AUTO's zonder chauffeur
NIEUWLAND
1
letup 'm de s6a wen
Automatiek
Garage
RIDDER'S
iM
O^mêtcda
'ANDER HOOG
Wees wijs,
naar CMS
D
E
R
0
D
E
S
T
1
E
R
Een verhaal uit de tijd van de voortrekkers en pioniers
op een m/ddoc //i sunt zien
voos ree/fHEn
LQLOU
zjn veou vu MMtae/e
ZtDOMTEQ CHPlSTiftqz/T-
T£h tH DE HU/PK
SET GELD jjjlV
ES GOED
es de
k/PPEHS
HENK VAN HEESWIJK
U KUNT NIET ALLES WEIEN!
Boekhoudbureau J. EUWEN
BaeUhaudi+tpefr
BelastUtpzaU&t
Hereweg 333 - GROET
Weel 'i DE VIJZEL heelt 't
H. D. KLAASEN
J. BLOMBERGEN - BERGEN
BREELAAN 52
BERGEN
TEL. 2200
GROET
Geopend Zaterdags en Zondags vanaf
4 uur. Telefoon 476.
ga voor uw kunstgebit
Reparaties spoedig en billijk
Burgem. Lovinklaan 9 Bergen. Tel. 2640
2'ju mcmt-L
R'jdt fleuren pi
woc.es op e es
OUDE MUS roSC,
door
HOOFDSTUK 1
Jeugd
Nol van Veen was amper drie jaar oud, toen hij eigenlijk
pas goed tot de ontdekking kwam, dat er ook nog iets was
buiten de grote huiskamer, de daarachter gelegen alcoof en
smalle keuken. Natuurlijk was daar die deuropening, waardoor
heen mam ging, als de bel rinkelde. En als je in de voorkamer
uit het raam keek, zag je de smalle, morsige steeg. Achter, in
het keukentje, had je een uitzicht op de tuintjes, die door de
bovenburen werden gebruikt als vuilnisbelt. Maar dit wist Nol
niet. Hij wist wel, dat je niet uit het raam mocht hangen, want
dan viel je naar beneden en was je dgod. Dat had mam al zo
vaak gezegd, dat hij het net zo goed wist als Wim, de kater,
dat hij niet op tafel mocht klimmen, omdat dan Piet, de kanarie,
angstig werd.
Het was op een mooie zomerse Zondagmiddag, dat moeder
Van Veen haar spruit meenam de trap af, de smalle steeg uit
en via de achterbuurtstraten in het park kwam, waar allemaal
gras was en bloemen. Maar daar had je ook niets aan, want
op het gras mocht je niet lopen en de bloemen moesten blijven
staan. Die mochten niet geplukt worden. Nol vond er niets aan
en drensde, dat hij naar huis wilde, zodat ze binnen de twee
uur weer in de steeg waren. En daar ging Nol zoet met zijn
blokken spelen. Midden op de grond in de voorkamer.
Doch Nol had de trap ontdekt en die oefende sindsdien een
magische aantrekkingskracht op hem uit. Als hij de kans maai
schoon zag, opende hij de deur naar het portaal, ging op zijn
achterwerk zitten en schuifelde zo tree voor tree naar beneden.
Meestal was moeder van Veen er tijdig bij om te voorkomen,
dat haar zoon een verkenningstocht ging maken in de Amster
damse achterbuurt, doch op een Zaterdagmorgen, toen ze in
de keuken het eten bereidde, was Nol zo ver, dat hij de straat
bereikte.
Verbaasd bleef hij staan kijken naar de kinderen, die een
eindje verder speelden. Op z'n korte beentjes schommelde hij
naar hen toe en lachte. De kinderen staakten hun spel en
keken hem aan.
„Wie is dat?" vroeg een van hen. De anderen haalden hun
schouders op. „Weet ik veel", antwoordden ze en gingen
verder met hun spel. Terwijl Nol, parmantig met de handjes op
de rug, een andere straat inliep en hier en daar vol bewondering
bleef staan.
Nabij de hoek was een groentenwinkel en de diverse produc
ten stonden in bakken op de stoep uitgestald. Nol zag de
bossen wortelen en wist, hoe een wortel smaakte. Hij kreeg
er immers wel eens een van mam. Hij liep naar de kist en
trok met zijn kleine handjes aan een wortel, maar die zat nog
vast aan het loof. Toen trok hij nog eens, maar dat hielp niets.
