toch nog Liefde Nieuws van overal ABONNEMENT OP GRONDONDERZOEK. door HANOL SPOOR Kwasie bestraffend lichtte ze haar vinger op. ,,U moet gaan slapen; al bent u nu aan de beterende hand, dan mag u toch niet zo lang wakker liggen. Hoe meer u meewerkt, hoe vlugger u beter bent". ,,Weet ik" zei het vrouwtje laconiek, „maar ik mag volgende week weer naar huis en geen wagen met zeven paarden kan mij hier houden". „Zo" lachte Paulien, en zacht fluisterend om de andere pa tiënten niet wakker te maken vroeg ze: .Heeft u het hier zo slecht?" „Je weet wel beter Paultje, maar ieder verlangt toch naar huis". „Sst" deed Paulien bij dat „Paultje,"; het was het naampje waarmee vroeger iedereen in het dorp haar aansprak. Paulien hoorde het graag. Het deed haar denken aan haar zorgeloze kinderjaren, welke deze vrouw weer deden herleven. Maar de hoofdzuster kon dit niet goedvinden. In haar werk was Paulien, zuster Paulien voor iedereen, en geen Paultje. De patiënte knipoogde ondeugend. „Morgen zeg ik weer net jes: zuster Paulien; nu hoort toch niemand ons". Paulien schudde het kussen wat op en streek het laken glad. „Blijf nu eens stil liggen, woelwater' zei ze bestaffend. „Wie krijgt er opmerkingen als de patiënten er niet netjes bij liggen?" De patiënte dook behagelijk in haar kussen. „Je bent een schat, hoor Paultje; ik hoop tenminste maar dat je niet met die halve Fransoos gaat trouwen". Paulien begreep onmiddellijk wie bedoeld werd met die „halve Fransoos". Het dorp had haar oom Bernard die naam gegeven, toen hij uit het buitenland terugkwam. Zijn kleding en zijn hoog hartige manier van doen hadden er niet weinig toe bijgedragen om hem in de dorpsgemeenschap een apart plaatsje te geven. Ze trok toch een verwonderd gezicht, en zei lachend: „Ik ken geen Fransoos, en zeker geen halve; laat staan dat ik daar mee zou trouwen". „Hou je niet van de domme. Je weet best wie ik bedoel: na tuurlijk die oom van je. Nou ja, oom, het is eigenlijk geen oom van je, maar je pleegoom als ik het zo noemen mag". „Nu, en wie vertelt er nu dat ik met oom Bernard ga trou wen?" „O, wij op het dorp zijn er maar wat bang voor. We hebben onze ogen ook niet in onze zak zitten. Hij kijkt je net aan, of hij van plan is je op te eten". „Toe maar, nu is die halve Fransoos nog een kannibaal ook, en dat vertelt men allemaal zo maar van mijn familie. Zo, ga nu maar lekker slapen". „Nee, wacht nog even; ik moet u beslist iets vertellen. Van daag is het „wandelend streekblaadje" geweest en dat had groot nieuws". „Wie is nu in vredesnaam het wandelend streekblaadje?" „Ach, dat weet u toch? Dat is tante Daatje. Ze weet altijd alle nieuwtjes van het dorp; meestal nog eerder dan de krant en daarom heeft ze ook die naam. Ze is er nog trots op ook". „Zo, en had die tante Daatje groot nieuws?" Paulien lachte wat; ze nam dit hele gesprek niet zo ernstig, en bleef, omdat anders haar patiënte toch niet tot rust kwam. „Ja, moet u horen. Tante Daatje liep op de weg daar bij het huis van je moeder, en daar kwam die oom van je aanfietsen, met een gezicht als een onweerswolk en een vaart, alsof hij de laatste tram nog moest halen. Nou tante Daatje zei netjes goe dendag, zoals het bij ons op het dorp hoort, maar denk je dat hij wat terug zei? Tante Daatje hogelijk beledigd natuurlijk. Toen zag ze dat hij een brief uit zijn zak verloor. Hij pakte zijn zak doek om het zweet van zijn gezicht te vegen; dat zag tante Daat je allemaal, en toen ging die brief aan het wandelen. Nou tante Daatje eerst beduusd, en toen had ze nog een kreet gegeven, maar hij maar doorkarren. Zij natuurlijk die brief opgeraapt en bar nieuwsgierig bekeken. En wat denk je? „Ja, luister nu eens, ik moet u hier toch heus het zwijgen op leggen hoor. We mogen toch zomaar niet spionneren?" „Stil nu maar even. Je