Hollands-Roem 11 ïettiQ ik de stabek W ZELFBEDIENING vaat Uw was Pocket-books tt tt Heiloo - Telef. 3770 Prima werk Een billijk tarief Minimum slijtage Boekhandel C. Oldenburg D E R 0 D E S T 1 E R Een verhaal uit de tijdvan de voortrekkers en pioniers wouwen HENK VAN HEESWIJK J.LOUTER ALBA VLEESWAREN LOUTER Het i%dces t/aac C. Rietveld Zn. Weet 't DE VIJZEL heeft 't H. D. KLAASEN □□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□DQDDQ Iedere Maandagmorgen komen wij in Bergen Wij garanderen U anaciDcaDDaaaaacicianoiaaciDaaDDaciaaciaDDoaDDDaciciaaDDDDa Frans - Duits - Engels Laan weg 35 - Telefoon 268 - Schoorl DE SOLMTEH VER- DWJNEN. DE PlORRIERi ZU'JQEN !NPt WAG ER LIGT DE /ND'AAR ER RICHT waar OHMUKS, T>£ r/)ToUER/AL GEN DRAAG T 2SJN GELAAT een edele lutdrukkhvg door Nora keek hem vertederd aan. „Doe niet zo mal,'' dwong ze zich een beetje hard te zeggen; „stop in je tuniek en neem het mee. Wij hebben genoeg, in het veen zie je niet op een turfje en beschouw het maar als een kleine blijk van waardering voor wat je Zondagmiddag hebt gedaan." Nol stopte werktuiglijk de blikjes bij zich, maar keek haar schaapachtig aan: „Zondagmiddag? Wat heb ik toen gedaan?" Ze trok hem aan zijn oor en gaf hem vluchtig een zoen. „Ben je vergeten, marinier, dat je hellicht mijn leven hebt gered?" „O, is het dat? Meid, dat was ik alweer vergeten. Nou, dank je wel voor je lekkernijen. Allicht zal het smaken; ik ben toch zo gek op vis." „Ziezo, en nu ga ik weer naar huis. Ja zeker, je hoeft niet te protesteren. Het is zowat acht uur en ik vind het voor van avond al weer welletjes. Als je nu zoet meegaat tot de dijk, mag je Zaterdagavond weer komen. Of ga je met weekeind naar huis?" „Nee, dat is volgende week pas. Je weet, dat we maar eens in de maand vrij vervoer hebben. Best, Zaterdagavond, maar hoe laat? Moet je dan niet langer helpen in de winkel?" „Half negen ben ik hier. Tot acht uur help ik in de zaak en daarna moet Peters het maar zien te rooien. Overigens, vader helpt toch Zaterdags mee tot sluitingstijd, daar is hij niet van af te brengen." „Best, tot half negen dan. He, wacht even, ik moet nog een zoen van je hebben. Dat gaat zo maar niet!" „Malle jongen HOOFDSTUK 7. De bieciht van een moeder. Er gingen veertien dagen voorbij. Nol was een weekeind in Amsterdam geweest, maar had thuis niets verteld. En op ge zette tijden fietste hij naar de Papendrechtse dijk, waar de gelieven elkander ontmoetten. Ook was Nora een keer met de bus in Rotterdam geweest. „Ik moet toch even naar een ken nis", had ze gezegd, „en tegen de tijd, dat jij vrij van dienst bent, zie je me wel in de buurt van de kazerne." Ze hadden een paar uurtjes gewandeld en met de laatste bus was Nora weer huiswaarts gegaan. Op een mooie Octoberdag was Nol weer met weekeind ver lof thuis. Moeder van Veen had gemerkt, dat haar zoon stiller was dan gewoonlijk. Ze had hem Zaterdagsavonds scherp aan gekeken onder het lamplicht, maar ze vond niet, dat hij er slecht uitzag. Overigens, hij was niet van koekdeeg en de mili taire dienst was in ieder geval niet zo zwaar als het werk op de werf. Doch ze had onmiddellijk door, dat er iets was. Wat, kon ze aanvankelijk niet bevroeden. Nol zei niet veel. Hij bladerde wat in een tijdschrift, dat Iedere Zaterdag bezorgd werd en toen zijn moeder koffie had ingeschonken, zei hij opeens: „Zeg, mam, ik ben onlangs in Streefkerk geweest." De vrouw schrok op en keek hem verbaasd aan. „In Streef kerk? Waarom?" „Och, zo