Ten slotte ging hij met zijn gezichtje naar de wortelen en beet
een stuk van een der grootsten af.
Dat had vérstrekkende gevolgen. Want de groentenvrouw
zag de roof en klepperde op haar muilen scheldend het trapje
uit de winkel-kelder op naar de straat en greep de kleine, zich
van geen kwaad bewust zijnde bengel bij de kraag. Het ventje
schrok en begon te huilen, toen hij de tierende vrouw, die
zoveel groter was, voor zich zag staan.
Intussen had moeder van Veen de desertie van haar zoon
gemerkt en op aanwijzing van de spelende kinderen was ze in
de straat gekomen, waar het wortelendrama zich afspeelde.
Ze begreep onmiddellijk, wat er aan de hand was, greep onder
haar boezelaar naar een paar centen, wierp die de nog altijd
scheldende groentevrouw voor de voeten en nam haar huilende
zoon zonder een woord te zeggen mee naar huis.
Dit was de eerste kennismaking van Nol met de mensheid
en van die dag af mijdde hij de straat, waarin de groentevrouw
zetelde.
Moeder van Veen begreep wel, dat ze haar spruit op de
duur toch niet boven kon houden en waar er toch vrijwel geen
verkeer was in het steegje, vroeg ze de oudere buurkinderen
Nol onder hun hoede te willen nemen. Zelf keek ze van tijd
tot tijd eens uit het voorkamerraam, maar zag al spoedig, dat
de jongen geen aanstalten meer maakte om nieuwe verkennings
tochten te gaan maken en toen hij na enige dagen zelf op
gezette tijden de trap weer opkroop om mam even gedag te
zeggen, waarna hij weer naar beneden hobbelde, zette ze alle
vrees opzij. Nol vermaakte zich als alle kinderen in het steegje
en was net als deze. Niet ondeugender, maar ook niet braver.
Zolang het lopen nog wat moeilijk ging, viel hij van tijd tot
tijd een gat in zijn knie en af en toe duikelde hij ook eens van
de trap af, tot grote schrik van zijn moeder en de buren, maar
meestal bracht hij het er, behoudens een buil of een paar ont
vellingen, goed af. Op vijfjarige leeftijd nam hij de trap spelen
derwijs en toen Nol zes jaar was, had hij het eerste pak slaag
te pakken gehad van Jaap, de voddenboer, omdat hij de man,
die in zijn pakhuis een dutje deed, met een schreeuw had
wakker gemaakt, zodat deze zich een „aap" geschrokken had,
zoals hij dat vertelde. Nol beklaagde zich al huilende bij zijn
moeder, maar zij was een verstandige vrouw en toen ze hoorde,
wat hij had uitgespookt, antwoordde ze: „Ja, dan is het je eigen
schuld. Je moogt oudere mensen nooit plagen."
„Jongere wel, mam?"
..Nou, eigenlijk ook niet."
„Dus je mag niemand plagen?"
„Nee, dat is veel beter, dan kunt je ook geen ruzie krijgen."
Nol knikte, veegde met de mouw van zijn bloesje de laatste
tranen weg en verdween toen weer naar de straat, alwaar hij
even later aan het vechten was met een veel oudere buurjongen,
omdat deze hem getreiterd had over het feit, dat hij huilende
naar zijn moeder was gegaan.
Nol was bijna zeven jaar oud, toen zijn moeder hem naar
school bracht. Dat stond hem maar matig aan. Moeder van
Veen had verteld, dat hij daar zou gaan leren en als hij goed
zijn best deed, zou hij later verder mogen leren. Voor zee
kapitein, als hij er zin in had."
..Wat is dat, mam? Zeekapitein?"
„Dat is op een schip, dan ben je de baas en krijg je een
heleboel geld."
„O, net als De Vries op het pontje van de Nassaukade?"
Moeder van Veen schoot in een lach. En ze maakte zich er
maar van af met te zeggen: „Zoiets, maar dan op een veel
grotere boot."
Nol knikte begrijpend. „Op een pont naar de Overkant van
het IJ, hé mam? Leuk is dat. Maar ik weet nog niet, of ik ga
varen. Ik wil liever fietsenmaker worden."
