Jo of René? Bevrijdingsbal NIEUWE EN GROTE SORTERING L. C. BISKANTER De Haan's met attractie's Calé Klop ie Groei □□□□□caDDDDDanaaaaaaaDaD onze woensdag reclame Afslag kalfsvlees door H. Westenberger Nadruk verboden Maar Jo gooit woedend zijn hoofd in z'n nek: Z n meisjes achtige huid wordt weer donkerrood. ,.Maar ik wil niet!" zegt hij met minachting in zijn stem: „Jouw kamer kan me niks schelen!" „Dus jij wilt bij je moeder blijven?" „Ja natuurlijk!' wil hij spontaan zeggen; maar dan plotseling bedenkt hij, dat zij hem zo lang hij leeft bedrogen heeft jawel, bedrogen en dat zij er helemaal niet zeker van is, of hij toendertijd niet voor die andere jongeji is verruildDus zegt hij eerst helemaal niets en dan met mannenmoed zijn tra nen, die in de keel branden, onderdrukkend, komt het er gering schattend uit: „Och, die! Die dankt er de hemel voor als ze mij kwijt is!" „Kom dan met mij mee!" stelt René voor. Ze staren elkaar aan. Zwijgen, ademloos. Knarsend werkt de baggermachine. De werklui zingen een slepend eentonig lied, met regelmatige tussenpozen klinken commando's; een hond blaft luid, een in lompen geklede waterverkoper, de gespan nen geitenhuid over de rug, slentert voorbij. Ze merken het niet. Opeens zijn ze helemaal alleen op de wereld. Samengebracht door het noodlot en bondgenoten voor hun verdere leven En de hoofden dicht bijeen beginnen ze een fluistergesprek en zo, met een diepe ernst op hun beider gezichten, lijken ze bijna op elkaar. LEOTINE zit aan het bureau van haar man, het huishoud boek ligt voor haar en zij rekent. Maar voortdurend dwalen haar gedachten af naar de brief van Tom, die naast haar ligt en die haar gelukkiger maakt, dan zij zich zelf zou willen bekennen. Gedurende haar huwelijk heeft zij vele brieven van haar man ontvangen maar nooit te voren zou zij er aan gedacht hebben, een van zijn brieven twee maal te lezen en bij zich te dragen! Want zo belangwekkend waren de brieven van Thomas Brack- wieser aan zijn vrouw nooit geweest! „Ik maak het goed. Naar ik hoop, jij eveneens. Gisteren heb ik een heerlijke reebout gegeten die moet jij ook weer eens klaarmaken. Luister eens, dit en dat moet je niet vergeten in een van de eerstkomende dagen te verzorgen. En vraag de dames Hinrichsen eens een keertje op de thee. Met hem heb ik binnenkort een belangrijke bespreking. En vergeet niet mij in je volgende brief te berichten of Goffrey opgebeld heeft en wat hij gezegd heeft en wat jij gezegd hebt". En zo voort en zo voort. Ten hoogste stond aan het einde van een brief wel eens een enkele keer: „Zal blij zijn als ik weer thuis ben". Ja, zo waren tot nu toe ongeveer alle brieven van Thomas Brack- wieser aan zijn vrouw. Het is zo zijn gewoonte, het is hem niet kwalijk te nemen. Maar Leotine heeft er nooit aan kunnen wennen. Waarom nooit eens een opmerking, dat hij haar miste, dat hij dit of dat liever met haar samen gezien of beleefd zou hebben? Waarom informeerde hij nooit eens naar de jdngen, nooit eens naar iets persoonlijks, zoals bijvoorbeeld naar haar orchideeënkwekerij of haar correspondentie met die oude pro fessor in Duitsland, wiens liefste wens het was, voor zijn dood nog eenmaal Egypte te mogen zien. Och, dat alles interesseerde hem niet; niets interesseeerde hem, behalve zijn zaak. En dat Leotine er niet precies zo over dacht, dat was in zijn ogen haar grootste fout. „Als er genoeg geld is, komt de rest alle maal vanzelf!" En dat moest zij toegeven; voor het geld was hem geen moeite te veel Des te wonderlijker is deze brief die ze nu van hem ont vangen heeft. „Je brieven maken me erg