevoerd.
Nu was het Kerstavond. Doornen
berg zuchtte. Dagen achter elkaar tot
werkloosheid gedoemd. Verschillende
bedrijven stopten de hele week tussen
Kerst en Nieuwjaar, dat was econo
mischer. Een groot deel van zijn per
soneel had snipperdagen opgenomen
en bleef weghet kwam hem
best uit. Maar het vooruitzicht van
die lauwe werkdagen, op halve
kracht, met traag binnenkomende
post, met onvoldoende personeelsbe
zetting, ergerde hem. Hij kende geen
rust en haatte de stilte. Rustdagen
waren nodig, ja, maar om zoveel te
harder weer aan het werk te kunnen
gaan.
Toch was Doornenberg geen hard
patroon, geen onmens. Hij stond mid.
den in zijn tijd en aanvaardde, dat
zijn arbeiders er anders over dach
ten dan hij. Maar hij pikte, met een
arendsblik, er al degenen uit, die
plezier in hun werk hadden, die het
niet kon schelen als het eens iets
later werd. En die konden bij hem
vooruitkomen.
Hij glimlachte als hij dacht aan de
jonge kerel, die bij hem was gekomen
als aankomend bediende en die nu
zijn rechterhand was, Dirk de Jong,
algemeen procuratiehouder en de
baas als de baas er niet was. Dirk
zat ook met hart en ziel in het be
drijf, was een onverbeterlijke plan
nenmaker, maar wist ze ook uit te
voeren. Dirk had al zo vaak naar
moeder-de-vrouw gebeld, dat het wel
wat later met eten worden zou, want
dat het werk nog niet af was. Dirk
en hij verstonden elkaar. En ofschoon
de verhouding van chef en onderge
schikte angstvallig gehandhaafd
werd, was er tussen hen een sfeer
van vertrouwen en van prettig sa
menwerken, met de nadruk op samen.
Maar ook Dirk was er vanavond
niet. En dat veroorzaakte de rimpel
in het voorhoofd van zijn directeur.
Doornenberg was, in de eenzaamheid
van zijn privékantoor, bezig met het
uitbroeden van een nieuw productie
plan. Zijn hand was al uitgestrekt ge
weest naar de huistelefoon om de
procuratiehouder te bellen om enke
le gegevens, maar direct teleurgesteld
teruggetrokken. De Jong was thuis.
Zat te midden van zijn gezin, op
Kerstavond. Iedereen trok er maar
tussen uit, vond Doornenberg in een
hem vreemde, onredelijke narrigheid.
En hij kon niet opschieten, wanneer
hij die gegevens niet had. De Jong
wist ze uit zijn hoofd. Die kon hem
helpen.
Het moest dan maar gebeuren. Het
speet hem voor De Jong, maar hij
zou hem toch even uit de sfeer van
kaarslicht en dennengeur moeten
weghalen, die sfeer waaraan Door
nenberg een hekel had, omdat ze
meebracht nietsdoen en soezen, om
dat er niets productiefs uit voort
kwam, omdat ze verhinderde te wer-,
ken en plannen te maken. De woor
den van zijn vader kwamen hem voor
de geest: Jaap, jongen, een mens leeft
niet om te werken, maar werkt om te
leven. Hij schoof die van zich af.
Vader was toen vijf en zestig en hij
pas vijf en dertig. Voor hem was
leven en werken synoniem. Hij nam
de hoorn van de haak en wachtte
op de zoemertoon.
Die kwam niet.
Geïrriteerd tikte hij op de haak,
driftiger, harder. Het kletterde terug
in de microfoon. Maar hij hoorde
geen zoemertoon. Er kwam geen con
tact. Nu eerst goed driftig, smeet hij
de hoorn op de haak terug. Ik
mag niet vanavond sputterde hij
en toch zal het gebeuren. Dan er
maar heen. Maar ik móet die cijfers
hebben.
Vijf minuten later zat hij in zijn
auto, op weg naar De Jong.
