AUTOs zonder chauffeur NIEUWLAND V 12 antwoordt niet In „Dl Ddi A i m i Dail-Póinis tmi ik' GEROOKTE PALING WIJKER VISHANDEL A. C. SEEWALD Zn. BOEKHANDEL C OLDENBURG Garage SINT NICOLAAS Munk 6 Piersma Alle VERZEKERINGEN VOORRADIG \Jvdfiinnln - l/id^oU^Un Boekhandel C. Oldenburg WARME PANTOFFELS! iicaafypantafóits Hindu citspantbföit iê Boekhandel OLDENBURG LAANWEG 35 - TELEFOON 268 - SCHOORL □□□□□□□□□□□□□□□□aoaataoaa UW ADRES VOOR 'T WINKELTJE STOFFEN Jf' FEUILLETON 17 Voor koude dagen Kath. Vrouwen Beweging De prijzen van de VERLOTING, Het mooiste St. Hicaiaas-pescUeuk IS EEN PRIMA VULPEN Grote sortering vanaf f 2.25 tot f 35.- Ruime keuze dozen luxe post, vulpotloden, passerdozen, foto-albums, kinder lees- en prentenboeken, kleurpotloden, waterverf en vele andere Sint Nicolaas-Cadeaux. BREELAAN 52 BERGEN TEL. 2200 (in speciale verpakking) en alle soorten GEROOKTE, GEBAKKEN EN VERSE VIS, ZALM, ZUURWAREN IS Jan Jacoblaan 3 - BERGEN Een mooie „LAP" STOF als St. Nicolaas cadeau is altijd welkom KI. Dorpsstraat 25. Bergen VOOR BETERE o.a. ook „T iberty" - „Gamy" e[M vuuqsrooT wr oe hakct venoo/tzJUMT ee/v pa ut* ovom oe aappic/vssm Die KfjiEHD de viu(HT vette<v &l£REMO JCHier d£ V- IZ [TT omhooé - we VA* oeze Door: PIKE NORTON WILL'S Hij moest de straat eerst weer helemaal uitgelopen zijn voor hij een groot bouwwerk opmerkte, dat in blauwe Neonletters het opschrijft ,,Au Coin Bleu'' droeg. Peter stond verstomd. „Wie kijkt er ook naar zo'n gebouw als hij denkt een kroeg te zullen vinden," verontschuldigde hij zich bij zichzelf. Een ogen blik rees bij hem de gedachte, dat Gerhard hem misschien voor de gek had gehouden, maar overwegend, dat als dat het geval zou zijn zijn, hij toch verder niets meer uitrichten kon en hij beter deze kans eerst benutten kon, stapte hij naar binnen. Mocht Gerhard hem iets voorgelogen hebben, dat had hij toch al het mogelijke beproefd. „Au Coin Bleu" was behalve café-chantant ook nog hotel en tevens restaurant. Dat tref je hier niet vaak, dacht Peter. Het café beneden was geheel verlaten. Aan de bar zat een eenzame figuur met een somber gezicht voor zich uit te staren. Peter ging aan een tafeltje vlak bij het raam zitten. Een garpón met evenmin een opgewekt gezicht kwam naar hem toe, „Wat wenst mijnheer?" „Ik wilde graag „le patron spreken", zei Peter. De man zweeg en aan het verlegen gezicht, dat de man zette, meen de Peter te zien, dat de eigenaar op dit uur nog niet beschik baar was. „Is het erg dringendvroeg de kellner. Peter wuifde afwerend met zijn hand. „Breng me maar koffie," zei hij. „Ik zal verder wel wachten tot hij er is. Het heeft geen haast." De kellner ver dween en bracht even later de koffie. Peter genoot van de zwar te drank en bemerkte dan ineens dat hij weer honger had. Ik kon hier nog wel eens ontbijten, meende hij en weer wenkte hij de kellner. „Is er iets niet in orde met de koffie?" vroeg deze direct. „Neen," zei Peter met een glimlach. „Integendeel: ze is uitste kend. Maar ik wil hier ontbijten. Kan dat?" „Zeker, Wil mijn heer mij maar volgen?" Ze liepen naar een andere zaal en daar deed Peter een ontdekking, die hem het hart sneller deed klop pen. Hier in de eetzaal passeerde hij een tafeltje waaraan een heer alleen zat te ontbijten. Op zich zelf natuurlijk niets bijzon ders maar de heer droeg een kort zwart baardje en bovendien een lorgnet. Onmiddellijk dacht Peter aan de beschrijving, die Gerhard hem van de leider der organisatie had gegeven. Zwart baardje en een lorgnet. Het sloeg precies op dat heertje. Toeval? Het was wel haast onmogelijk uitgesloten, gezien hij zich hier be vond in een gebouw, dat door Gerhard was aangegeven. De