ongerust, lieve Tine!" schrijft Thomas. „Ik lees tussen de regels door iets er in, dat me niet bevalt. Een onrust, die op mij aanstekelijk werkt en een spanning geeft, die ik niet verklaren kan. Het is zo n ver velend, onzeker gevoel. Midden in mijn conferenties moet ik aan jullie denken. En bijna altijd ben ik bang. Tine, je bent toch niet ziek? Of is er met de jongen iets niet goed? Ik heb al zo dikwijls gedacht, dat die bloedvergiftiging erger kon wor den, maar dat zou je me toch geschreven hebben, niet waar? Want per slot van rekening is hij toch ons enig kind en al heb ben we soms veel zorg en verdriet om hem; hij is toch alles, wat we hebben, nietwaar? Weet je, Tine, ik voel me zo gejaagd en ongerust, dat ik besloten heb, mijn werk hier te verkorten. Als ik erg mijn best doe, kan ik over acht dagen naar huis zijn. En misschien vlieg ik wel, dan ben ik nog vlugger bij jullie. Maar als dat eigenaardige gevoel van mij me niet bedrogen zou hebben en er werkelijk bij jullie iets niet in de haak mocht zijn, dan moet je me telegraferen. En gisterenavond, toen ik nog even voor het naar bed gaan in mijn kamer zat te lezen, ben ik op een idee gekomen, we moesten eigenlijk weer eens op reis gaan, voor plezier. Alleen maar voor plezier. Ik voel, dat ik dat nodig heb. Ik geloof, dat ik overwerkt ben. En ik merk ook al uit jouw brie ven, dat je rust nodig hebt, bedenk je maar waar we heen zul len gaan." Met het potlood op de getallen in het huishoudboekje, dat ze juist van het keukenmeisje ontvangen had, glijden haar ogen naar de brief van haar man. Zij glimlacht bijna triomfantelijk: „O, dat Tom zo'n lieve, bezorgde brief zou schrijven, was meer dan zij had durven hopen! Dat hij nog eens zou trachten, haar gevoelens te begrijpen, „tussen de regels door te lezen!" Ha, te bedenken, dat ze weer eens samen op reis zullen zijn, enkel en alleen voor plezier en zijn eerzucht niet op zakelijke doeleinden gericht zal zijn, maar alleen, misschien alleen, om haar weer voor zich te veroveren! Dat hij niet 's morgens om acht uur al, zakelijke telefoonge sprekken zal hebben te voeren en buitenlandse telegrammen gewisseld zullen worden; dat hij niet al bij het ontbijt met ge fronst voorhoofd over zijn brieven zal zitten te vloeken! Ik zal hem nog eenmaal schrijven, neemt Leotine zich voor. Met de luchtpost kan het hem nog juist bereiken. En ik zal hem zonder voorbehoud vertellen, hoe ik over alles denk en hoe troosteloos leeg ik ons huwelijk vind, niettegenstaande alle uiterlijkheden, die zeker de schijn wekken, dat het anders is. Misschien is dit het grote ogenblik om hem duidelijk te maken, dat het niet goed is, zelfs van een huwelijk een zakelijke over eenkomst met wederzijdse belangen te maken; misschien zal hij het nu begrijpen, dat er een grote leegheid in hem gekomen is, juist door het bereiken van het door hem zelf gestelde zake lijke doel. En dit alles kan ik hem beter schrijven dan later zeg gen. En het maakt ook meer indruk zoiets te lezen, dan het te horen zeggen. Vooral voor iemand zoals Tom, die zich zo gauw voor zijn gevoelens schaamt Maar opeens herinnert zij zich: die geschiedenis met de jon gen! Tom weet nog steeds niets positiefs. Zij heeft er met opzet niet veel over geschreven. Maar als hierover bij zijn thuiskomst weer nieuwe conflicten ontstaan, dan is misschien weer alles verloren! Maar dat mag niet gebeuren. Leotine leunt nadenkend achterover in haar stoel. Zou het niet beter zijn, om ook dit alles schriftelijk te behandelen? Alles op te biechten? Dan zou zijn eerste boosheid in zijn hotelkamer losbarsten en tegen de