Jo of René? ZELFBEDIENING OPRUIMING STOFFEN J.LOUTEfc Keurkost Olba scholels Keurkost kaas De trots van iedere huismoeder Afslag Louters Zelfbediening RUINELAAN 4 BERGEN TELEFOON 2585 door H. Westenberger Nadruk verboden De oude vrouw strompelt weg en Leotine blijft met gesloten ogen nog een poosje op de bank zitten; dan bedenkt ze plotse ling, dat ze die jongen, die haar toch zo vriendelijk geholpen heeft, nog geen woord gezegd heeft; ze kijkt op en ziet, dat hij aan de andere kant van de bank zit. Het is een forse, blonde jongen met een zeer intelligent gezicht. Het is moeilijk zijn leeftijd te schatten. Zijn gezicht heeft een gezonde rode kleur, maar zijn huid is opvallend teer. Zijn neus is overdekt met zo mersproeten. Onder Leotine's onderzoekende blik wordt hij zichtbaar ver legen en schuift onrustig heen en weer. Maar dan plotseling begint hij vrolijk te lachen, waarbij een rij gezonde witte tanden te voorschijn komen: ,,Wat ben ik ge schrokken, toen II daar zo opeens naar beneden tuimelde!" ,,Dat geloof ik best," antwoordt Leotine, nu ook lachend, „maar in elk geval heb je je kranig tegenover mij gedragen en je hebt het beste gedaan wat je kon doen, toen je me dat water bracht! Maar vertel eens, waar kom je eigenlijk vandaan? Een Fransman ben je toch zeker niet, tenminste naar je uit spraak te oordelen. Of wel?" De jongen trekt zijn neus een beetje op, zodat de zomer sproeten nu een grote bruine vlek vormen; waarschijnlijk is het niet de eerste keer, dat iemand door zijn slechte uitspraak van het Frans betwijfelt of hij een Fransman is,,Ik ben Duitser," zegt hij dan en onwillekeurig in het Duits voortgaand: „Maar hier kun je immers alleen maar Frans parlevinken". Leotine lacht geamuseerd. „Dan zijn we in dezelfde beklagenswaardige omstandigheden, jij en ik," zegt ze. „Ik ben namelijk ook een Duitse en moet ook Frans parlevinken of ik wil of niet. Alleen verbeeld ik me, dat ik het iets beter kan dan jij!" De jongen kijkt haar critisch aan met half dichtgeknepen ogen. „Waar komt U dan vandaan? Komt U dan misschien uit Berlijn?" „Ja, ik kom uit Berlijn. Waarom denk je, dat ik uit Berlijn kom?" De jongen haalt diep adem. „Omdat omdat ik daar zo graag eens heen zou willen! Mijn ouders zijn ook wel eens naar Berlijn geweest maar lang voor ik geboren ben." Leotine haalt haar poederdoosje uit haar tas en kijkt in de spiegel. „Waar ben jij dan geboren?" vraagt ze, terwijl ze het haar wat in orde brengt. De jongen wijst op de bank, „Hier in Cairo. En nog wel op een zondag." „Dus je bent een zondagskind? Kijk eens aan. En weet je wat grappig is? Ik heb ook een jongen die hier in Cairo geboren is en ook op zondag." „Hoe oud is Uw jongen?" „Dertien. In juni is hij dertien geworden." De jongen springt op en gaat vlak voor Leotine staan, de benen uit elkaar en zegt lachend: „Nee zeg, maar die is goed! Ik ben ook in juni dertien jaar geworden. De tiende juni!" Leotine's hand met het poederdoosje zakt plotseling omlaag en bijna verschrikt staart zij de jongen aan. Deze ziét hoe de dame, die juist weer een beetje kleur in haar wangen begon te krijgen, opnieuw doodsbleek wordt en met trillende handen naar het tasje, dat naast haar op de bank ligt, grijpt. Het is wel grappig, dat twee jongens in dezelfde stad op pre cies dezelfde dag geboren zijn, grappig, om je dood te lachen, maar meer ook niet Maar Leotine lacht niet. Zij staart de vreemde jongen voort durend aan en de krankzinnigste gedachten spoken door haar hoofd. Die jongen daar voor haar lijkt sprekend op haar