man had hem niet gezien en Peter koos een tafeltje, waar hij de man schuin op de rug kon kijken, zonder dat deze hem kon zien. Peter steunde het hoofd in zijn handen. Ik ben warm, ge loof ik, dacht hij. Het zou wel heel toevallig zijn als ik in „Au Coin Bleu" een man vond, die volgens de beschrijving op de „baas" lijkt en het niet is. We zullen eens afwachten of we straks iets van „le patrön" te weten kunnen komen. Hij deed zich tegoed aan het ontbijt, dat de kellner hem in middels gebracht had en wachtte verder af. Na een ogenblikje stonde de gebaarde figuur op. Peter volg de hem met de ogen en toen de man de eetzaal uit was, veegde hij in gedachten een paar kruimels van zijn broek. Nog steeds was hij er niet zeker van of dit nu Stratos of een dubbelganger was. De kellner kwam weer terug en ruimde het tafeltje af. Toen de man Peter passeerde hield hij hem even aan. „Herinner ik mij dat goed? Is de man, die hier zoeven zat te ontbijten inderdaad een zekere mijnheer Stratos?" Mocht de vraag de kellner ver rast hebben, dan liet hij dit nergens uit blijken. „Stratos?" vroeg hij de wenkbrauwen fronsend. „Nee, zo heet hij niet. Ik weet wel haast zeker, dat hij Dufresque heet.' „O", zei Peter, zich zo onverschillig mogelijk houdend. „Dan heb ik mij vergist. Ik meende hem als Stratos te herkennen Juist op dat moment kwam „le patrön" binnen. Peter meende hem als zodanig te moeten betitelen. En hij had zich niet vergist. De man keek even zoekend rond en stevende toen op Peter af. Dichterbij komend zag Peter het gezicht plotseling vertrekken in een uitdrukking van grootste verbazing vermengd met angst. Langzamer nu kwam hij naar voren, terwijl hij Peter nog steeds aanstaarde alsof deze een geestverschijning was. Peter deed als of hij hiervan niets bemerkte en stond op, toen de man vlag bij hem gekomen was. „Mijnheer heeft naar mij gevraagd?" vroeg de eigenaar van het hotel, terwijl hij vreemde slikbewegingen maakte. „Ja," zei Peter. „Het is eigenlijk niet zo belangrijk. Ik wilde u vragen of ik in uw hotel mijn intrek kan nemen voor een paar dagen." Het gezicht van de „le patrön" had zijn normale uitdrukking weer teruggekregen en Peter vroeg zich af, waarom de man zo geschrokken was. „Zeker, mijnheer Harsjange. Dat kan. Hoe lang denkt u te blijven?" „Harsjange" vroeg Peter verbaasd. „Zo heet ik niet. Mijn naam is Moldering, P. J. Moldering uit Am sterdam" „O, neemt u me niet kwalijkhaastte „le patrön" zich te zeggen. „Ik dachtik meende, dat u Harsjange heette. Ik ken iemand van die naam. Neem u me vooral niet kwalijk." Peter overwoog bliksemsnel de toestand. Harsjange? Waar had hij die naam meer gehoord? Dan wist hij het weer: zo had Perpagos hem ook al genoemd de avond, voor hij vermoord werd. Wie mocht dat toch zijn? Men was nogal bang voor hem ook! Een zacht kuchje van de patroon riep hem weer tot de wer kelijkheid terug. „U vroeg mij hoelang ik dacht te blijven?" vroeg hij, de man scherp opnemend. „Ja, zei deze. „Dan kan ik daar rekening mee houden, wanneer andere gasten hun plaatsen vooruit wensen te bespreken. Peter zette alles op een kaart. Deze hotelier zag hem voor een ander. Een gevaarlijk tegenstander vermoedelijk. Wat hij ook zou zeggen, men zou toch niet geloven, dat hij naar een eenvoudige journalist was, die zijn vacantie in Marseille wenstte door te brengen. Dan maar doorbijten, dacht hij. „Hoe lang ik hier blijf, kan ik nog niet met zekerheid zeggen. Ik wil namelijk de aankomst van de „Aeolus" afwachten." zei hij zo onver schillig mogelijk. „Le patron" hapte naar adem. „De aankomst van de „Aeolus" afwachten, zei u?" „Ja," antwoordde Peter en quasi- ongerust de man aankijkend