tijd, dat hij terugkomt, zal het hem duidelijk geworden zijn, dat de vervelendste onderhandelingen al voorbij zijn en dat hij alleen de beslissende bloedproef hoeft mee te maken. En dan zal alles goed zijn; hun verhouding samen en die geschiedenis met die jongen Jawel, alles zal goed komen, herhaalt ze voor zich zelf; want aan die bloedproef twijfelt ze geen ogenblik, zelfs als zij uit het gedrag van mevrouw Frank niet de zekerheid gekregen had, hoe weinig verwachting de tegenpartij van dit experiment heeft. Gisteren nog heeft Hans haar verteld, dat mevrouw Frank volkomen aphatisch geworden is. En de advocaat was zelfs van mening, dat zij nu zelfs zonder bloedproef bereid zou zijn, de jongen te geven. Maar dat wil zij immers niet. Nee! En na die bloedproef krijgt ze het kind zonder meer en dan zal zij me vrouw Frank een nog grotere som moeten aanbieden, om ook René te behouden. En dan Plotseling draait zij zich verschrikt om. Er is iemand in de kamer. „Och, ben jij daar, René? Hoe lang ben je al hier? „Tamelijk lang", antwoordt René; hij zit met zijn benen over een stoelleuning, hét hoofd in de hand gesteund. Hij geeuwt. Leotine wil hem bestraffen: „Als je geeuwt moet je je hand voor je mond houden, en zit niet zo, je beschadigt al mijn stoe len met je hakken." Ze heeft de woorden in de mond, maar ze spreekt die niet uit. Ze heeft hem ditzelfde al meer dan honderd maal gezegd. Hij wil eenvoudig niet gehoorzamen. „Waarom sluip je toch altijd zo rond," zegt ze geïrriteerd. „Heb je niets beters te doen?" „Ik wacht, tot u klaar bent," zegt hij dan. „Ik heb iets met u te bespreken." Leotine voelt hoe haar hart weer begint te bonzen. „Wat zal er nu weer komen?" denkt zij met angst. In haar onderbe wustzijn leeft ze steeds in vreselijke angst, dat er iets gebeuren zou, dat haar zo zorgvuldig opgebouwde plannen weer bedrei gen zou. Als bijvoorbeeld de jongen op het laatste ogenblik toch nog weigeren zou, zich aan de bloedproef te onderwerpen? Ook als de telefoon rinkelt en de advocaat haar te spreken vraagt of haar broer opbelt, schrikt zij. De hele wereld schijnt haar plotseling vol gevaren, die alleen maar bestaan om haar met moeite opgebouwde werk te verwoesten. Dus „Wat wil je, René?" De jongen kijkt naar zijn linkerschoen. „Overmorgen gaan we met school een uitstapje maken. Twee of drie dagen." „Alweer? Jullie onderwijzer verbeeldt zich zeker, dat al jullie vaders miljonairs zijn!" De jongen doet, alsof hij haar opmerking niet hoort. „Wij gaan de graven af: Abusir, Sakkara, Dahschur en nog een eindje verderzegt hij met onverschilligheid, zonder haar aan te zien. Leotine schudt het hoofd: „Als alle jongens zo enthousiast zijn als jij! Wat zou papa er vroeger niet voor gegeven hebben, zoiets te mogen meemaken!' „Ik ben papa nu eenmaal niet." „Nee, daar heb je gelijk in. En nu wil je geld hebben, niet waar?" „Ja." „Je zou tenminste als 't u blieft kunnen zeggen, jongmens. „U laat mij niet uitspreken, ik wilde als 't u blieft geld voor twee vragen. „Zo? En waarom voor twee? Hoeveel kost die geschiedenis eigenlijk wel?" René staat op en loopt naar het raam. De onderzoekende blik van Leotine doet hem onplezierig aan. Misschien merkt zij toch, dat hij zijn hart in zijn hals voelt kloppen? En daarbij valt het niet mee, te doen alsof je edelmoedig bent en zulke achter bakse plannen te hebben! René voelt plotseling een wonderlijke pijn, die bijna aan liefde voor zijn moeder grenst. Maar des te onverschilliger tuurt hij naar buiten. „Ongeveer een pond zal het kosten, maar u kunt me toch wel een beetje meer geven? 