Hij moest bijna glimlachen om de
overgang. Van de zakelijke kantoor
.kamer met de stalen meubelen, de
grote safe-deur en de dagheldere
buislampen, naar deze woonkamer.
De Jong was, een beetje verbou
wereerd, opgestaan uit zijn makkelij
ke stoel. Hij had pantoffels aan, zag
Doornenberg. Niets voor De Jong.
Al te vaak zou hij ze waarschijnlijk
ook niet dragen. Maar vanavond was
daar een andere De Jong, de echtge
noot, de huisvader, die Kerstavond
hield met zijn gezin.
Het kleine blonde mevrouwtje De
Jong, dat de bezoeker binnengelaten
had, stond in haar huiselijke wollen
jurk achter hem en vroeg: Gaat u
even zitten, meneer Doornenberg, en
kan ik u dienen met een kopje kof
fieen een stukje Kerstbanket?
Doornenberg schoof, ietwat over
rompeld, op een stoel. Een ogenblik
vergat hij plannen en berekeningen.
Verstrooid staarde hij naar zijn pro
curatiehouder, die daar zat in een ge
zellig huisjasje, pijp in de mond, boek
op de schoot, waaruit hij voorgelezen
had aan de kleine blonde krullebol
naast hem, die déze avond op mocht
blijven.
Toen dwaalden zijn ogen verder
de kamer in en sperden zich verbaasd
wijder open. Want daar, op een di
van, lag 'n bleek meisje met grote
zwarte ogen en daarnaast zat een
vrouw, die vast nog jonger was dan
hij, maar wier qezicht een ongewone
ernst verried, Verrast en een beetje
verlegen stond hij op. Neem me
niet kwalijk ik had u nog niet gezien,
ik wist niet
De Jong stelde voor. Dat is mijn
schoonzuster, de vrouw van mijn
broer,u weet wel, die in Mauthausen
eh... en haar dochtertje. Doornen
berg gaf de vrouw een hand, reikte
toen, wat onbeholpen, die hand aan
het meisje, dat hem met grote ster
renogen aanzag.
-ls ze ziek? vroeg hij aan de
moeder, om wat te zeggen te hebben.
Nee- was het zachte antwoord
ze is invalide. Ze kan niet lopen.
Maar nu logeert ze bij oom Dirk,
nietwaar Ria? En ze heeft het hier
best naar de zin. Het meisje knik
te glimlachend en greep de hand van
haar moeder.
Doornenberg voelde zich niet op
zijn gemak. Hij dronk de beroemde
koffie van mevrouw De Jong en
moest erkennen, dat zijn procuratie
houder daarover niet ten onrechte al
tijd zo opschepte. Hij at een stuk
Kerstbanket en zat omhoog met zijn
boodschap. Het was opeens, of zijn
plan niet meer meetelde. Werd ook
hij bevangen door de Kerstsfeer? Hij
schudde de gedachte van zich af.
Zeg, De Jong, zei hij heb
je direct even vijf minuten voor me?
Ik zit aan een plannetje te werken
voor de modelafdeling, je weet wel,
en nu zit ik met een paar gegevens,
die jij me wel kunt verstrekken.
Zullen we even naar de andere
kamer lopen? stelde De Jong voor,
en leidde zijn chef naar 'n kleine
werkkamer, waar een electrisch ka
cheltje snel aangloeide om de kilte
van de atmosfeer te verdrijven. Door
nenberg voelde zich een beetje opge
laten, begreep dat het eigenlijk niet
aanging, deze medewerker, die nu
eindelijk eens rustig zat temidden
van zijn gezin, weer onder te dompe
len in fabrieksproblemen. Hij stelde
zijn vragen bijna kortaf. De Jong's
geheugen liet hem niet in de steek.
Binnen vijf minuten wist de directeur
alles wat hij weten moest, krabbelde
de gegevens op de achterkant van een
envelop, en wilde opstaan om te ver
trekken.