voegde hij er aantoe. „Wat is er? Voelt u zich niet goed?" „O", zei „le patrön" met een miniatuur zakdoekje zijn voorhoofd afvegend. „Het is niets. Ik heb nog niet ontbeten en voel me wat flauw. Let u er maar niet op. Het is zo weer over." Inwendig moest Peter lachen. Hij had raak ge schoten. Nu het volgende schot. Dat moest een voltreffer wor den. „Ik zag hier zojuist een zekere mijnheer Dufresque. Vergis ik me, als ik hem al eens eerder ontmoet heb onder de naam Stratos?" „Le patrön" scheen nu een beroerte nabij. Hij hapte naar adem en zijn gezicht werd beurtelings rood en bleek. „Excuseert u me. Ik voel me niet goed." mompelde hij dan en verdween schielijk. Peter staarde hem met een blik van triomf in zijn ogen na. „Aai", dacht hij. „Die gaat er vlug vandaan. Dat is jammer, want ik had hem nog veel meer willen vragen." Hij ging weer zitten en dronk langzaam zijn koffie uit. Hij moest nu afwachten, wat er verder gebeuren ging en terdege op zijn tellen passen. Als Dufresque werkelijk dezelfde was als Stratos en daar twijfelde Peter eigenlijk al niet meer aan gezien de schrik van „le patrön" dan was hij een gevaarlijke tegenstander. In ieder geval was hij hier in het hol van de leeuw. En hier had Milly zich bevonden of bevond zij zich nog! Als ze hier nog was, dan zouden haar bewakers wel terdege op hun qui vive zijn, nu een van hun tegenstanders zich in het hotel bevond. Toen hij dit overwoog bekroop hem een onplezierig gevoel. Wat kon hij alleen tegen een bende. Hij tastte in zijn zak en liefkoosde het koude staal van zijn revolver. Dat gaf hem weer moed. Hij stond op en begon de eetzaal op en neer te ijsberen. Hoe kwam hij er achter waar het meisje zich op het moment bevond? „Le patron" zou hem niet inlichten ofhij zou de zelfde methode toe moeten passen als bij Gerhard Verduynen. Die mogelijkheid wees hij onmiddellijk af als onbruikbaar. Hoe kreeg hij de man in een positie, die daarvoor geschikt was? Hier was geen Jaap, die hem helpen zou. Iemand van het personeel uithoren of omkopen? Dan zou hij toch eerst eens een paar mensen moeten zien. „Le patron" kwam zelf nu weer binnen. Zijn gezicht stond weer normaal en hij vroeg Peter hem te willen volgen naai' zijn kamer. Met de ene hand losjes in de zak, scherp oplettend om niet in een val te lopen, volgde Peter de man. Zij liepen samen de trap op en Peter verwonderde zich over het feit, dat zij geen gebruik maakten van de lift. Zwijgend liep „le patron voor hem uit, af en toe een korte groet wisselend met een passerende gast of een lid van het personeel. Bij de tweede verdieping sloeg hij een gang in en bleef stilstaan voor een deur. Hij opende die met een wijds gebaar en nodigde Peter uit binnen te gaan. De kamer was helder en vrij groot. Twee ramen zagen uit op de binnenplaats en Peter zag met één oogopslag dat er in geval van nood geen kans was om door die ramen te ontsnappen. De eigenaar volgde zijn blikken en verbeeldde Peter het zich maar of speelde er werkelijk een vaag glimlachje om zijn lippen? Hij kreeg de sleutel en „le patron verdween. Hij wachtte even tot de man zich ver genoeg verwijderd had en voelde toen aan de deur. Niets verdachts. Hij keek de kamer nog eens rond en overtuigde zich ervan dat hij niets over het hoofd had ge zien. Een bed, een tafeltje met drie armstoelen, een kleerkast, vaste wastafel en een paar schilderijen vormden het gehele in terieur van de kamer. Niets kon zijn wantrouwen gaande maken. Hij zette zich in een der stoelen en stak een sigaret op. Dan overdacht hij nog eens zijn toestand. Men zag hem voor een ander aan. Dat was zeker. Die ander scheen erg gevreesd te zijn. Hij was er dan ook van