man! Die blauwe ogen, dat heel lichtblonde haar, de brede bouw Zij denkt aan een portretje, dat zij in haar bureau bewaart van Thomas, als knaap. Daar staat hij ook zo wijdbeens, met de handen in de zakken en heeft precies dezelfde ogen, energieke blik in de ogen als dat kind, dat nu voor haar staat. En hoe was dat toch indertijd in dat ziekenhuis St. Madeleine? Het was zondag. Ergens in de stad was een optocht, waar de helft van het personeel heen was. En dat had zo vreselijk lang ge duurd later, voor men haar het kind had laten zien. De ver pleegster had zich nog verontschuldigd door te zeggen, dat er nog twee andere kinderen geboren waren, te vroeg geboren. Daardoor was de hele boel een beetje door elkander gelopen. En Leotine had het kind lange tijd in haar armen met wan trouwen bekeken. Als ze het maar niet verwisseld hadden, had ze gedacht. Maar het kind was zo schattig geweest met het donkere zijdeachtige haar en toen was Tom binnengekomen en later had zij er onbewust nog heel dikwijls aan gedacht en be twijfeld of René wel werkelijk haar kind was. Zelfs in de eerste jaren van zijn leven had zij vaak tevergeefs naar enige gelijke nis tussen hem en zijn ouders gezocht! Hoe dikwijls had ze niet gezegd, dat een eigen kind niet zo ondeugend en harteloos tegen zijn ouders kon zijn! En zou het zo wonderlijk zijn, als de oplossing voor René's koppigheid en onwil gevonden zouden worden in het bewijs, dat hij niet haar kind, maar Zij rilde, en haar bevende handen omklemden de tas. „Hoe heet je eigenlijk?" vraagt zij zacht. De jongen is verlegen geworden door het gedrag van de wonderlij ke dame. Joachim Frank," zegt hij eveneens op zachte toon. Met van ontroering bevende lippen vraagt Leotine verder: „Weet je misschien ook toevallig of je thuis of in een zieken huis geboren bent?" Neen, dat weet de jongen niet. „Zijn je ouders ook zo blond als jij bent?" „Neen, zijn moeder is bruin, zij heeft bruin krullend haar. En zijn vader moet ook donker zijn geweest. Maar 'n groot moeder van hem moet blond geweest zijn, heeft zijn moeder hem verteld. „Heb je wel eens van een ziekenhuis gehoord, dat St. Made leine heet? In de Sharie de Bulak?" De jongen staat een ogenblik in gedachten verzonken, zijn voet trekt figuren in het zand; dan heft hij het hoofd op. Ja, daar heeft hij wel eens over horen spreken. Toen hij heel klein was en. eens een ernstige uitslag had, had zijn moeder hem daarheen gebracht. En zij had gezegd: „Nooit weer!" Joachim Frank weet niet wat hij verder moet zeggen, hij voelt zich niet op zijn gemak. Wat mankeert die dame eigenlijk? Zou zij niet goed bij het hoofd zijn? Hij zou het liefst weg willen lopen. „Ik moet nu naar huis," zegt hij. Leotine's gedachten keren met moeite naar de werkelijkheid terug. „Ja, natuurlijk, je moet naar huis. En ik ook. Kom, Joachim, breng me nog even naar een auto! En dan moeten we elkaar toch nog eens terug zien, nietwaar, je wilt toch zeker mijn jongen wel eens ko men opzoeken?" Joachim Frank knikt gehoorzaam. Maar hij denkt: „Nee, op zoeken zal ik je zeker niet! Je bent me een beetje te raar! Én als je soms denkt, dat ik je mijn adres vertellen zal, dan heb je het ook mis!" Ze spreken geen woord als zij naar de uitgang van het park lopen. Joachim Frank draagt ridderlijk Leotine's pakjes en hand tas. Dan plotseling holt hij weg en komt met een taxi terug, waarna hij haar met een aangeboren hoffelijkheid helpt in stappen. „Wat doe je dat allemaal keurig!" bewondert Leotine en kijkt hem aan met een eigenaardig weemoedige blik