Wat is dat met dat meisje?
vroeg hij, en hoorde het zichzelf
zeggen alsof het een ander was.
De Jong vertelde, vluchtig. Het
zou de baas weinig interesseren, hij
vroeg het natuurlijk uit beleefdheid.
De vader, illegaal werker, was in
Mauthausen gestorven. Het kind was
aan de benen verlamd, kon niet lo
pen, lag altijd maar thuis. Nu hadden
ze met veel kunst en vliegwerk en
dank zij een kennis, die deze kant uit
moest, haar per auto hierheen kun
nen brengen, zodat ze de Kerstdagen
eens in een andere omgeving door
bracht dan op die Amsterdamse éta
gewoning. Het was voor het eerst
sinds jaren, dat het kind zo'n tocht
gemaakt had. Ze had geen ogen ge
noeg gehad, vertelde hij, zijns on
danks een beetje bewogen. Want
zelf vader van een gezonde kleine
rekel, voelde hij diep dit kinderleed.
Doornenberg luisterde strak, schijn
baar afwezig toe.
-Zozojaerg voor zo'n
schaapzei hij wat knorrig.
Nou, De Jong, ik hoop dat je me niet
kwalijk neemt? Nou kan ik tenmin
ste voort. Gezellige feestdagen ver
der, ik beloof je dat ik je niet meer
storen zal
Die baas van jou mopperde
mevrouwtje De Jong op Tweede
Kerstdagmorgen tegen haar man
is ook geen man van z'n woord. Hij
zou je niet meer storen en daar staat
de Cadillac voor de deur-
De Jong sprong op en was bij de
deur toen de bel ging. Doornenberg
kwam binnen, anders dan anders,
schutterig en verlegen. Hij groette al
len, en zwaaide met de hand naar
Ria. Het kind glimlachte blij terug.
De Jong merkte het. Wat zag dat
kind in die harde baas?
Het is een aardige man had
ze gezegd, en nog eens nadrukkelijk
knikkend ik vind hem een aardige
man.
Hij is een potentaat zei me
vrouw De Jong.
Hij is lastig, maar ik hoef geen
andere baas had Dirk geantwoord.
Zijn schoonzuster had gezwegen en
had de hand van het kind gestreeld,
dat naar buiten keek, waar de
sneeuw over de tuinpaden lag.
Doornenberg praatte zo over koe
tjes en kalfjes, dat De Jong opeens
begon te begrijpen, dat er wat loos
was. Niets voor de baas, dat geklets.
Hij had wat.
Doornenberg had wat. Hij had het
sinds dat ogenblik, waarop hij in de
zwarte ogen van het invalide meisje
had geschouwd, en daar voor het
eerst het Leed ontmoet.
Die ogen had hij gezien, toen hij
weer op het kantoor terug, had ge
probeerd aan 't cijferen te gaan. Ze
hadden hem aangezien in 't duister
van zijn slaapkamer. Ze waren hem
gevolgd, toen hij aanzat aan het
Kerstdiner bij zijn rijke zwager in de
Daar zat hij, met z'n hoofd vol plan
nen en berekeningen, hij die gemop
perd had op productieloze, lege
Kerstdagen, en reed voor zijn plezier
ja, want hij had er zelf plezier in,
hij moest zichzelf maar niet voor de
gek houden -met een klein meisje
door de sneeuw. Langs hen gleden
de wit-bestoven dennen, de zon
scheen op het ongerepte wit van
door de sneeuw bedekte heidevelden.
En naast hem zat, gedoken in een
ruime bontmantel, de kleine vrouw
met de donkere ogen, en vertelde met
haar lage, rustige stem. Geen sombe
re verhalen -geen jammerklachten.
Moedig en opgewekt aanvaardde ze
dit leven. Hoe kan dat? vroeg hij
zich af. Haar man is dood, haar kind
levenslang invalide.