overtuigd, dat men scherp op hem zou letten en dat geen van zijn bewe gingen aan zijn tegenstanders zou ontgaan. Het was zaak goed op te letten en geen domme dingen te doen. Er werd op de deur geklopt en Peter's rechterhand gleed weer in zijn zak. Hij stelde zich in postuur. „Entrez". De deur werd geopend en in de deuropening stond, met zijn hand eveneens los jes in de zak, Stratos ofwel Dufresque. De man keek hem enke le ogenblikken scherp aan en toen verscheen er een verontschul digend glimlachje op zijn gezicht. Hij deed aarzelend enkele passen naar voren. „Men vertelde mij, dat ik hier de heer Niels Harsjange kon vinden. Ik heb deze heer al eens eerder ont moet en wilde nu die kennismaking hernieuwen, maar nu zie ik, dat men mij verkeerd ingelicht heeft. Neemt u me niet kwalijk." Stratos boog even en wilde de kamer reeds verlaten. Hij aar zelde echter nog. „Le patron" meende mij eveneens te kennen als Harsjange, ondanks dat ik mijn naam genoemd heb. Ik ben Peter Moldering journalist van beroep en wilde in Marseille mijn vacantie door brengen. Met wie heb ik het genoegen?" Dufresque liep met uitgestoken hand op hem toe. „Mijn naam is Dufresque. Ik vraag u nogmaals mij te willen verontschuldigen. De gelijkenis is waar lijk treffend. Ik kan me goed voorstellen, dat „le patron" zich vergist heeft" Op geheel andere toon ging hij opeens verder. ,,U bent buitenlander?" „Nederlander", antwoordde Peter. „Maar gaat u toch zitten." „Dank u", zei Dufresque, en hij nam plaats. „Ik heb nog nooit van die mijnheer Harsjange gehoord. Als ik zoveel op hem gelijk, zou ik hem wel eens willen ont moeten. Is hij ook Nederlander?" Dufresque schudde het hoofd. „Nee," zei hij. „Hij is een Noor en een zakenrelatie van mij". Na een korte pauze vroeg hij. „Bent u hier op vacantie?" „Ja", gisteravond kwam ik per vliegtuig in Nice aan. Daarna ben ik hierheen gereden. Het is hier al lente, terwijl het in Hol land nog haast winter is." Verstrooid knikte Dufresque „ja". Zijn gedachten waren niet bij het gesprek. Hij stond op. „Ik hoop, dat ik u niet erg lastig gevallen hebt?" vroeg hij. „Welnee, ik had me al afgevraagd waarom men mij beneden met Hars jange had aangesproken." En gevolggevend aan een duistere in geving voegde hij er aan toe. „Het vreemde is, dat ik dat herinner ik me nu opeens ook al eens met deze naam aange sproken werd door een zekere Perpagos." Dufresque, die zich al omgedraaid had om de kamer te ver laten, bleef bij die woorden stokstijf staan. Hij draaide zich langzaam terug naar Peter en keek die strak aan. Peter kreeg een ogenblik het gevoel of een slang hem trachtte te hypnoti seren, toen hij in die koude, groen-fosforiserende ogen keek. Gevoelloze ogen waren het, die een prooi beloerden. De ogen veranderden: het groen werd valser, de glinstering intens. Er sprak uit die blik: een dodende haat. Dat klonk door toen hij op een onpersoonlijke toon zei: „Ik ken die Perpagos niet en men heeft mij eens gezegd, dat het ook niet verstandig is hem te kennen." Peter ontkwam niet aan de indruk, dat er een staal harde dreiging uit die woorden sprak, al werden ze op gladde, haast onverschillige wijze gezegd. Met enkele passen verliet de gebaarde het vertrek. <N het GOS V£R- ÖWJHEVy. /yregTiV VOL G OS /A/S TRUC r/£S U/T MET SOOtyy boekop. BHOEHS... D£ ST4R TS/SELHEiö OOST MET TOESTEL HEPTiG S (.HO/t/XEN Peter staarde hem na. Een vaag, onbestemd cjcvocl van angst bekroop hem. De laatste seconden van het onderhoud met Du fresque hadden een diepe indruk op hem gemaakt. Hij strekte dan zijn rug en klemde zijn lippen op elkaar. Nu was het door zetten. Hij kon niet meer terug. Met haastige passen liep hij het