toch nog Liefde
Nieuws van overal
ABONNEMENT OP
GRONDONDERZOEK.
door HANOL SPOOR
Kwasie bestraffend lichtte ze haar vinger op. ,,U moet gaan
slapen; al bent u nu aan de beterende hand, dan mag u toch niet
zo lang wakker liggen. Hoe meer u meewerkt, hoe vlugger u
beter bent".
,,Weet ik" zei het vrouwtje laconiek, „maar ik mag volgende
week weer naar huis en geen wagen met zeven paarden kan
mij hier houden".
„Zo" lachte Paulien, en zacht fluisterend om de andere pa
tiënten niet wakker te maken vroeg ze: .Heeft u het hier zo
slecht?"
„Je weet wel beter Paultje, maar ieder verlangt toch naar
huis".
„Sst" deed Paulien bij dat „Paultje,"; het was het naampje
waarmee vroeger iedereen in het dorp haar aansprak. Paulien
hoorde het graag. Het deed haar denken aan haar zorgeloze
kinderjaren, welke deze vrouw weer deden herleven. Maar de
hoofdzuster kon dit niet goedvinden. In haar werk was Paulien,
zuster Paulien voor iedereen, en geen Paultje.
De patiënte knipoogde ondeugend. „Morgen zeg ik weer net
jes: zuster Paulien; nu hoort toch niemand ons".
Paulien schudde het kussen wat op en streek het laken glad.
„Blijf nu eens stil liggen, woelwater' zei ze bestaffend. „Wie
krijgt er opmerkingen als de patiënten er niet netjes bij liggen?"
De patiënte dook behagelijk in haar kussen. „Je bent een
schat, hoor Paultje; ik hoop tenminste maar dat je niet met die
halve Fransoos gaat trouwen".
Paulien begreep onmiddellijk wie bedoeld werd met die „halve
Fransoos". Het dorp had haar oom Bernard die naam gegeven,
toen hij uit het buitenland terugkwam. Zijn kleding en zijn hoog
hartige manier van doen hadden er niet weinig toe bijgedragen
om hem in de dorpsgemeenschap een apart plaatsje te geven.
Ze trok toch een verwonderd gezicht, en zei lachend: „Ik
ken geen Fransoos, en zeker geen halve; laat staan dat ik daar
mee zou trouwen".
„Hou je niet van de domme. Je weet best wie ik bedoel: na
tuurlijk die oom van je. Nou ja, oom, het is eigenlijk geen oom
van je, maar je pleegoom als ik het zo noemen mag".
„Nu, en wie vertelt er nu dat ik met oom Bernard ga trou
wen?"
„O, wij op het dorp zijn er maar wat bang voor. We hebben
onze ogen ook niet in onze zak zitten. Hij kijkt je net aan, of
hij van plan is je op te eten".
„Toe maar, nu is die halve Fransoos nog een kannibaal ook,
en dat vertelt men allemaal zo maar van mijn familie. Zo, ga
nu maar lekker slapen".
„Nee, wacht nog even; ik moet u beslist iets vertellen. Van
daag is het „wandelend streekblaadje" geweest en dat had groot
nieuws".
„Wie is nu in vredesnaam het wandelend streekblaadje?"
„Ach, dat weet u toch? Dat is tante Daatje. Ze weet altijd
alle nieuwtjes van het dorp; meestal nog eerder dan de krant
en daarom heeft ze ook die naam. Ze is er nog trots op ook".
„Zo, en had die tante Daatje groot nieuws?" Paulien lachte
wat; ze nam dit hele gesprek niet zo ernstig, en bleef, omdat
anders haar patiënte toch niet tot rust kwam.