Heeft dit leven voor u dan nog
doel? vroeg hij abrupt.
Als ik dat niet geloofde
antwoordde ze we verstaan het
niet altijd, maar eens zullen we het
begrijpen. Ook lijden heeft een doel.
Wanneer u de zin van het Kerstfeest
verstaat, meneer Doornenberg, dan
weet u dat alle vreugd en alle blijd
schap uit lijden geboren is, een lijden
dat in de kribbe begon
Ik heb daar nooit veel tijd voor
gehad zuchtte hij.
Als het Kerstavond is, worden de lichtjes ontstoken.
stad, toen hij terugreed in de wagen
langs de besneeuwde wegen naar de
eenzaamheid van zijn flat. Kerst
mishet feest van het Kind in de
kribbe, het had hem nooit veel ge
daan. Hij ging naar de kerk, omdat
het hoorde op zo n dag. Nu had
hij op het Kerstfeest een kind ont
moet, en dat had hem zijn evenwicht
ontnomen. Was er dan tóch nog iets
anders dan werken? Had het leven
ook andere opgaven? Wat was het
leven van zo'n kind, dat verlamd dat
leven door moest? Hoe zou een mens
de kracht krijgen, dat te doorstaan?
Wat bleef er over, als je niet wer
ken kón? Was er dan toch nog iets
anders, iets hogers, dan leven om te
werken? Was al dat gedoe om een
Kind in een kribbe dan toch niet zo
dwaas? Was Kerstmis iets anders
dan lege dagen in een uitgestorven
fabriek?
Toen was opeens zijn plan ge
rijpt. Een gek plan. Dat begreep hij,
nu hij er mee voor de dag moest
komen.
Hij keek naar de vrouw bij het bed.
Haar ogen zagen hem zo gespannen,
zo verwachtingsvol aan. Zou zij soms
iets begrijpen?
Hakkelend, er om heen draaiend,
verlegen, kwam hij met zijn voorstel.
Hij wilde die middag gaan rijden.
Met Ria en haar moeder. De Velu-
we over, waar de dennen bedolven
waren onder de sneeuw. De auto
was verwarmd, op de achterbank kon
een bedje gemaakt worden, zodat
Rio
alles
kon liggen, en toch
zien. Zou dat kunnen
Dirk de Jong keek naar zijn baas
en begreep opeens, waarom hij deze
man altijd zo graag gemogen had.
Mevrouw De Jong kon haar verba
zing maar moeilijk verbergen.
Toen keek Doornenberg naar het
meisje op het bed. Ze lag doodstil,
haar ogen neergeslagen, verborgen
achter lange zwarte wimpers.
Wil je wel, Ria? vroeg hij
zacht. Een eindje gaan rijden in
de sneeuw?
Ze knikte, maar zag hem niet aan.
Haar lichaampje schokte onder de
deken en hij zag twee grote tranen
langs haar wangen naar het kussen
glijden. Haastig keerde hij zich af.
Toen voelde hij een kleine hand naar
de zijne tasten.
Waar! huil je om? vroeg hij,
en zijn stem was hem zelf vreemd.
Omdat u zo lief bent zei het
meisje en lachte door haar tranen
heen.
Jocob Hendrik Doornenberg zou
hezichzelf bijna in de arm
geknepen hebben om zeker te
weten, dat hij niet droomde.
In een klein, gezellig restaurant,
waar een grote schouw het middel
punt vormde en slechts enkele gas
ten de stilte gezocht hadden, aten ze.
Hij tilde zelf het meisje uit de auto,
legde haar voorzichtig op de bank,
die de behulpzame restaurateur gauw
had geïmproviseerd. Kaarslicht flak
kerde, uit de luidspreker klonk zachte
muziek. Het was de sfeer, die hem
altijd had geïrriteerd, omdat je hier
niet kon werken, kon denken, kon
ijferen. Nu zat hij hier. En hij leek
zichzelf een ander mens. Déze Door
nenberg kende niemandook hij
zelf niet.