in de ogen. Dan geeft zij hem een hand: „Nu en dank je wel, Joachim en vertel me nu nog waar je woont, ik zou je immers gauw eens uitnodigen?" Joachim wordt vuurrood. Daar heb je 't al. Wat moet hij nu zo gauw zeggen om van het gezeur of te zijn? „Nu?" zegt Leotine, terwijl zij zijn hand nog vasthoudt, „wil je het mij niet vertellen? Het is toch geen geheim?" „In de Sharia Imad-el-Din „En het nummer?" De jongen aarzelt. „Twintig!" zegt hij dan haastig. Eindelijk laat Leotine nu zijn hand los. Ze zuchten allebei. Joachim slaat met een bons de deur van de wagen dicht. Lang zaam rijdt de auto weg, terwijl Leotine's ogen de jongen vol gen met de uitdrukking van een dier, dat gevangen is; en in de gloedhitte van de stekende zon rilt zij Thomas Brackwieser heeft in lange tijd niet zo'n goed humeur gehad, Zijn jongen, die hij in de hal ontmoet, knijpt hij in de wangen, hij gooit zijn hoed naar het dienstmeisje en stormt als een kind Leotine's kamer binnen. „Hallo, Tine, zal ik je eens was vertellen? Nou raad eens! Kom eens hier en geef mij eens een behoorlijke kus! Ik moet je iets vertellen! Ja, groot nieuws, ik ga naar Kaapstad! Ja, ja, naar Kaapstad. Lach nu eens voor twee piaster! Ja, het is voor elkaar! Alles komt in orde en over een jaar kun jij op conto van de Zuid-Afrikaarise de prachtigste paarlen kopen die er in Cairo te vinden zijn! Spring je nu niet tot aan het plafond? Jullie vrouwen blijven mij toch eeuwig een raadsel! Nu had ik gedacht, dat je uit zou breken in een Indianengebrul of in tra nen of in ik weet niet wat van plezier en nu sta je daar en glimlacht nauwelijks en aait over mijn haar alsof mijn overgrootmoeder gestorven is! Wat er is met je? Ben je niet blij? Leotine staat met haar rug naar de lamp gekeerd en zo, dat hij het blad van haar schrijftafel, waar zij juist voor gezeten heeft, niet kan zien. „Jawel, Tom, ik ben heel blij voor je." „Dat hoor ik aan je toon! Wat is er eigenlijk met je? Laat me je eens aankijken? Voel je je niet goed? Thomas Brackwieser trekt zijn vrouw in het licht en kijkt haar onderzoekend aan. Wat heeft zij een kringen onder haar ogen, veel erger nog dan anders! En dat nerveuse trillen van haar neusvleugels en tranen in de ogen „Maar Tine, wat heb je toch? Zeg dan toch eens wat!" Leotine draait zich om en duwt zijn handen van haar schou ders. „Ik heb niets, Tom! Een beetje nerveus, dat is alles." „Altijd wanneer ik eens een goede bui heb, moet jij je ner veuze dag hebben en de heleboel voor mij bederven gromt Thomas Brackwieser en trekt een gezicht als een verwend kind, dat geen lekkers krijgt. Leotine veegt haastig met haar zakdoek over de ogen en probeert te glimlachen. „Wanneer heb ik dan die nerveuze da gen gehad, Tommy? Als je 't goed beschouwt misschien wel eens tweemaal per jaar. En dan ben jij me wel uit de weg gegaan Maar kom, laten we nu geen ruzie maken; kom eens hier zitten en vertel me, hoe die reis naar Kaapstad nu zo opeens doorgaat en wat je je voorstelt daar allemaal te doen." Onmiddellijk klaart Brackwieser's gezicht weer op. Met een zucht van verlichting laat hij zich in een gemakkelijke stoel vallen, haalt met een breed gebaar een sigaar uit zijn koker en begint zijn plannen uitvoerig te vertellen. In 't begin luistert Leotine met veel aandacht, maar als hij begint uit te weiden over kleinigheden en de draden van zijn verhaal zo dooreen draait, dat zij ze slechts met moeite kan volgen, keren haar gedachten weer terug naar het gebeurde van 's morgens in de Eskebyetuin, dat haar de gehele dag niet meer