Hollands-Roem
11
ïettiQ ik de stabek
W
ZELFBEDIENING
vaat Uw was
Pocket-books
tt
tt Heiloo - Telef. 3770
Prima werk
Een billijk tarief
Minimum slijtage
Boekhandel C. Oldenburg
D
E
R
0
D
E
S
T
1
E
R
Een verhaal uit de tijdvan de voortrekkers en pioniers
wouwen
HENK VAN HEESWIJK
J.LOUTER
ALBA VLEESWAREN
LOUTER
Het i%dces t/aac
C. Rietveld Zn.
Weet 't DE VIJZEL heeft 't
H. D. KLAASEN
□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□□DQDDQ
Iedere Maandagmorgen
komen wij in Bergen
Wij garanderen U
anaciDcaDDaaaaacicianoiaaciDaaDDaciaaciaDDoaDDDaciciaaDDDDa
Frans - Duits - Engels
Laan weg 35 - Telefoon 268 - Schoorl
DE SOLMTEH VER-
DWJNEN. DE
PlORRIERi
ZU'JQEN
!NPt WAG ER LIGT DE
/ND'AAR ER RICHT
waar
OHMUKS, T>£ r/)ToUER/AL
GEN DRAAG T 2SJN GELAAT
een edele lutdrukkhvg
door
Nora keek hem vertederd aan. „Doe niet zo mal,'' dwong ze
zich een beetje hard te zeggen; „stop in je tuniek en neem het
mee. Wij hebben genoeg, in het veen zie je niet op een turfje
en beschouw het maar als een kleine blijk van waardering voor
wat je Zondagmiddag hebt gedaan."
Nol stopte werktuiglijk de blikjes bij zich, maar keek haar
schaapachtig aan: „Zondagmiddag? Wat heb ik toen gedaan?"
Ze trok hem aan zijn oor en gaf hem vluchtig een zoen.
„Ben je vergeten, marinier, dat je hellicht mijn leven hebt
gered?"
„O, is het dat? Meid, dat was ik alweer vergeten. Nou, dank
je wel voor je lekkernijen. Allicht zal het smaken; ik ben toch
zo gek op vis."
„Ziezo, en nu ga ik weer naar huis. Ja zeker, je hoeft niet te
protesteren. Het is zowat acht uur en ik vind het voor van
avond al weer welletjes. Als je nu zoet meegaat tot de dijk,
mag je Zaterdagavond weer komen. Of ga je met weekeind
naar huis?"
„Nee, dat is volgende week pas. Je weet, dat we maar eens
in de maand vrij vervoer hebben. Best, Zaterdagavond, maar
hoe laat? Moet je dan niet langer helpen in de winkel?"
„Half negen ben ik hier. Tot acht uur help ik in de zaak en
daarna moet Peters het maar zien te rooien. Overigens, vader
helpt toch Zaterdags mee tot sluitingstijd, daar is hij niet van af
te brengen."
„Best, tot half negen dan. He, wacht even, ik moet nog een
zoen van je hebben. Dat gaat zo maar niet!"
„Malle jongen
HOOFDSTUK 7.
De bieciht van een moeder.
Er gingen veertien dagen voorbij. Nol was een weekeind in
Amsterdam geweest, maar had thuis niets verteld. En op ge
zette tijden fietste hij naar de Papendrechtse dijk, waar de
gelieven elkander ontmoetten. Ook was Nora een keer met de
bus in Rotterdam geweest. „Ik moet toch even naar een ken
nis", had ze gezegd, „en tegen de tijd, dat jij vrij van dienst
bent, zie je me wel in de buurt van de kazerne." Ze hadden
een paar uurtjes gewandeld en met de laatste bus was Nora
weer huiswaarts gegaan.
Op een mooie Octoberdag was Nol weer met weekeind ver
lof thuis. Moeder van Veen had gemerkt, dat haar zoon stiller
was dan gewoonlijk. Ze had hem Zaterdagsavonds scherp aan
gekeken onder het lamplicht, maar ze vond niet, dat hij er
slecht uitzag. Overigens, hij was niet van koekdeeg en de mili
taire dienst was in ieder geval niet zo zwaar als het werk op de
werf. Doch ze had onmiddellijk door, dat er iets was. Wat,
kon ze aanvankelijk niet bevroeden.