't Is voor een andere jongen, die mocht niet mee om t geld en eerst wilden we allemaal wat voor hem geven, maar er zijn een paar bij, die zelf blij zijn, als ze thuis een pond los kunnen krijgen om mee te gaan en toen ben ik opgestaan en ik heb gezegd, dat ik zelf een spaarbankboekje heb en het er best van af zou kunnen nemen en toen hebben ze allemaal „hoera" geschreeuwd „Opschepper", zegt Leotine, maar niet zonder hartelijkheid. En dan wordt zij zakelijk. Nu goed dan, hij mag twee pond halen; zij zal het spaarbankboekje geven, maar alsjeblieft keurig in de enveloppe steken en dadelijk er mee naar huis komen. Oppassen, dat hij het niet verliest. „Niet meer dan twee pond?" vraagt de jongen. Leotine knikt. Een beetje klein geld zal zij hem wel meege ven. Dat krijgt hij van haar, omdat hij van zijn gespaarde geld die jongen vrijhoudt. „Wie is het eigenlijk? Ken ik hem?" „Nee, hij heet Stok. Hij is nog niet lang bij ons op school." Een ogenblik kijkt Leotine nog naar René's rug tussen de gordijnen aan het raam „Stok, nee, die ken ik nietEn kom nu eens hier bij me, geef me een kus en zeg: dank u, zoals het hoort!" Langzaam keert René zich om. Een ogenblik kijken zijn diep liggende ogen zijn moeder aan. ,,'n Kus?" zegt hij dan minach tend en een beetje schor van opwinding. „Waarom wilt u een kus van iemand hebben, van een vreemde jongen, die u toch het liefst zo gauw mogelijk kwijt wilt zijn? Maar ik dank u vriendelijk." En voor Leotine nog iets kan antwoorden, is hij al bij het bureau, heeft het spaarbankboekje, dat Leotine al uit de lade heeft genomen, gegrepen en holt de kamer uit. Tine wil hem terugroepen. Maar zij doet het niet. „Domme jongen. Hij weet immers, dat wij hem ook zullen houden!" zegt ze half luid en haalt de schouders op. Maar de brief voor Tom blijft ongeschreven. ZIJ ONTMOETEN ELKAAR op het bouwterrein. René Brackwieser zwaait triomfantelijk met het van de spaarbank afgehaalde geld: zes Egyptische ponden. Bijna ontzet trekt Jo zijn wenkbrauwen op en met angstig scheef gehouden hoofd vraagt hij: „Je hebt toch nietEn in zichzelf neemt hij het besluit, deze vlucht niet met gestolen geld te ondernemen. Tenminstetenzij men de bestolene een schuldbrief zou toezenden en de belofte het geld later eerlijk terug te betalen. Maar René lacht trots: „Allemaal mijn eigen geld. Ik heb het van mijn spaarbankboekje gehaald. Toen ik weer thuiskwam, heb ik zolang gewacht totdat mijn moeder ging telefoneren: dat duurt altijd uren, begrijp je, en {oen heb ik het boekje voor haar ogen in de la van het bureau gelegd. En ik verzeker je, dat het niet in haar hoofd opkomt om na te zien, wat ik er afqe- haald hebt!" „Maar als zij er nu toevallig toch eens inkijkt?" „Dan is alles uit", zegt René Brackwieser op dreigende toon. Een ogenblik zwijgen ze, de ogen gericht op de nog steeds werkende baggermachine, de bezorgde hoofden in de handen en de ellebogen op de knieën gesteund. Dan zegt Jo zacht: „Als ik eerst daar in Duitsland maar een betrekking als pianist heb, krijg je het geld, dat je me nu leent, weer terug". Maar René maakt een geringschattende beweging met zijn hoofd: „Onzin! En op het schip wat wil je doen als we verstekelingen zijn?" Ja, daar heeft Jo niet aan gedacht. Hij zwijgt kleintjes, terwijl de ander van de boot vertelt en hoe en waar ze zich het beste kunnen verstoppen. Hij weet dat best, hij is er immers al een paar keer met zijn ouders meegeweest naar Europa. En er zijn schepen, die in heel korte tijd in Napels zijn. Zo'n boot moeten we zien te krijgen. „Maar als we er zijn, schrijven we direct!" stelt Jo als voor waarde. En het