Jo of René? L. C. BISKANTER Weet 't „He Vijzel" heeft 't hmzfzzzzzzmk H. D. KLAASEN Apoth. Ass. fieermo t§chn. install, buocau R RUITER door H. Westenberger Uw Jo. En weer redt Jo zich eruit, door te vertellen, dat hij in Duitsland op school gaat, en dan merkt hij onmiddellijk, dat de ander, niettegenstaande hij perfect Duits spreekt, van Duits land zelf niet veel afweet. Wordt vervolgd I MATEN Wees wijs, ga voor Uw KUNSTGEBIT naar CIJS! AeWtee. Kennel „MERLET" SLAGERIJ Onze woensdag reklame 500 gr Magere runderlappen f 1,85 250 gr Metworst f 0,60 250 gr Leverworst f 0,30 250 gr Bloedworst f 0,30 per V2 kg Vet Spekf 0,65 Mager Spekf 1,50 Rauw Rundvet f 0,60 Rauwe Reuzelf 0,60 Doorr. buiklappen f 1,50 Schouderkarbonade f 1,75 Ribkarbonadef 2, Haaskarbonade f 2,10 Magere Lappen f 2,25 Fricandeauf 2,50 Saucijsjesf 1,65 Doorr. runderlappen f 1,50 Magere runderlappen f 2,15 Riblappenf 2,20 Rosbieff 2,50 Biefstukf 3,50 Gehakt rund f 1,60 Gehakt h.o.h. f 1,45 Metworstf 1,55 Leverworstf 0,90 Bloedworstf 0,90 FIJNE VLEESWAREN per 100 gr. Patéf 0,50 le Gelardeerde lever f 0,60 Tongenworstf 0,30 Leverkaasf 0,45 Boterhamworst f 0.35 Hamworstf 0,35 Ham (mager)f 0,55 Pekelvleesf 0,45 Gebr. Gehaktf 0,35 150 gr. gebr. gehakt f 0,45 Zure Zult f 0,25 Leverworstf 0,20 Bloedworstf 0,20 Metworstf 0,32 100 gr. Berliner leverworst f 0,45 150 gr. Pekelvlees f 0,60 100 gr gebr. Rollade f 0,45 Nadruk verboden Neen, ik ben niet begonnen over haar te spreken. Ze interesseert me helemaal niet meer. Ze kan doen en laten wat ze wil, en zoveel jongens kopen als ze wil, kan ze voor mijn part ook! Het kan me niets n>"r schelen - niets - niets - niets'' Heftige snikken smoren zijn woorden, terwijl ook bij Jo dikke tranen, die hij niet meer tracht te verbergen, over de wangen lopen. Hij heeft zijn armen beschermend om zijn zieke vriend gelegd en zo blijven zij lange tijd zittenTot René door oververmoeid heid terugvalt op zijn harde matras. Jo dekt hem zorgvuldig toe, alle jassen, die zij bezitten, legt hij nog over het oude tapijt, dat de rol van donzen deken zo gebrekkig moet spelen en offert tenslotte nog de twee gonje zakken, waaronder hij zelf zou slapen op. Dan blaast hij de kaarsen uit en kruipt rillend van kou en moeheid op zijn divan zijn benen van verdriet, eenzaamheid en kou hoog opgetrokken tot aan zijn borst, als een arm, geslagen hondje. „En „Niets, geen spoor, en jij „Ook niets". Hans Eckhart neemt de laatste treden tot de hal van Helga's kleine woning in twee grote stappen. Nu staat hij voor haar en maakt een wanhopig gebaar met zijn armen. Hij ziet er dood moe uit; zijn haar kleeft vochtig tegen zijn voorhoofd, rondom zijn lichte, heldere ogen brandt een rode streep alsof hij een lange vermoeiende autorit achter de rug heeft. Helga leunt te gen de onderpost en kijkt hem aan. Haar vermoeid gezicht lijkt jaren ouder: van de neusvleugels tot de mondhoeken lopen twee scherpe lijnen. Een tijd lang staan ze zwijgend tegenover elkaar. Dan legt Hans Eckhart zacht zijn arm om haar heen en neemt haar mee in de kamer. „Kom Helga! Niet zo gauw de moet verliezen. Als er iets ernstigs gebeurd was, zouden we het waar schijnlijk al weten. En wat mij betreft, hoe meer ik over de hele geschiedenis nadenk, hoe meer ik tot de overtuiging kom, dat hij weggelopen is. Waarom zou hij anders zijn zondagse pak hebben meegenomen?" Hij duwt Helga in een leuningstoel. Dan vertelt hij haar in