I Imp in de Hinderlijke aanwensels bij volwassenen en kinderen BRILLEN GEZONDE VOETEN een le.ven&frdany. i~ Vaak te weinig belangstelling RIDDERS Meester-Opticiën HENK DEN BREMER Levering voor alle Ziekenfondsen Annex Fotohandel 32/35 Fa. A. C. Seewald Zn. Kerkstraat 13 - Bergen D E R 0 D E S T 1 E R Een verhaal uit de tijd van de voortrekkers en pioniers 1 HENK VAN HEESWIJK Weet 't DE VIJZEL heelt 'I ST H* D* KLAASEN Auf(fnto(iek GROTE SORTERING IN MODELLEN EN PRIJZEN (v.h. Fa. Kater) ALKMAAR, MIENT 24, TEL. 2454 - ZAANDAM, WORMERVEER Lederen Binnenzool Lederen Tussenzool Rubberloopzool S 36/40 f 13.90 f 15.90 f 17*90 Zo, met deze lederen tussenzool kunnen de voeten van uw jongens „ademen". Deze „gezondheidstussenzool" is alleen aangebracht om de uitwaseming van de voet te bevorderen. Daarom is deze lederen gezondheidstussenzool zo ONONTBEERLIJK bij schoenen met rubberloopzool om gezonde en sterke voeten te houden. Het is een levensbelang voor uw jongens lilCHIfL LMTUCH TUSSEN PE WtEL&i Si UDEH. EEH GOEDE PlM TS ON MHWL IERS HETiS MOfiL'Jtf TE2 NEE.(Vtfoy T. IH Z/e UMtFORMÊH.. f DE HAR S TOPT. DE P/O - [<WER HEEMT 2'J1 £EWfER, DE\Raow houdt eek Tueej>£ klmr ND(AhEH Z'Jft f U kent ze zeker ook wel: de oogknippers, de nagelbijters, de hoofdkrabbers, de grote en kleine neuspeuteraars. Misschien zijn er in uw omgeving anders wel ge zichtentrekkers, handenwrijvers of wenkbrauwfronsers. Voorzo ver het volwassen mensen be treft, is meestal slechts met grote moeite op te sporen hoe zo'n ge woonte zich heeft ontwikkeld. Men zegt wel eens, dat al die aanwensels voortkomen uit ze nuwachtigheid, maar nerveus is iedereen wel eens. Het gaat niet aan om mensen met vreemde aanwensels voor te stellen als geestelijk abnormalen: dat is niet juist. Mensen met aan wensels zijn zich hun eigenaardi ge manier van doen dikwijls hele maal niet bewust. Gaat het om echt belachelijke of onsmakelijke gewoonten, bewijs hun dan een dienst door hun aandacht erop te vestigen. Wanneer zij er dan bo vendien af en toe met enige tact aan herinnerd worden, kunnen zij zich hun hinderlijke handeling misschien afwennnen. Zuigelingen en kleuters wen nen zich, naar een ieder weet, ge makkelijk het sabbelen en zuigen op een duim of op andere vingers' jhan. Deze gewoonte komt in al lerlei mate van hevigheid en ook met verschillende variaties voor. Het ene kind is er doorlopend mee bezig, het andere alleen vóór het inslapen. Sommigen hebben voldoende aan één duim, die ze door Een poos daarna zaten moeder en zoon tegenover elkaar en genoten van hun thee. Nol speelde wat met het lepeltje, en zuchtte. Maar moeder van Veen zei opeens resoluut: „Kom we gaan ons verkleden en dan stappen we op de trein. We gaan ergens heen, voor de laatste maal samen voorlopig. Want als je in dienst bent, zal er niet veel gelegenheid meer zijn om sa men uit te gaan. Dan ben je de weekeinden, dat je verlof hebt waarschijnlijk liever thuis." Hij keek zijn moeder verwonderd aan en vroeg: „Waarheen wil je, mam?" „We gaan naar Rotterdam," besliste ze; „ik ben er in jaren niet geweest. Ik wil de Maas wel weer eens zien." Die middag en avond genoten moeder en zoon van hun uit stapje; ze maakten een tochtje over de Maas en Nol keek met kennersogen naar de grote schepen, die aan de kaden lagen, vertelde technische bizonderheden, waarvan ze niets begreep, maar ze knikte instemmend en wierp zijdelings een blik op haar grote zoon. Hij was een volwassen man geworden in deze