GELD en IDEALEN
Nieuws van overal
door HENK VAN HEESWIJK
Er zit meer achter (U)
dan u denkt
,.Met Halbersma."
,,Hier is Hennie, meneer de Sinterklaas. Maar mevrouw
Kaandorp laat u weten, dat Sinterklaas die prachtige mink
maar weer moet meenemen naar Spanje, omdat ze niet van
plan is om zo'n geweldig duur geschenk te aanvaarden."
Er was even stilte. „Misschien wil je je duidelijker verkla
ren?" klonk zijn stem. „Ik zal een zigeuner worden, als ik het
snap
„Dan ben je op het ogenblik een zigeuner, lelijke kwajon
gen, want je snapt me natuurlijk heel goed. Wat denk je wel
van me, meester Halbersma? Dat ik zo'n geweldig duur
cadeau kan aanvaarden? Is het een beetje in je bol geslagen?"
„Wat zou je ervan zeggen, Hennie, als we deze discussie
eens bij je thuis voortzetten?"
„Dat lijkt me een uitstekend idee, beste jongen, dan kun je
daarna je mink gelijk weer meenemen."
„Heb jij een mink gekregen? Goeie zeg, dat is me even een
mooi cadeautje?"
„Heb jij een mink gekregen?" bouwde ze hem na. „Dat zal
jij niet weten, stuk wetboek. En dat noemt-ie een cadeautje...
Wat noem jij dan een cadeau? Het paleis op de Dam soms?
Of het Rijksmuseum?"
„Lieve kind, ik vrees, dat je teveel pepernoten hebt gegeten.
Zal ik dan maar in m'n wagen stappen en naar je toe vliegen?"
„Het kan ook wel zonder vliegen. Ik heb namelijk geen vlieg
veld voor de deur, zie je? Alleen maar een behoorlijke par
keerplaats voor auto's. Goed, ik maak intussen wat lekkers
voor je klaar en de doos zal ingepakt voor je gereed staan.
„Oké, Hennie, met een half uurtje ben ik er. En wacht even
met die mink... ik wil wel eens zien, hoe die je staat."
Hoofdschuddend legde ze de telefoon weer neer. Daarna
trok ze de bontjas nog eens aan en streek liefkozend over
de gladde haren. Het was en bleef gek. Dat kon ze toch niet
doen. Als haar zwagers het te weten zouden komen en dat
zouden ze dan hadden ze weer wat om over te kletsen.
En ze moest er onder alle omstandigheden voor zorgen, dat haar
reputatie ongerept bleef.
In de keuken zocht ze wat blikjes bij elkaar en begon aan
een slaatje. Ze inspecteerde de drankvoorraad en constateerde,
dat er nog een fles Martini was. De drank, die hij het liefste
dronk. Maar misschien was de fles niet nodig, omdat hij nog
rijden moest. Enfin, dat merkte ze wel.
Toen ze klaar was, zette ze verse koffie en wachtte toen bij
het raam op zijn komst. Om kwart over negen zag ze zijn
lange zwarte wagen de oprijlaan indraaien. Ze stond op en
liep naar de hall, waar ze de voordeur opende.
„Zo... geldverkwister..." begroette ze hem lachend.
In de gang ontdeed hij zich van jas en hoed en volgde haar
toen naar de salon. Onder het licht van de grote lamp schit
terde de kostbare bontmantel, die ze weer in de doos gelegd
had. „Ik denk, dat Sinterklaas dit jaar een beetje getikt is,
dacht je ook niet?"
Hij keek naar de mantel en schudde zijn hoofd. „Ik kan
niet anders zeggen, dan dat de oude baas een bijzonder goede
smaak had dit jaar."
Ze gaf hem een por in zijn zij en antwoordde: „Daar moet
je weer advocaat voor zijn om op zoiets te komen. Enfin,
ga zitten en maak het je gemakkelijk. Ik heb verse koffie en
gevulde speculaas. Of heb je liever taai-taai? Straks krijg
je wel een stukje banket."
„Kind, wat een heerlijkheden allemaal. Geef me van alles
maar een beetje. Dan kan ik proeven, wat het lekkerst is."