Nol zei niet veel. Hij bladerde wat in een tijdschrift, dat
Iedere Zaterdag bezorgd werd en toen zijn moeder koffie had
ingeschonken, zei hij opeens: „Zeg, mam, ik ben onlangs in
Streefkerk geweest."
De vrouw schrok op en keek hem verbaasd aan. „In Streef
kerk? Waarom?"
„Och, zo maar. Ik ben een eindje wezen fietsen, op een
Zondagmorgen. Ja, stom eigenlijk, want Zondags is daar niets
te beleven. Je had me zoveel van je geboorteplaats verteld, dat
ik het eens wilde zien. Ik had informaties willen nemen over
onze familie, maar toen ik er eenmaal was, durfde ik niet best
meer. Bovendien, de kerk ging net uit en toen ben ik maar
weer weggereden. Erg groot is het dorp ook niet, he? Langs de
dijk staan wat huizen en dan heb je één grote straat, de Kerk
straat, waar ook wat huizen links en rechts staan. Dat is eigen
lijk alles."
Moeder van Veen knikte. „Ja, en als je de Kerkstraat hele
maal uitloopt, dan zie je ongeveer een kilometer buiten het
dorp aan je rechterhand een grote boerderij. Daar woont je
grootvader."
„Doe het maar niet, Nol."
Hij keek haar verwonderd aan. „Waarom niet, mam?"
„Ze kennen je toch niet en als je er zou komen om te ver
tellen, dat je mijn zoon bent, heb je kans, dat ze onvriendelijk
zullen zijn. Blijf er maar vandaan. Dat heb ik liever."
Hij haalde zijn schouders op. „Net zoals je wilt." Na een
poosje vroeg hij: „Heb je naderhand nooit meer wat gehoord
van je vriendin, die je toen geholpen heeft?"
Ze knikte. „Een jaar later ongeveer heb ik een ondertrouw-
kaart gehad. Ze woont nu in Groot-Ammers aan de dijk in een
laag huisje. Haar man is timmerman. Ik kende hem wel, want
in mijn tijd scharrelde ze al zo'n beetje met hem."
„Waarom ben je er nooit meer heengegaan, mam?"
„Och, wat moet ik er doen? Het is nu al Weer zoveel jaren
geleden. Ze zal zelf al wel grote kinderen hebben. We zijn ver
vreemd van elkaar. Ik ben nu al meer dan twee en twintig jaar
uit huis vandaan."
Meer werd er niet over gesproken. Maar de volgende dag,
toen ze 's middags een wandeling door de stad maakten, zei
Nol opeens: „Mam, straks als we thuis zijn, zal ik je nog een
nieuwtje vertellen."
„Best, Nol. Is het goed nieuws?"
„Ik denk van wel, mam."
„Zou ik het kunnen raden?" vroeg ze lachend.
„Ik geloof het niet," antwoordde hij een beetje verlegen.
Toen ze een paar uur later thuis waren en de vrouw thee
gezet en ingeschonken had, zei ze, zich aan tafel'zetten: „En
nu het grote nieuws. Zal ik het eens vertellen? Nol van Veen
heeft een meisje."
De jongen werd rood tot in zijn nek. „Hoehoe
weet U dat, mam?"
Ze lachte. „Lieve, grote jongen van me, je gezicht is een
open boek. Ik kan er alles in lezen. En toen je gistermiddag
thuis kwam, zag ik onmiddellijk aan je gezicht, dat er iets onge
woons in je leven was gekomen. Vertel me eens wat van haar,
Nol."
De jongen begon, eerst aarzelend, maar langzamerhand meer
op zijn gemak te spreken over Nora Mansink en van de moei
lijkheiden, die er nu reeds tussen hen beiden waren. Toen hij
eindelijk uitgesproken was, zei de vrouw:
„Neem dat van die kruidenierszaak niet te zwaar, Nol. Als
het zover komt, dat jullie een paar worden, neem het leven
dan zoals het is. Maak er geen nieuwe moeilijkheden bij. Als
jullie genoeg van elkaar houden, dan vallen alle moeilijkheden
automatisch weg. Je weet, welke moeilijkheden je moeder heeft
moeten overwinnen, om de weg naar het geluk te kunnen gaan."
„Misschien heb je wel gelijk, mam."
„En waarschuw me, als jullie serieuze trouwplannen hebt.
Misschien heb ik dan nog wel een paar centen in een oude kous
voor jullie."
Hij keek haar verrast aan. „Heb je een spaarpotje, mam?"