maar. Ik ben een eindje wezen fietsen, op een Zondagmorgen. Ja, stom eigenlijk, want Zondags is daar niets te beleven. Je had me zoveel van je geboorteplaats verteld, dat ik het eens wilde zien. Ik had informaties willen nemen over onze familie, maar toen ik er eenmaal was, durfde ik niet best meer. Bovendien, de kerk ging net uit en toen ben ik maar weer weggereden. Erg groot is het dorp ook niet, he? Langs de dijk staan wat huizen en dan heb je één grote straat, de Kerk straat, waar ook wat huizen links en rechts staan. Dat is eigen lijk alles." Moeder van Veen knikte. „Ja, en als je de Kerkstraat hele maal uitloopt, dan zie je ongeveer een kilometer buiten het dorp aan je rechterhand een grote boerderij. Daar woont je grootvader." „Doe het maar niet, Nol." Hij keek haar verwonderd aan. „Waarom niet, mam?" „Ze kennen je toch niet en als je er zou komen om te ver tellen, dat je mijn zoon bent, heb je kans, dat ze onvriendelijk zullen zijn. Blijf er maar vandaan. Dat heb ik liever." Hij haalde zijn schouders op. „Net zoals je wilt." Na een poosje vroeg hij: „Heb je naderhand nooit meer wat gehoord van je vriendin, die je toen geholpen heeft?" Ze knikte. „Een jaar later ongeveer heb ik een ondertrouw- kaart gehad. Ze woont nu in Groot-Ammers aan de dijk in een laag huisje. Haar man is timmerman. Ik kende hem wel, want in mijn tijd scharrelde ze al zo'n beetje met hem." „Waarom ben je er nooit meer heengegaan, mam?" „Och, wat moet ik er doen? Het is nu al Weer zoveel jaren geleden. Ze zal zelf al wel grote kinderen hebben. We zijn ver vreemd van elkaar. Ik ben nu al meer dan twee en twintig jaar uit huis vandaan." Meer werd er niet over gesproken. Maar de volgende dag, toen ze 's middags een wandeling door de stad maakten, zei Nol opeens: „Mam, straks als we thuis zijn, zal ik je nog een nieuwtje vertellen." „Best, Nol. Is het goed nieuws?" „Ik denk van wel, mam." „Zou ik het kunnen raden?" vroeg ze lachend. „Ik geloof het niet," antwoordde hij een beetje verlegen. Toen ze een paar uur later thuis waren en de vrouw thee gezet en ingeschonken had, zei ze, zich aan tafel'zetten: „En nu het grote nieuws. Zal ik het eens vertellen? Nol van Veen heeft een meisje." De jongen werd rood tot in zijn nek. „Hoehoe weet U dat, mam?" Ze lachte. „Lieve, grote jongen van me, je gezicht is een open boek. Ik kan er alles in lezen. En toen je gistermiddag thuis kwam, zag ik onmiddellijk aan je gezicht, dat er iets onge woons in je leven was gekomen. Vertel me eens wat van haar, Nol." De jongen begon, eerst aarzelend, maar langzamerhand meer op zijn gemak te spreken over Nora Mansink en van de moei lijkheiden, die er nu reeds tussen hen beiden waren. Toen hij eindelijk uitgesproken was, zei de vrouw: „Neem dat van die kruidenierszaak niet te zwaar, Nol. Als het zover komt, dat jullie een paar worden, neem het leven dan zoals het is. Maak er geen nieuwe moeilijkheden bij. Als jullie genoeg van elkaar houden, dan vallen alle moeilijkheden automatisch weg. Je weet, welke moeilijkheden je moeder heeft moeten overwinnen, om de weg naar het geluk te kunnen gaan." „Misschien heb je wel gelijk, mam." „En waarschuw me, als jullie serieuze trouwplannen hebt. Misschien heb ik dan nog wel een paar centen in een oude kous voor jullie." Hij keek haar verrast aan. „Heb je een spaarpotje, mam?" „Ik zeg niets," antwoordde ze raadselachtig. „Doch heb maar geen vrees, dat jij met lege handen zult komen. Daar heeft je moeder wel voor