Jo of René? TIIEItO KACHEL ZELFBEDIENING J.LOUTEft Keurkost voor kwaliteit Keurkost Kaas Versnaperingen voor iedereen 120 Kakelverse eieren Louters Zelfbediening RUINELAAN 4 BERGEN TELEFOON 2585 door H. Westenberger Nadruk verboden Thomas Brackwieser staat in de hal geduldig te wachten. Een lichtgrijze aufcpjas hangt over zijn linkerschouder en zijn zwarte hoed staat achter op zijn hoofd. Hij loopt langzaam op en neer tussen de sierlijke Turkse halmeubelen, telkens het hoofd buigend als hij de grote waaierplant in de hoek passeert. Dan opeens blijft hij voor de spiegel staan en bekijkt met aan dacht zijn beeltenis; zijn uitmuntend zittende smoking, de smet teloze lakschoenen, zijn brede schouders, zijn blozend gezicht onder het volle blonde haar, de lichte, uiterst levendige ogen, de smalle mond, de ronde kin, die hem iets zeer goedigs geeft. ,,Hij mocht er zijn" was zijn eigen milde oordeel, behalve dat hij de laatste tijd een beetje dik begon te worden, dat kon hij zichzelf helaas niet ontkennen. Er moest niet veel meer bijkomen of hij had een onderkin en in de meeste gevallen bleef een embonpoint dan ook niet lang meer uit! Afgrijselijk! En dan nog wel bij zo n drukke werkkring van 's morgens vroeg tot 's avonds laat was hij in de weer, slapen deed hij weinig en als hij er goed over nadacht, was zijn leven eigenlijk zo ongezond en zenuw slopend als 't maar mogelijk was! Ieder ander zou in zijn plaats al lang mager en bleek zijn en last hebben van maagstoornissen hij daarentegen wordt steeds dikker en ziet er uit als het eeuwige leven. Leotine zei altijd: ,,Je eet te veel, en te goed!" Ja maar, als je bij al je zorg en moeite niet eens meer behoorlijk eten zou! Maar, a propos, waar bleef Tine eigenlijk weer zo lang? Een half uur geleden had ze beweerd, dat ze dadelijk klaar zou zijn en nu staat hij al minstens vijf minuten hier kant en klaar en Tine scharrelt boven nog rond... hij draait een paar maal om zijn as en tikt dan met zijn brede trouwring tegen de gong, die naast de deur van de eetkamer hangt en een dof qedreun weer klinkt. Boven gaat een deur open en dicht en even later worden er een paar zwarte schoentjes en een wijde rok op de trap zicht baar. Thomas Brackwieser kijkt met voldoening omhoog. „Einde lijk, Tine! Wat heeft het vandaag weer een eeuwigheid geduurd eer je klaar bent!" „Wat bedoel je? Ik ben al lang klaar. Ik heb alleen nog maar geyacht op de jongen; ik hoopte, dat hij nog komen zou voor we weg moesten." „De jongen! Is die dan nog niet terug? Maar dat is toch wel een beetje al te bar!" Leotine Brackwieser komt langzaam de trap af. Haar gezicht is smal maar haar trekken zijn tamelijk grof; zij heeft een ver moeide, bijna ziekelijke uitdrukking in haar ogen, die van een opvallend groene kleur zijn en waaromheen diepe schaduwen donkeren. Op de laatste trede blijft zij staan, haar lange rok opnemend en haar man verwijtend aankijkend. „Het is jouw schuld, dat hij zo n lanterfanter geworden is. Je hebt hem veel te vroeg zogenaamd zelfstandig willen maken en als het aan mij gelegen had, was hij veel huiselijker op gevoed. Nu begin je het zelf vervelend te vinden, dat hij zo weinig thuis is. En weet je waar hij altijd rondhangt? Altijd in de oude stad. Onlangs heeft de kapper hem voor de Azhar- moskee gezien. Stel je voor! Wat heeft hij daar te zoeken. En als hij eens... „Maar Tine! Je doet alsof de jongen vijf jaar is, inplaats van dertien. Laat hem maar gaan! Hij is hier nu eenmaal geboren en zal hier zijn ervaringen moeten beleven en bovendien... dat hij in de oude stad rondscharrelt, dat vind ik niet erg; maar dat hij nooit op