vijf jaren en het was te begrijpen, dat menig meisje een oogje op hem wierp. Maar Nol had er geen erg in, keek alleen maar naar het water en de schepen. Meisjes interesseerden hem nog niet. HOOFDSTUK 3 De biecht van een moeder In de eerste dagen van zijn verblijf in de marinierskazerne te Rotterdam maakte Nol in stilte een vergelijking met zijn eerste werkdagen op de werf. Ook nu waren er, die de „groentjes" gebruikten als mikpunt voor hun spot en Nol, in zijn hart een goedmoedige kerel, die wel een grapje kon verdragen, lachte eens, als hij er tussen werd genomen. Diverse malen was hij door zijn krib gezakt en een paar malen had hij onverwachts een kan water over zich heen gekregen. Dat kon hem allemaal niet schelen, maar toen een Arnhemmer een gemene streek met hem wilde uithalen, liet hij even zijn kracht voelen sedertdien liet men Nol van Veen met rust. Je kon beter met hem eten dan knokken, vond men en dat klopte. Want Nol -stond zijn mannetje als het nodig was. In die tijd raakte Nol bevriend met zijn slaapje, Geurt Kol- denbrink, een boerenzoon uit de contreien van Vaassen. Geurt, die de bijnaam van „heikneuter" mede om zijn veluws dialect, had, was precies het tegendeel van de stoere Nol. Hij haalde ternauwernood de vereiste lengte en was zo mager als brand hout. Maar Geurt had een eerlijke oogopslag, was bovendien een humorist een bizonder gevat. Nol mocht hem wel en zo ontstond er langzamerhand een kameraadschap tussen deze beide tegenpolen. Men ging 's avonds samen de stad in en toen Geurt, van verlof terugkerende, zijn fiets had meegebracht, rea liseerde Nol zich, dat het zo gek niet zou zijn, als hij hier ook een vehikel had. Dan kon hij gemakkelijker en goedkoper de omstreken van de Maasstad bekijken. Doch de fiets, die hij thuis had staan, verdiende die naam niet meer. Hij zou het ding voor geen geld naar Rotterdam willen laten komen, want dan zou hij met die ouwe rammelkar zeker het mikpunt van spot zijn van de kamergenoten. Zaterdags ging hij met verlof naar huis en na de begroeting ging hij meteen zijn karretje bekijken. Doch daar was niet veel meer aan op te knappen. Wilde hij er weer een behoorlijke fiets van maken, dan zou dat zeker een paar tientjes kosten en dat was de fiets niet meer waard. Moeder van Veen, die hem nieuwsgierig had gadegeslagen, vroeg wat er aan de hand was. Nol zei: „Als ik in Rotterdam een fiets had, zou ik wat vaker ergens heen kunnen gaan. Nu moet ik haast altijd met de bus of met de tram en dat kan Bruintje niet trekken." Ze knikte begrijpend. „Kom," zei ze, „laten we even de stad ingaan en eens kijken, of er een geschikte fiets voor je te koop is." Hij lachte en keek haar spottend aan. „Zeker van m'n soldij? Nee, mam, laten we dat voorlopig maar uitstellen." „Niks ervan. Je hebt volkomen gelijk, en daarom krijg je een fiets. Al verdien je op het ogenblik niets, ik heb wel een paar centen overgehouden van je loon in de afgelopen jaren en dus kopen we er een." Samen gingen ze de kinkerbuurt in en daar bekeken ze de verschillende etalages van rijwielzaken. Ten slotte waren moe der en zoon het er over eens, dat een merkfiets toch wel het beste zou zijn. Dus gingen ze ergens naar binnen en nadat de winkelier enkele fietsen had laten zien, werd een stevig rijwiel met alle toebehoren gekocht. Nol was opgetogen, toen hij naast haar met de mooie fiets aan de hand huiswaarts liep. „Weet je wat je doet, Nol?" zei ze glimlachend om de vreug de van haar