los gelaten had. Ja, de stellige overtuiging, dat zij vanmorgen haar echte zoon heeft ontmoet, is als een bliksemslag bij haar ingeslagen en heeft duizend kleine gebeurtenissen van de laatste jaren in een nieuw schel licht gezet; zij heeft teruggedacht aan haar wan trouwen, toen al, in het ziekenhuis, toen men haar het kind voor het eerst in de armen gelegd had; haar teleurstelling, toen René reeds als kleine jongen niet de minste behoefte had aan tederheid. Het steeds herhaalde vragen van kennissen op wie René eigenlijk leek; hij had zo helemaal niets van zijn ouders. Zijn uitgesproken antipathie tegen muziek, terwijl én Thomas én zij zelf toch zeer muzikaal waren en veel van muziek hielden. En het eerste nog was de koele houding van Thomas tegen dit kind, dat toch zijn stamhouder was. Van begin af aan was hij nooit zo hartelijk met de jongen geweest, als zij verwacht had; nooit had hij zoals andere vaders geduld en tijd gevonden om eens met hem te spelen of vertrouwelijk te praten, nooit was hij van harte trots op hem geweest. Als hij met hem sprak was het op de toon, die een luitenant tegen zijn korporaal aanslaat, als zij elkaar in burger tegenkomen. Hoe meer zij er over nadenkt, hoe duidelijker het voor haar wordt, dat de jongen eigenlijk altijd een vreemde voor hen is geweestEn als zij nu aan die andere denkt zijn verbluffende gelijkenis met het jeugd portret van Tom, zijn manier van spreken; de charmante wijze, waarop hij haar te hulp gekomen is, precies zo zou Tom als jongen geweest kunnen zijn; neen, zo moest Tom als jongen ge weest zijn! En zou zij zo ontroerd geweest kunnen zijn, toen zij dat kind gezien had, als niet de stem van het bloed gespro ken had? En dat bloed, dat oerinstinct van een moeder, dat kon zich immers niet vergissen „Maar Tine, je luistert helemaal niet! Je laat mij maar pra ten! Wat mankeert je eigenlijk? Ik heb je nu al drie maal ge vraagd wat jij voor indruk van Jefferson hebt gekregen en jij zit maar voor je uit te staren en zegt geen woord Leotine schrikt op. „Neem me niet kwalijk. Ik dacht aan iets anders." „Nu! Nu denk je aan iets anders? Maar ik kan natuurlijk ophouden. Als je liever niets horen wilt, mij is het best!" Tho mas Brackwieser inhaleert teleurgesteld de rook van zijn sigaar. Dat de sigaar zo slecht trekt, is hem een ergernis te meer. Hij voelt zich diep beledigd. Een poos zitten zij zwijgend tegenover elkaar. Plotseling staat Leotine op en neemt een klein portretje van haar bureau. Zij gaat er mee naar Thomas toe en tot zijn verbazing houdt zij het voor zijn gezicht. „Zeg Tom, vandaag heb ik een jongen gezien, die op jou lijkt als twee druppels water." Thomas Brackwieser kijkt een ogenblik naar het kinderpor tretje, dan trekt hij weer met een verveeld gezicht aan zijn weerspannige sigaar. Het verhaal van zijn vrouw interesseert hem niet. Leotine wacht een ogenblik, brengt dan het portret weer naar de schrijftafel terug, drukt nerveus haar ijskoude handen tegen elkaar en vervolgt langzaam: „Hij was ook precies even oud als ons kind. Diertien jaar. En ook op de tiende juni geboren. En in Cairo Precies zoals de onze." En Thomas weet nu werkelijk niet meer wat hij zeggen moet. „Heel grappig Leotine haalt diep adem: „Ik vind het helemaal niet grappig," zegt zij, „integendeel, het maakt mij angstig." Nu pas kijkt Thomas zijn vrouw onderzoekend aan; een on behagelijk gevoel bekruipt hem hij weet zelf niet waarom. „Hoe zo", zegt hij, „waarom maakt het je angstig?" Zoals reeds ettelijke malen vandaag beeft Leotine over