tijd thuis kan zijn en nooit wil vertellen waar hij geweest is, zie je, daarover kan ik me woedend maken. Maar, kom nu mee, de jongen komt wel thuis en wij kunnen de familie Jameson onmogelijk nog langer laten wachten." Leotine kijkt besluiteloos naar de punten van haar schoenen... Och, de familie Jameson, waar ze nu weer heen moesten; ze haatte al die zakelijke verplichtingen, maar had er zich altijd bij neergelegd in de overtuiging, dat ze noodzakelijk waren voor de carrière van Tom. Maar in de laatste tijd groeide het haar over het hoofd. Altijd en eeuwig vreemde mensen! Nu weer de familie Jame son uit Kaapstad; morgen de Joffreys uit Londen, dan weer mijnheer De Beauvillier uit Suez £>f de gebroeders Hinrichten uit Parijs. En altijd hetzelfde vervelende programma af te wer- Ken. Souper thuis, of in n hotel, ergens dansen, films zien, waar bij je het liefst zou willen slapen en tenslotte ettelijke cocktails drinken in een Franse bar of bij Suleiman Pascha. „Ik zou veel liever bij de jongen thuis blijven," denkt Leo tine. „Het is verkeerd, dat we hem zoveel alleen laten. Hij is toch al zo moeilijk en in zichzelf gekeerd en doet alsof hij een vreemde voor ons is. Als we t avonds eens wat meer met hem samen zouden zijn en hij en ik alleen zonder Tom als ik eens vertrouwelijk een beetje met hem zou kunnen babbelen, misschien zouden we dan wat nader tot elkaar kunnen komen... maar zij kan niet thuis blijven en Tom alleen laten gaan, hoe graag zij het zou willen! Bovendien, zij is er van overtuigd, dat Tom het nooit goed zal vinden; hij is er veel te veel aan gewend, haar altijd naast zich te hebben en daarin is hij zeer egoïstisch. Hij vindt, dat dit haar aandeel is om in het succes van zijn zaken bij te dragen. En zij vindt, dat hij gelijk heeft. Zonder haar hulp zou het de onbeduidende agent van een kleine levensverzekeringsmaatschappij nooit gelukt zijn, de con necties aan te knopen die er tenslotte toe geleid hadden, hem tot directeur van de bekende „Heliopolis Insuranse Company" in Cairo te maken. En. toch; de tijden waarin de familie Jameson en dergelijke invloedrijke namen nodig waren om de positie van haar man te bestendigen, waren voorbij Natuurlijk kon het nooit kwaad met hen in contact te blijven, maar absoluut noodzakelijk was het niet meer. En Leotine vond de opvoeding van haar jongen op het ogenblik veel gewichtiger dan haar sociale plichten. Zij moest zorgen, dat hij niet helemaal van haar vervreemdde voor het te laat zou zijn. Thomas gooide bij alles de schuld op de vlegeljaren en dacht er verder niet over na. Maar zij kon er zich niet mee verenigen, dat het kind langzaam maar zeker geheel van hen vervreemdde. „Waarom sta je zo lang te treuzelen?" onderbrak Thomas haar gepeins en hield met een ongeduldige beweging haar avond mantel, die op een laag stoeltje gelegen had, voor haar gereed. Leotine kijkt hem besluiteloos aan: „Weet je wat, Thomas," zegt ze eindelijk, „ik zou vanavond eigenlijk liever eens thuis willen blijven of tenminste een paar uurtjes later kunnen komen. Kijk eens, het is al half acht en René is nog niet thuis; ik ben eigenlijk een beetje ongerust, ik kan eenvoudig niet de deur uitgaan zonder te weten wanneer en hoe hij terugkomt en waar vandaan. En zo belangrijk is het toch niet of ik nu al een uurtje vroeger of later bij Jameson kom!" „Zeg, als je blieft! En wat moet ik dan beginnen'? Alleen met die vervelende Jameson!" „Kom Tom, stel je niet zo aan! Als de jongen nu eens ziek was, zou ilf toch ook thuis moeten blijven." Thomas Brackwieser rimpelt zijn voorhoofd op de karakte ristieke manier wanneer hem iets ergert. „Maar