begrijpt toch zeker wel dat straks het hele dorp er ook alles van weet maar het gaat jou het meeste aan, tenminste dat denk ik wel". „Ik moet nu toch heus aan mijn werk". „Als je nu weg gaat, zuster Paulien, dan heb ik vannacht koorts en dat is dan uw schuld". Werkelijk vertoonden zich blosjes op de wangen en Paulien verweet zichzelf dat ze de patiënte gelegenheid had gegeven om dieper op een dergelijk gesprek in te gaan. Ze keek de zaal rond en zag dat alle patiënten nog rustig waren. „Ik zal het heel vlug vertellen", zei nu de patiënte weer. „Toen tante Daatje een kreet had gegeven als een schorre kip, en dat niet hielp, raapte ze dus de brief op, en zag dat deze helemaal naar Frankrijk moest". „Nu ja, dat zegt toch niets. Oom Bernard kan zich daar ge makkelijk vrienden hebben gemaakt". „Juist, net wat u zegt vrienden; maar tante Daatje zei dat ze haar laatste geld durft te verwedden dat die brief aan een vrouw in Frankrijk gericht was die hem heel nabij staat. Nee Paultje, het is geen zuivere koffie met die oom van je; let op mijn woor den. Nou, en je oom schrok ontzettend, toen hij terugkwam en zoekend naar de brief, hem in handen zag van tante Daatje. Dus Paultje, wees gewaarschuwd". „Ik zal er om denken hoor", beloofde Paulien om nu toch de patiënte maar vlug rustig te krijgen. Ze dekte de patiënte nog eens lekker toe en vervolgde haar ronde. Het zou geen moeilijke nacht worden. Deze keer geen ernstige operaties. Bij haar tafeltje gekomen zette ze het lampje zodanig dat zij alleen de lichtstraal op haar werk kreeg. Ze breidde een licht lila sjaal voor haar moeder. Moeder was al zo lang in donkere kleren gekleed gegaan. Paulien nam zich voor om haar moeder hiermee eens extra te verrassen. Ondanks alle moeilijkheden mocht de goede verstandhouding tussen hen nooit minder wor den. Was Martha niet een ideale pleegmoeder geweest die zich nooit liet voorstaan op de verplichting die zij vrijwillig op zich had genomen om Paulien een tehuis te bezorgen. Paulien waar deerde dat heel erg. Het was goed een tehuis te hebben waar je altijd welkom was. Onwillekeurig gingen haar gedachten toch naar die brief van oom Bernard. Ze had nog nooit iets bemerkt van correspondentie met Frankrijk. Vreemd, hij sprak ook nooit over die tijd, die hij daar had doorgebracht. Zou hij zich misschien mettertijd weer in Frankrijk willen vestigen? Paulien nam zich in ieder geval voor om zich over het nieuws van tante Daatje niet haar hoofd te breken. De mensen fanta seren zo graag en maken van een mug een olifant. Tegen de morgen was er geen tijd meer om na te denken. Om vier uur brak de wastijd aan voor de patiënten. Sommigen waren al blij dat er afwisseling kwam in de lange nacht. Andere patiën ten geeuwden met een ochtendziek humeur. Vier uur is toch geen tijd om je te wassen. Paulien bracht bedrijvig de schalen rond. Ze hielp de patiënten die nog niet zo goed toilet konden maken. Met hetzelfde drafje werden de gebruikte schalen weer opgehaald, toen er een ldein, kittig zustertje op de zaal verscheen. „Ik kom je aflossen" hoe ver ben je al?" Paulien keek verwonderd. „Je hoeft hier niet in te springen: ik red het wel. Er is hier niets aan de hand". „Toch wel, je moet bij de hoofdzuster komen". Vreemde tijd, dacht Paulien. Zou ze iets verkeerd gedaan heb ben. Ze keek de zaal rond. Misschien was dat lange gesprek met de patiënte opgevallen, maar och, ze had er haar werk toch niet minder om gedaan. Vlug draafde ze nu over de gang. Ook een hoofdzuster heeft het druk en kun je niet laten wachten. Met snelle ademhaling stond ze in het kamertje van de hoofdzuster. Deze wees een stoel aan. „Zuster Paulien, je moeder is gisteren in het zieken huis opgenomen". Paulien stoof overeind; „maar waarom hebben „Kalm maar suste de zuster. „We wilden je