het kort waar hij overal geweest is en naar de jongen gezocht heeft en heeft laten zoeken. Zelfs naar Gizeh is hij geweest om daar bij de kameeldrijvers een onderzoek in te stellen, en in het kleine dorp met kleihutten aan de straatweg; waar de iongens van Cairo zo vaak heen gaan om te spelen. Maar nergens had iemand een jongen met een ransel en op vallend blond haar gezien. Helga heeft de handen in de schoot gevouwen en staart, bijna blind van radeloosheid, voor zich uit. Een ogenblik blijft Hans naast haar staan, dan zegt hij voor zichtig, terwijl hij haar over het hoofd strijkt: „Ik geloof, dat het toch verstandiger zou zijn, om nu de politie met het geval in kennis te stellen." Op hetzelfde ogenblik ratelt de telefoon. Helga krimpt ineen van schrik. Het lijkt of zij niet in staat is naar het toestel te gaan. Maar dan rent zij er plotseling op af, alsof zij bang was te laat te komen. „Hallo, met Frank-Bulak 6847." Een opgewonden mannenstem klinkt aan her andere toestel: Of mijnheer Eckhart misschien ook daar was? Of hij een ogen blik aan de telefoon zou kunnen komen. Het was zeer drin gend Helga ademt diep, alsof een zware 'ast van haar afgenomen werd. „Mijnheer Eckhart, ja, een ogenblikje!" en met een glim lach geeft zij de ontvanger aan Hans Eckhart over. Een zake lijk telefoontje natuurlijk. Wat een dwaasheid om zo te schrik ken! Hans is de hele dag niet in de fabriek geweest, van de vroege morgen af is hij op zoek geweest naar Jo, nu zal er ze ker één en ander met hem besproken moeten worden. Maar nauwelijks heeft Hans Eckhart de telefoon aangenomen of hij staat met een ruk rechtop. „Tom, jij! Ben jij dan al terug? Ik dacht dat je pas morgen zou komen! Nou. dan zal Leotine wat zeg je? Ligt ze in bed? Ja? Wat mankeert haar dan? Wat zeg je? René is er vandoor gegaan. Alle mensen! Maar wanneer in vredesnaam? Zaterdag? ZoZeg Tom, luister eens even! Onze jongen hier, ik bedoel de zoon van mevrouw Frank is ook weg! Ja, ook sinds zaterdag. En hij heeft gezegd, dat hij een schoolWat? Dus dat heeft René ook verteld? Ja, ja, kijk eens aan! Ja. en daarom hebben jullie dus mij vandaag niet kunnen bereiken! Ik ben de hele dag weg geweest om de jon gen te zoeken, maar zonder het minste resultaat. Wat? Nee, hij heeft helemaal niets achtergelatenDat wil zeggen,we zouden zijn kamer nog eens nauwkeurig moeten doorzoeken O, je denkt dus, dat ze er samen van door zijn? Ja, daar heb ik zojuist ook al aangedacht. Want deze toevalligheid, dat ze allebei tegelijk en op dezelfde manier verdwenen zijn Maar ze kennen elkaar helemaal niet. O, zo? Ja, dat is niet onmogelijk, natuurlijk, dat zou kunnen! En wat zegt Leotine er van? Óch, vindt ze het zo erg. Alle mensen, dat vind ik vrese lijk, Tom! Dat was geen plezierige thuiskomst voor jou, ke rel... Wat zeg je? Ja een moment!" En zich tot Helga wen dend: „Zeg, geloof jij ook, dat de jongens samen weg kunnen zijn?" En weer aan de telefoon: „Zeg Tom, mevrouw Frank vindt, dat het helemaal niet uitgesloten is, want Jo wist precies waar René woont; hij zou hem best geschreven of opgezocht kunnen hebben. En hebben jullie ook geen idee waarheen ze gegaan zijn? De zee over? Dat is onmogelijk, Tom. Dat zouden zij nooit durven wagen! En waar zouden ze het geld vandaan hebben gehaaldWat zeg je? Zes pond? Ja, dan kan hetEn wat moeten we nu verder doen? Ja, ik vind het ook het beste, de politie ermee in kennis te stellen. Ik