hij is niet ziek! Hij is alleen een verwende brutale vlegel, die stelselmatig vertikt op tijd thuis te komen. En als hij thuis is, doet hij off(hij niet tot tien kan tellen. Maar dit zeg ik je, als ik hem toevallig vanavond nog te pakken krijgt, geef ik hem een pak slaag, dat hem heugen zal! Al zou ik er voor uit de wagen moeten komen. Bont en blauw zal ik hem ran selen!" „Schreeuw toch niet zo, Thomas, en overdrijf de dingen niet! Andere jongens van dertien jaar zullen ook wel niet zo ge makkelijk zijn. En jij was op zijn leeftijd zeker ook geen engel!" Maar met deze veronderstelling is Leotine bij haar man aan het verkeerde adres. „Ik? Mijn vader zou me kort en klein geslagen hebben, als ik zo eigengereid mijn weg was gegaan als René dat doet. Maar ik was ook niet zo. Uren lang heb ik aan de piano gezeten en voor mijn moeder gespeeld toen zij ziek was; omdat zij er trots op was, dat ik zo aardig spelen kon. En daarbij moest ik mijn vader nog helpen in de meubel makerij als het zo druk was. Ja. En daarom is er Ook iets van mij terechtgekomen. Maar van die jongen van jou komt niets terecht dat kan ik je nu al voorspellen. Leotine maakt spottend een buiging. „Waarom krijg ik plot seling het monopolie van onze zoon?" „Nu, dat lastige karakter heeft hij toch zeker niet van mij?" „Maar van mij toch ook niet? De Eckharts zijn allemaal rustige, ongecompliceerde mensen; dat zie je wel aan Hans." Thomas Brackwieser loopt met kleine, haastige stappen in de hal heen en weer, de avondmantel van zijn vrouw tegen zijn glanzend smokinghemd gedruk. „Dan mag de hemel weten, waar hij die streken vandaan heeft! Maar in elk geval heb ik de last er van! En wat wil je nu eigenlijk? Ga je mee, of ga je niet mee?" „Ik blijf hierantwoordt Leotine kalm. „Wat een dwaasheid! Jij maakt altijd veel te veel drukte van die jongen. En ik heb de last er van. Niemand neemt notitie van mij en ik ben alleen maar goed om mijn portemonnaie te voorschijn te halen en jullie te Met twee passen is Leotine bij hem en houdt lachend haar hand voor zijn mond. „Ja, ja, dat weet ik al! Wees maar stil! Je bent de meest beklagenswaardige man van Cairo;, nee, langs de hele Nijl. Ik heb verschrikkelijk veel medelijden met je En nog het meeste omdat je nu weg moet gaan! Kom Tom, ga nu. Groet de familie Jameson van mij en zeg, dat ik wat later kom; en neem niet weer zoveel mayonnaise, daar heb je later altijd maar last van en drink ook niet zoveel door elkaar laat Jameson dat maar doen! Met een glimlach, die haar gezicht ongelovelijk verjongt en vermoeit, duwt Leotine haar man zachtjes naar de deur. Thomas Brackwieser laat haar begaan; brommend stemt hij toe, maar hij heeft innig medelijden met zichzelf. Die aap van een kwajongen, 't is ontzettend vervelend! Leotine staat nog in de voordeur als Thomas door het tuin poortje verdwenen, in de auto gestapt en weggereden is. Langzaam keert zij in huis terug. Gelukkig, dat had zij klaar gespeeld! En het was gemakkelijker gegaan, dan zij verwacht had. Wie weet, misschien kon ze hem er toch langzamerhand toe brengen, dat hij alleen met zijn zakenvrienden uit wilde gaan. En dan zou zij bij de jongen kunnen blijven; een beetje met hem praten en postzegels mee helpen uitzoeken, zijn ver trouwen trachten te winnen en hem toestoppen als hij naar bed ging zoals vroeger, toen hij nog klein was... Leotine glimlacht terwijl zij door de donkere huiskamer naar de eetkamer loopt, waar zij in de erker haar hoofd tegen de koele ramen laat rusten. Buiten branden de booglantarens al, hun licht dringt met moeite door de dichte bladeren van de acacia's, die aan beide zijden