gezorgd, jongen. Het was toch te verwachten, dat je vandaag of morgen met een meisje thuis zoudt komen. Breng je haar eens een weekeind mee?" „Ik zal het haar voorstellen, mam." Toen de vrouw hem Maandagmorgen vroeg naar de trein bracht, zei ze ten afscheid: „Doe mijn hartelijke groeten aan Nora, wil je?" „Ik zal het doen," zei hij, nog even haar hand drukkend. De trein vertrok en hij wuifde haar nog na, tot ze uit het oog verdwenen was. En dit beeld, de eenzame vrouw op het station, de vertrekkende trein nakijkend, bleef hem zijn hele leven bij. Nog diezelfde avond moest marinier van Veen op het Compiesbureau komen, alwaar hij de schok van zijn leven kreeg. „Van Veen, er is zo juist telefonisch bericht gekomen van een dokter uit Amsterdam, dat je moeder plotseling ernstig ziek is geworden. Hier is een reispas, voorlopig voor drie dagen. Je kunt terstond gaan, maar laat me morgen of zo even horen, hoe het is. Als het nodig is, kun je langer verlof krijgen. Ingerukt." Enkele minuten later liep een zenuwachtige marinier naar het station. Moeder ernstig ziekDat was nog nooit gebeurd. Hij had moeder nooit anders dan kerngezond gekend. Ziek was ze, bij zijn weten, nog nooit geweest. Nu ja, wel eens een keer hoofdpijn of zo. Maar ziekEens had zijn moeder schertsend gezegd: „Moeders hebben geen tijd om ziek te zijn." De trein snelde naar de hoofdstad en Nol van Veen zat aan het raampje en wist niet, wat hij ervan denken moest. Het was nog maar enkele uren geleden, dat hij afscheid van zijn moe der had genomen. Toen had ze niets gemankeerd. Ze was zelf vroeg opgestaan om zijn ontbijt klaar te maken. Samen hadden ze zitten eten en samen waren ze naar het station gegaan. En nuernstig ziek In Amsterdam spoedde hij zich naar de Sint Nicolaassteeg. In het straatje, zag hij enkele mensen staan voor de deur. Een bang voorgevoel bekroop hem. De vrouwen zagen hem komen en schrokken; ze draaiden zich om, toen hij de deur opende en de trap opliep. Daar, in de kamer zaten ook drie vrouwen, de buren. Ze stonden op en een van hen kwam naar hem toe. „Isisbegon hij angstig. „Je moeder heeft niet geleden, Nol," zei de buurvrouw, en ze bracht hem naar de smalle alcoof, waar zijn moeder de slaap des doods sliep. Er lag een vredige trek op haar gerimpeld ge laat. De reeds grijzende haren lagen netjes in twee strengels naast haar hoofd op het blankwitte laken. De handen, was bleek, waren gevouwen. De buurvrouw trok zich zacht terug, toen de marinier daar aan het voeteneind bleef staan kijken. Toen welde er een kreet uit zijn haast dichtgeknepen keel: „Mam!" Discreet sloot de buurvrouw de deur tussen het alcoof en de voorkamer. Toen wenkte ze de andere vrouwen, die zacht de trap afgingen. Zelf ging ze bij de tafel zitten en wachtte. Het duurde lang, maar de vrouw wachtte geduldig. En toen Nol eindelijk weer terugkeerde in de voorkamer, zei de vrouw nogmaals: „Je moeder heeft niet geleden, Nol. Het was hart verlamming. We wisten, dat ze een hartkwaal had, maar ze heeft het voor jou altijd verborgen gehouden. En ze wilde ook nooit, dat wij het zouden vertellen. Het is een zachte dood geweest, Nol. Je hebt een lieve moeder gehad, jongen, zoals er maar weinig zijn in de wereld. Ze heeft je met ere groot ge bracht en ze heeft altijd gezegd: Tot zolang moet ik leven. Dat heeft ze bereikt." Nol bleef daar staan, bij de tafel, en keek wezenloos voor zich uit. Hij antwoordde niet en de vrouw begon zenuwachtig te worden. Ze wist niet