zal er dadelijk heengaan en alles vertellen, ja, van allebei de jongens Ja, ja! We zullen ook nog eens goed zoeken, of we toch niet ergens een brief kunnen vinden! En dan kom ik een ogenblikje bij jullie aan. Kan ik wel bij Tine binnen komen? Lieve help, de stakkerd! Wat zul je geschrokken zijn toen je zo thuiskwamNu, dan tot straks Tom! Wat? Nee, vanavond blijf ik liever hier. Ik kan Hel Mevrouw Frank nu toch niet alleen latenJa, goed Tom. En maak je nu niet al te nerveus. In vier dagen kunnen die jon gens niet aan de andere kant van de wereld zijnNu dan tot straks!" „Ziezo, dat weten we tenminste", zegt hij tot Helga, die in spanning naast hem heeft gestaan. „Dus ze zijn alle twee weg! En als het "waar is wat Tom vermoedt en ze met de een of andere boot naar Europa zijn overgestokenhij zwijgt en kijkt bezorgd naar Helga. Nee, hij zal niet zeggen wat hij denkt; Helga is al angstig en verdrietig genoeg! En het is immers hele maal niet onmogelijk, dat de twee rakkers hier of daar in een of ander Arabierendorp een avontuurlijk leventje leiden! Samen lopen ze in gedachten verdiept de kamer op en neer. „Ligt je zuster in bed?" verbreekt Helga eindelijk het zwijgen. Boos knikt Hans. „Ja, een zenuwschok, zegt de dokter. Zover heeft ze het nu gebracht. Eigen schuld, wie niet horen wil, moet maar voelen!" Helga legt haar handen op zijn schouders en dwingt hem zo tot stilstaan. „Hans! Zou je niet evengoed kunnen zeggen, zo ver heeft Thomas Brackwieser het nu met zijn gemakzucht ge bracht? Heb je me zelf niet eens verteld hoe oppervlakkig de verhouding van je zwager met je zuster op de duur geworden is: niettegenstaande zij naar buiten de schijn van een zogenaamd gelukkig huwelijk ophouden? Wie weet, of dit hele geval van die kinderverruiling niet een soort uiting van een te grote ner veuze spanning is geweest. Behalve, dat het misschien nog Zuchtend zwijgt zij. En Hans Eckhart neemt liefdevol haar hand in de zijne. „Dat je nu nog zo onpartijdig over haar oor delen kunt. Maar je hebt gelijk En misschien is deze hele fa- milicatastrofe niet eens zo slecht voor Tom, tenminste, als hij haar in zijn volle omvang kan begrijpen. De laatste jaren heeft hij werkelijk aan niemand anders dan aan zichzelf gedacht!' Plotseling wordt Helga s peinzende blik weer levendig Zij maakt haar handen los en gaat naar de deur. Ik moet nog eens gaan zoeken. Misschien ligt er toch ergens een brief van hem. Misschien heeft hij wel iets in de keuken neergelegd, omdat hij gedacht heeft, dat ik het daar het eerst zou vinden. Ze gaan naar de keuken en halen de ene lade na de andere leeg. Niets! Zij doorzoeken de keukenkast, het kruidenkastje, de bood schappentas. Niets! Opeens denkt Helga aan het opschrijfboekje. Heel dikwijls als Jo een boodschap voor haar wilde achterlaten, heeft hij ze daarin opgeschreven. Hij schreef vaak niets anders dan: „Goede nacht!" of „Ik heb nog een stuk meloen genomen!" of „In mijn gymnastiek broek zit een gat op een erg onfatsoenlijke plaats!" of „Morgen moet ik er een uur vroeger uit! Blijft u maar rustig in bed hoor, lk zal zelf wel thee zetten." Zij haalt het uit de lade te voor schijn en doorbladert het zorgvuldig. Juist, achter de laatste afrekening staat iets geschreven! Lieve Moeder, Ik heb besloten er samen met René Brackwieser van door te gaan. Ik moet nu altijd er aan denken, wanneer de dag zal komen, dat u mij aan die andere vrouw zult