Opnieuw schoot de vrouw in een lach. Nol's liefde voor het
fietsenvak was wel terug te brengen tot de vriendschap, die de
jongen gesloten had met de oude Maas, die op het hoekje een
fietsenwinkel had en allerlei reparaties verrichtte. Maas had de
jongen eens op een oude fiets gezet en Nol had toen, onder
stevige begeleiding van de grinnikende fietsenmaker, een rondje
door de stegen gemaakt. Na afloop had Maas gezegd: „je
kent het al bijna. Vraag maar aan je moeder, of je een fiets
mag kopen."
De vraag was doorgegeven, maar moeder van Veen besliste,
dat hij daarvoor nog te jong was en Nol gaf haar al gauw
gelijk. Hij was op dit punt niet lastig en evenmin veeleisend.
Doch de school trok hem niet bijster aan. Hij begreep, dat
het nu uit was met z n vrije leventje en dat er van spelen in de
steeg met de andere kinderen alleen nog maar voor en na
schooltijd sprake kon zijn. Doch mam zei, dat het nodig was en
Nol berustte. Bovendien had de school ook wel iets aantrekke
lijks voor hem. De klas, waarin hij werd geplaatst, was al vol
met jongens en meisjes, waarvan de helft min of meer luid zat
te snotteren. En toen Nol zijn moeder zag weggaan, drongen
bij hem ook de waterlanders naar voren, maar hij hield ze in.
Dat janken had je ook niks aan, dacht hij en daarom wijdde hi
zijn aandacht aan al die mooie platen, die er aan de muur
hingen.
De aardigheid was er voor hem al gauw af. Hij leerde evenwel
plichtmatig en verrichtte de opgedragen taken. Hij leerde ge
makkelijk, maar niet met plezier. Dikwijls zat hij door de hoge
ramen naar buiten te kijken, naar de bomen, die langs de gracht
stonden en waarin de mussen speelden en vochten. Zo'n mus
had toch maar een bruin leven, dacht hij; die is altijd maar vrij
en niemand commandeert hem. Een paar vleugels en hup
je vliegt ergens anders heen, als het je in zo'n boom niet bevalt.
Kon hij ook maar vliegen, dan smeerde hij 'm om nooit meer
terug te komen.
De schooljaren van Nol van Veen gingen onbewogen voorbij.
Hij kwam met matige rapporten thuis, zonder evenwel ooit één
onvoldoende te hebben. Wat hij moest leren, leerde hij, maar
hij deed het machinaal en zonder enige interesse. Wat kon het
hem schelen, hoeveel rivieren er in Engeland waren en waar
Karei de Groote geboren was. Dat was allemaal lariekoek, zei
Maas, de fietsenmaker, goed voor prefesters en dokters, maar
an Boezeroen had er toch niks meer an, als-ie van school ging.
Evenwel openbaarde zich in de schooljaren Nol's liefde voor
de waterkant en dat zag zijn moeder met genoegen. Hij slenterde
op vrije Woensdagmiddagen wel eens met zijn vriendjes over
de Westerdoksdijk en dan gingen ze pootje baden in Klein-
Zandvoort, zoals de jeugd het smalle strookje zand noemde
aan de boorden van het IJ. Daar zag je de grote schepen varen.
En op een andere keer liep hij langs de grote dokken aan de
Overkant van het IJ en luisterde naar het klinken van de
nagels. Als je er geregeld kwam, zag je de schepen komen,
hersteld worden en weer gaan. En ook liep hij wel eens naar de
werven, waar de nieuwe schepen gebouwd werden. Dan zag je
de schepen groeien tot op een dagdan was het weg van
de helling gevaren. Misschi enal op zee. Maar meteen was de
kiel al weer gelegd voor een ander schip. Dat ging daar steeds
maar door, het ene schip na het andere, soms klein, soms heel
groot.
Nol van Veen was twaalf jaar, toen hij op een middag opge
wonden uit school thuiskwam en aan zijn moeder vroeg: „Mam,
waarom heb ik geen vader?"
Moeder van Veen glimlachte even en streek hem over de
bleke haren. „Ga maar eens mee, Nol," zei ze zacht, hem naar
het alcoof brengend. Ze bukte zich en haalde onder het bed
een cartonnen doos te voorschijn, die vol zat met brieven en
prentbriefkaarten. En op al die brieven en kaarten zaten post
zegels, kleine en grote, in alle mogelijke kleuren, uit vrijwel
alle landen van de wereld.