„Ik zeg niets," antwoordde ze raadselachtig. „Doch heb maar
geen vrees, dat jij met lege handen zult komen. Daar heeft je
moeder wel voor gezorgd, jongen. Het was toch te verwachten,
dat je vandaag of morgen met een meisje thuis zoudt komen.
Breng je haar eens een weekeind mee?"
„Ik zal het haar voorstellen, mam."
Toen de vrouw hem Maandagmorgen vroeg naar de trein
bracht, zei ze ten afscheid: „Doe mijn hartelijke groeten aan
Nora, wil je?"
„Ik zal het doen," zei hij, nog even haar hand drukkend.
De trein vertrok en hij wuifde haar nog na, tot ze uit het
oog verdwenen was. En dit beeld, de eenzame vrouw op het
station, de vertrekkende trein nakijkend, bleef hem zijn hele
leven bij. Nog diezelfde avond moest marinier van Veen op
het Compiesbureau komen, alwaar hij de schok van zijn leven
kreeg.
„Van Veen, er is zo juist telefonisch bericht gekomen van
een dokter uit Amsterdam, dat je moeder plotseling ernstig ziek
is geworden. Hier is een reispas, voorlopig voor drie dagen. Je
kunt terstond gaan, maar laat me morgen of zo even horen, hoe
het is. Als het nodig is, kun je langer verlof krijgen. Ingerukt."
Enkele minuten later liep een zenuwachtige marinier naar het
station. Moeder ernstig ziekDat was nog nooit gebeurd.
Hij had moeder nooit anders dan kerngezond gekend. Ziek
was ze, bij zijn weten, nog nooit geweest. Nu ja, wel eens een
keer hoofdpijn of zo. Maar ziekEens had zijn moeder
schertsend gezegd: „Moeders hebben geen tijd om ziek te zijn."
De trein snelde naar de hoofdstad en Nol van Veen zat aan
het raampje en wist niet, wat hij ervan denken moest. Het was
nog maar enkele uren geleden, dat hij afscheid van zijn moe
der had genomen. Toen had ze niets gemankeerd. Ze was zelf
vroeg opgestaan om zijn ontbijt klaar te maken. Samen hadden
ze zitten eten en samen waren ze naar het station gegaan.
En nuernstig ziek
In Amsterdam spoedde hij zich naar de Sint Nicolaassteeg.
In het straatje, zag hij enkele mensen staan voor de deur. Een
bang voorgevoel bekroop hem. De vrouwen zagen hem komen
en schrokken; ze draaiden zich om, toen hij de deur opende
en de trap opliep.
Daar, in de kamer zaten ook drie vrouwen, de buren. Ze
stonden op en een van hen kwam naar hem toe.
„Isisbegon hij angstig.
„Je moeder heeft niet geleden, Nol," zei de buurvrouw, en ze
bracht hem naar de smalle alcoof, waar zijn moeder de slaap
des doods sliep. Er lag een vredige trek op haar gerimpeld ge
laat. De reeds grijzende haren lagen netjes in twee strengels
naast haar hoofd op het blankwitte laken. De handen, was
bleek, waren gevouwen.
De buurvrouw trok zich zacht terug, toen de marinier daar
aan het voeteneind bleef staan kijken. Toen welde er een kreet
uit zijn haast dichtgeknepen keel: „Mam!"
Discreet sloot de buurvrouw de deur tussen het alcoof en de
voorkamer. Toen wenkte ze de andere vrouwen, die zacht de
trap afgingen. Zelf ging ze bij de tafel zitten en wachtte.
Het duurde lang, maar de vrouw wachtte geduldig. En toen
Nol eindelijk weer terugkeerde in de voorkamer, zei de vrouw
nogmaals: „Je moeder heeft niet geleden, Nol. Het was hart
verlamming. We wisten, dat ze een hartkwaal had, maar ze
heeft het voor jou altijd verborgen gehouden. En ze wilde ook
nooit, dat wij het zouden vertellen. Het is een zachte dood
geweest, Nol. Je hebt een lieve moeder gehad, jongen, zoals
er maar weinig zijn in de wereld. Ze heeft je met ere groot ge
bracht en ze heeft altijd gezegd: Tot zolang moet ik leven. Dat
heeft ze bereikt."