overdoen. Ik weet wel zo ongeveer, wat de reden is, dat u dit zult doen en omdat de redenen, van jullie, grote mensen,' nu eenmaal altijd verstandig zijn, zullen ze het ditmaal ook wel zijn; maar wij, René en ik, zijn het er ditmaal niet mee eens en we hebben geen zin ons heen en weer te laten schuiven Als wij tweeën nu weg zijn, hoeft u en mevrouw Brack wieser ook geen ruzie meer om ons te maken, dan is de hele zaak meteen de wereld uit! U hoeft u om mij niet on gerust te maken! René Brackwieser heeft een massa geld bij zich, daar kunnen wij voorlopig uitstekend van leven en waar wij van plan zijn, heen te gaan, wordt voor jon gens van onze leeftijd heel best gezórgd; dat weten wij. Later, over een poos, zal ik nog ivel eens schrijven en misschien, kan ik u laten nakomen, en tien mevrouw Brack- wiesers kunnen ons dan niet meer uit elkaar halen! Huil dus niet en wees niet boos op mij! Al bent u niet mijn eigen moeder, ik hou toch verschrikkelijk veel van jou en die mevrouw Brackwieser met haar flauw gedoe kan ik niet uitstaan-die is dus zeker mijn moeder niet. Tot ziens, mammie! Vergeet nooit P.S. Het spijt me, dat ik tegen u gelogen heb, maar het kon niet anders!!! P.S. 2. En vergeet niet, mijn vissen eten te geven! Helga onderdrukt een snik en geeft het boekje aan Hans. „Echt Jo! En nu voel ik mij werkelijk een beetje opgelucht Hans leest en een verdacht lichtje glanst ook in zijn ogen. Dan begint hij te lachen: „Wat heeft hij respect voor het ver schrikkelijk vele geld van René! Hij zal verbaasd ziin. hoe gauw die zes ponden verdwenen zullen zijn!" „En dan?" vraagt Helga angstig. „En dan!" zegt Hans opgewekt, „als het zover is, hebben we de rakkers stellig weer terug! Want ik geloof niet, dat ze al op zee zullen zijn Zijn blik valt in de huiskamer op het oude kistje, dat hij samen met Helga zondagavond nauwkeurig heeft doorzocht, zonder resultaat echter, en dat nog steeds op haar bureau staat. Alle mensen, hoe dwaas is 't eigenlijk allemaal geweest: de kwestie van Jo's geboorte, van Hella Frank, van de docu menten uit het ziekenhuis en al het andere. „Eigenlijk", zegt hij in gedachten, „is het helemaal niet nodig, dat Leotine weet dat onze jongen ook weg is". „Onze jongen", zegt Hella glimlachend, „wie dan? René of Jo?" Hans ontwikt haar donkere ogen niet; in zijn gezicht komt ernstige innigheid. Jo natuurlijk, en als Leotine te weten komt. dat Jo ook „Wie weet", valt Helga hem snel in de rede en een sprankje hoop schittert in haar ogen: „Wie weet, als zij toch Rene s werkelijke moeder is, zal Jo haar op het ogenblik weinig of mets interesseren. Eigenlijk zou haar bloed nu moeten spreken! En zou jij niet bang zijn voor deze bloedproef? Zou het met kunnen, dat Leotine zich even bezorgd maakt over het lot van o als over dat van René?" Helqa houdt het huishoudboekje bijna triomfantelijk omhoog. „Maar je ziet het toch zelf: Jo kan haar niet uitstaan. Jo loopt Üever weg dan naar haar toe te gaan! En later wil hij mij laten komen! Jo heeft "Jo Jo en altijd weer Jo. Och, Helga en moet ik nu juist degene zijn, die hem weer bij je moet brengen? roept Hans Eckhart met een half gcveinste, half echte jaloezie uit. Maar het gezicht van Helga wordt plotseling volkomen ern- tig. „Juist jijzegt ze zacht. En met een diepe ademha mg en de ogen met een innige blik op de man, herhaalt ze. „Juist jij DONDERDAG'S KOMT JO naar binnen met een eigenaar- diqe uitdrukking op zijn gezicht. Het valt René dadelijk op, hoewel hij nog lang met koortsvrij is en nog steeds op zijn harde matras ligt. „Wat is er nou weer?" bromt hij. Jo trekt op zijn dooie gemak zijn jas uit, ruimt het conserven- blikje, waar René uit gegeten heeft, weg, en gaat dan zelts nog naar het raam om het te openen, voordat hij rustig zegt. „Och, eigenlijk niks. 