geeft hem een zonderling gevoel in de keel. René neemt een stuk hout en trekt er kringen mee in het zand. Nee, hij denkt er nog niet over om te schrijven! Dit is zijn wraak, dat zij hem zijn leven lang verweten hebben, dat hij op niemand van zijn familie lijkt. Laat ze nu maar eens bezorgd zijn om hem! En wie weet of ze wel bezorgd zullen zijn? Hij hoopt het van harte en hij vindt t alleen maar jammer, dat hij het niet zal kunnen zien, als ze thuis rondlopen van angst en alles bij elkaar telefoneren en elkaar verwijten, wie de schuld heeft. Hij springt op en vertelt Jo, hoe het bij hem thuis zal toegaan! Hoe zijn vader met grote passen en vuurrood hoofd door het huis zal lopen: moet ik me met de jongen bezig houden? Ik heb toch genoeg aan mijn hoofd! Die jongen is jouw zaak, Leotine! En bovendien: Is hij niet groot genoeg? En zijn moeder? Die zal nu eens huilen als een klein kind en dan weer van woede beven: Ben jij als kind wel eens weggelopen, Tom? Nooit! Zo zie je weer, hoe hij uit de lijn valt! Maar wacht maar!! Als we hem maar eerst weer hier hebben, dan zal hij opkijken! En het komt allemaal omdat jij hem vrijheid gegeven hebt, Tom. Als ik hem nog iedere avond naar bed zou brengen en naar en van school, zoals ik dat altijd heb gewild, dan zou dit nooit gebeurd zijn! René speelt het zeer realistisch. De nerveuze bewegingen van z'n moeder, het heftige getuigen van zijn vader de twee stemmen tegen elkaar in. Het is om je dood te lachen. En het lawaai van de bagger machine is een prachtig accompagnement. Joachim kan zich de consternatie bij de familie Brackwieser nu voorstellen, alsof hij er zelf bij was. Maar plotseling wordt hij weer ernstig. „Mijn moeder zal helemaal alleen thuis zijn en haar armen op de tafel leggen en haar hoofd op haar armen en „Hij wilde zeggen „huilen maar de gedachte aan dat woord alleen doet hem de tranen al in de ogen springen en tot nu toe was er voor hem niets ergers, dan zijn moeder te zien huilen. René kijkt zijn nieuwe kameraad aan. „Later kun je haar immers zoveel schrijven als je wilt", zegt hij. „Ze was altijd aardig voorde en zij kan het ook niet helpen, dat alles zo ge komen is: dat hebben we aan mijn moeder te danken!" Jo kijkt op. „Ik laat haar vast later nakomen," zegt hij mannelijk. René Brackwieser ziet hem weer aan. „Ja, waarom wil dit moederszoontje er eigenlijk tussenuit, als hij later toch weer in het gareel van zijn mammie wil? Hij lacht spottend. „Jij bent ook een rare!" zegt hij dan. Maar Jo schaamt zich helemaal niet. Integendeel, in zijn lichte ogen komt plotseling iets, dat René de zijne doet neerslaan. „Dat ben ik toch verplichtzegt Jo ernstig, met een heel andere toon in zijn stem. „Zij is toch mijn echte moeder niet. Maar zij heeft van 's morgens vroeg tot 's avonds laat geploeterd om mij op te voeden en zelfs mijn dure pianolessen heeft zij door hard werken bij elkaar gekregen. Dat mag ik toch niet vergeten! Enenik heb haar altijd beloofd, dat zij later niet meer zou hoeven te werken, omdat ik dan genoeg zou kunnen ver dienen voor ons beiden. En dat zou zij natuurlijk erg prettig vinden. En het zou toch gemeen van me zijn, mijn belofte tegenover zo'n arme vrouw niet te houden René knippert verlegen met zijn ogen. Er is iets in de woor den van deze jongen, dat hem ontroert. „Dan zou je je eigenlijk door mijn familie hebben moeten laten kopen, dan had je moeder een heleboel geld gekregen.' „Je bent gek", zegt Jo kort en voor de zoveelste maal be grijpt zijn nieuwe vriend hem niet! Maar Jo begrijpt ook niet, dat een ander niet snapt, dat het onmogelijk voor hem