beter te doen dan op te staan. „Ik ga nu maar, Nol, en als je me nodig hebt, roep je maar, hoor. De thee staat op het lichtje. Als je wilt, kun je vanavond wel bij ons eten." Nog steeds zei de jongen niets en de vrouw haalde haar schouders op. Enfin, zij had haar burenplicht gedaan. Vrouw van Veen lag er netjes bij, daar zou niemand wat van kunnen zeggen. Later op de avond kwam de benedenbuurman nog even bo ven. Nol zat aan tafel en keek even op, toen hij binnentrad. De man stak zijn hand uit en Nol drukte die. „Van harte ge condoleerd met dit verlies, Nol," zei hij. „Het is een zwaar verlies, jongen, want een moeder is alles voor je en vooral, als je ook al geen vader meer hebt. Er is één troost, dat ze niet geleden heeft. Ze was om zo te zeggen: meteen uit de tijd. Maar ehnu moeten we eens praten over de begrafenis, hè? Ja, dat is wel naar, maar het moet toch ook. Hier is al een verklaring van de dokter; dat papiertje heeft mijn vrouw voor alle securiteit meegenomen. Weet je ook, waar de papieren, polissen en zo, zijn?" Nol schudde ontkennend het hoofd. „Nee... laat me nog maar even alleen. Ikik zal het wel eens opzoeken." „Ja, dat is best, jongen maar we willen je zoveel mogelijk die pijnlijke dingen uit de handen nemen. Als jij de polis nu opzoekt, ga ik morgen wel even naar het stadhuis om het overlijden aan te geven en dan maken we gelijk wel de be grafenis en zo in orde. Er zal ook wel familie gewaarschuwd moeten worden, niet?" „Ikik zal straks wel even kijken. Toe, laat me nog even alleen De buurman haalde op zijn beurt de schouders op. „Ik begrijp best, jongen, dat je erg veel verdriet zult hebben. Maar enfin, ik kom straks nog wel even aan. Moet je niet eten?" Nol schudde nogmaals het hoofd en de buurman wist ook al niets beters te doen dan maar weer te vertrekken. Langzaam kwam Nol weer uit zijn passiviteit. Papieren moes ten er zijn, jamoeder was altijd in een fonds geweest, dat wist hij. Hij keek een rondWacht eens, in de cartonnen doos onder in de kastDaar had mam altijd de kaarten en zo. Hij stand op en liep naar de kast. De doos lag op de vaste plaats, zoals altijd alles in huis een vaste plaats had. Werk tuiglijk haalde hij de doos te voorschijn en bekeek de ver schillende papieren. Daar was de contributiekasV van het zie kenfondsdaar was de levensverzekering van hemzelf. En daar was nog zo'n kaartHe, was moeder ook verzekerd? Dat had ze hem nooit verteld. Ja, hier was de kaart van de begrafenisvereniging. Vanmorgen nog betaald Hij nam de kaart en liep ermee naar beneden. De buurman deed hem open en loosde een zucht van verlichting. Gelukkig, de jongen was weer een beetje zichzelf geworden. Hij overhandigde de kaart. „Dit zal het wel zijn, buurman Deze keek er even naar en knikte. „Ja, dat klopt. Maak je er verder maar geen zorgen over. Wij zullen dat wel in orde maken. Kom even mee naar de keuken jongen, en eet 'n hapje. Je hebt nu krachten nodig voor de komende dagen." Nol schudde opnieuw zijn hoofd, maar de goedhartige man bracht hem met zachte drang naar de keuken, waar zijn vrouw dadelijk een kop koffie inschonk en een stapel boterhammen toeschoof. „Hier, Nol, eet wat, jongen, dat zal je goed doen." Om de mensen een genoegen te doen, at Nol een paar boter hammen. Onderwijl vroeg hij: „Hoe is het eigenlijk gebeurd, buurvrouw?" „Nou, veel weten we niet, maar ze is vanmorgen als ge woonlijk om acht uur naar haar werkhuis gegaan en Nol onderbrak haar en vroeg met verbazing in