Maar op de bodem van de doos lag een half vergeelde foto.
Daarop stond ccn man in uniform, met drie brede banden op
zijn mouw. Het was een rijzige zwarte man, met een volle baard.
„Dit is je vader, Nol," antwoordde ze zacht.
De jongen keek verwonderd van de foto naar zijn moeder.
Die man, in die donkere uniform met die witte knopen en die
lange baard? En hij had hem nog nooit eerder gezien!
„Je vader is al ruim tien jaar dood, Nol," vervolgde ze op
dezelfde zachte toon. Hij was kapitein op de wilde vaart, zoals
dat heet en soms kwam hij in geen maanden thuis. De laatste
keer was hij hier, toen je drie maanden oud was. Toen ging hij
weer varen, naar China. Daar is hij een keer misgestapt en
tussen zijn schip en de kade in het water gevallen. Het was
laat in de avond en er was niemand in de buurt, die hem kon
helpen. Hij is verdronken. Ik heb hem nooit weer gezien. Daar,
in dat verre land heeft men hem begraven, toen een maand later
zijn lijk aanspoelde."
De jongen keek eerbiedig naar de foto. Dus dat was nu zijn
vaderHij had er dus toch een gehad
"Noe kom je zo opeens aan die vraag, Nol?" vroeg de vrouw.
„O, antwoordde hij, een beetje verlegen, „op school zeiden
de jongens, dat ik geen vader had, omdat ik net zo heette
als jij
De vrouw glimlachte. „Je vader heette ook Van Veen, Nol,
en ik ook. We waren neef en nicht van elkaar en we kenden
elkaar ook al van jongs af. Later is hij gaan varen, eerst als
stuurman. Toen hij kapitein werd, gingen we trouwen en een
jaar later ben jij geboren. We hielden erg veel van elkaar, Nol."
De jongen keek nog maar steeds naar de foto. „Maar
waarom doe je die foto van vader dan in een doos? Waarom
zet je die niet op het kastje in de voorkamer, in een lijstje? Dan
kunnen we vader iedere dag zien
Deze foto lijkt niet erg, jongen, en een andere heb ik niet van
hem. Hij hield niet van fotograferen en alleen op de dag, toen hij
zijn kapiteinsuniform kreeg, liet hij zich, op mijn verlangen
fotograferen. Maar, zoals gezegd, het leek niet erg. Men foto
grafeerde toen nog niet zo best."
„Hè, toe mam, zet de foto toch maar op het tafeltje. Ik wil
mijn vader graag iedere dag zien. Mag dat?"
Ze bukte zich over haar zoon en gaf hem een zoen. „Je bent
een schat, zei ze zacht. „Je hebt gelijk. We moeten vader
eren en we zullen morgen een mooi lijstje kopen."
Sedert die dag prijkte de foto van Arnoldus van Veen op het
kastje, in een mooi gouden lijstje. En moeder van Veen
kreeg voor het eerst een klacht van het schoolhoofd over haar
zoon, omdat hij een robbertje gevochten had en wel zodanig, dat
het slachtoffer met een gescheurde lip en twee blauwe ogen
naar huis gezonden moest worden.
Ze ging persoonlijk op informatie uit en in de kamer van het
schoolhoofd vertelde Nol, dat het de jongen was, die tegen hem
gezegd had, dat hij geen vader had. De vrouw zette uiteen,
hoe de vork in de steel zat en toen begreep de bovenmeester
de gemoedsstemming van de leerling van Veen. Hij kwam er met
een standje af en de ouders van het slachtoffer kregen het
advies hun zoon maar naar een andere school te zenden.
Dit was het enige incident, dat in Nol s schooljaren plaats
vond. Op 14-jarige leeftijd verbet hij deze met een bewijs van
„loffelijk ontslag", dat door moeder van Veen netjes werd
opgeborgen in de cartonnen doos onder het bed.
„Ziezo", zei ze, toen haai zoon genoeglijk van een kop
chocolade met een taartje zat te genieten, ter ere van het feest;
„nu houd je maar eens een paar weken vacantie en dan moet
je me maar eens vertellen, wat je wilt worden. Dan kunnen we
onderhand eens naar een baas uitkijken. Tenzij je verder wilt
leren, want dat kan ook."