waarschuwen, maar je moeder wilde eerst de resultaten van het onderzoek afwachten". „Wat scheelt haar", hijgde Paulien. „Niersteen. Ze wordt vandaag geopereerd en daarom von den we het nu toch beter om je voor die tijd te waarschuwen, dan kun je haar bezoeken en misschien nog even wat moed in spreken". Even vond Paulien die opmerking vreemd. Stel je voor, haar flinke moeder zou woorden ter versterking nodig hebben. Doch dan dacht ze aan al die patiënten en gevallen die ze al had mee gemaakt, en haar hart werd diep verontrust bij de gedachte dat haar moeder nu haar troost van node zou hebben. „Je kunt nu naar haar toegaan" zei de hoofdzuster; „daar na begin je onmiddellijk aan je rusttijd. Wanneer je geslapen hebt zal de operatie achter de rug zijn, en zo mogelijk kun je je dan van haar toestand overtuigen. Je moeder ligt in zaal 84". Paulien had verder geen aanmoediging nodig. Ze snelde door de gangen. HOOFDSTUK XVII Een keerpunt In zaal 84 kreeg ze een hartelijk knikje van de dienstdoende zuster, die meteen met haar ogen een wenk gaf waar ze haar moeder kon vinden. Moeder heeft natuurlijk al over mij gesproken, dacht Paulien. Ze trad op het bed van haar moeder toe en schrok van de grote verandering, die zich nu al aan haar moeder voltrokken had. De anders blozende wangen zagen akelig bleek. Trekken van vermoeidheid en pijn maakten haar gezicht veel ouder. Een glimlach verhelderde haar gelaat, toen ze Paulien ontwaarde. Ze stak haar hand uit en Paulien greep deze ontroerd met bei de handen. „Lieve moeder, waarom hebt U mij toch gisteren niet laten roepen. Te denken dat we hier onder hetzelfde dak vertoef den en ik dit niet wist". „Eerst wilde ik afwachten wat het onderzoek aan het licht bracht en daarna. Martha zuchtte met trillende ademhaling, „daarna was het te erg Paulien, ik verlangde nergens meer naar dan naar rust". Paulien streelde haar hand. „Was het zo erg moeder?" „O kind niet te beschrijven", en dan weer even met haar oude veerkracht en zelfrespect, „ik zal nooit meer zonder de gedach te aan dit verschrikkelijke, een kip kunnen slachten; het zal me iedere keer aan dit onderzoek herinneren. Ik dacht steeds dat dokter Wicker hetzelfde met mij probeerde". „Vanmorgen is hij al wezen zeggen dat ik vandaag geope reerd zal worden, de foto's hebben uitgewezen dat de steen klem zit". „Ik denk dat de steen eerst was losgeraakt en iets heeft be schadigd", zei Paulien peinzend", een nieronderzoek hoeft heus niet zo pijnlijk te zijn. Dit is misschien een minder qunstig geval". „Het zal wel zo zijn. Hoe dan ook, ik zal blij zijn als de opera tie begint, de pijn is ondragelijk". Paulien zag hoe haar moeder met de grootste wilskracht pro beerde de pijn de baas te blijven, maar haar grauwbleke gezicht sprak boekdelen. „Paulien we moeten rekening houden met het feit, dat de operatie verkeerd kan aflopen. Het is blijkbaar de voorzienig heid geweest, die mij laatst met jou over dat testament deed spreken". „Nee moeder, toe niet doen", smeekte Paulien, ,,U bent zo gezond en zo sterk en dokter Wickers is zo knap, hij zal U er heus door halen". „Stil kind luister een ogenblikje", Martha haalde diep adem, „kun je mij niet beloven dat je mijn laatste wens eerbiedige zal. Mijn hart zal zo gerust zijn, als ik weet dat jij en Bernard samen het bedijf zullen beheren. Je zult zien dat Bernard ook nog flink kan zijn, vooral als hij eigenaar van het bedrijf zal worden". Moeder o toe vraag dit niet", fluisterde Paulien ontdaan. Ik behoor aan Andries. „Paulien, ik wilde eerst geduld hebben, ik dacht de jaren zul len je wijzer maken. Een huwelijk met Andries kan niet door gaan. Je kunt daarom toch niet je toekomst vergooien. Wanneer je rekening met mijn wensen houdt, dan weet ik jullie beiden geborgen, Bernard en jou. Andries moet de