„Smikkelaar!" lachte ze.
Een poosje later zaten ze met de koffie tegenover elkaar.
Ze keken elkander aan en begonnen te glimlachen. Maar
meteen verstrakte haar gezicht.
„Wim, nu in alle ernst, dat kan ik echt niet aannemen. Dat is
toch werkelijk het toppunt van alles. Dat ding kost meer dan
ik vroeger verdiende in een jaar in de fabriek."
Hij wuifde met zijn hand. „Vroeger... dat is zo lang geleden.
Ik kan toch niet helpen als Sinterklaas..."
„Dank u, Sinterklaasje... Maar jij neemt mij niet in het
ootje, goedheiligman. Ik heb je handschrift herkend op het
begeleidende kaartje..."
Hij haalde zijn schouders op. „Och ja, Sint vroeg me, of ik
het even wilde schrijven..."
„En en passant of je ook even je portefeuille voor de dag
wilde halen om te betalen. Morgen brengen. Ik geloof al zes
tien jaar niet meer in Sinterklaas, zie je?"
Hij haalde een vulpen uit zijn zak. „En dit ding dan? Dat
werd me vanavond tegen sluitingstijd gebracht. Met een briefje
erbij: „Van de Sint voor zijn vrind." En wie kon weten, dat
mijn oude vulpen lekte als een zeef? Alleen mijn secretaresse
en een zekere mevrouw Kaandorp."
„Toch aardig van je sekretaresse, he?" zei ze liefjes.
„Die? Die is zo gierig als ze lang is. Een chocoladeletter
van zeven stuivers uit de Hema, dat kreeg ik van haar. En
dat ik Wim heet, weet ze al vijf jaar, maar desondanks stuurt
ze me een H. Want die is 5 cent goedkoper dan de W. Een
uitgekookte, niet?"
Hennie lachte zich tranen. „Wat een zuinige huisvrouw zal
dat later worden."
„Ga nou... Dacht je, dat daar nog ooit iemand op af kwam?
Ze heeft een hekel aan mannen. Laatst hadden we ergens
meningsverschil over. Toen dorst ze te zeggen: Als ik u zo
bekijk, weet ik meteen, dat ik nooit zal trouwen."
„Ben jij zo'n donderhond op kantoor?"
„Maar Hennie, wat een uitdrukking..."
„Sorry, Wim, af en toe vergeet ik nog wel eens, dat ik uit
een riool gekropen ben..."
„Kom, kom, zo erg is het ook weer niet. Maar in m'n werk
kan ik geen fouten dulden. Ze is een zeldzaam toegewijde
sekretaresse, dat staat vast. Maar soms een tikkeltje slordig."
„We hebben allemaal onze gebreken, meneer de advokaat.
Ik zou zeggen, dat uw vak meebrengt, dat u daarover het beste
kunt meepraten. Apropos, nog een kopje koffie? Of meteen
al iets pittigers?"
„Ik houd het vanavond maar bij koffie. Ik moet ook nog
terug naar Amsterdam. Maar als je straks een cola voor me
hebt..."
„Wat je maar wilt..."
Om elf uur vond Halbersma het de hoogste tijd om te ver
trekken. „Vergeet de doos niet," herinnerde Hennie hem, toen
ze hem geholpen had in zijn jas.
Hij zuchtte en liep terug naar de salon, waar hij voorzichtig
de bontmantel uit de doos nam en op de tafel deponeerde.
Met de lege doos liep hij naar de deuropening, waar Hennie
stond.
„Ja, maar dat bedoel ik niet... je hebt de mantel eruit gelegd."
„Je had het toch over de doos?" antwoordde hij onnozel.
Resoluut pakte ze hem bij de arm en nam hem mee naar de
tafel. Toen deponeerde ze opnieuw de mantel in de doos en
gaf hem aan de man. „Alsjeblieft, Wim, het kan heus niet."
Hij legde de doos neer en nam de mantel eruit, die hij
voorhield. „Pas hem nog eens één keer, Hennie."
Ze schudde haar hoofd. „O Wim, soms ben je net nog een
kind. Nou, vooruit dan.' Hij hield haar de mantel voor, waarin
ze gemakkelijk gleed. Toen hield ze hem van voren vast en
draaide in het rond.