Maar Nol van Veen zette zo'n afgrijselijk gezicht, dat moeder
een zucht loosde. De illusie, dat haar zoon de voetsporen van
zijn vader zou drukken, was nu voorgoed voorbij. Nol wilde
geen kapitein worden en ook niet meer leren. Hij was veel te
blij van school te zijn en wilde nu geld verdienen.
„Ik heb nu toch al genoeg geleerd, mam," zei hij, in zijn
chocolade roerend, „waarom zou ik dan nog langer naar school
gaan? Nee, ik wil nu geld verdienen. Een heleboel geld. Dan
worden we rijk en kunnen we een equipage kopen."
Moeder van Veen lachte. „Dat zullen we later wel eens zien,
jongen. Maar kijk zelf eens uit, en vertel me dan over een dag
of tien maar, wat je wilt worden."
Nol lachte met zijn moeder mee en bet even zijn chocolade
staan. Hij liep om de tafel heen en klom nog eens op de schoot
van zijn moeder, en streelde haar over de grijzer wordende
haren.
„Je bent toch maar een bovenste beste, mam. Dus het is goed,
als ik naar een baas ga?"
Ze drukte hem even tegen zich aan. „Je mag worden, wat je
wilt, Nol."
De volgende dag liep de jongen even naar Maas, de fietsen
maker, en zei, dat hij nu van school was en naar een baas ging.
„Zo," zei Maas, hem aandachtig bekijkend. „Dat is niet gek.
Nou, je kunt bij mij komen, als je wilt. Dan zal ik je het
fietsenvak leren."
Nol kneep één oog dicht en vroeg, zo langs zijn neus weg:
,Wat kan er verdiend worden?"
Maas sloeg zijn handen in de lucht van verbazing. „Verdie
nen? Verdienen?" riep hij verontwaardigd uit, „je moogt blij
zijn, dat ik je geen geld laat toe geven. Ik leer je toch een
vak? En wat voor een vak! Daar zit toekomst in de fiets, let
eens op mijn woorden. Nee, beste jongen, je kunt bij mij
komen en over een paar maanden kunnen we eens gaan praten
over een paar kwartjes, hè?"
Nol stak zijn handen in de broekzak en slenterde de werk
plaats uit. „Neem voor mij dan maar een ander, Maas. Mis
schien vind je nog wel zo'n ezel, die voor niks wil werken,
maar ik geef je weinig kans. Het beste met je lekke banden."
Een vrolijk wijsje fluitend liep hij het steegje uit, naar de
havenkant. Want al wilde hij dan niet meer leren, het zeemans-
blóed van zijn vader zat blijkbaar toch in zijn aderen. Het water
had voor hem altijd bekoring en op vrije middagen deed hij
niets liever dan slenteren langs De Ruyterkade en soms ging
hij wel eens helemaal door naar de Handelskade. Dan keek hij
met grote belangstelling naar de kasten van schepen en dacht,
dat het fijn zou zijn om met zo'n schip mee te mogen gaan.
Niet als werkman natuurlijk, want dan had je er niets aan. Dan
kon je pezen en zat je misschien meer onder dan op het dek.
Nee, als passagier, en dan verre landen bezoeken. Net als
vader vroeger. Maar dat kwam later wel, als hij veel geld had.
Nu ging hij eerst verdienen. En hij moest een baan hebben,
die meteen geld opbracht.
Ditmaal liep hij naar de Valkenwegpont en bet zich over
varen. Hij liep naar de Meeuwenlaan en zo naar de dokbedrijven.
Want zo'n schip op de helbng of in het dok vond hij altijd iets
geweldigs. Als je geregeld kwam, zag je de schepen komen
en gaan. Al dat leven en die bedrijvigheid rond zo'n oceaan
reus vond hij prettig. Hier zou hij best willen werken. Mee
helpen bouwen of zo'n schip repareren, opdat het weer zou
kunnen varen. Dat was even wat!