gevolgen van zijn drift alleen dragen, daaraan hoef jij je niet op te offeren". Paulien maakte een onwillekeurige beweging. „Ja, stil maar," hernam Martha, „ik weet wel wat je zeggen wilt, dat wij, Bernard en ik ook schuld hebben. Doch ik ben daarvan niet zo overtuigd. Wat zou er gebeurd zijn, als An dries en ik getrouwd waren en jullie daarna van elkaar zouden zijn gaan houden". Paulien moest het antwoord schuldig blijven. Ze wist dat Andries de eerste keer dat ze met hem kennismaakte, al een wonderlijke indruk op haar had gemaakt. Ze wist ook dat het met Andries juist zo gegaan was, maar dat hij zich niet zo duide lijk van dit feit bewust was geweest als zij. Even zeker wist ze echter ook dat zij en Andries elk gevoel voor elkaar met alle macht onderdrukt zouden hebben. Zo nodig zouden ze elkaar hebben ontlopen. Nooit zou ze aan het huwelijksgeluk van Martha hebben getornd. Nu stonden de zaken zo anders. De zelfde sterke wil, die ze dan getoond zou hebben, gebruikte ze om Andries trouw te blijven. Haar moeder zei niets meer. Het was of ze in vol vertrouwen het antwoord van Paulien afwachtte. Ze hield de ogen geslo ten maar bleef Pauliens hand omklemmen. Paulien voelde hoe pijnlijke rillingen door haar lichaam trokken. Ze leefde zo met haar moeder mee, dat het was of die pijn op haar overging. Of was het de tweestrijd waardoor ze verscheurd werd? Hier lag nu haar pleegmoeder die ze zo lief had, alsof het haar eigen moeder was. Hoe graag zou ze haar die rust geven, die zo heilzaam is voor het ondergaan van een operatie. Paulien wist dat het een heel zware operatie zou worden. Wel kwamen bijna alle pa tiënten er door heen, maar hoe weinig was er voor nodig of een complicatie kon er een heel andere wending aan geven. Maar moest ze Andries ontrouw worden? Andries had haar ook nodig. Wanneer er niemand meer naar hem omkeek, zou hij wel eens tot de zelfkant van het leven kunnen afzakken. Ach ja, hij had een sterk karakter, dat bewees wel zijn vasthoudend heid aan zijn eed. Doch zijn leven zou een marteling zijn. Zij kon daarin af en toe een klein lichtstraaltje brengen. Wel pro testeerde hij iedere keer tegen haar komst. Hij wilde haar niet laten delen in zijn ongeluk. Maar even goed kon hij het oplich ten van zijn ogen niet verbergen telkens als hij haar zag. Wat zou zijn vertrouwen in de mensheid niet tot een minimum te rugzinken, als hij zou horen dat ook zij Paulien hem in zijn droevige lot alleen liet en zelfs nog met zijn grootste vijand zou gaan trouwen. Paulien keek bedroefd op haar moeder neer. Deze opende wijd haar ogen en keek haar vragend aan. Paulien voelde aan drang om in tranen uit te barsten. Met uiterste wilskracht be heerste zij zich. Ze kon geen woord over haar lippen krijgen en haar keel voelde dik van opgekropte tranen. Langzaam schudde zij haar hoofd. Ze kon de liefste wens van haar moeder niet in vervulling doen gaan. Martha kneep haar lippen tot een dunne streep. Haar ogen keken Paulien aan of ze zich voorgoed van haar afstootte. Het maakte Paulien wanhopig. „Probeer je op deze manier van mij af te komen?", vroeg ze door de pijn tot meer norsheid gedwongen dan rechtvaardig was. „Moedertje toch, veroordeel me niet om mijn liefde voor An dries. Probeer mijn toestand in te denken. Iemand vertelde mij dat oom Bernard correspondentie voerde met een dame in het buitenland... en het zou toch kunnen zijn „Dan zou hij het mij verteld hebben...", zei Martha kortaf. Paulien dacht aan de geldkwestie, die Andries meende ont dekt te hebben. Wie zou hierover ooit zekerheid kunnen krij gen. Natuurlijk zou ze thuisgekomen proberen achter de waar heid te komen. Wanneer de verduisteringen werkelijk plaats vonden, dan was Bernard ook in staat om meer voor zijn zuster verborgen te houden. „Paulien, alles komt aan