't Is alleen niet prettig, in dit weer rond te lopen, en bovendienzeg, ik geloof, dat we hier toch maar eens vandaan moesten. René probeert zijn pijnlijke oogleden omhoog te slaan. „Waarom? We gaan nu toch voor goed weg!" Maar Jo werpt hem een verachtelijke blik toe. „Weggaan? Je lijkt welVoordat jij helemaal beter bent, is er geen sprake van, dat wij weggaan! „Geen sprake van weggaan?" herhaalt René; maar hij is te moe en te ellendig om lang tegen te spreken. Jo loopt in de kamer en ruimt zo goed en zo kwaad als het kan de rommel weg om een beetje orde te scheppen. Nu gaat hij weer bij het bed staan, de handen in zijn zakken gestoken. „Ja, en wat ik zeggen wilde, we moeten heus zien, dat we ergens anders onder dak komenheus, dat is beter. Ik moet bijvoorbeeld nu al beginnen een andere melkboer op te zoeken; waar ik tot nu toe melk gehaald heb, heeft die man me vandaag zó eigenaardig aangekeken en op zo n rare toon heeft hij ge vraagd waar ik eigenlijk vandaan kom „Dat is ook wat! En wat heb jij gezegd?" Jo krabt verlegen op zijn hoofd. „Ja, om te beginnen was ik zo stom om vuurood te worden. En toen heb ik gezegd, dat ik gelogeerd ben en toen heb ik op goed geluk maar een huis nummer in de Rue de Martinez opgenoemd' René keert zich in bed om. Als hij wil antwoorden, wordt hij plotseling door een heftige hoestbui overvallen, waar Jo angstig naar staat te luisteren. Hij denkt: „Waar moet het heen op deze manier?" René heeft nog altijd hoge koorts: ze hebben nu een thermometer gekocht en driemaal per dag wordt koorts nauwkeurig opgenomen. En voor de koorts, die sinds gisteren een paar graden ge daald is, is deze ellendige hoest in de plaats gekomen Als ze maar wisten, wat René eigenlijk mankeerde! Als het maar niet iets anders is, iets ergers dan griep. Zou het misschien een longontsteking kunnen zijn? En wat zouden ze dan moeten be ginnen? Er was geen dokter en de nachten waren ijzig koud en de verzogring natuurlijk helemaal onvoldoende! Of ze toch maar geen dokter zouden laten komen? Maar dan was alles verloren. Ofofopbellen naar huis? Alleen maar tegen moeder zeggen, dat ze het best maakten en dat zij zich uitste kend konden helpen, maar dat René jammer genoeg ziek was geworden en wat nu het beste zou zijn om te doen? Natuurlijk niet vertellen waar zij waren! Natuurlijk niet! Maar aan de andere kant was het toch wel erg vernederend tegenover „de lui" in Cairo om ze zó op te bellen. En dan van zo dichtbij! Jo denkt en denkt, maar tot een oplossing kan hij niet komen, en hij zucht heel diep. „Zucht toch niet zo!" bromt René. „Omdat die melkboer je een beetje zonderling heeft aangekeken hoeft er toch geen ongeluk te gebeuren. En bovendien, hij kan je om duizend re denen hebben aangekeken." Jo knikt en zucht nog dieper en glimlacht met gefronst voor hoofd over de zieke jongen heen, die het echter niet ziet! Och hemeltje, het gaat immers helemaal niet om die melkboer! Het gaat er om, dat alles en alles nu alleen van hem, Jo, afhankelijk is en hij de verantwoording van alles draagt en om die