„Ja, moet u horen. Tante Daatje liep op de weg daar bij het
huis van je moeder, en daar kwam die oom van je aanfietsen,
met een gezicht als een onweerswolk en een vaart, alsof hij de
laatste tram nog moest halen. Nou tante Daatje zei netjes goe
dendag, zoals het bij ons op het dorp hoort, maar denk je dat
hij wat terug zei? Tante Daatje hogelijk beledigd natuurlijk. Toen
zag ze dat hij een brief uit zijn zak verloor. Hij pakte zijn zak
doek om het zweet van zijn gezicht te vegen; dat zag tante Daat
je allemaal, en toen ging die brief aan het wandelen. Nou tante
Daatje eerst beduusd, en toen had ze nog een kreet gegeven,
maar hij maar doorkarren. Zij natuurlijk die brief opgeraapt en
bar nieuwsgierig bekeken. En wat denk je?
„Ja, luister nu eens, ik moet u hier toch heus het zwijgen op
leggen hoor. We mogen toch zomaar niet spionneren?"
„Stil nu maar even. Je begrijpt toch zeker wel dat straks het
hele dorp er ook alles van weet maar het gaat jou het meeste
aan, tenminste dat denk ik wel".
„Ik moet nu toch heus aan mijn werk".
„Als je nu weg gaat, zuster Paulien, dan heb ik vannacht
koorts en dat is dan uw schuld".
Werkelijk vertoonden zich blosjes op de wangen en Paulien
verweet zichzelf dat ze de patiënte gelegenheid had gegeven
om dieper op een dergelijk gesprek in te gaan. Ze keek de zaal
rond en zag dat alle patiënten nog rustig waren.
„Ik zal het heel vlug vertellen", zei nu de patiënte weer.
„Toen tante Daatje een kreet had gegeven als een schorre kip,
en dat niet hielp, raapte ze dus de brief op, en zag dat deze
helemaal naar Frankrijk moest".
„Nu ja, dat zegt toch niets. Oom Bernard kan zich daar ge
makkelijk vrienden hebben gemaakt".
„Juist, net wat u zegt vrienden; maar tante Daatje zei dat ze
haar laatste geld durft te verwedden dat die brief aan een vrouw
in Frankrijk gericht was die hem heel nabij staat. Nee Paultje,
het is geen zuivere koffie met die oom van je; let op mijn woor
den. Nou, en je oom schrok ontzettend, toen hij terugkwam en
zoekend naar de brief, hem in handen zag van tante Daatje. Dus
Paultje, wees gewaarschuwd".
„Ik zal er om denken hoor", beloofde Paulien om nu toch
de patiënte maar vlug rustig te krijgen. Ze dekte de patiënte
nog eens lekker toe en vervolgde haar ronde. Het zou geen
moeilijke nacht worden. Deze keer geen ernstige operaties.
Bij haar tafeltje gekomen zette ze het lampje zodanig dat
zij alleen de lichtstraal op haar werk kreeg. Ze breidde een licht
lila sjaal voor haar moeder. Moeder was al zo lang in donkere
kleren gekleed gegaan. Paulien nam zich voor om haar moeder
hiermee eens extra te verrassen. Ondanks alle moeilijkheden
mocht de goede verstandhouding tussen hen nooit minder wor
den. Was Martha niet een ideale pleegmoeder geweest die zich
nooit liet voorstaan op de verplichting die zij vrijwillig op zich
had genomen om Paulien een tehuis te bezorgen. Paulien waar
deerde dat heel erg. Het was goed een tehuis te hebben waar je
altijd welkom was.
Onwillekeurig gingen haar gedachten toch naar die brief van
oom Bernard. Ze had nog nooit iets bemerkt van correspondentie
met Frankrijk. Vreemd, hij sprak ook nooit over die tijd, die hij
daar had doorgebracht. Zou hij zich misschien mettertijd weer
in Frankrijk willen vestigen?
Paulien nam zich in ieder geval voor om zich over het nieuws
van tante Daatje niet haar hoofd te breken. De mensen fanta
seren zo graag en maken van een mug een olifant.