Nol bleef daar staan, bij de tafel, en keek wezenloos voor
zich uit. Hij antwoordde niet en de vrouw begon zenuwachtig
te worden. Ze wist niet beter te doen dan op te staan. „Ik
ga nu maar, Nol, en als je me nodig hebt, roep je maar, hoor.
De thee staat op het lichtje. Als je wilt, kun je vanavond wel
bij ons eten."
Nog steeds zei de jongen niets en de vrouw haalde haar
schouders op. Enfin, zij had haar burenplicht gedaan. Vrouw
van Veen lag er netjes bij, daar zou niemand wat van kunnen
zeggen.
Later op de avond kwam de benedenbuurman nog even bo
ven. Nol zat aan tafel en keek even op, toen hij binnentrad.
De man stak zijn hand uit en Nol drukte die. „Van harte ge
condoleerd met dit verlies, Nol," zei hij. „Het is een zwaar
verlies, jongen, want een moeder is alles voor je en vooral, als
je ook al geen vader meer hebt. Er is één troost, dat ze niet
geleden heeft. Ze was om zo te zeggen: meteen uit de tijd.
Maar ehnu moeten we eens praten over de begrafenis,
hè? Ja, dat is wel naar, maar het moet toch ook. Hier is al een
verklaring van de dokter; dat papiertje heeft mijn vrouw voor
alle securiteit meegenomen. Weet je ook, waar de papieren,
polissen en zo, zijn?"
Nol schudde ontkennend het hoofd. „Nee... laat me nog maar
even alleen. Ikik zal het wel eens opzoeken."
„Ja, dat is best, jongen maar we willen je zoveel mogelijk
die pijnlijke dingen uit de handen nemen. Als jij de polis nu
opzoekt, ga ik morgen wel even naar het stadhuis om het
overlijden aan te geven en dan maken we gelijk wel de be
grafenis en zo in orde. Er zal ook wel familie gewaarschuwd
moeten worden, niet?"
„Ikik zal straks wel even kijken. Toe, laat me nog even
alleen
De buurman haalde op zijn beurt de schouders op. „Ik begrijp
best, jongen, dat je erg veel verdriet zult hebben. Maar
enfin, ik kom straks nog wel even aan. Moet je niet eten?"
Nol schudde nogmaals het hoofd en de buurman wist ook al
niets beters te doen dan maar weer te vertrekken.
Langzaam kwam Nol weer uit zijn passiviteit. Papieren moes
ten er zijn, jamoeder was altijd in een fonds geweest, dat
wist hij. Hij keek een rondWacht eens, in de cartonnen
doos onder in de kastDaar had mam altijd de kaarten
en zo.
Hij stand op en liep naar de kast. De doos lag op de vaste
plaats, zoals altijd alles in huis een vaste plaats had. Werk
tuiglijk haalde hij de doos te voorschijn en bekeek de ver
schillende papieren. Daar was de contributiekasV van het zie
kenfondsdaar was de levensverzekering van hemzelf. En
daar was nog zo'n kaartHe, was moeder ook verzekerd?
Dat had ze hem nooit verteld. Ja, hier was de kaart van de
begrafenisvereniging. Vanmorgen nog betaald
Hij nam de kaart en liep ermee naar beneden. De buurman
deed hem open en loosde een zucht van verlichting. Gelukkig,
de jongen was weer een beetje zichzelf geworden.
Hij overhandigde de kaart. „Dit zal het wel zijn, buurman
Deze keek er even naar en knikte. „Ja, dat klopt. Maak je
er verder maar geen zorgen over. Wij zullen dat wel in orde
maken. Kom even mee naar de keuken jongen, en eet 'n hapje. Je
hebt nu krachten nodig voor de komende dagen."
Nol schudde opnieuw zijn hoofd, maar de goedhartige man
bracht hem met zachte drang naar de keuken, waar zijn vrouw
dadelijk een kop koffie inschonk en een stapel boterhammen
toeschoof. „Hier, Nol, eet wat, jongen, dat zal je goed doen."
Om de mensen een genoegen te doen, at Nol een paar boter
hammen. Onderwijl vroeg hij: „Hoe is het eigenlijk gebeurd,
buurvrouw?"
„Nou, veel weten we niet, maar ze is vanmorgen als ge
woonlijk om acht uur naar haar werkhuis gegaan en
Nol onderbrak haar en vroeg met verbazing in zijn stem:
„Naar haar werkhuis?"
„Ja, in de Kinkerbuurt. Ze is gewoon aan het werk gegaan,
maar om een uur of twaalf heeft ze een hartkramp gekregen.