Bernard, wanneer jij een huwelijk met hem weigert", meende Martha nog te moeten waarschuwen. „Ach moeder", zei Paulien bedroefd, „ik heb me nog nooit verheugd over bezittingen, die mij eens zouden kunnen toebe horen. Ik zag de toekomst altijd met U erbij. Later als U oud werd zou ik voor U willen zorgen. Mijn enige hoop is dat we dit mogen meemaken, dan zal ik U, ondanks alles, bewijzen hoe veel ik van U houd". Lange tijd was het stil tussen de twee vrouwen. Toen kwam er een zuster, die Martha een injectie toediende. Paulien wist dat haar moeder nu vlug gehaald zou worden. Toch bleef ze nog dralen. Hoe onbevredigend was dit gesprek verlopen. De brancard werd op de zaal gereden en naast het bed van Martha gescoven. Twee zusters tilden haar op. Paulien kuste haar moe der innig op de wang. „Succes lief moedertje fluisterde zij, „ik kom na afloop weer gauw bij U kijken". Paulien wist wel dat het bijkomen uit de narcose na de ope ratie lang zou duren, maar ze wilde haar moeder niet onge rust maken. Martha gaf geen antwoord. Met een lusteloos gebaar lichtte ze haar hand op tot groet en werd daarna weggereden. Paulien stond haar even verstijfd na te kijken. Het geroezemoes op de zaal bracht haar tot de werkelijkheid. Automatisch beantwoord de ze de knikjes van de altijd vlug werkende zusters en de be langstellend toekijkende patiënten en vluchtte daarna naar haar kamertje waar de lang opgehouden tranen de vrije loop werden gegeven. HOOFDSTUK XVIII. Andries in de branding. Hoewel Andries na de zitting van het kantongerecht de vol gende dag weer gewoon aan het werk bij baas Schram was ge gaan, had hij innerlijk geen rust. In zich zelf ging hij wel tien maal achtereen het verloop van de zitting na. Had hij ergens een fout gemaakt, welke de afloop voor hem had verzwaard? Nu na zo n korte periode waarin hij weigerde zijn handteke ning te zetten, wachtte hem al de gevangenis. Waar zou dat op de duur op uitlopen? Wat de mensen van hem dachten liet hem koud. Het liefst bemoeide hij zich met niemand. Al vóór deze geschiedenis was hij altijd wat eenzelvig geweest. Zijn moe de had erg geleden onder het gedrag van zijn vader en zich daar over altijd diep geschaamd. Deze houding had ze onwillekeu rig ook op Andries overgebracht. Daarom ging hij meest stil zijn gang en deed niet aan het gewone dorpsleven mee. Ook de meisjes konden zijn belangstelling niet opwekken. Met een bitter glimlachje dacht hij nu over zichzelf als over de mislukte huwelijkscandidaat. Welja eerst nooit naar vrouwen omkijken en dan ineens een vrouw ten huwelijk vragen en van een ander gaan houden. Dat kon alleen hem overkomen. Moest hij tenslotte niet blij zijn dat alles zo gelopen was. Maar nee, als hij bijtijds van zijn liefde voor Paulien geweten had, dan zou hij Martha zijn woord heb ben teruggevraagd. Waarschijnlijk zou zelfs zijn liefde zo groot zijn geweest dat hij onbaatzuchtig toch Martha met haar be drijf geholpen zou hebben. Maar wat baatte al dat nakaarten. Hij zat nu met de brokken van zijn liefde en zonder enige toe komst. De wet zou hem blijven achtervolgen en de ontmoe tingen met Paulien zou het verdriet bij haar en hem steeds groter maken, waarbij nog de kans kwam haar voorgoed te verliezen. Niets zou hij mogen doen om dit te verhinderen, integendeel hij zou haar nog moeten aanmoedigen om de toekomst met een ander tegemoet te zien. Alles bijeen zag het er voor hem maar somber uit. Iedere dag was er één van de veertien dagen uitstel, die de rechter hem gegeven had. Daarna kon hij er steeds op rekenen dat ze hem voor die hechtenis kwamen halen. Hoe zou het le ven zijn, zo tussen vier kale muren. Niet dat hij in het leven zo verwend was, maar zijn vrijheid had hij toch behouden. Andries richtte zich op van het werk en keek over de wijde