haar hele lichaam. „Denk je toch eens in, Tom! Hij lijkt sprekend op jou, hij is precies even oud als René; ik vermoed dat hij niet alleen op dezelfde dag, maar ook in dezelfde kliniek geboren is Haar ogen glanzen alsof zij koorts heeft, haar mond trilt. Thomas Brackwieser kijkt zijn vrouw aan, alsof hij haar van daag voor de eerste keer ziet. „Sorry," zegt hij. „Wat moet dit alles betekenen? Wat kun jij er op tegen hebben, dat een andere jongen op dezelfde dag in hetzelfde ziekenhuis geboren is. Wat gaat jou dat aan?" „Wat mij dat aangaat?" brengt Leotine er met moeite uit en haar handen klemmen zich krampachtig om de leuning van de stoel. „Dat gaat mij wel degelijk aan! Meer dan ooit iets an ders in mijn leven me geïnteresseerd heeft! Dacht je, dat het mij soms niet schelen kon, als in dat ziekenhuis mijn kind verwis seld was met een ander? Dacht je, dat ik er dat zo maar bij liet? En dat dat gebeurd is, daar ben ik zeker van! Ik hoef die twee kinderen alleen maar met elkaar te vergelijken en mijn gevoelens te beoordelen als ik aan die andere jongen denk nee, wees nog even stil, kijk mij niet zo ongelovig aan; ik weet, wat ik weet en nu begrijp ik pas, wat ik al die jaren niet ver klaren kon! En, zo waar als ik hier zit, ik zal die zaak onder zoeken ik zal geen rust hebben voor ik zeker ben!" Zij valt uitgeput achterover in de stoel en brengt haar zak doek voor haar mond. Thomas Brackwieser kijkt radeloos van haar naar zijn sigaar en weet geen woord te zeggen. Maar langzamerhand begint een wrevel in hem wakker te worden, zijn egoïsme en zijn mannelijke gemakzucht komen in opstand tegen de perspectieven, die zijn vrouw voor hem opent! In wat voor conflicten zouden zij raken als hij toegaf aan Leo tine's dwaze veronderstelling! Het waren natuurlijk Leotine's overgevoelige zenuwen, die haar parten speelden en in geen geval zou hij aan deze dwaasheid, die hem wie weet waarheen zou voeren, toegeven. „De moederlijke instincten van Leotine zijn bij René te kort gekomen", redeneert hij en hij is blij, dat hij wat over psycho analyse gelezen heeft, en nu zoekt haar onderbewustzijn hier een uitweg En hier bestaat maar één weg om haar deze onzin uit het hoofd te praten, haar energiek aanpakken en flink uitlachen; de gehele geschiedenis is immers te belachelijk, om het ook maar een ogenblik ernstig op te nemen". Thomas staat op en gaat voor zijn vrouw staan. Een glimlach speelt om zijn lippen, als hij zegt: „Mijn beste kind, allereerst bestaan er in Cairo nog meer blonde mannen, waarvan de een of ander een kind heeft en in de tweede plaats geloof ik, dat die kleine deugniet, waar je van vertelt, je mooi voor de mal gehouden heeft. Het is immers helemaal geen kunst te beweren, dat je op een bepaalde dag geboren bent, als iemand anders eerst een datum heeft gezegd. En ten derde „Maar ik heb de datum niet het eerst gezegd! Hij heeft het gezegd en toen heb ik verteld, dat dat René's verjaardag was". „Zo? Hm Tom draait zijn sigaar in zijn vingers rond. „Weet je dat zeker?" „Heel zeker!" Thomas Brackwieser staat een ogenblik besluiteloos. Hoe kan hij Leotine die onzin nu uit het hoofd praten? En wat een ge zeur kan dat allemaal nog veroorzaken! En juist nu, nu hij over drie weken naar Kaapstad zal gaan en de grootste zaak van zijn leven zal afsluiten. Hij heeft toch wel wat anders aan zijn hoofd op 't ogenblik. Als hij daar ginds is, moet hij het rustige gevoel hebben, dat thuis alles in orde isEn hoe kom je erbij, dat die jongen in hetzelfde ziekenhuis geboren is?" „Omdat