zijn stem: „Naar haar werkhuis?" „Ja, in de Kinkerbuurt. Ze is gewoon aan het werk gegaan, maar om een uur of twaalf heeft ze een hartkramp gekregen. De mensen, waar ze werkt, hebben in allerijl nog een dokter gehaald, maar toen was het al te laat. Ze moet vrijwel dade lijk overleden zijn. Nou, en toen hebben ze haar met een auto thuisgebracht en wij hebben toen de huisdokter gewaarschuwd, die jouw kazerne heeft opgebeld; dat is alles." „Ja, maar ik begrijp er niets van. Wat bedoelt U eigenlijk met dat werkhuis?" „Wel, je moeder werkte toch bij verschillende mensen? Dat doet ze al jaren. Van acht tot twee of zo. Precies weet ik dat niet. Ze was altijd om een uur of drie weer thuis. Alleen Za terdags werkte ze niet. Dan deed ze haar eigen huisje." „Maar moeder hoefde toch niet te werken? Ze had toch va ders pensioen?" „Tja, dat weet ik niet, hoor. Zolang we buren zijn, en dat is nu bijkans zeventien jaar, is ze iedere dag uit werken ge gaan. Behalve dan op Zaterdag, zoals ik al zei. En Zondags vanzelfsprekend ook niet." Nol begreep er niets van en besloot er verder niet meer over te praten. Toen hij genoeg gegeten had, bedankte hij de vrien delijke buren en ging weer naar boven. Langzaam drong het nu ook tot hem door, dat de familie gewaarschuwd moest wor den, maar hoe moest hij die waarschuwen? Hij wist niet eens het adres van zijn grootouders, laat staan van zijn oom en tante. Hij moest nog maar eens gaan kijken in de doos. Om zich een beetje te kalmeren, stak hij een sigaret op. Toen bekeek hij stuk voor stuk de papieren in de doos. Er waren een paar getuigschriften bij van mensen, waar zijn moeder had gewerkt. Ja, dat was ook een puzzle, die hij vooralsnog niet kon oplossen. Waarom ging zijn moeder iedere dag uit wer ken, als ze toch een pensioen had van de maatschappij, waar bij zijn vader gewerkt had? Was dat pensioentje dan zo klein? Waarom had ze hem dit nooit verteld? Stuk voor stuk haalde hij de papieren uit de doos en be keek ze. Er waren rekeningen in, onder andere van de fiets, die hij een poosje geleden gekregen had. Verder van kleinig heden. Moeder bewaarde altijd alles secuur. Hij bekeek nog eens de contributiekaart van de levensverzekering. Ja, er waren er twee. Dat zijn moeder voor hem een levensverzekering ge sloten had, wist. Maar dat ze er voor zichzelf ook een had, was hem onbekend. Verderop in de doos lagen de polissen. Ook van de begrafe nisverzekering. O, die moest de buurman ook nog hebben. Daar van zijn levensverzekering en hier die van zijn moeder. Ze was voor duizend gulden verzekerd, uit te keren bij overlijden aan de zoon Arnoldus van Veen of diens nabestaanden. Hij was dus erfgenaam van de duizend gulden geworden. Er lag ook een spaarbankboekje in de doos. Eigendom van Elsje van Veen, stond er op. Haast eerbiedig opende hij het en zag, dat de eerste inlage geschied was nu twintig jaar geleden. Nadien was er iedere maand een bedrag bijgestort, soms tien gulden, ook wel eens vijf, een enkele keer een rijksdaalder of nog minder. Eén keer zelfs vijf en twintig gulden Tot voor zes jaar. Toen werden de bedragen hoger. En steeds maar hoger. Op het laatst meer dan honderd gulden in de maand. Het eind- saldo was meer dan vijfduizend guldenVijfduizend gul den Met stomme verbazing keek hij naar het eindcijfer. Het laat ste hoge bedrag was gestort nu zeven maanden geleden. Dat waslaat eens kijken, in de week voor hij in militaire dienst was gegaan. Daarna waren er weer kleine