De mensen, waar ze werkt, hebben in allerijl nog een dokter
gehaald, maar toen was het al te laat. Ze moet vrijwel dade
lijk overleden zijn. Nou, en toen hebben ze haar met een auto
thuisgebracht en wij hebben toen de huisdokter gewaarschuwd,
die jouw kazerne heeft opgebeld; dat is alles."
„Ja, maar ik begrijp er niets van. Wat bedoelt U eigenlijk met
dat werkhuis?"
„Wel, je moeder werkte toch bij verschillende mensen? Dat
doet ze al jaren. Van acht tot twee of zo. Precies weet ik dat
niet. Ze was altijd om een uur of drie weer thuis. Alleen Za
terdags werkte ze niet. Dan deed ze haar eigen huisje."
„Maar moeder hoefde toch niet te werken? Ze had toch va
ders pensioen?"
„Tja, dat weet ik niet, hoor. Zolang we buren zijn, en
dat is nu bijkans zeventien jaar, is ze iedere dag uit werken ge
gaan. Behalve dan op Zaterdag, zoals ik al zei. En Zondags
vanzelfsprekend ook niet."
Nol begreep er niets van en besloot er verder niet meer over
te praten. Toen hij genoeg gegeten had, bedankte hij de vrien
delijke buren en ging weer naar boven. Langzaam drong het
nu ook tot hem door, dat de familie gewaarschuwd moest wor
den, maar hoe moest hij die waarschuwen? Hij wist niet eens het
adres van zijn grootouders, laat staan van zijn oom en tante.
Hij moest nog maar eens gaan kijken in de doos.
Om zich een beetje te kalmeren, stak hij een sigaret op. Toen
bekeek hij stuk voor stuk de papieren in de doos. Er waren
een paar getuigschriften bij van mensen, waar zijn moeder had
gewerkt. Ja, dat was ook een puzzle, die hij vooralsnog niet
kon oplossen. Waarom ging zijn moeder iedere dag uit wer
ken, als ze toch een pensioen had van de maatschappij, waar
bij zijn vader gewerkt had? Was dat pensioentje dan zo klein?
Waarom had ze hem dit nooit verteld?
Stuk voor stuk haalde hij de papieren uit de doos en be
keek ze. Er waren rekeningen in, onder andere van de fiets,
die hij een poosje geleden gekregen had. Verder van kleinig
heden. Moeder bewaarde altijd alles secuur. Hij bekeek nog
eens de contributiekaart van de levensverzekering. Ja, er waren
er twee. Dat zijn moeder voor hem een levensverzekering ge
sloten had, wist. Maar dat ze er voor zichzelf ook een had,
was hem onbekend.
Verderop in de doos lagen de polissen. Ook van de begrafe
nisverzekering. O, die moest de buurman ook nog hebben. Daar
van zijn levensverzekering en hier die van zijn moeder. Ze was
voor duizend gulden verzekerd, uit te keren bij overlijden aan
de zoon Arnoldus van Veen of diens nabestaanden. Hij was
dus erfgenaam van de duizend gulden geworden.
Er lag ook een spaarbankboekje in de doos. Eigendom van
Elsje van Veen, stond er op. Haast eerbiedig opende hij het en
zag, dat de eerste inlage geschied was nu twintig jaar geleden.
Nadien was er iedere maand een bedrag bijgestort, soms tien
gulden, ook wel eens vijf, een enkele keer een rijksdaalder of
nog minder. Eén keer zelfs vijf en twintig gulden Tot voor zes
jaar. Toen werden de bedragen hoger. En steeds maar hoger.
Op het laatst meer dan honderd gulden in de maand. Het eind-
saldo was meer dan vijfduizend guldenVijfduizend gul
den
Met stomme verbazing keek hij naar het eindcijfer. Het laat
ste hoge bedrag was gestort nu zeven maanden geleden. Dat
waslaat eens kijken, in de week voor hij in militaire dienst
was gegaan. Daarna waren er weer kleine bedragen op gestort.
En een enkele maal was er geld afgehaald, maar steeds kleinere
bedragen.
Toen ging hem opeens een licht op. Hij bladerde nog eens
terug en langzaam drong tot hem door, dat zijn moeder al het
geld, dat hij in die vijf jaren verdiend had, op de bank had
gezet. Ze had het nooit gebruikt, misschien niet nodig gehad.