zoon, „breng jij de fiets naar huis en kom dan weer terug in de stad. Dan gaan we gezellig wat drinken, waar een stukje muziek is. En dan eten we er ook." Nol keek haar verwonderd aan. „Zeg eens, heb je soms de honderdduizend gewonnen?" riep hij uit. „Eerst zo'n prachtige fiets en dan nog aan de boemel!" Hij schudde niet-begrijpend zijn hoofd, maar de vrouw drukte even zijn arm en antwoord de: „Ik heb maar één kind, een reus van een zoon en ik wil ook wel eens een avondje met een soldaat uit. Met dit verschil, dat ik je vrij houd inplaats van omgekeerd. Doe het nu maar, dan kun je je fiets meteen proberen. Ik wandel intussen wel naar de Munt. Om zes uur bij de kiosk, afgesproken?" Hij lachte en antwoordde: „Mam, je bent een bovenstebeste; dat doen we dan." Hij sprong op de fiets, wuifde nog even en was weldra tussen het verkeer verdwenen. 's Avonds zaten ze op het Rembrandtplein achter een glas bier te genieten van een bandje, dat de nieuwste mopjes speelde. Op een gegeven ogenblik zei Nol: „Zeg, mam, waarom ben je eigenlijk, altijd alleen gebleven? Ik bedoel: waarom ging je niet hertrouwen?" Ze keek hem eens even aan, enigszins verbaasd over die vraag, Toen keek ze rond en antwoordde op zachte toon: „Dat is iets, dat ik je thuis wel eens zal vertellen. Daarover spreek je niet in een gelegenheid als deze." In stilte hoopte ze, dat hij er verder niet op zou ingaan, maar toen ze 's avonds tegen elven thuis waren en moeder van Veen nog even een kopje koffie had ingeschonken, vroeg hij het op nieuw. De vrouw ging tegenover hem aan tafel zitten en roerde in haar koffie. „Nol, je bent nu onderhand twintig jaar en geen kind meer. Ik zal je eens iets uit mijn jeugd vertellen, iets, dat jij moet weten. Je hebt altijd in Amsterdam gewoond en van het platteland weet je maar weinig af. Maar ik ben een boeren dochter, Nol, en je grootouders leven nog. Ik ben dus opge groeid op een boerderij." Ze dronk even en vervolgde: „Mijn ouders kochten een boer derijtje onder de gemeente Streefkerk, dicht bij de Lekdijk, toen ze trouwden. Daar werden drie kinderen geboren, waarvan ik de oudste ben. Ik heb nog een broer, Jan, en een zuster, die ongeveer tien jaar jonger is dan ik, Grietje. We hadden een zonnige, zorgeloze jeugd en als kind speelden we veel op de dijk, die langs de rivier loopt. Af en toe kwam bij ons wel eens een neef op visitie, een zoon van een oudere broer van vader. Hij was stuurman op de wilde vaart en als hij ging vertellen van het zeemansleven, dan zaten we allemaal rond hem in de grote keuken en dan was het laat, voor je er erg in had. Hij was altijd erg gul, nam cadeautjes mee voor vader en moeder, maar ook voor ons, de kinderen. We mochten neef Arnold erg graag en als hij van een van zijn reizen weer terug was in Holland, dan wisten wij: neef Arnold zal vandaag of morgen wel weer komen aanwaaien, zoals vader dat zeide. En dat gebeurde ook vast en zeker. Kwam hij, dan werd het werk op de boerderij even stilgezet, want dan was het feest en zelfs vader, die nooit veel ophad met dat ruwe zeemansvolk, luisterde graag naar zijn verhalen. Toen ik ouder was geworden, ging ik eens een keer met hem naar Rotterdam. Daar gingen we naar de haven en hij vertelde van de schepen, net als jij laatst hebt gedaan, toen wij er samen waren. Ik luisterde altijd vol belangstelling, want neef Arnold kon prettig vertellen. We hadden een prettige dag en toen hij me 's avonds weer thuisbracht, gaf hij me een zoen, wat ik