Tegen de morgen was er geen tijd meer om na te denken. Om
vier uur brak de wastijd aan voor de patiënten. Sommigen waren
al blij dat er afwisseling kwam in de lange nacht. Andere patiën
ten geeuwden met een ochtendziek humeur. Vier uur is toch geen
tijd om je te wassen. Paulien bracht bedrijvig de schalen rond. Ze
hielp de patiënten die nog niet zo goed toilet konden maken. Met
hetzelfde drafje werden de gebruikte schalen weer opgehaald,
toen er een ldein, kittig zustertje op de zaal verscheen.
„Ik kom je aflossen" hoe ver ben je al?"
Paulien keek verwonderd. „Je hoeft hier niet in te springen:
ik red het wel. Er is hier niets aan de hand".
„Toch wel, je moet bij de hoofdzuster komen".
Vreemde tijd, dacht Paulien. Zou ze iets verkeerd gedaan heb
ben. Ze keek de zaal rond. Misschien was dat lange gesprek met
de patiënte opgevallen, maar och, ze had er haar werk toch niet
minder om gedaan.
Vlug draafde ze nu over de gang. Ook een hoofdzuster heeft
het druk en kun je niet laten wachten. Met snelle ademhaling
stond ze in het kamertje van de hoofdzuster. Deze wees een
stoel aan. „Zuster Paulien, je moeder is gisteren in het zieken
huis opgenomen".
Paulien stoof overeind; „maar waarom hebben
„Kalm maar suste de zuster. „We wilden je waarschuwen,
maar je moeder wilde eerst de resultaten van het onderzoek
afwachten".
„Wat scheelt haar", hijgde Paulien.
„Niersteen. Ze wordt vandaag geopereerd en daarom von
den we het nu toch beter om je voor die tijd te waarschuwen,
dan kun je haar bezoeken en misschien nog even wat moed in
spreken".
Even vond Paulien die opmerking vreemd. Stel je voor, haar
flinke moeder zou woorden ter versterking nodig hebben. Doch
dan dacht ze aan al die patiënten en gevallen die ze al had mee
gemaakt, en haar hart werd diep verontrust bij de gedachte dat
haar moeder nu haar troost van node zou hebben.
„Je kunt nu naar haar toegaan" zei de hoofdzuster; „daar
na begin je onmiddellijk aan je rusttijd. Wanneer je geslapen hebt
zal de operatie achter de rug zijn, en zo mogelijk kun je je dan
van haar toestand overtuigen. Je moeder ligt in zaal 84".
Paulien had verder geen aanmoediging nodig. Ze snelde door
de gangen.
HOOFDSTUK XVII
Een keerpunt
In zaal 84 kreeg ze een hartelijk knikje van de dienstdoende
zuster, die meteen met haar ogen een wenk gaf waar ze haar
moeder kon vinden.
Moeder heeft natuurlijk al over mij gesproken, dacht Paulien.
Ze trad op het bed van haar moeder toe en schrok van de
grote verandering, die zich nu al aan haar moeder voltrokken
had. De anders blozende wangen zagen akelig bleek. Trekken
van vermoeidheid en pijn maakten haar gezicht veel ouder. Een
glimlach verhelderde haar gelaat, toen ze Paulien ontwaarde.
Ze stak haar hand uit en Paulien greep deze ontroerd met bei
de handen.
„Lieve moeder, waarom hebt U mij toch gisteren niet laten
roepen. Te denken dat we hier onder hetzelfde dak vertoef
den en ik dit niet wist".
„Eerst wilde ik afwachten wat het onderzoek aan het licht
bracht en daarna. Martha zuchtte met trillende ademhaling,
„daarna was het te erg Paulien, ik verlangde nergens meer naar
dan naar rust".
Paulien streelde haar hand. „Was het zo erg moeder?"
„O kind niet te beschrijven", en dan weer even met haar oude
veerkracht en zelfrespect, „ik zal nooit meer zonder de gedach
te aan dit verschrikkelijke, een kip kunnen slachten; het zal me
iedere keer aan dit onderzoek herinneren. Ik dacht steeds dat
dokter Wicker hetzelfde met mij probeerde".