landerijen. Veertien dagen zou hij de wind niet door zijn haren voelen strij ken, noch de natte aarde en het gras ruiken. Na veertien dagen zou er op de tuin weer heel wat gegroeid zijn en bewerkt. Baas Schram zou hem ontvangen alsof er niets gebeurd was, dat wist hij wel. Het was een baas naar zijn hart, die de overlast van dergelijke vreemde zaken zonder commen taar verdroeg. Zijn vrouw trachte wel eens er achter te komen, waarom hij toch zo halsstarrig weigerde om zijn handtekening te zetten. Och, die dingen waren nog gemakkelijk te dragen. Het ver driet in Pauliens ogen gaf hem grotere zorgen. Wat was hij, dat zij hem zo al haar liefde bood. Als hij aan Paulien dacht, schoot zijn gemoed vol tegenstrijdige gevoelens. Het wonderlijke ge luksgevoel kwam vergezeld van een zekere angst om iets wat hij niet onder woorden kon brengen. Hun liefde was groot en hecht en als ze bij elkaar waren, vergaten ze alles wat hun be zwaarde. En juist in dat „alles" schuilde het gevaar. Een groot gevaar. Ze zouden meer en meer bij elkaar komen en ze zouden het op de duur gaan voelen als een recht om bij elkaar te zijn. Aan hun gezichtseinder zou het hopeloze van hun situatie staan. Hun liefde zou daardoor niet verflauwen, integendeel. Zij zouden bij elkaar de troost zoeken, die het leven hun ontzegde. Steeds in niger zouden zij zich voelen. Eens zou hun liefde eisen stel len. Paulien was te mooi en te goed om door de mensen nage wezen te worden. De mensen vragen niet naar het hoe en waar om, maar houden zich aan de naakte feiten. Niemand zou hun gedrag verontschuldigen of goedpraten. Nu ging het er al op lij ken dat hij een paria zou worden, het was beter te zorgen dat Paulien zijn lot niet deelde. Hoe moest hij dit voorkomen. Het enige wat zijn afgetobt brein kon ontdekken, was een vlucht. Als hij zorgde te verdwij nen kon Paulien hem niet meer bezoeken. Het zou hem on noemelijk pijn doen, doch alles beter dan later gewetenswroeging tegenover haar te moeten koesteren. Maar hoe kon je je zelf in het niet doen oplossen. Lang liep Andries hierover na te denken en dacht eindelijk wel een oplossing gevonden te hebben. Hij zou naar de havens in de grote stad gaan. Als havenarbeider zou hij dan aan de ene boot en dan aan de andere meehelpen. Zomaar waar men toe vallig erg om hulp verlegen was. Iedere dag dadelijk laten uitbe talen, dan was hij van die andere narigheid ook af en bestond er weinig kans dat hij ontdekt zou worden. Nu hij eenmaal zover met zijn gedachten gekomen was, nam hij zich voor het plan maar zo snel mogelijk uit te voeren, dan kon hij ook door de rechterlijke macht niet ontdekt worden en liep hij misschien zijn hechtenis mis. Het leek zo eenvoudig, maar Andries zat die avond lang met het hoofd in de handen, aleer hij aan de uitwerking van zijn vlucht begon. Er waren meer banden te verbreken, dan hij in eerste opzet vermoed had. Zijn huisje moest zodanig verzorgd worden dat het lange tijd alleen zou kunnen staan. Aan baas Schram moest een brief worden geschreven, waarin Andries zijn excuus aanbood voor zijn onverwacht vertrek en toen kwam het moeilijke moment om ook een brief aan Paulien te schrijven. Mijn allerliefste Paulien, schreef hij. Daarna zat hij een tijd lang over de aanhef gebogen. Hij moest 't maar zo kort mogelijk maken, doch tegelijk moest ze overtuigd zijn van zijn liefde. Hij zou de gedachte niet kunnen verdragen, als zei zou denken dat het voor hem een kortstondig spelletje was geweest. Na einde loos gepeins volgden de zinnen elkaar op. Ik verdwijn uit je leven. Het lijkt mij het beste voor ons bei den. Je hebt me heel gelukkig gemaakt en ik zal je nooit verge ten. Probeer je een toekomst te scheppen zonder mij. Ik zal me minder bezwaard voelen als je ook zonder mij het geluk nog kan vinden. Je altijd