van de straat staan. Van tijd tot tijd rammelt een zware autocar voorbij, zij komen van Gizeh of van Abuzir en zijn volgeladen met touristen. Zij maken in de deftigste villastraat een vulgair spektakel; maar René is dol op deze autobussen met vreemdelingen; hij kent iedere chauffeur en als heel kleine jongen ging hij al dikwijls met hen mee naar buiten... Plotseling schrikt Leotine... Wie sluipt daar in de huiskamer rond? Het dienstmeisje? ...of René? Op haar tenen loopt zij naar de kamer en ziet nog juist hoe René zachtjes de andere deur uit wil sluipen. „Hallo René! Hier blijven! Waarom loop je zo geheimzinnig door deze donkere kamers? Wanneer ben je eigenlijk thuis ge komen?" Zij grijpt de jongen energiek bij zijn mouw en trekt hem in het licht waar zij hem onderzoekend aankijkt. René Brackwieser is een tengere, lange jongen. Zijn zwarte haren hangen verward om zijn hoofd en zijn donkere ogen zou den ongetwijfeld mooi zijn als hij niet de gewoonte had, voort durende te knipperen en met een onzekere blik die dikwijls voor vals versloten wordt, langs de mensen heen te zien. Ook nu kijkt hij zijn moeder niet aan. „Vooruit jongen! Ben je al lang thuis?" Hij draait zijn voeten naar binnen en blijft op de punten van zijn schoenen staren. „Tamelijk", zegt hij eindelijk. „Zo? En hoe ben je binnen gekomen?" „Achterom". „En waarom heb je niet gezegd, dat je thuis was? Je kunt toch wel begrijpen, dat we je nog even willen zien, voor we uitgaan!!" Schouderophalen. „Wilde je ons misschien liever niet zien?" Weer schouderophalen. Leotine kijkt de jongen radeloos aan. Wat moet ze nu met hem beginnen? Honderd maal met vriendelijkheid en met streng heid had zij hem gezegd, dat hij op tijd thuis moest zijn en dat hij zeggen moest, wanneer hij wegging en weer thuiskwam. Waarom sloop hij daar nu in die donkere kamer rond? Waar om had hij zijn ouders willen ontlopen? Of had hij ze misschien willen beluisteren? Dat zou dan weer een nieuwe ondeugd van hem zijn. Of zou hij iets hebben willen weg nemen, een boek of zoiets... ze werd radeloos bij de gedachte, dat ze niet het minste begrip had van wat er omging in haar eigen kind, het leek wel of hij een totaal vreemde was.een aangenomen kind, waarvan men de afkomst niet vermoeden kon, kon niet verder van haar afstaan.... „Ik hoop niet, dat je ons hebt willen beluisteren..." zegt Leotine na enig zwijgen. René's lippen trekken minachtend omlaag. „Papa heeft immers weer zo gebruld, dat ik u kon horen of ik wilde of niet." Leotine knijpt haar handen tot vuisten. „Kalm blijven' dwingt zij zichzelf. „Niet mijn zelfbeheersing verliezen!" „Dan heb je dus gehoord, dat ik thuis wilde blijven om op jou te wachten. En toch ben je kalm blijven zitten zonder te voorschijn te komen? En je hebt Papa rustig zo boos laten weggaan. En waarschijnlijk was je nu naar je kamer verdwenen en had mij kalm hier laten zitten en bezorgd zijn omdat ik denk, dat je nog niet thuis bent? Hoe kun je zoiets doen, René? En wat hebben papa en ik je dan gedaan, dat je je zo tegen ons gedraagd? En wat stel jij je eigenlijk voor? Dacht je, dat wij alleen op de wereld zijn om jouw leven zo gezellig mogelijk te maken; je eten en kleren te geven en anders nergens voor?" En na een korte pauze: „Wat doe jij dan ooit om ons een beetje plezier te doen? Niets! Helemaal niets. Wij moeten nog blij zijn als we langs een omweg zo nu en dan eens te weten komen wat je uitvoert en waar je uithangt. Als ik er aan denk, hoe ik me voorgesteld heb hoe ik met mijn kind zou leven... en hoe het in werkelijkheid is! Je beste vriend en je vertrouwde kameraad had ik willen zijn. Ik had