zou zijn in dezelfdste stad te wonen als zijn moeder zonder bij haar te mogen zijn! En zou die jongen zich werkelijk verbeelden, dat zijn moeder in staat zou zijn hem te verkopen? Om voor zichzelf geld te krijgen? Maar hoe zou die vreemde jongen een oordeel over zijn, Jo's moeder kunnen hebben? Hij heeft haar immers nooit gezien; hij weet niet, hoe heerlijk het was met haar samen te wonen in dat kleine huisje. En hij heeft er natuurlijk geen idee van, dat zijn moeder alleen aan hem gedacht heeft, toen zij hem wilde afstaan. Jo schrikt een beetje van zijn eigen gedachten. Is dat werkelijk zo? Heeft zij alleen aan hem gedacht? Maar gisteravond nog, aan tafel, heeft hij haar op onhebbelijke toon voor de voeten geworpen, dat zij, als zij hem kwijt zou zijn en al dat geld van de familie Brackwieser in haar zak zou heb ben, een dienstmeisje zou kunnen nemen en dat zij dan klaar zou zijn. Ja, dat had zij gezegd. En zij had niets daarop geantwoord; dat deed zij trouwens al lang niet meer al hij met zulke gewone praatjes aankwam. „Waar denk je aan?" vraagt René. Joachim's mondhoeken gaan naar beneden. „Och, nergens aan". René wacht een poosje of Jo nog meer zal zeggen. Dan gaat hij weer naast hem zitten, begint weer kringen in het zand te trekken en zegt voorzichtig: „Ik begrijp niet, waarom jij er eigenlijk van door gaat, als je zo idioot aan je moeder gehecht bent!" Jo slikt een paar maalIk ben niet zo idioot aan mijn moeder gehecht". „Ha-ha, nu moet ik toch lachen! Je wordt al woedend als iemand iets kwaads van haar zegt!" „Niemand hoeft iets kwaads van haar te zeggen. Je mocht willen, dat jouw moeder zo was als de mijne!" René trekt diepe rimpels in zijn voorhoofd. „Luister eens eventjes, zo onuitstaanbaar als jij denkt, is mijn moeder nu ook weer niet!" „Maar ik zou, als ik er een moest uitzoeken, niemand anders kiezen dan de mijne. Ik heb immers ook noo;t iets van haar gezegd Ik heb het haar alleen kwalijk genomen, dat ze van me af wil en eer ik me een andere moeder op mijn dak laat schuiven, ga ik er tussen uit! Maar jij, jij bent immers blij, dat je haar kwijtraakt. Direct, toen we elkaar de eerste keer gesproken hebben, heb je me er van verteld, hoe verschrikkelijk zij is." „Verschrikkelijk, heb ik nog nooit gezegd". „Jawel, dat heb je wel gezegd en nog heel wat andere din gen ook! En bovendien, ik ken haar zelf toch en ook en voor de drommel, ik zou haar niet willen hebben!" Dat is te veel! Zelfs voor René. Woedend springt hij op. „Idioot! Wat weet jij eigenlijk van mijn moeder af? Als je maar eens gezien had, wat ze voor mij over gehad heeft, zo maar cadeau gegeven, alleen maar uit aardigheid, dan zou je niet zo'n onzin kletsen". „Och, 't is een ouwe kustante! En daarstraks heb je zelf toch verteld, hoe ze altijd loopt rond te zeuren en altijd alles op je aan te merken heeft!" „Dat doet ze om mij op te voeden. Voedt jouw moeder jou soms niet op?" „Nee, mijn moeder en ik zijn vrienden, samen. Maar de jouwe is een ouwe gouvernante!" En nu vertoont Joachim Frank aanschouwelijk, hoe hij zich naar de verhalen van René, mevrouw Brackwieser voorstelt te zijn! Maar hij heeft niet veel succes, want woedend vliegt René hem om de hals; zijn ogen zijn zwart van woede; zijn vuisten komen een voor een op Jo's gezicht terecht. En nog een paar minuten later rollen de twee knapen over de grond, gehuld in een dikke stofwolk. Een paar werklieden kijken er lachend naar. Het is René, die het eerste opspringt, met een plotselinge schrik en alsof er niets gebeurd was zegt hij tot Jo: „Zeg, heb jij het geld?" Jo, nog op de grond, verstijft