„Vanmorgen is hij al wezen zeggen dat ik vandaag geope
reerd zal worden, de foto's hebben uitgewezen dat de steen klem
zit".
„Ik denk dat de steen eerst was losgeraakt en iets heeft be
schadigd", zei Paulien peinzend", een nieronderzoek hoeft heus
niet zo pijnlijk te zijn. Dit is misschien een minder qunstig geval".
„Het zal wel zo zijn. Hoe dan ook, ik zal blij zijn als de opera
tie begint, de pijn is ondragelijk".
Paulien zag hoe haar moeder met de grootste wilskracht pro
beerde de pijn de baas te blijven, maar haar grauwbleke gezicht
sprak boekdelen.
„Paulien we moeten rekening houden met het feit, dat de
operatie verkeerd kan aflopen. Het is blijkbaar de voorzienig
heid geweest, die mij laatst met jou over dat testament deed
spreken".
„Nee moeder, toe niet doen", smeekte Paulien, ,,U bent zo
gezond en zo sterk en dokter Wickers is zo knap, hij zal U
er heus door halen".
„Stil kind luister een ogenblikje", Martha haalde diep adem,
„kun je mij niet beloven dat je mijn laatste wens eerbiedige zal.
Mijn hart zal zo gerust zijn, als ik weet dat jij en Bernard samen
het bedijf zullen beheren. Je zult zien dat Bernard ook nog flink
kan zijn, vooral als hij eigenaar van het bedrijf zal worden".
Moeder o toe vraag dit niet", fluisterde Paulien ontdaan.
Ik behoor aan Andries.
„Paulien, ik wilde eerst geduld hebben, ik dacht de jaren zul
len je wijzer maken. Een huwelijk met Andries kan niet door
gaan. Je kunt daarom toch niet je toekomst vergooien. Wanneer
je rekening met mijn wensen houdt, dan weet ik jullie beiden
geborgen, Bernard en jou. Andries moet de gevolgen van zijn
drift alleen dragen, daaraan hoef jij je niet op te offeren".
Paulien maakte een onwillekeurige beweging.
„Ja, stil maar," hernam Martha, „ik weet wel wat je zeggen
wilt, dat wij, Bernard en ik ook schuld hebben. Doch ik ben
daarvan niet zo overtuigd. Wat zou er gebeurd zijn, als An
dries en ik getrouwd waren en jullie daarna van elkaar zouden
zijn gaan houden".
Paulien moest het antwoord schuldig blijven. Ze wist dat
Andries de eerste keer dat ze met hem kennismaakte, al een
wonderlijke indruk op haar had gemaakt. Ze wist ook dat het
met Andries juist zo gegaan was, maar dat hij zich niet zo duide
lijk van dit feit bewust was geweest als zij. Even zeker wist ze
echter ook dat zij en Andries elk gevoel voor elkaar met alle
macht onderdrukt zouden hebben. Zo nodig zouden ze elkaar
hebben ontlopen. Nooit zou ze aan het huwelijksgeluk van
Martha hebben getornd. Nu stonden de zaken zo anders. De
zelfde sterke wil, die ze dan getoond zou hebben, gebruikte ze
om Andries trouw te blijven.
Haar moeder zei niets meer. Het was of ze in vol vertrouwen
het antwoord van Paulien afwachtte. Ze hield de ogen geslo
ten maar bleef Pauliens hand omklemmen. Paulien voelde hoe
pijnlijke rillingen door haar lichaam trokken. Ze leefde zo met
haar moeder mee, dat het was of die pijn op haar overging. Of
was het de tweestrijd waardoor ze verscheurd werd? Hier lag nu
haar pleegmoeder die ze zo lief had, alsof het haar eigen moeder
was. Hoe graag zou ze haar die rust geven, die zo heilzaam is
voor het ondergaan van een operatie. Paulien wist dat het een
heel zware operatie zou worden. Wel kwamen bijna alle pa
tiënten er door heen, maar hoe weinig was er voor nodig of
een complicatie kon er een heel andere wending aan geven.