bedragen op gestort. En een enkele maal was er geld afgehaald, maar steeds kleinere bedragen. Toen ging hem opeens een licht op. Hij bladerde nog eens terug en langzaam drong tot hem door, dat zijn moeder al het geld, dat hij in die vijf jaren verdiend had, op de bank had gezet. Ze had het nooit gebruikt, misschien niet nodig gehad. Zie had immers haar pensioen. En nu bleek, dat ze ook geld verdiende met uit werken gaan. Eigenaardig, hij had eigenlijk nooit nagedacht over al dat geld, wat hij verdiend had. Dat gaf hij Zaterdags over aan zijn moeder, die hem dan zijn zakgeld gaf en het overige geld wegborg. Wat ze er mee deed, was voor hem nooit een punt van gedachten geweest. Hij had immers op tijd zijn natje en zijn droogje, zijn kleren en zijn zakgeld. Maar moeder had trouw iedere maand een bedrag naar de bank gebracht, vrijwel gelijk aan hetgeen hij in die maand had verdiend. Veder keek hij in de doos. Daar was ook nog een loonzakje van zijn baas. En het was nog gevuld. Hij bekeek het en zag, dat het zijn eerstverdiende loon bevatte; twee gulden en vijf en twintig. Moeder had er in haar handschrift op gezet: „Het eerste verdiende geld van Nol." En toen het zakje weer dicht geplakt en weggeborgen. Ja, toen was hij veertien jaar ge weest: nageljongen aan de Overkant van het IJ. Ondanks de pijn in zijn lendenen en ondanks de blaren in zijn toen nog zachte jongenshanden, had hij doorgezet en was met het maxi mum beginloon thuisgekomen: twee gulden en vijf en twintig cent. Moeder had begrepen, wat dit betekende voor haar zoon, dit eerste zo zuur verdiende loon. Ze had het bewaard en op geborgen. Als een herinnering. Er lagen meer herinneringen in de doos. Een geel geworden ondertrouwkaart uit Groot-Ammers. Nol begreep, dat die van moeders's vriendin was geweest. Even opzij leggen. Heel onder op de bodem van de doos lag een brief, dichtge plakt. Verwonderd keek Nol naar het opschrift: „Voor mijn zoon, Arnoldus van Veen. Te openen na mijn dood." (Wordt vervolgd). steeds vers - steeds de beste 59 79 48 43 43 50 gr. LEVERWORST 1 50 gr. SERVELAATW. 50 gr. PALINGWORST J 50 gr. BERLINER 50 gr. HAM 50 gr. BOERENWORST Gelderse Ham, 100 gr. Gebr. Gehakt, 150 gr. Kinnebakham, 150 gr. jonge Kaas, 400 gr. 86 Belegen Kaas, 300 gr. 93 Smeerkaas, 2 pak 52 3 pak Margarine met vitamine 95 2 rol Beschuit 35 2 bus Tafelkoeken 75 2 pak LUCIFERS 39 3 zakjes BLAUW^ 25 5 MUSCAATNOTEN 25 1 bus Nootmuskaat 39 1 bus witte Peper, 25 gr. 39 MAÏZENA, per pak 18 GUSTARD, groot pak 49 200 gr. Vruchtengries 29 500 gr. GRIESMEEL 25 250 gr. BRUNETTA een goed koekje 44 200 gr. heerlijke ZANDKOEKJES 43 200 gr. CHOCO NUTS zeer licht 42 200 gr. ARNHEMSE MEISJES 54 MAGGIE GOUDBOUILLON klaar in een wip voor 1 liter kokend water tijdelijk van 28 voor 23 voor soepen en bouillon. Voor de kinderen 150 gr. SNOEPJES 23 150 gr. Vruchtenhartjes 29 100 gr. NAPOLITANS zeer licht 53 Heerlijk fris, 150 gram VRUCHTENBONBONS 39 LOUTER's KEURKOST BEAR BRAND ROOM per blikje 80 CHOCOLADE CRÈME voor pudding en gebak 100 't Lekkerste lekkers 200 gr. Vruchtenhagel 25 250 gr. Boterhamkorrels 39 200 gr. ChocoladAagel 50 1 pot Sinaasappel Marmelade 49 2 pot Pruimenjam 75 Prettig winkelen bij Ruïnelaan 4 - Bergen u B Jonge Hanen, Kippen (soep en braad) Panklaar, worden ook bezorgd Here weg 71 - Schoorl Tel. 279 Morny Old Spice Peggy Sage Mennen's Apoth. Ass. Dorpsstraat 18 - Telef. 2383 - Bergen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1955 | | pagina 6