Zie had immers haar pensioen. En nu bleek, dat ze ook geld
verdiende met uit werken gaan. Eigenaardig, hij had eigenlijk
nooit nagedacht over al dat geld, wat hij verdiend had.
Dat gaf hij Zaterdags over aan zijn moeder, die hem dan zijn
zakgeld gaf en het overige geld wegborg. Wat ze er mee deed,
was voor hem nooit een punt van gedachten geweest. Hij had
immers op tijd zijn natje en zijn droogje, zijn kleren en zijn
zakgeld. Maar moeder had trouw iedere maand een bedrag naar
de bank gebracht, vrijwel gelijk aan hetgeen hij in die maand
had verdiend.
Veder keek hij in de doos. Daar was ook nog een loonzakje
van zijn baas. En het was nog gevuld. Hij bekeek het en zag,
dat het zijn eerstverdiende loon bevatte; twee gulden en vijf en
twintig. Moeder had er in haar handschrift op gezet: „Het
eerste verdiende geld van Nol." En toen het zakje weer dicht
geplakt en weggeborgen. Ja, toen was hij veertien jaar ge
weest: nageljongen aan de Overkant van het IJ. Ondanks de
pijn in zijn lendenen en ondanks de blaren in zijn toen nog
zachte jongenshanden, had hij doorgezet en was met het maxi
mum beginloon thuisgekomen: twee gulden en vijf en twintig
cent. Moeder had begrepen, wat dit betekende voor haar zoon,
dit eerste zo zuur verdiende loon. Ze had het bewaard en op
geborgen. Als een herinnering.
Er lagen meer herinneringen in de doos. Een geel geworden
ondertrouwkaart uit Groot-Ammers. Nol begreep, dat die van
moeders's vriendin was geweest. Even opzij leggen.
Heel onder op de bodem van de doos lag een brief, dichtge
plakt. Verwonderd keek Nol naar het opschrift: „Voor mijn
zoon, Arnoldus van Veen. Te openen na mijn dood."
(Wordt vervolgd).
steeds vers - steeds de beste
59
79
48
43
43
50 gr. LEVERWORST 1
50 gr. SERVELAATW.
50 gr. PALINGWORST J
50 gr. BERLINER
50 gr. HAM
50 gr. BOERENWORST
Gelderse Ham, 100 gr.
Gebr. Gehakt, 150 gr.
Kinnebakham, 150 gr.
jonge Kaas, 400 gr. 86
Belegen Kaas, 300 gr. 93
Smeerkaas, 2 pak 52
3 pak Margarine
met vitamine 95
2 rol Beschuit 35
2 bus Tafelkoeken 75
2 pak LUCIFERS 39
3 zakjes BLAUW^ 25
5 MUSCAATNOTEN 25
1 bus Nootmuskaat 39
1 bus witte Peper, 25 gr. 39
MAÏZENA, per pak 18
GUSTARD, groot pak 49
200 gr. Vruchtengries 29
500 gr. GRIESMEEL 25
250 gr. BRUNETTA
een goed koekje 44
200 gr. heerlijke
ZANDKOEKJES 43
200 gr. CHOCO NUTS
zeer licht 42
200 gr. ARNHEMSE
MEISJES 54
MAGGIE GOUDBOUILLON
klaar in een wip voor 1 liter
kokend water tijdelijk van
28 voor 23
voor soepen en bouillon.
Voor de kinderen
150 gr. SNOEPJES 23
150 gr. Vruchtenhartjes 29
100 gr. NAPOLITANS
zeer licht 53
Heerlijk fris, 150 gram
VRUCHTENBONBONS 39
LOUTER's KEURKOST
BEAR BRAND ROOM
per blikje 80
CHOCOLADE CRÈME
voor pudding en gebak 100
't Lekkerste lekkers
200 gr. Vruchtenhagel 25
250 gr. Boterhamkorrels 39
200 gr. ChocoladAagel 50
1 pot Sinaasappel
Marmelade 49
2 pot Pruimenjam 75
Prettig winkelen bij
Ruïnelaan 4 - Bergen
u
B
Jonge Hanen,
Kippen (soep en braad)
Panklaar, worden ook bezorgd
Here weg 71 - Schoorl
Tel. 279
Morny
Old Spice
Peggy Sage
Mennen's
Apoth. Ass.
Dorpsstraat 18 - Telef. 2383 - Bergen