Maar moest ze Andries ontrouw worden? Andries had haar
ook nodig. Wanneer er niemand meer naar hem omkeek, zou
hij wel eens tot de zelfkant van het leven kunnen afzakken. Ach
ja, hij had een sterk karakter, dat bewees wel zijn vasthoudend
heid aan zijn eed. Doch zijn leven zou een marteling zijn. Zij
kon daarin af en toe een klein lichtstraaltje brengen. Wel pro
testeerde hij iedere keer tegen haar komst. Hij wilde haar niet
laten delen in zijn ongeluk. Maar even goed kon hij het oplich
ten van zijn ogen niet verbergen telkens als hij haar zag. Wat
zou zijn vertrouwen in de mensheid niet tot een minimum te
rugzinken, als hij zou horen dat ook zij Paulien hem in zijn
droevige lot alleen liet en zelfs nog met zijn grootste vijand zou
gaan trouwen.
Paulien keek bedroefd op haar moeder neer. Deze opende
wijd haar ogen en keek haar vragend aan. Paulien voelde aan
drang om in tranen uit te barsten. Met uiterste wilskracht be
heerste zij zich. Ze kon geen woord over haar lippen krijgen
en haar keel voelde dik van opgekropte tranen. Langzaam
schudde zij haar hoofd. Ze kon de liefste wens van haar moeder
niet in vervulling doen gaan.
Martha kneep haar lippen tot een dunne streep. Haar ogen
keken Paulien aan of ze zich voorgoed van haar afstootte. Het
maakte Paulien wanhopig.
„Probeer je op deze manier van mij af te komen?", vroeg ze
door de pijn tot meer norsheid gedwongen dan rechtvaardig was.
„Moedertje toch, veroordeel me niet om mijn liefde voor An
dries. Probeer mijn toestand in te denken. Iemand vertelde mij
dat oom Bernard correspondentie voerde met een dame in het
buitenland... en het zou toch kunnen zijn
„Dan zou hij het mij verteld hebben...", zei Martha kortaf.
Paulien dacht aan de geldkwestie, die Andries meende ont
dekt te hebben. Wie zou hierover ooit zekerheid kunnen krij
gen. Natuurlijk zou ze thuisgekomen proberen achter de waar
heid te komen. Wanneer de verduisteringen werkelijk plaats
vonden, dan was Bernard ook in staat om meer voor zijn zuster
verborgen te houden.
„Paulien, alles komt aan Bernard, wanneer jij een huwelijk
met hem weigert", meende Martha nog te moeten waarschuwen.
„Ach moeder", zei Paulien bedroefd, „ik heb me nog nooit
verheugd over bezittingen, die mij eens zouden kunnen toebe
horen. Ik zag de toekomst altijd met U erbij. Later als U oud
werd zou ik voor U willen zorgen. Mijn enige hoop is dat we
dit mogen meemaken, dan zal ik U, ondanks alles, bewijzen hoe
veel ik van U houd".
Lange tijd was het stil tussen de twee vrouwen. Toen kwam
er een zuster, die Martha een injectie toediende. Paulien wist
dat haar moeder nu vlug gehaald zou worden. Toch bleef ze
nog dralen. Hoe onbevredigend was dit gesprek verlopen. De
brancard werd op de zaal gereden en naast het bed van Martha
gescoven. Twee zusters tilden haar op. Paulien kuste haar moe
der innig op de wang. „Succes lief moedertje fluisterde zij,
„ik kom na afloop weer gauw bij U kijken".
Paulien wist wel dat het bijkomen uit de narcose na de ope
ratie lang zou duren, maar ze wilde haar moeder niet onge
rust maken.
Martha gaf geen antwoord. Met een lusteloos gebaar lichtte
ze haar hand op tot groet en werd daarna weggereden. Paulien
stond haar even verstijfd na te kijken. Het geroezemoes op de
zaal bracht haar tot de werkelijkheid. Automatisch beantwoord
de ze de knikjes van de altijd vlug werkende zusters en de be
langstellend toekijkende patiënten en vluchtte daarna naar haar
kamertje waar de lang opgehouden tranen de vrije loop werden
gegeven.