andere geschiedenis ja, om die andere geschiedenis vooral Namelijk vanmorgen vanmorgen, nadat hij zijn zieke ka meraad had verzorgd, is hij weer naar de haven gegaan, om de oude matroos op te zoeken, met wie hij nu zo langzamerhand al op vertrouwelijke voet is geraakt en van wie hij verwacht, dat hij hen helpen zal. Maar hij had hem vanmorgen niet aan getroffen; niet in het dok en ook niet in de herberg „In de dode man" en ook niet bij de kiosk van het Franse plaatsings bureau, waar hij ook dikwijls rondscharrelde. Zo heeft Jo dan een poosje alleen rondgeslenterd, zich op de hoogte gesteld wat er voor nieuwe schepen binnengelopen waren en dan het besluit genomen maar naar huis te gaan. Maar opeens, juist toen hij naar een paar Italiaanse dok werkers stond te kijken, die op de grond aan het kaartspelen waren, komt een jonge man naar hem toe en spreekt hem in het Duits aan. Hij heeft een donker-blauwe pullover aan, en heeft een sportieve pet op. Hij vraagt of Jo hem mischien zeg gen kan, waar de „Titania" ligt. Jo schrikt, er is een zonderlinge klank in de stem van de jongeman. Hij zegt haastig „neen" en wil verder lopen. Maar de ander loopt mee, loopt met Jo mee alsof het de gewoonste zaak van de wereld was, biedt hem een sigaret aan en begint een allerzonderlingst gesprek. Hij schijnt absoluut te willen weten, of Jo Alexandrië kent. en Jo tracht zich uit de moeilijke situatie, waar de ander hem in brengt, te redden, door maar te vertellen, dat hij hier bij een tante gelogeerd is. Hij is er niet zeker van, of zijn verhaal geloofd wordt, want de man glimlacht op een eigenaardige manier en vraagt zo langs zijn neus weg, waar hij dan wel op school gaat. „Zo, zo in Duitsland?" Intussen zijn ze de haven uitgeslenterd, en in de Arabische wijk gekomen. Jo neemt hier gewoonlijk de tram; maar van daag, met dit ongewenste gezelschap, lijkt het hem maar ver standiger om te lopen of tenminste voorlopig te doen alsof hij lopen zal. Want de meeste Europeanen gaan niet graag door deze stinkende, hoekige, overvolle stegen. Misschien geeft deze goed geklede jonge man er ook de voorkeur aan weg te gaan! Maar hij gaat niet. Integendeel! Hij zeg£, dat hij met Jo mee wil gaan. Hij heeft toevallig ook kennissen die in Ramleh wo nen, die hij al een hele poos van plan was eens op te zoeken; maar hij had het tot nu toe niet gedaan, omdat hij de weg er heen alleen zo vervelend vond. Wat kon Jo doen? Stom en zichtbaar in de war loopt hij door en verbaast zich intussen hoe uitstekend de vreemde man in deze buurt de weg schijnt te weten en hoe hij door verscheidene der bareigenaars eerbiedig wordt gegroetWie zou hij toch zijn? Hij raapt tenslotte al zijn moed bij elkaar en vraagt hem op de man af, wat hij eigenlijk is en wat hij van hem wil. Nu neemt de jonge man Jo vertrouwelijk bij de arm en zake lijk, als man tot man begint hij nu met hem te praten. Of Jo wel zin zou hebben om geld te verdienen, veel geld, vraagt hij kortaf. Geld? Bliksemsnel flitst het door Jo's hoofd: het geld van René is bijna op. Nieuw geld is heel welkomJo kijkt zijn metgezel van terzijde aan. Nee, hij ziet er niet verdacht uit, niet als een inbreker. Maar misschien is hij een smokkelaar „Waarmee zou ik dan geld kunnen verdienen?" vraagt hij voor zichtig. „Kun je verschillende talen spreken?" vraagt de ander terug. „Talen? O, ja. Frans, Engels, een klein beetje Itliaans, een heel klein beetje