hij dat ziekenhuis kent en er later nog eens geweest is, toen hij uitslag had." „Zo? Dus dat beschouw je als een bewijs? Mijnheer Brack wieser probeert van harte te lachen. „Als ik het mij goed herinner, ben jij met René, toen hij nog heel klein was, wel eens in de Engelse artilleriekazerne geweest! En René kent de kazerne heel goed. Maar niemand zal toch op het idee komen, dat hij daar geboren is". Leotine springt boos op. „Dat is toch geen vergelijking! Ik vind deze geschiedenis heel ernstig". „En ik vind het ook heel ernstig, dat verzeker ik je. Want ik vind niets erger dan dat vrouwen, die in elk opzicht alles heb ben wat haar hart maar begeren kan, enkel en alleen uit ver- Veling hysterische aanvallen krijgen. En het minst van alles kan ik dat van mijn vrouw verdragen. En dat nog speciaal op het moment, dat ik mijn gedachten voor heel wat belangrijker dingen nodig heb! Ik kan me op 't ogenblik niet permitteren mijn tijd met zulke vrouwekletspraat jes te verdoen. Jawel, vrouwenklets, al trek je nu tien keer je neus op! Alles, wat je tot nu toe te berde gebracht hebt, getuigt van de meest dwaze fantasie. Een kleine kwajongen heeft je voor de gek gehouden, dat is alles! En jij bent zo dwaas om er in te lopen! Weet je eigenlijk wel, wie die jongen was?" „Natuurlijk, hij heeft mij zijn naam gezegd". Ondanks zichzelf schrikt Thomas Brackwieser nu toch een beetje. Maar daar laat hij niets van merken. „Heeft hij je ook verteld, waar hij woont?" Leotine knikt triomfantelijk. „In de Imad-el-Din nummer twintig." Een ogenblik denkt Thomas met gerimpeld voorhoofd na, dan begint hij te lachen „Aha, zie je nu wel, dat die jongen je voor de gek gehouden heeft? Imad-el-Din negentien woont advocaat Morelli. Naast hem op nummer twintig is een bank. Daar woont niemand. Dus is dat hele adres gefantaseerd. En de naam waarschijnlijk ook." Opgewonden springt Leotine op. „Ik zal het adresboek gaan halen, ik ben er zeker van, dat die jongen Maar haar man grijpt haar hand. Hij wil niets met dat adres boek te maken hebben. Ze hebben al veel te veel tijd met die onzin verknoeid. Leotine moest zich schamen! En hij had nooit gedacht, dat zijn vrouw zo hysterisch zou kunnen worden Dadelijk heeft hij spijt van deze woorden. Hij trekt Leotine naar zich toe, legt zijn arm om haar heen, tilt haar gezicht om hoog en kijkt haar vriendelijk in de ogen. „Domme meid! Kom laten we niet zo dwaas doen om ruzie te gaan maken om een straatbengel! Over die hele zaak wordt geen woord meer ge sproken, begrepen? Je moet het mij beloven! Maar Leotine probeert hem niet aan te zien en kan slechts met moeite haar tranen bedwingen. „Hoe zou ik je zo iets kun nen beloven, Tom. Dacht je niet, dat ik het zelf veel prettiger zou vinden, als ik aan die geschiedenis niet behoefte te denken?" „Je kunt het tenminste toch proberen", zegt Thomas en geeft haar een hartelijke kus, enerzijds om Leotine af te leiden, ander zijds omdat hij er zo van vervuld is, dat hij eigenlijk over niets anders praten kan, begint hij weer over zijn voorgenomen reis naar Zuid-Afrika. Leotine doet alle mogelijke moeite om haar aandacht bij zijn -woorden te bepalen. Als een gehoorzaam schoolkind kijkt zij haar man voortdurend recht in de ogen. Tom voelt hoe zeer hij gelijk had met zijn energieke optreden; gelukkig, Leotine is tenminste weer verstandig! Hij heeft het immers dadelijk wel gedacht en bovendien wordt de soep nooit zo heet gegeten als ze opgediend wordt!En ik ben van plan, die grote heren daarginds duidelijk mijn mening te zeggen, zij