HOOFDSTUK XVIII.
Andries in de branding.
Hoewel Andries na de zitting van het kantongerecht de vol
gende dag weer gewoon aan het werk bij baas Schram was ge
gaan, had hij innerlijk geen rust. In zich zelf ging hij wel tien
maal achtereen het verloop van de zitting na. Had hij ergens
een fout gemaakt, welke de afloop voor hem had verzwaard?
Nu na zo n korte periode waarin hij weigerde zijn handteke
ning te zetten, wachtte hem al de gevangenis. Waar zou dat
op de duur op uitlopen? Wat de mensen van hem dachten liet
hem koud. Het liefst bemoeide hij zich met niemand. Al vóór
deze geschiedenis was hij altijd wat eenzelvig geweest. Zijn moe
de had erg geleden onder het gedrag van zijn vader en zich daar
over altijd diep geschaamd. Deze houding had ze onwillekeu
rig ook op Andries overgebracht. Daarom ging hij meest stil zijn
gang en deed niet aan het gewone dorpsleven mee.
Ook de meisjes konden zijn belangstelling niet opwekken.
Met een bitter glimlachje dacht hij nu over zichzelf als over de
mislukte huwelijkscandidaat.
Welja eerst nooit naar vrouwen omkijken en dan ineens een
vrouw ten huwelijk vragen en van een ander gaan houden. Dat
kon alleen hem overkomen. Moest hij tenslotte niet blij zijn
dat alles zo gelopen was. Maar nee, als hij bijtijds van zijn liefde
voor Paulien geweten had, dan zou hij Martha zijn woord heb
ben teruggevraagd. Waarschijnlijk zou zelfs zijn liefde zo groot
zijn geweest dat hij onbaatzuchtig toch Martha met haar be
drijf geholpen zou hebben. Maar wat baatte al dat nakaarten.
Hij zat nu met de brokken van zijn liefde en zonder enige toe
komst. De wet zou hem blijven achtervolgen en de ontmoe
tingen met Paulien zou het verdriet bij haar en hem steeds groter
maken, waarbij nog de kans kwam haar voorgoed te verliezen.
Niets zou hij mogen doen om dit te verhinderen, integendeel
hij zou haar nog moeten aanmoedigen om de toekomst met een
ander tegemoet te zien. Alles bijeen zag het er voor hem maar
somber uit.
Iedere dag was er één van de veertien dagen uitstel, die de
rechter hem gegeven had. Daarna kon hij er steeds op rekenen
dat ze hem voor die hechtenis kwamen halen. Hoe zou het le
ven zijn, zo tussen vier kale muren. Niet dat hij in het leven zo
verwend was, maar zijn vrijheid had hij toch behouden. Andries
richtte zich op van het werk en keek over de wijde landerijen.
Veertien dagen zou hij de wind niet door zijn haren voelen strij
ken, noch de natte aarde en het gras ruiken.
Na veertien dagen zou er op de tuin weer heel wat gegroeid
zijn en bewerkt. Baas Schram zou hem ontvangen alsof er niets
gebeurd was, dat wist hij wel. Het was een baas naar zijn hart,
die de overlast van dergelijke vreemde zaken zonder commen
taar verdroeg. Zijn vrouw trachte wel eens er achter te komen,
waarom hij toch zo halsstarrig weigerde om zijn handtekening te
zetten.
Och, die dingen waren nog gemakkelijk te dragen. Het ver
driet in Pauliens ogen gaf hem grotere zorgen. Wat was hij, dat
zij hem zo al haar liefde bood. Als hij aan Paulien dacht, schoot
zijn gemoed vol tegenstrijdige gevoelens. Het wonderlijke ge
luksgevoel kwam vergezeld van een zekere angst om iets wat
hij niet onder woorden kon brengen. Hun liefde was groot en
hecht en als ze bij elkaar waren, vergaten ze alles wat hun be
zwaarde.