helemaal niet erg vond, want per slot van rekening waren we familie van elkaar. Een half jaar later kwam hij van zijn volgende reis terug en toen was er net kermis in Groot-Ammers, een dorp, dat enkele kilometers van Streefkerk lag Misschien meer voor de grap dan in ernst nodigde hij me uit om met hem kermis te gaan vieren. Ik keek eens met een schuin oog naar vader, want hij hield helemaal niet van kermis. Maar tot mijn grote verwonde ring .gaf hij zijn toestemming. Ik was toen achttien jaar en vader zei: „Welja, meid, ga er maar eens uit. Dan zie je ook nog eens wat. Maar denk er om, dat je niet dronken thuiskomt hoor, want dan moet je maar op de deel bij de koeien gaan slapen." We lachten allemaal, neef Arnold niet het minst en hij ant woordde: „Maak je maar geen zorgen, oom' ik zal best voor Elsje zorgen." Dus gingen we die avond naar Groot-Ammers en het werd een avond, die ik in mijn hele verdere leven nooit meer ver geten heb. We genoten van alles, wat er op een kermis te genieten is, hetgeen voor mij allemaal nieuw was, omdat we thuis nooit naar dergelijke feesten mochten gaan. Toen we 's avonds weer naar huis liepen fietsen had je in die tijd nog niet in onze streek gingen we, zoals de gewoonte in onze streek was, nog een poosje in het gras aan de dijk zitten. Hij nam me toen in zijn armen en kuste me. En op dat moment werd het me duidelijk, dat ik van hem hield en hij van mij, ondanks het feit, dat hij bijna tien jaar ouder was dan ik. Doch ik dacht met schrik, wat vader wel zou zeggen, als hij dit te horen kreeg. Want vader had in stilte al een man voor me uitgezocht, een boerenzoon in Brandwijk, een dorp niet zo ver van Streefkerk vandaan. Zijn vader was al tamelijk oud en ik wist, dat die naar Schoonhoven zou gaan om te rentenieren, als zijn zoon trouwde. Maar Piet, zo heette die jongen, was een vervelende kwal, bovendien verschrikkelijk gierig en ook foei-lelijk, althans in mijn ogen, zodat ik er niets voor voelde. Ik vertelde hem dit alles en hij antwoordde: „Elsje, wacht rustig of. Je bent nog jong en ik moet over een paar dagen weer naar zee. Maar de mogelijkheid is niet uitgesloten, dat ik weldra kapiteit zal zijn, weliswaar op de wilde vaart, maar dan zal ik genoeg kunnen verdienen om een gezin te onderhouden. Zodra ik bevorderd ben, kom ik bij je thuis en vraag ik aan je vader en moeder om toestemming. En dan zullen we wel eens zien, of oom Gerrit weigert. „Vergeet ook niet," antwoordde ik hem, „dat we familie van elkaar zijn. Als dat maar mag." Arnold informeerde hiernaar en kon me al spoedig gerust stellen: de wet liet het toe. We hielden onze liefde dus geheim en hij ging weer naar zee. Hetgeen hij voorspeld had, gebeurde: toen hij van een reis naar Canada terugkwam, werd hij bevorderd tot kapiteit en zijn schip, een kolenboot, zou voortaan kortere reizen gaan maken, zodat hij vaker in ons land zou zijn. Toen ik negentien jaar was, kwam Arnold in uniform bij ons thuis. Het liep tegen het najaar en de ergste drukte was voorbij. Zoals gewoonlijk had hij voor iedereen weer een cadeautje. Voor mij bracht hij een gouden zegelring mee, die hij zelf aan mijn vinger deed. Ik weet het nog als de dag van gisteren en ik bloosde zo verschrikkelijk, dat de anderen het ook merkten. Hij vertelde van zijn laatste reis, maar was stiller dan ge woonlijk. Vader had het in de gaten en zei: „Ik heb zo het idee, dat neef Arnold op zijn laatste reis verliefd is geworden." Arnold keek vader