met je willen tennissen en roeien. En samen met je leren. En je met alles helpen! En daar voor in de plaats loopt er een vreemde koude jongen in mijn huis rond, die blijkbaar niets liever doet dan mij ergeren en beledigen. Zeg nu zelf, wat hebben we eigenlijk aan jou? Zou den wij zonder jou niet veel gelukkiger zijn en veel minder zorgen hebben!" Zij grijpt hem beet en tracht hem in de ogen te zien. Tranen stromen over haar wangen. Maar de jongen draait zich om, werpt het hoofd weerspannig in de nek en zegt trots en koel: „Ik kan immers weggaan! Jullie kunnen me toch wegsturen als je me kwijt wilt! Het kan mij niets schelen!" Leotine laat hem los alsof ze zich aan hem gebrand had. Zij kijkt hem sprakeloos aan, de jongen staat met vuurrood hoofd te wachten wat er nu verder gebeuren zal. Maar voorlopig gebeurt er helemaal niets. Leotine loopt langzaam met gebogen hoofd de kamer door en leunt zwijgend tegen een fauteuil. De jongen voelt plotseling hoe zijn hart begint te bonzen, razend te bonzen, zoals nog nooit in zijn leven is gebeurd, het belemmerd hem bijna adem te halen. Leotine staat als verstijfd. Buiten ratelt met luid getoeter weer een der tourauto's voorbij en doet de straat dreunen en het huis trillen. „Wat zijn die vanavond laat", denkt René, en verder: „Als ze me wegstuurt hoor ik ze nooit meer, of misschien toch nog wel maar niet van hier... van ergens anders." Dan hoort hij de stem van zijn moeder, maar het is een stem, die hij niet herkent, de stem van een vreemde. „Ga naar je kamer," zegt zij. „Dadelijk! Ik wil je geen ogenblik meer zien! En je zult je zin hebben, je zult hier vandaan, met Pasen ga je naar een opvoedingsgesticht!" René verroert zich niet. Dan plotseling kan Leotine zich niet langer beheersen. „Ga weg!" schreeuwt ze woedend. „Ga! Ik kan je niet meer zien... naar je kamer! en ogenblikkelijk! Langzaam draait René zich op zijn hakken om en gaat... de deur valt achter hem toe. Leotine luistert scherp; zou hij werkelijk weggaan? Zou hij niet dadelijk terugkomen en haar huilend om vergiffenis vragen? Neen, hij gaat! Tergend langzaam loopt hij de trap op en even traag slentert hij boven door het trapportaal. Hij slaat zelfs het deksel van de antieke kist open en laat het met een slag weer dichtvallen. En nu smijt hij de deur van zijn kamer achter zich in 't slot. Leotine moet 'haar tanden op elkaar bijten om het niet uit te schreeuwen! Met ingehouden adem blijft zij nog een ogenblik trillend van woede staan. Zou hij werkelijk niet naar beneden stormen en vergeving vragen? Neen, hij komt niet, haar intense hopen ten spijt. Het blijft doodstil in huis. Zo stil, dat zij de klok in de hal kan horen tikken. Neen, de jongen komt niet... en als dat eindelijk tot haar doorgedrongen is, kan zij plotseling niet meer. Heftig snikkend valt zij neer in de fauteuil, waartegen zij tot nu toe geleund stond. Hoe is het mogelijk, dat een kind zijn moeder zoveel verdriet kan doen; zoveel verdriet om niets! Hoe kan het, dat een kind niet het minste gevoel en niet het minste hart heeft en als dat kan, waarom moet dat dan juist haar kind zijn? Als hij een wildvreemde was, zou hij niet ruwer met haar kunnen om gaan als deze jongen, die toch haar eigen vlees en bloed is! Mijnheer Thomas Brackwieser wachtte die avond tever geefs op zijn vrouw. Zij voelde zich niet wel... werd door het dienstmeisje, dat dé telefonische boodschap had aangenomen, gezegd. Maar mijnheer Brackwieser weet wel beter. Zij wilde natuurlijk bij de jongen blijven, hem naar bed brengen alsof hij nog een kleine baby was! Hij kent zijn vrouw immers! Zij had van begin af aan veel