En juist in dat „alles" schuilde het gevaar. Een groot gevaar.
Ze zouden meer en meer bij elkaar komen en ze zouden het op
de duur gaan voelen als een recht om bij elkaar te zijn. Aan hun
gezichtseinder zou het hopeloze van hun situatie staan. Hun
liefde zou daardoor niet verflauwen, integendeel. Zij zouden bij
elkaar de troost zoeken, die het leven hun ontzegde. Steeds in
niger zouden zij zich voelen. Eens zou hun liefde eisen stel
len. Paulien was te mooi en te goed om door de mensen nage
wezen te worden. De mensen vragen niet naar het hoe en waar
om, maar houden zich aan de naakte feiten. Niemand zou hun
gedrag verontschuldigen of goedpraten. Nu ging het er al op lij
ken dat hij een paria zou worden, het was beter te zorgen dat
Paulien zijn lot niet deelde.
Hoe moest hij dit voorkomen. Het enige wat zijn afgetobt
brein kon ontdekken, was een vlucht. Als hij zorgde te verdwij
nen kon Paulien hem niet meer bezoeken. Het zou hem on
noemelijk pijn doen, doch alles beter dan later gewetenswroeging
tegenover haar te moeten koesteren. Maar hoe kon je je zelf in
het niet doen oplossen.
Lang liep Andries hierover na te denken en dacht eindelijk
wel een oplossing gevonden te hebben. Hij zou naar de havens in
de grote stad gaan. Als havenarbeider zou hij dan aan de ene
boot en dan aan de andere meehelpen. Zomaar waar men toe
vallig erg om hulp verlegen was. Iedere dag dadelijk laten uitbe
talen, dan was hij van die andere narigheid ook af en bestond
er weinig kans dat hij ontdekt zou worden.
Nu hij eenmaal zover met zijn gedachten gekomen was, nam
hij zich voor het plan maar zo snel mogelijk uit te voeren, dan
kon hij ook door de rechterlijke macht niet ontdekt worden en
liep hij misschien zijn hechtenis mis.
Het leek zo eenvoudig, maar Andries zat die avond lang met
het hoofd in de handen, aleer hij aan de uitwerking van zijn
vlucht begon. Er waren meer banden te verbreken, dan hij in
eerste opzet vermoed had.
Zijn huisje moest zodanig verzorgd worden dat het lange tijd
alleen zou kunnen staan.
Aan baas Schram moest een brief worden geschreven, waarin
Andries zijn excuus aanbood voor zijn onverwacht vertrek en
toen kwam het moeilijke moment om ook een brief aan Paulien
te schrijven.
Mijn allerliefste Paulien, schreef hij. Daarna zat hij een tijd
lang over de aanhef gebogen. Hij moest 't maar zo kort mogelijk
maken, doch tegelijk moest ze overtuigd zijn van zijn liefde. Hij
zou de gedachte niet kunnen verdragen, als zei zou denken dat
het voor hem een kortstondig spelletje was geweest. Na einde
loos gepeins volgden de zinnen elkaar op.
Ik verdwijn uit je leven. Het lijkt mij het beste voor ons bei
den. Je hebt me heel gelukkig gemaakt en ik zal je nooit verge
ten. Probeer je een toekomst te scheppen zonder mij. Ik zal me
minder bezwaard voelen als je ook zonder mij het geluk nog
kan vinden.
Je altijd liefhebbende
(Wordt vervolgd)
GRONDONDERZOEK.
Vroeger gebeurde de bemesting
van het grasland en bouwland
volgens overlevering. De boeren
hadden trouwens weinig keus,
want alleen de mest van de huis
dieren als koeien, varkens, paar
den en schapen was beschikbaar.
Met het beschikbaar komen van
de kunstmest aan het begin van
deze jaartelling kwam hierin grote
verandering. Hierbij konden dus
onbeperkte hoeveelheden op het
land gebracht worden; ook teveel.