van schrik, terwijl René naast hem neerknielt, zijn ene hand voorzichtigheidshalve nog op Jo's buik. Dan springen ze alle twee op en doorzoeken broederlijk de zakken van René's jas. Gelukkig, het geld is er nog! De zak was dichtgeknoopt. Ze tellen het samen nog eens over; voor alle zekerheid. Het klopt! Gelukkig! Ze kijken elkaar verlegen aan; hun haren zijn nog totaal verward. „Maar we knijpen er toch uitof vraagt René onzeker. Jo slikt, slikt een paar maal en trekt zijn kleren recht. „Na tuurlijk, dat kan nu eenmaal niet anders! en edelmoedig biedt hij René zijn zakdoek aan, om de schram op zijn voorhoofd met spuug te kunnen afwassen. „Je weet immers wel, die grote krantenkiosk rechts van het station; als je eruit komt?" heeft René Brackwieser gezegd en tegelijk beslist, dat ze daar op elkaar zouden wachten. Jo is er het eerste. René had het beter gevonden, niet samen te gaan, zodat niet een van hen per ongeluk door iemand her kend werd. Daar komt René al aan. Samen kijken ze rond naar al dat gewemel om zich heen. „Jo", zet René: „Kijk daar eens En daar komen twee zwarte officieren uit een Egyptisch regiment aan. Wat zijn hun broeken keurig in de plooi, sjonge! Zouden er in de haven geen onderzeeërs liggen, of een moeder schip voor vliegmachines?" René ziet als een trotse pascha op de verbazing van Jo neer. „Ja, jongen, dat is Alexandrië! Zoiets heb jij nog nooit gezien, hè? Maar wacht maar, als we eerst maar bij de haven zijn en op de „Baden". Van schrik blijft Joachim midden in de straatdrukte staan. Op de Baden"? wat bedoel je daarmee?" „Als we. een beetje boffenzegt René gewichtig en trekt Jo aan zijn arm voort, „dan varen we vanavond al!" „Nee!" roept Jo onwillekeurig uit. En hij voelt, hoe al zijn moed in z'n schoenen zakt. Vanavond, vanavond alOuwe zeur! zegt hij in zichzelf. Ellendige ouwe zeur! Maar als lood voelt hij zijn hart. Wordt vervolgd Foto albums vele soorten en uitvoeringen Schrijfmappen eenvoudig en zeer luxueus Poezie albums nieuwe frisse kleuren Boekomslagen ook voor pocketbooks Alle soorten etui's voor vulpennen voor abonnementen voor rijbewijs voor paspoort Receptie album mooie afwerking en niet duur Schooletai's leer, kunstleer, plastic Verder telefoonklapper - telefoonregisfer babydagboeken - babyfotoalbums Boekhandel Telefoon 2452 Bergen Voor service en kwaliteit, heeft LI bij ons zekerheid! op zondag 5 mei in Aanvang 8 uur. TOEGANG VRIJ GERO ZILVIUM en ZILMETA Uitgebreide sortering STATIONSSTRAAT 17 - BERGEN Grote afslag Vet spek 500 gram f 0,65 500 gr. magere Runderl. f 1,75 250 gr. metworst f 0,60 250 gr. leverworst f 0,30 250 gr. bloedworst f 0,30 per '/2 kg Kalfsfricandeau 500 gr. f 2,25 Kalfslappenf2, Gehaktf 1,80 Vet Spekf 0,65 Mager Spekf 1,50 Rauw Rundvet 0,45 Rauwe Reuzelf 0,45 Varkenspootf 0.35 P/2 kg varkenspoot f 1.. Doorr. buiklappen f 1,50 Schouderkarbonade f 1,70 Ribkarbonadef 1,90 Haaskarbonade f 2,00 Magere Lappen f 2,20 Fricandeauf 2,45 Saucijsjesf 1,65 Doorr. runderlappen f 1,50 Magere runderlappen f 2,10 Riplappenf 2,15 Rosbieff 2,40 Biefstukf 3,25 Gehakt rund f 1,60 Gehakt h.o.h. f 1,45 Metworstf 1,55 Leverworstf 0,90 Bloedworstf 0,90 FIJNE VLEESWAREN per 100 gr. Patéf 0,50 le Gelardeerde lever f 0,60 Tongenworstf 0,30 Leverkaasf 0,45 Boterhamworst f 0.35 Hamworstf 0,35 Ham (mager)f 0,55 Pekelvleesf 0,45 Gebr. Gehaktf 0,35 150 gr. gebr. gehakt f 0,45 Zure Zult f 0,25 Leverworstf 0,20 Bloedworstf 0,20 Metworstf 0,32 Rauwe Rookworst f 0,37 100 gr. Berliner leverworst f 0.45 150 gr. Pekelvlees f 0,50

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1957 | | pagina 5