Wanneer gaat u weer terug?
informeerde hij.
- Na Nieuwjaar -aarzelde Ria's
moeder maar we moeten even uit
kienen of we iemand kunnen krijgen
die ons mee terug kan nemen naar
Amsterdam. Per trein kan Ria niet
reizen, en een wagen huren
Waarom? zei hij kort.
Zeg maar wanneer u gaat, ik breng
u terug.
De vrouw tegenover hem zag hem
zwijgend aan en sloeg toen de ogen
neer. Maar het meisje klapte in de
handen.
O, wat héérlijk riep ze
en brengt u ons zelf? U bent een
schat! Mag ik oom tegen u zeggen?
Hoe héét u eigenlijk? -
Ria bestrafte de moeder ver
legen je bent
-Ja, ze is een klein brutaaltje
lachte Tacob maar als jij m'n nich
tje wilt wezen, wil ik je oom wel
zijn. Zeg jij maar Oom Jacob hoor.
Oom Jaap is leuker glim
lachte ze ondeugend.
Goed, Oom Jaap gaf hij toe
en lachte eveneens.
Maar dan moet u tegen moeder
ook Annelies zeggen ging de klei
ne avonturierster voort anders
klinkt het te gek.
Ria! bestrafte haar moeder
met een kleur als vuur. Jacob Door
nenberg keek haar aan. Nu kon je
toch goed zien, hoe jong ze nog was,
ze leek een schoolmeisje met die (blos
Hij scheurde zich los van het verle
den, het verleden van een zakenman
vrijgezel.
Mag het? vroeg hij en zag
haar wat verlegen, maar toch uitda
gend aan.
Ria krijgt véél te veel haar zin
glimlachte ze terug maar
Zeg maar: goed, Jaap advi
seerde hij stoutmoedig.
GoedJaap zei ze zacht.
L. VAN SCHOOTEN
Onze jaartelling begint bij Chris
tus' geboorte in Bethlehem.
Voor de Romeinen was het het
750ste jaar van de stichting van
de stad Rome door Romulus en
Remus, de door een wolf gevoede
tweelingen.
Augustus zat op de keizerstroon,
Herodes regeerde in Jeruzalem,
Rome was een wereldrijk, toen,
door een keizerlijke order opge
jaagd, een vrouw uit Nazareth in
het Palestijnse dorpje Bethlehem
het leven schonk aan een kind.
Augustus en Herodes zijn verge
ten, Rome als wereldrijk is tot stof
vergaan, maar ter ere van dat Kind
vieren wij, twintig eeuwen later,
nog het Kerstfeest.
In het Jaar onzes Heren Eén be
gint de botsing tussen twee rijken.
De evangelist Lukas confronteert
ons reeds terstond met het ene.
„En het geschiedde in diezelve da
ge dat er een gebod uitging van de
Keizer Augustus, dat de gehele we
reld beschreven zoude worden. Deze
eerste beschrijving geschiedde, toen
Cyrenius over Syrië stadhouder
was."
Er heerste vrede in het Romein
se wereldrijk.
Julius Caesar had het gegrondvest.
Oorlog na oorlog was gevoerd,
met de Carthagers en de Parten, de
Grieken en de Egyptenaren. En
wanneer er geen buitenlandse con
flicten waren, streden de maarschal
ken met elkaar om de macht.
In Rome geraakte de democratie
steeds meer in staat van ontbinding
en begon men verlangend uit te zien
naar de man die als leider van de
staat zou optreden en de teugels vast
in handen nemen.
Die man vond men in Octavianus.
Niet, dat hij zich op de voorgrond
drong. Integendeel. Terughoudend
en voorzichtig, hield hij zich verre
van ieder openlijk streven naar
macht. Maar des te sterker werd
aandrang op hem uitgeoefend; om de
macht in handen te nemen.