De gevolgen bleven dan ook niet
uit. Toen is het grondonderzoek
in opkomst gekomen.
Aanvankelijk werd dit onder
zoek verricht door het Rijksland
bouwproefstation te Groningen
dat ook een groot aantal proef
velden aanlegde in alle delen van
het land. Het aantal grondmon
sters uit de praktijk werd in een
klein aantal jaren zo groot, dat
een speciaal laboratorium voor
grondonderzoek werd opgericht in
1927. Dit is het Bedrijf laborato
rium voor Grond- en Gewas on
derzoek dat in de loop der jaren
laboratoria inrichtte in Ooster
beek, Groningen, Geldrop en
Goes. Behalve grondonderzoek
wordt nu ook gewas-, aaltjes-,
mest-, bloed-, urine-, en wateron-
derzoek verricht. Het is een Stich
ting die onder supervisie van de
gezamenlijke landbouworganisa
ties staat en samenwerkt met de
Overheid.
WAT ZIJN AALTJES?
Aaltjes zijn kleine wormvor
mige diertjes van ongever één mi-
limeter lengte die in zeer grote ge
tale in de bouwvoor voorkomen.
Per hectare komen ongeveer 50
kg aaltjes voor. Achter elkaar ge
legd zouden ze een draad vor
men met een lengte waarmee de
aardbol omspannen zou kunnen
worden, dus ongeveer 40.000 km.
Het merendeel van deze aaltjes
is niet schadelijk; ze leven van do
de organische stof. Een kleiner
deel leeft van plantensappen die
uit wortels, stengels en bladeren
gezogen worden.
Juist deze schadelijke aaltjes
kunnen de zogenaamde moeheids-
verschijnselen bij de gewassen
veroorzaken.
De bestrijding kan geschieden
door ontsmetting, stomen en
vruchtwisseling. Of een ontsmet
ting zal moeten plaatsvinden
hangt af van de resultaten van het
onderzoek. Dit wordt verricht
door het Bedrijfslaboratorium
voor Grond- en Gewasonderzoek
te Oosterbeek.
NUTTIGE VERDELGERS.
Voor de land- en tuinbouw
doet de egel bijzonder veel nuttig
werk. Hij verslindt massa's scha
delijk gedierte als veldmuizen en
insekten. Een proef heeft uitge
wezen dat een egel ontzettend
veel voedsel kan wegwerken. Zo
werd een diertje van 689 gram
gedurende tien dagen uitsluitend
met meelwormen gevoed. Het dier
had in die tijd niet minder dan
1800 gram van deze wormen ver
schalkt en zijn lichaamsgewicht
was met 466 gram toegenomen.
Behalve met insekten voedt de
egel zich met meikevers en hun
larven, mestkevers, gras- en aard-
rupsen, hagedissen, hazelwormen,
slangen en adders, allemaal klein
goed dat wij liever kwijt dan rijk
zijn, aldus „de Trogge".
REVALUATIE EN
MILJOENEN.
Het landbouwschap schat het
nadelige effect van de revaluatie
van de gulden voor de Neder
landse landbouw zeer ruw en zeer
voorlopig op een bedrag van 100
tot 125 miljoen gulden. Men
noemt daarbij als basis de 3300
miljoen gulden die bij de export
naar andere landen dan West-
Duitsland door de land- en tuin
bouw verdiend wordt. Stelt men
het nadelig effect tot die landen
op 3%, dan betekent dit reeds
een bedrag van 99 miljoen gulden.
Schat men het nadeel op de
West-Duitse markt op 1 (van
1400 miljoen gulden), dan komt
daar nog 14 miljoen gulden bij,
aldus „Het Venster".
De Nederlandse boeren en tuin
ders hebben reeds in grote getale
gebruik gemaakt van de mogelijk
heid om een abonnement op
grondonderzoek af te sluiten bij
het Bedrijfslaboratorium voor
onderzoek waarbij 15% korting
op de onderzoekkosten worden
gegeven, ook op aanvullend on
derzoek voor sporenelementen.