Nol bep verder tot vlakbij de ingang van een der Dokmaat
schappijen. Daar was een hek, dat wel open stond, maar als
je er niets te maken had, mocht je toch niet naar binnen. Daar
zorgde die portier in dat hokje wel voor. Nol had hier al eens
meer gestaan en op een keer was de portier, misschien een
beetje wantrouwend of nieuwsgierig, naar buiten gekomen en
had aan de jongen gevraagd, of hij soms op zijn vader wachtte.
Nol had ontkennend het hoofd geschud en geantwoordt:
„Nee, ik kijk maar zo een beetje."
De portier had de jongen nog eens aangekeken en was toen,
schouderophalend, weer naar zijn hokje gegaan. „Kijken," mom
pelde de oude baas niet-begrijpend, „wat heb je daar nu aan.
Er is hier toch niets bizonders te zien?"
Nu stond Nol weer voor de ingang en hij keek naar dat
geweldige schip, vlak voor hem. Hij hoorde de pneumatische
hamers tikken en de boren ratelen. Hij zag de hijskranen, die
telkens nieuwe platen aanbrachten en dit alles had voor hem een
grote bekoring.
Hij had zo enige tijd staan kijken, toen zijn oog viel op een
bordje, dat naast de portiersloge hing. Nol deed een paar
stappen naar voren en las: „Nageljongens gevraagd."
Nol dacht even na: NageljongenWat dat precies was,
wist hij niet, maar het betekende in ieder geval, dat er hier
werk was voor jongens van zijn slag. Nu was de kans er ook
voor hem, om hier aan de slag te gaan. Hij wis immers van
school af? Wat belette hem om naar die portier toe te gaan en
te zeggen: „Hier heb je een nageljongen. Zeg maar, wat ik doen
moet."
De jongen bedacht zich niet lang; hij liep naar de portiers
loge en tikte aan het raampje. De man deed het open en vroeg
kort en bondig: „En?"
Nol's moed zakte weer even snel weg bij dat korte „En?"
Maar hij wilde toch doorzetten.
-Ikehik wilde vragen, of hier ook nageljongens
geplaatst kunnen worden."
„Dat was een overbodige vraag en dat vond de portier ook,
want hij snauwde: „Dat staat toch op het bordje?" Heb je al
gewerkt als nageljongen?"
-Neeehstotterde Nol, „maar ik zou het wel
willen."
De portier begreep nu, dat de jongen kwam solliciteren.
„Hoe oud ben je?"
.Veertien jaar, mijnheer, antwoordde de jongen.
Champagnevlekken verwijdert
men met schoon lauwwarm wa
ter; vooral niet eerst met zeep
water proberen.
Bloemen in vazen blijven lan
ger goed, indien men in het wa
ter enige druppels kamferspiritus
doet.
Kalk- of verfvlekken verwij
dert men met verdunde azijn.
Vetvlekken op bruine schoe
nen verdwijnen door deze schoe
nen uit te wrijven met water,
waarin hertshoornzout is opge
lost.
Moet men een thermosfles vul
len met hete drank, houdt dan de
fles eerst even boven hete stoom.
Men heeft dan geen last van
springen.
Hard geworden gummiringen
worden weer zacht en elastisch,
als men ze legt in een oplossing
van 1 deel ammoniak en 2 delen
water.
Nieuw geschilderde vloeren
blijven mooier, indien men ze
eerst met azijnwater opdweilt.
Voeg wat kleine stukjes eier
schaal bij het spoelwater voor het
reinigen van flessen en u bent
vlugger klaar met dit werkje.
(Gratis inlichtingen).
Telefoon K 2209-38)
(Wordt vervolgd)
Vitamines
a
o
03
09
Apoth. Ass.
Dorpsstraat 18 - Telef. 2383 - Bergen
zijn verkrijgbaar bij
Schoonheids-Instituut
Stationsstraat 1. Telefoon 2495
ZWEEDS BOEREN BLAUW,
JENA VUURVAST GLAS,
SILVA, ZWEEDSE BLADEN,
FRIS SERVIESGOED,
GERO ZILVIUM EN ZILMETA,
BYOUTERIEEN,
LEERDAM" GLAS EN KRISTAL,
ENGELSE SERVIEZEN,
DELFTS BLAUW „MAKKUM"
„ALDO LAMPEN, div. modellen
Grote collectie KUNSTNIJVERHEID
BERGENSE KUNSTHANDEL
Fa. P. Hopman