vertrek op en neer, terwijl diepe denkrimpels zijn voorhoofd plooiden. Scherp concentreerde hij zich op de laatste gebeur tenissen. Had hij een fout gemaakt, door te laten blijken, dat hij zoveel wist? Nee, er was geen andere weg geweest. Om te weten of hij in „Au Coin Bleu" goed terecht was, had hij „le patrön" uit zijn tent moeten lokken. Daaruit was alles vanzelf voortgevloeid. Misschien had hij het tezeer geforceerd, maar anderzijds kon hij niet ontkomen aan de indruk, dat hij ook bij de tegenpartij indruk gemaakt had door zijn beslist en gedurfd optreden. Op één vraag zou hij graag antwoord hebben. Zagen ze hem voor een politieman aan, die incognito reisde of voor een neuwsgierige journalist die op copij belust was? Hij zonk weer neer op zijn stoel. Nog steeds had hij niets gehoord over de zaak, waarvoor hij eigenlijk hier gekomen was. De smokkel in ver dovende middelen interesseerde hem maar bitter weinig. Het ging hem om Milly en over haar of haar verblijfplaats was hij nog niets te weten gekomen. „Die man boven is Niels Harsjange niet. Dat weet ik zeker. De gelijkenis is sprekend, doch er ontbreekt een klein lidteken op zijn wang. Wat ik ook zeker weet is, dat hij meer van onze zaak afweet, dan goed voor ons is. Hij is brutaal en moet wel over zeer goede papieren beschikken om hier binnen te komen stap pen. Ik zou nu alleen willen weten, wie en wat hij is en verder wat hij hier komt doen." De man, die deze woorden gesproken had, zou door Peter onmiddellijk herkend zijn als Dufresque. „Le potrön", tot wie hij zijn toespraak had gehouden, friemelde zenuwachtig met zijn handen. Hij scheen niet bijzonder op zijn gemak. Dufresque zag dat. En in de blik, die hij op de man wierp lag diens veroor deling. Een minachtend glimlachje plooide dan zijn lippen. „Wat doen we?" vroeg hij spottend. „Ik dacht dat jij wel een goed plan zou hebben." „Le patrön" bevochtigde zijn lippen met het puntje van zijn tong. „Als we eens iemand op hem afsturen, waarvoor hij geen argwaan koestert, en die hem uit laten horen?" opperde hij. „Wie zou dat moeten doen?" „Een van de meisjes hier." Dufresque knipte met zijn vingers. Dan haalde hij zijn schouders op. „Veel zal het niet uithalen, maar het is te proberen. Ik weet zo gauw ook niets beters. Heb je iemand, die daar bijzonder voor geschikt is? Het is geen geringe opdracht." „We kunnen Marion er eens op afsturen. Zij is zeer handig en kan zich voordoen als een onschuldig kamermeisje." „Goed", besliste Dufresque, „Laat haar het proberen. Instrueer haar goed en dan moeten we maar afwachten of hij er in trapt." „Kunnen we hem niet laten ver dwijnen?" vroeg de hotelier. Dufresque scheen het hierover met zichzelf nog niet eens te zijn. Meermalen vertrok hij zijn gezicht in een nijdige grimas. Met angst in zijn ogen zag „le patrön" toe. Dan schudde Dufres que het hoofd. „We kunnen het nog niet riskeren." zei hij. „Ik weet niets van hem. Ik weet niet in hoeverre hij anderen in zijn kennis gedeeld heeft, of hij van de politie komt en zoja, wat zijn opdracht is. Ik ben zeer voorzichtig geworden na die gebeur tenissen in Amsterdam. „Le patrön" knikte. Hij liet alles aan Dufresque over. Had het aan hem zelf gelegen dan had hij de zaak al opgegeven. Het was te heet geworden. Maar de figuur van Dufresque weer hield hem daarvan. Hij wist dat de man een vlucht als verraad zou beschouwen en hij wist ook wat Dufresque met verraders deed. „Ik zal Marion haar instructies geven." zei hij. Hij verdween naar achteren en vroeg aan een der kellners: „Is Marion hier?" „Ze is boven," antwoordde de man. „Le patrön" haastte zich de trappen op en klopte op een deur, „Marion, ik moet je