moeten er van doordrongen zijn, dat „Helopolis" mogelijkheden voor hen opent, die enig in hun soort zijn. Heb ik gelijk of niet?" is Brackwieser's eindelijke vraag na een lange, enthousiaste monoloog. Glimlachend ziet Leotine naar hem op. Zij heeft geen idee, waarover hij gesproken heeft. Haar gedachten zijn alweer terug gekeerd naar Joachim Frank, naar die bewuste tiende juni, naar het adres, dat de jongen opgegeven heeft en naar veel andere dingen, die daar mee samenhangen. „Natuurlijk heb je gelijk, Tom zegt ze automatisch. En zij geeft haar haar woorden en haar glimlach, zoals zij een kind zijn verlangde speelgoed geven zou. En Thomas Brackwieser is tevreden helaas! „Zeg dokter Carpentier, dat ik de operatie van Madame Olivont op tien uur heb bepaald, zuster Marguerite!" „Jawel, professor". „Is er iets bijzonders?" „Neen, Jean sluit juist de spreekkamer". „Dank U, zuster". Professor Desmartin knikt de hoofdver pleegster, die de laatste intrumenten in de kast schikt, even toe en buigt dan over zijn boeken. Hij is een kleine gezette man, met een puntig zwart baardje en zwarte scherpe ogen. Zijn haren, die waarschijnlijk al heel lang geleden hun natuurlijke kleur verloren hebben, zijn donker geverfd, dat is heel duidelijk te zien. Maar er is niemand, die het de kleine, om zijn bekwaamheid wijd en zijd beroemde Fransman, kwalijk neemt. Hij zal wel zijn redenen hebben v/ij weten, dat de meeste vrouwen liever door iemand met zwart haar dan door een grijsaard worden geopereerd, tenminste in dit" land Juist als de professor zijn boeken toeslaat en opstaat om zijn witte jas uit te trekken, wordt er aan de deur geklopt en steekt een andere zuster voorzichtig haar hoofd naar binnen. Er was een dame buiten, die er op aandrong, de professor nog te spreken. (Wordt vervolgd) BALANS 'T WINKELTJE Nordemann Kleine Dorpsstr. 25 Bergen 50 gr. ROOKVLEES V~ 50 gr. BERLINER 69 50 gr. LUNCHWORST 50 gr. GELD. HAM 50 gr. Haagse LEVERW. 61 50 gr. CERVELAATW. J Geld. ham 150 gr. 69 Haagse leverw. 150 gr. 35 Cervelaatworst 150 gr. 69 Jonge vette 400 gr. 121 Zwaar belegen 400 gr. 132 Oude boeren 400 gr. 143 Gemalen Zwitserse kaas per doos 39 Chocolade lichtgewicht 150 gr. 76 Fruitblokjes 150 gr. 44 Carmel bon bon's 150 gr. 69 Mocca stokjes 100 gr. 51 Rumbonen 200 gr. 59 Kinderdrups 200 gr. 31 Lollie's 7 voor 25 Zware rollen pepermunt nu 3 voor 45 Frou Frou 250 gr. 49 Eierenbiscuit 200 gr. 59 Chocowafels 250 gr. 49 Holl.f rondjes 250 gr. 59 Sprits 250 gr. 49 Tafelkoeken 2 bus van 90 voor 69 Rollen spaghetti van 38 voor 31 Bamie 1 pak 500 gr. van 90 voor 79 haar zelf gebakken Cake Cake mix per pak 90 Vruchtencake mix p. pak 135 Boterkoek mix p. pak 70 Cocoskoek mix p. pak 100 Scholtens bakmeel 2 pak van 86 voor 71 Scholtens cakemeel 2 pak van 98 voor 81 Nootmuskaat grote bus 115 Nootmuskaat kl. bus 65 Witte peper grote bus 58 Witte peper kl. bus 37 Foelie per zakje 59 Anijs of vruchtenhagel nog 200 gr. 24 Huish. korrels 250 gr. 39 Venz chocoladekorrels 250 gr. 59 Chievers marmelade 97 Anijstabletten 2 pak 39 Gestampte muisjes 2 pak 77 Probeer eens D.E. paarsmerk, prima smaak en 172 Holl. bruine bonen 500 gr. 61 Spliterwten 500 gr. 45 2 pak pudding van 54 voor 49 Grapefruitsap nu 57 Beschuit 2 rol 35 Amandel of vruchtengries 500 gr. met gratis vorm 159 Doperwten mid. fijn 95 Doperwten fijn 119 Spercibonen 120 Soepgroenten 2 blik 49 Zoute Pinda 150 gr. 39 ^Zoute Pinda 250 gr. 59 lfjampot soepballen van 135 voor 119

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1957 | | pagina 6