te veel drukte met de jongen gemaakt. En wie had nu de last daarvan? Hij natuurlijk! De „upper" vijfduizend van Cairo zijn dit jaar blijkbaar iets vroeger dan gewoonlijk teruggekeerd van hun vlucht van de Egyptische hitte. Want nauwelijks heeft men elkander verwel komd, de eerste invitaties voor bridgedrives rondgestuurd, de eerste tea's in de sportingclub genoten of een nieuwe hittegolf stroomt over de stad en verlamt het zo juist ontwaakte society- leven meer dan de meest ernstige griep-epidemie zou hebben kunnen doen. De thermometers wijzen vijftig graden in de schaduw aan. De palmen in de parken en aan de oevers van de Nijl, de acacia's en platanen, die de brede straten omzomen, zijn grauw van stof en ritselen van droogte. De pleinen en de witte achterwanden van de huizen dampen van de hitte en de auto's en rijtuigen laten diepe sporen na in het week geworden asfalt der straten. Zelfs nog 's avonds om tien uur hangt de lucht zwaar tussen de muren en 'smorgens na elf waagt niemand dieniet dringend moet, zich meer op de straat. Leotine Brackwieser is in de stad geweest en is wat langer opgehouden, dan zij gedacht had. Nu loopt zij haastig door het Eskebye Park, om aan de uitgang een taxi naar huis te nemen. Zij loopt met gebogen hoofd en is beladen met grote en kleine pakjes. Een breedgerande strohoed beschermt haar tegen de brandende zonnestralen. Toch schijnt het haar toe, alsof de weg onder haar voeten deint en alsof er duizenden gouden sterretjes voor haar ogen dansen. Het was ook onzinnig, in deze hitte en op deze tijd van de dag onnodig een stap te voet te doen! Waarom heeft zij niet al daarstraks, bij de Beurs een auto genomen? Uit zuinigheid natuurlijk! En Tom zou zich doodlachen als hij het wist; hij plaagt haar toch al met haar overdreven zuinigheid, die zij nog van vroeger heeft overgehouden en waarvan zij zich nu nog steeds niet losmaken kan, al weet zij heel goed, dat zij niet meer op een piaster hoeft te zien. „Maar", denkt Leotine, „het was toch nog beter toen we elke piaster moesten omdraaien en tevreden waren met wat wij hadden, dan nu, nu Thomas nooit genoeg schijnt te kunnen krijgen! Telkens begint hij weer nieuwe zaken en steekt zijn geld in grote ondernemingen, waar hij honderden, ja zelfs duizenden ponden mee verdient. Op het ogenblik is het de com binatie van de Zuidafrikaanse Unie met de Heliopolis-Com- pany, die hij ten koste van alles wil doordrijven. Hij denkt eenvoudig aan niets anders meer! De laatste dagen is er eigen lijk niets meer met hem te beginnen. Als hij nu binnenkort maar werkelijk eens die reis naar Zuid-Afrika ging maken. Dan zou hij misschien weer wat rustiger worden en zou je eens een paar minuten over iets anders met hem kunnen spreken dan over deze ellendige Zuidafrikaanse Unie, die niet uit zijn hoofd te praten is en waarvoor hij nu naar Kaapstad wil gaan. En het was juist nu zo noodzakelijk, dat zij eens ernstig een woordje met hem sprak over René. Als hij werkelijk met Pasen naar een internaat gestuurd zou worden, werd het toch lang zamerhand tijd, dat er eens naar uitgekeken werd. Maar Tom maakte zich al nerveus als er over de jongen ge sproken werd en van hetgeen onlangs gebeurd is, heeft zij hem nog niets verteld. En nu heeft het geen doel meer, alles nog eens op te halen; wat voorbij is, is voorbij en het is veel verstandiger te proberen het beste van de jongen te maken. Middenin haarjgepeins^staat Leotine stil en grijpt naar haar hals. Wat is dat? Waarom voelt zij zich zo ellendig en wat is er met de weg? Is die werkelijk zo week, dat hij bij iedere stap onder haar voeten schijnt te zinken of zijn