onmiddellijk spreken." Bijna onmiddellijk werd de deur op een kier geopend. „O, bent u het. Kom er in" Ze verdwenen in de kamer. „U wilt me spreken?" vroeg ze, tegen de tafel leunend en haar slanke benen verveeld over elkaar slaand. „Le patrön" begon haastig en fluisterend te spreken. Het meisje luisterde ongeïnteresseerd toe. Zij knikte af en toe. „Het is te proberen." zei ze toen de man uitgesproken was. „Veel hoop heb ik er niet op. Als hij zo brutaal is om hier te komen, zal hij wel niet in dit valletje trappen." „Doe wat je ge zegd is," beet „le patrön" haar toe. „En laat de rest aan ons over" Marion trok haar schouders op in een geraffineerd-on verschillig gebaar en liep naar beneden. Vijf minuten later kwam een kamermeisje de trap weer op lopen en alleen een scherp-oplettende toeschouwer zou uit dat kamermeisje Marion gehaald hebben. Ze oogstte een goedkeu rend knikje van „le patron", die met een blik haar monsterde en dan het nummer van de bewuste kamer noemde. Het meisje klopte aan bij Peter. „Entrez" hoorde ze iemand roepen. Ze trad binnen en vroeg met een zacht en bedeesd stemmetje: „Heeft mijnheer nog iets nodig of is alles in orde?" Peter bekeek haar met opgetrokken wenkbrauwen. „Wat bedoel je", vroeg hij nors. „Wat zou ik nog nodig moeten hebben?' Het meisje schrok van de onvrien delijke toon. „Ik bedoel," zei ze nog zachter en haast nog be deesder „Of u uw handdoek al hebt en of uw bed al in orde is?" „O, kijk zelf maar even", gromde Peter. Het meisje controleerde alles zwijgend en met vlugge, handige gebaartjes. „Zal ik even voor u uitpakken?" vroeg ze dan. Peter keek haar aan. „Daar staat mijn koffer," wees hij. „Maar maak er niet teveel werk van. Dat is de moeite niet waard." Hij verzonk weer in zijn gepeins, maar dan bedacht hij op eens, dat hier de kans lag om iets te weten te komen. Het meisje behoorde tot het personeel en zou misschien iets loslaten als hij haar goed aanpakte. „Ik hoor aan je uitspraak, dat je niet uit het zuiden komt. „Is dat juist of vergis ik mij?" De verandering in zijn toon was het meisje niet ontgaan. „Nee mijnheer, ik kom uit Normandië". „Normandië" zei Peter half-luid, peinzend. „Dat is een mooie streek. „Ik ben er eens geweest." „O ja," zei het meisje ineens levendig. „Nergens zo mooi als bij ons Ze zweeg plotseling verward. Peter keek haar geamuseerd aan. „Ben je allang hier?" vroeg hij. „Twee maanden, mijnheer. Mijn oom kende „le patron" goed en deze hielp me uit de brand." „Uit de brand? Hoe zo?" „Mijn vader werd tijdens de oorlog gedood. Vermoord door de Duitsers. Een half jaar ge leden stierf ook mijn moeder. Toen hielp! mijn oom me hier aan deze betrekking." Het meisje had dit verteld met zachte stem en Peter meende een traan te zien glinsteren in haar oog. „Dat is niet zo prettig, zei hij, vol meegevoel. „Maar je hebt hier toch wel een goede betrekking? Financiering van auto's Landbouw en andere machines. Bergen, Komlaan 10, Telef. K 2208-2787 Alkmaar, Ken.str.weg 93, Tel. K 2200-3348 f 3.25 f 2.75 f 1.95 f 0.75 Pracht collectie Verkrijgbaar bij: Laan weg 35. Schoorl. Tel. 268 in ruitdessins f 4.95 in effen bruin f 5.95 19/24 - f 3.50 25/28 f 3.95 29/34 f 4.75 Bergen. Uw adres voor de „BECHT EN DYSERINK" OLIEKACHELS is Fa. R. LO WIJS Zn. Dorpsstraat 63 Bergen DAGELIJKS DEMONSTRATIE. Afd. Schoorl gevallen op de lotno's 1959 - - 323 - 399 - 720 - 276 kunnen worden afgehaald bij Mevrouw A. C. J. MAEIJER- SANOU, Hereweg 147, Schoorl. Zo juist ontvangen: het nieuwste boek van Mevr. Visser-Roozendaal Schoorl oe PQoreiSOK MoqOT £A DooA VAM Z'JM Hui rS£D siiM&eio..^

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1954 | | pagina 8