Grieks". „Dat verhaaltje van die tante, waar je gelogeerd bent; daar geloof ik niets van", zegt de jonge man zonder omwegen. „Ja, dat was ook niet zo",'geeft Jo, overbluft, toe. Maar zijn hart bonst terwijl hij al vast besloten heeft, dat geld te zullen verdienen, als het maar enigszins mogelijk is. „Je zou gasten moeten aanbrengen dat is geen moeilijk werk! begint de man het gesprek weer. „Je zou zo'n beetje in de buurt van de grote hotels moeten rondlopen en gasten zoeken voor onze maatschappij." „Waar?" „In Alexandrië-City „Wanneer?" ,,'s Avonds nadat de theaters uit zijn, tot drie uur ongeveer." Jo denkt na. 's Nachts dus? Och, dat zou wel gaan! Dan zou hij overdag voor René kunnen blijven zorgen „En voor hoeveel?" Een ogenblik aarzelt de jonge man. „Wij hebben een klein intiem nachtcafé; speeltafel, Arabische waarzegger, nou en zo meer. Maar het ligt een beetje uit de richting: daarom heb ben wij iemand nodig, die de mensen er heen brengt." „Zou ik het eens kunnen zien, voor ikEn wat zou ik er dan voor krijgen?" Weer aarzelt de man. „Twee procent van wat iedere gast bi] ons verteer 1", zegt hij dan. En na een korte poos: „Wil je nu meteen mee gaan?" Jo denkt nu zo hevig na, dat hij er bij moet blijven stilstaan. Hij weet, dat het niet zonder risico is, als hij meegaat, hij heeft genoeg verhalen over de donkere achterbuurten van de Egyp tische steden gehoord om dat te weten. Maar aan de andere kant denkt hij: „Wie niet waagt, wie niet wint, en wie geld wil verdienen, mag niet kieskeurig zijn, tenminste niet in die positie, waarin hij en René zijn. Ook de ander is blijven staan. Onverholen kijken ze elkaar in de ogen alsof ze elkaar wilden toetsen. ,Je bent zeker bang?" vraagt de jongeman en een minachtend glimlachje speelt om zijn samengeknepen lippen. Dat geeft de doorslag. Nee, Jo is niet bang. Maar... maar... „Ik heb een zieke broer thuis. Ik weet niet of ik die zo maar kan laten liggen. „Laten we dan eerst naar je broer gaan, en kom je met mij mee, dan zal ik je aan de chef voorstellen." „De chef? Wie is die chef?" „Een Armeniër. Een fijne kerel. Dat zul je wel zien." Ze staan nog altijd in de straat en kijken elkaar nog steeds aan. Een ezel, beladen met twee zware zakken, loopt Jo haast ondersteboven. Maar hij merkt het nauwelijks. „Geeft u mij liever uw adres" zegt hij ten slotte voorzichtig. „Vanavond om acht uur zal ik naar u toekomen." De ander trekt een heel klein kaartje uit zijn borstzak, en wil dit aan Jo overhandigen. Maar op het laatste ogenblik trekt hij zijn hand weer terug en zegt kortaf: „Je kunt het alleen toch niet vinden, als je hier vreemd bent. Ik zal je aan het station, van de trein uit Ramleh afhalen. Afgesproken? Vanavond om tien uur precies zal ik er zijn". „Afgesproken," knikt Jo een beetje ademloos. „Om tien uur precies aan het station." Zij geven elkaar een hand en gaan huns weegsen Jo neemt eindelijk de tram. GERO ZILVIUM en ZILMETA Uitgebreide sortering Elastische kousen Knie- en enkelstukken Vraagt eens advies Kerkstraat 4 - Bergen - Telefoon 2383 en alle kleuren Ralston SS volop verkrijgbaar. In Vs busjes vanai 55 ct. Alleen bij de VERFWINKEL Dorpsstraat 27, Bergen Burg. Lovinklaan 9, Bergen, (Tel. 2640) ANTOMOS& TA. 7 0 CAGEM Old Eng. Sheepdogs Ned. Schapendoezen logeergelegenheid voor honden Natteweg 66 Bergen STATIONSSTRAAT 17 - BERGEN

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1957 | | pagina 8