doordringend aan en antwoordde: „Dat klopt, oom, maar niet op mijn laatste reis; al eerder „Nou, jong," zei vader, „trouw dan maar gauw, want het is niet goed, dat de mens alleen zij." Vader kon altijd te pas en te onpas met bijbelteksten aankomen. Dat was zo z'n ge woonte. Ik wist nu, dat Arnold die avond met vader over onze ver houding zou spreken, dus ik was ook erg zenuwachtig. En toen mijn broer en zus naar bed waren, kwam het hoge woord er uit. Nou, toen kwamen de poppen aan het dansen. Vader kon soms verschrikkelijk driftig worden, maar zo woedend als die avond had ik hem nog nooit gezien. Hij ging tekeer tegen Arnold en tegen mij, en schold ons uit voor alles, wat hem maar in de gedachte schoot. Ten slotte nam hij stoel en schreeuwde tegen Arnold: „En nou er uit, of ik sla je er uit. En je komt hier nooit meer binnen. Mijn dochters trouwen met boerenzoons en niet met zwervers op zee! D'r uit, zeg ik je!" Ik begon te huilen en zocht m'n troost bij moeder, die lijkbleek dit alles had aangehoord. Arnold stond echter rustig op, on bevreesd voor vader's dreigementen en toen hij bij de deur stond, zei hij nog: „Ik had gedacht, dat U verstandiger zou zijn, oom Gerrit." Meer zei hij niet, maar hij keek me nog even aan, knikte vriendelijk en ging toen weg. Mij stuurde vader meteen naar bed, waar ik me in slaap heb gehuild. De volgende dagen zette vader spoed achter zijn plan om mij met die boerenzoon uit Brandwijk te laten trouwen. Maar ik was vastbesloten. Enkele dagen later hoorde ik, dat Arnold weer was uitgevaren. Ik vertelde het aan moeder en die zei: „Voor hij terug is, ben je getrouwd met Piet, dus maak je maar geen zorgen." Ik zei niets, maar ik dacht: dit nooit. Ik liet vader en Piet hun plannen maken en toen hij voor het eerst bij ons op bezoek kwam, liet ik duidelijk merken, dat ik van zijn komst helemaal niet gediend was. Hij grijnsde een beetje en toen hij vertrok zei hij tegen vader: „Ik zal haar later, als we getrouwd zijn, wel krijgen." Dit deed de maat overlopen en ik nam mijn maatregelen. Vader had besloten, dat we in Januari zouden gaan trouwen. Ik gaf er geen antwoord op en liet ook verder niets merken. Arnold zou begin Februari weer terugkeren en in het geheim correspondeerden we met elkaar. Z'n brieven kwamen bij een vriendin van me en daar schreef ik ook de antwoorden. In de tweede week van Januari gingen we aantekenen. Ik was nog steeds passief en liet met merken, wat er in me omging. Toen we in ondertrouw waren, zei men in het dorp: „Nou, dat meisje van Van Veen heeft het wel bekeken: Piet Heikoop heeft een bonk centen. Ze zal geen gebrek lijden, maar haar smaak kan ik niet bewonderen." Ik liet de mensen maar kletsen, doch intussen maakte ik mijn plannen. Dat Piet op de eerste avond van zijn bezoek bij ons thuis gezegd had: „Later, als we getrouwd zijn, zal ik haar wel klein krijgen," was ik niet vergeten. Iedere dag dacht ik aan deze woorden aan zijn gemene lach Op 28 Januari zouden we trouwen. Geleidelijk aan had ik wat kleren van me meegenomen naar m'n vriendin, die ik in het complot had genomen en die absoluut betrouwbaar was. Van m'n grootmoeder's versterf had ik wat geld en een paar dagen voor het huwelijk borg ik dat ook weg bij m'n vriendin. Op de 27e Januari, des avonds, was alles voor het huwelijk gereed. Zelfs de bruidsjapon was gepast, de rijtuigen waren besteld en het feest zou gehouden worden op onze deel. Tegen zeven uur het broodeten was juist gedaan zei ik, dat