En nadat hij al zijn concurrenten
had verslagen, de verlokkingen van
de beeldschone Cleopatra had weer
staan, orde op zaken had gesteld in
Rome en daarbuiten, toen kon hij
eindelijk de deur van de tempel van
Janus de god met twee aangezich
ten, de god "van de oorlog worden
gesloten, ten teken dat het vrede was
in het Romeinse wereldrijk.
Toen kon Octavianus, die de ere
titel Augustus (Vermeerderaar) ont
ving, ook tijd vinden voor een admi
nistratieve maatregel, die sinds lang
noodzakelijk was gebleken; een
volkstelling, waardoor ook orde kon
worden gebracht in de belastingpoli-
tiek.
En tengevolge van die in Rome ge
publiceerde maatregel werden een
timmerman uit Nazareth en zijn
vrouw opgejaagd naar hun stamdorp,
naar Bethlehem, op een voor hen
heel ongelegen tijdstip. Daar werd
één van de honderdduizenden kinder
tjes geboren die op die dag over heel
de wereld het levenslicht aanschouw
den. Niemand schonk er aandacht aan,
niemand in Rome wist dat de stichter
was geboren van een nieuw wereld
rijk, dat (merkwaardige dialectiek!)
„niet van deze wereld" was.
In datzelfde jaar regeerde onder
koning (tetrarch) over JudeadeEdo-
miet Herodes. Hij was de afstamme
ling van een volk, waarmee Israël al
tijd in strijd was geweest, hoewel
Jacob (Israël) en Ezau (Edom) zo
nen waren van één ouderpaar, zelfs
tweelingen.
Herodes wist zich in te' dringen in
het Judese vorstengezin der Hasmo-
neeërs, afstammelingen der roem
ruchte vrijheidshelden, de Makka-
beeën. Hij huwde Mariamne, een
vrouw van wie hij op zijn manier
hield, maar op wie hij zo ziekelijk
jaloers was, dat hij haar liet vermoor
den. Zijn wantrouwen was bijna pa
thologisch, in ieder die hem na stond
zag hij een bedreiging van zijn eer
zuchtige, op macht beluste plannen.
Daarom bracht hij vrijwel zijn gehele
familie om, en het is niet alleen de
geschiedenis van de Kindermoord te
Bethlehem, die hem zijn bloedige re
putatie heeft gegeven.
In Rome was het de onkreukbare
caesarenfiguur van Octavianus, in
Jeruzalem de machtswellustige, mis
dadige persoon van Herodes, die de
lakens uitdeelden en zij waren zich
er niet van bewust, dat hun in prin
cipe reeds een halt was toegeroepen.
Herodes, op de hoogte van de Joodse
Messiasverwachting, onderkende het
gevaar en greep inte laat.
Octavianus leefde voor de Rijks
gedachte; daarvoor zette hij desnoods
goddelijke en menselijke wetten op
zij. Zijn werk werd bekroond met
succes, het volk zegende zijn nage
dachtenis, toen hij hoogbejaard, glim
lachend stierf in de armen van Livia,
de vrouw die méér nog dan hij be
zeten was van dorst naar macht. En
zijn stiefzoon, Tiberius, zat als op
duizend spelden ongeduldig te wach
ten tot hem het bericht bereikte, dat
hij Keizer van het Romeinse Rijk was
geworden
Herodes werd getroffen door een
vreselijke ziekte, waarvan maagper
foratie en open wonden, waarin de
maden rondkropen, enkele verschijn
selen waren. Vanwege, de stank die
hij verspreidde, kon niemand het bij
hem uithouden, en hij stierf als een
zieke straathond. De vervloekingen
van het volk volgden hem.
En dat kind, dat tijdens de rege
ring van deze beide machtige mannen
geboren werd, vond zijn einde op de
executieheuvel buiten Jeruzalem,
aan de schandpaal, het kruis. Het gaf
in Jeruzalem een relletje, in Rome
was men er zich niet eens van be
wust.
(Nadruk verboden) Lk.