liefhebbende (Wordt vervolgd) GRONDONDERZOEK. Vroeger gebeurde de bemesting van het grasland en bouwland volgens overlevering. De boeren hadden trouwens weinig keus, want alleen de mest van de huis dieren als koeien, varkens, paar den en schapen was beschikbaar. Met het beschikbaar komen van de kunstmest aan het begin van deze jaartelling kwam hierin grote verandering. Hierbij konden dus onbeperkte hoeveelheden op het land gebracht worden; ook teveel. De gevolgen bleven dan ook niet uit. Toen is het grondonderzoek in opkomst gekomen. Aanvankelijk werd dit onder zoek verricht door het Rijksland bouwproefstation te Groningen dat ook een groot aantal proef velden aanlegde in alle delen van het land. Het aantal grondmon sters uit de praktijk werd in een klein aantal jaren zo groot, dat een speciaal laboratorium voor grondonderzoek werd opgericht in 1927. Dit is het Bedrijf laborato rium voor Grond- en Gewas on derzoek dat in de loop der jaren laboratoria inrichtte in Ooster beek, Groningen, Geldrop en Goes. Behalve grondonderzoek wordt nu ook gewas-, aaltjes-, mest-, bloed-, urine-, en wateron- derzoek verricht. Het is een Stich ting die onder supervisie van de gezamenlijke landbouworganisa ties staat en samenwerkt met de Overheid. WAT ZIJN AALTJES? Aaltjes zijn kleine wormvor mige diertjes van ongever één mi- limeter lengte die in zeer grote ge tale in de bouwvoor voorkomen. Per hectare komen ongeveer 50 kg aaltjes voor. Achter elkaar ge legd zouden ze een draad vor men met een lengte waarmee de aardbol omspannen zou kunnen worden, dus ongeveer 40.000 km. Het merendeel van deze aaltjes is niet schadelijk; ze leven van do de organische stof. Een kleiner deel leeft van plantensappen die uit wortels, stengels en bladeren gezogen worden. Juist deze schadelijke aaltjes kunnen de zogenaamde moeheids- verschijnselen bij de gewassen veroorzaken. De bestrijding kan geschieden door ontsmetting, stomen en vruchtwisseling. Of een ontsmet ting zal moeten plaatsvinden hangt af van de resultaten van het onderzoek. Dit wordt verricht door het Bedrijfslaboratorium voor Grond- en Gewasonderzoek te Oosterbeek. NUTTIGE VERDELGERS. Voor de land- en tuinbouw doet de egel bijzonder veel nuttig werk. Hij verslindt massa's scha delijk gedierte als veldmuizen en insekten. Een proef heeft uitge wezen dat een egel ontzettend veel voedsel kan wegwerken. Zo werd een diertje van 689 gram gedurende tien dagen uitsluitend met meelwormen gevoed. Het dier had in die tijd niet minder dan 1800 gram van deze wormen ver schalkt en zijn lichaamsgewicht was met 466 gram toegenomen. Behalve met insekten voedt de egel zich met meikevers en hun larven, mestkevers, gras- en aard- rupsen, hagedissen, hazelwormen, slangen en adders, allemaal klein goed dat wij liever kwijt dan rijk zijn, aldus „de Trogge". REVALUATIE EN MILJOENEN. Het landbouwschap schat het nadelige effect van de revaluatie van de gulden voor de Neder landse landbouw zeer ruw en zeer voorlopig op een bedrag van 100 tot 125 miljoen gulden. Men noemt daarbij als basis de 3300 miljoen gulden die bij de export naar andere landen dan West- Duitsland door de land- en tuin bouw verdiend wordt. Stelt men het nadelig effect tot die landen op 3%, dan betekent dit reeds een bedrag van 99 miljoen gulden. Schat men het nadeel op de West-Duitse markt op 1 (van 1400 miljoen gulden), dan komt daar nog 14 miljoen gulden bij, aldus „Het Venster". De Nederlandse boeren en tuin ders hebben reeds in grote getale gebruik gemaakt van de mogelijk heid om een abonnement op grondonderzoek af te sluiten bij het Bedrijfslaboratorium voor onderzoek waarbij 15% korting op de onderzoekkosten worden gegeven, ook op aanvullend on derzoek voor sporenelementen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1961 | | pagina 6