ik nog even een wandeling ging maken. Dat was best en zo ging ik de deur uit. Maar m'n vriendin stond aan het eind van het dorp, op de Lekdijk al te wachten met een gehuurde wagen uit Schoon hoven. Om half acht nam ik van haar afscheid en klom in het rijtuig bij de koffers met mijn bezittingen. Toen klapte de koetsier met zijn zweep en reden we weg, via Groot-Amers naar Nieuwpoort, het veer over naar het station van de stoomtram in Schoonhoven, Ik betaalde de koetsier, gaf hem een flinke fooi en zei hem, dat hij deze rit meteen moest ver geten. De man keek een beetje gek, maar eindelijk drong het toch tot hem door, dat hij zo juist een verdacht ritje had gemaakt. Hij tikte even tegen zijn hoed en lachte: „Het komt in orde, juffrouw, ik ben namelijk erg-vergeetachtig!" (Wordt vervolgd) dan echter diep in de mond ste ken en met gretigheid bekluiven. Anderen hebben naast een vin gertje nog een tip van het laken of een doekje nodig! De tandartsen houden over het algemeen helemaal niet van dit kinderaanwensel, want het geeft kans op misvorming van het mondje. Psychologen echter zijn er terughoudend mee de kleintjes het duimzuigen met alle geweld af te leren. Jonge babies moet men daarmee maar laten begaan, vinden zij: het verschijnsel ver dwijnt vaak „vanzelf". Gevoelsleven. En als kinderen van 3 tot 10 jaar (of soms nog ouder!) er hardnekkig aan vasthouden, dan is er met hun gevoelsleven iets niet in orde. Ze krijgen dan mogelijk te wei nig warme belangstelling. Als men zoiets vermoedt, bestaat er aanleiding toe, dat de ouders zich eens ernstig over hun eigen ver houding tot het kind beraden. Dat is veel beter en dat kan ook veel vruchtbaarder zijn dan een geforceerd onderdrukken van het onprettige aanwensel. Het is een feit, dat iedere opmerkzame moeder haar kind de duim vooral dan ziet pakken, wanneer het moe of verdrietig is en dus zachtheid en troost behoeft! Ook nachtelijke onzindelijkheid berust nogal eens op innerlijke moeilijkheden. In zulke gevallen wordt de normale oefening in het beheersen van de blaaswerking - waarvoor de kleuterjaren bij uit stek geschikt zijn - verzuimd. Het resultaat is dat de jongens en meisjes, ook als ze groot zijn, nog met het nare euvel van het bed- wateren tobben. Bij ouderen. Verder zijn er kinderen, die de gewoonte hebben in hun bedje heen en weer te schuiven, zittend op de knieën, waarbij ze soms het hoofd telkens met een harde bons tegen het hout- of ijzerwerk sto ten. Volgens moderne inzichten kan het best zijn, dat hierin een zelfde soort gevoelstekort tot uiting komt als in hardnekkig duimzuigen. Zulke kleuteraanwensels schij nen min of meer uit te slijten op de leeftijd van het bezoek aan de lagere school. Bij kinderen tussen tien en veertien jaar kan men ze echter best weer zien opleven! Er worden dan weer nagels afge knabbeld, velletjes van de vin gers gebeten, er wordt aan de neus gekrabd en aan de lippen gepulkt. Het is goed die opgroeiende lummels, die toch al zo weinig raad met hun houding weten, niet te hard te vallen over zulke heb belijkheden. Toch moeten we er wel een oogje op houden en wanneer de aanwensels ons al te zeer veront rusten, proberen het oordeel te verkrijgen van iemand die veel begrip heeft voor de kinderziel. Dr. Alfreda Briedé. Vitamines o to 03 Apoth. As». Dorpsstraat 18 - Telef. 2383 - Bergen GROET Geopend Zaterdags en Zondags vanaf 4 uur. Telefoon 476.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1955 | | pagina 6