het knieën, die haar niet meer kunnen dragen? Of... Leotine kan nog juist een bank bereiken, als plotseling alles om haar heen zwart wordt; de bonjen draaien in het rond, de bank zwaait heen en weer, een afschuwelijke smaak in haar mond maakt haar doodmisselijk. dan weet zij niets meer... Als zij later, uren later schijnt het haar toe, de ogen weer opent, staat een oude vrouw naast haar, die haar hoofd vast houdt en een jongen wenkt, haar het glas water te geven, dat hij in zijn hand houdt. „Drinkt U eens, dan zult u zich dadelijk beter voelen," zegt het oudje in slecht Frans. En terwijl Leotine bevend drinkt, vertelt de vrouw, dat de jongen bij haar in het drinkstalletje was gekomen en gezegd had. dat er hier een dame flauw gevallen was en dat er niemand in de buurt was om haar te helpen. Zo had zij haar stalletje dan maar in de steek gelaten en was hierheen gehold en zij had meteen maar een glas water meegebracht. „Ik dank u hartelijk", brengt Leotine 'er met moeite uit en probeert te glimlachen, niettegenstaande haar lippen nog stijf schijnen te zijn. De oude vrouw legt zorgzaam haar hand op Leotine's schouder: „U moet nog niet spreken, madame, blijft U rustig zitten en drinkt U Uw glas leeg en sluit Uw ogen een beetje. Deze jongen hier zal bij u blijven en u straks als u weer helemaal beter bent, naar de uitgang brengen en een auto voor U halen. Nietwaar? Want hoe zeer het mij ook spijt, dat ik het zelf niet kan doen, ik moet weer terug naar mijn zaakje, dat ik niet zo lang in de steek kan laten. Dat begrijpt madame zeker wel? Maar als madame nog iets nodig mocht hebben, nog een glas water of misschien iets te eten?" ,Nee, dank U". Leotine heeft werkelijk niets meer nodig, ze wil alleen nog rustig blijven zitten. „En nog eens hartelijk bedankt voor de vriendelijke hulp." (Wordt vervolgd) Zojuist weer ontvangen DE WELBEKENDE Ruinelaan 11 A. KLAVER Telefoon 3106 50 gr. GELD. HAM 50 gr. LUNCHWORST 50 gr. CERVELAATW. 65 50 gr. ROOKVLEES 50 gr. KINNEBAKSPEK 50 gr. LEVERWORST 59 Pork 200 gr. 49 Gebraden gehakt 150 gr. 51 Geld. ham 150 gr. 69 Rookvlees 100 gr. 51 Jonge vette kaas 400 gr. 111 Zwaar belegen 400 gr. 121 Zeer oude kaas 400 gr. 132 2 pak smeerkaas 40+ 56 Wintermelange 200 gr. 39 Vruchtenblokjes 200 gr. 51 Truffels 150 gr. 65 Bon Bon 150 gr. 69 Afterdinners 200 gr. 39 Chocolade licht gewicht Fondantjes 200 gr. 43 Advocaat repen 2 voor 41 Choc, repen melk of puur 5 voor 39 Gesneden zoetzuur grote pot 69 Franse mosterd import 29 Rode bieten kant en klaar voor een hartig hapje of als groente grote pot 69 Jampot augurken zoetzuur 99 Jampot augurken zuur 89 Groot blik haring in tomaat 75 Groot blik makreel 74 Coca Cola 6 fles in houder Ananas 4 grote schijven 95 Vruchtenmelange grote pot 169 Kersen op sap grote pot 129 Perziken op sap groot bl. 169 Boerenjongens per pot 109 Vruchtenwijn per fles 86 Franse land wijn zolang de voorraad strekt nog 175 Tomatensoep met ballen 79 Bruinebonensoep 1 Erwtensoep I lit. Groentensoep I bl. Kalfssoep J 69 Spinazie groot blik 69 Tuinbonen gr. blik 149 Witte bonen in tomatensaus '/2 lit. 59 Doperwten fijn 119 Doperwten m. fijn 91 Doperwten I 79 Corned Beaf import per blik ruim 300 gr. 159 Blanke appelen 100 gr. 39 No. 3 10 voor 130 No. 2 10 voor 145 Slagers rundvet 500 gr. 55 Pep Seis Verkade per pakje 25 Cake's 3 voor 25 Madeleintjes 250 gr. 59 Reclame koekjes 250 gr. 45 Reclame kransjes 250 gr. 41 Parijse wafels 150 gr. 49 Tafelkoeken 2 bus 69 Brabantse snijkoek 39 Friese kruidkoek 99 Hagelslag vruchten of anijs nog oude prijs 200 gr. 25

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1957 | | pagina 6