Hij liep enkele passen terug en monsterde haar van top tot
teen. „Meisje, hij is voor je gemaakt. Weet je dat?"
,,'t Kan best zijn, jongetje, maar het meisje wenst hem niet
te accepteren. Met een ruk trok ze de mantel weer uit en
legde die in de doos. Daarna liep ze op hem toe, greep hem
bij de revers van zijn jas en zei: „Willem, jij en ik, wij moeten
ons verstand gebruiken. De gebroeders Kaandorp, onder aan
voering van mijn geliefde schoonmoeder, doen wekelijks hon
derd-en-een pogingen om me te compromitteren. Hoe, dat
doet er niet toe. Het is hun een doorn in het oog, dat ze me
maandelijks zo'n groot bedrag moeten uitbetalen. Waarvoor
ik niets, maar dan ook absoluut niets doe. Alleen omdat het
in het testament van Ed stond. Het testament, dat ze hebben
betwist en in welke procedure jij als mijn raadsman bent
opgetreden. En jij financieel mijn zorgen wegnam, toen ik bijna
een half jaar op dat dakkamertje moest vertoeven, in afwach
ting van de definitieve uitspraak. Als een hond ben ik hier
weggejaagd door een deurwaarder en zijn trawanten, zulks
in opdracht van mijn geliefde zwagers. Ik mocht m'n kleren
nog niet eens meenemen, uitsluitend dat, wat ik aan m'n lijf
had. Ik... ik kreeg niet eens busgeld tot Amsterdam. Ik heb
moeten liften... ik... terwijl ik nog geen twee maanden weduwe
was. Zo hard zijn de familieleden voor mij geweest, Willem.
Tot jij voor mij het proces met vlag en wimpel won. En ik
volledige schadeloosstelling kreeg en weer terug mocht naar
mijn huis hier. Dat ze overigens tot en met geplunderd hadden.
Is dat het resultaat van een betere opvoeding? Wim? Kunnen
mensen, die gestudeerd hebben en waarvan er twee zelfs een
graad bezitten, zo doen met hun medemens? Met hun schoon
zuster? Hoe heb jij niet moeten dreigen met nieuwe processen
en deurwaarders, om hen tenslotte te dwingen mij recht te
doen? Hoe kijken ze me iedere maand aan, als ik m'n geld
kom halen? Weet je nog, dat ik in het begin cheque's kreeg,
die ik retourneerde? Omdat ik vast van plan was iedere maand
opnieuw m'n gezicht aan hen te laten zien? Als een schooier
hebben ze me behandeld, als een opgejaagd stuk wild me
het huis uit gezet. En daarom ga ik iedere eerste van de maand
naar Amsterdam, negeer hun portier en hun sekretaresse, die
me in het begin de toegang tot het privékantoor wilde wei
geren, en loop zonder meer door tot voor zijn bureau. Ja, tot
voor het bureau van André, de grootste schoft van het hele
zootje. En dan kijk ik hem lachend aan en zeg ik iedere keer
opnieuw: „Ik kom mijn toelage halen, die Ed voor me vast
gelegd heeft in het testament." Iedere keer hoop ik, dat hij dan
een beroerte krijgt en eens zal hij het krijgen, daarvan ben
"ik overtuigd. Lang houdt hij het niet meer vol. En dan schuift
meneer zijn lade open en haalt een envelop te voorschijn met
het geld, dat hij naar me toesmijt. Zonder een woord te zeg
gen. Weet je Wim, dan ga ik er op m'n gemak bij zitten,
trek m'n handschoenen uit en sla m'n benen over elkaar. Zo,
dat hij ze goed kan zien. Ik weet immers, dat m'n benen
gezien mogen worden! En ik weet ook, terwijl ik dan heel
secuur het geld natel, dat hij dan met één oog naar m'n benen
kijkt. Als het klopt en het klopt natuurlijk altijd dan doe
ik het geld langzaam terug in de enveloppe, teken het stuk,
dat hij me voorlegt, nadat ik het heel nauwkeurig gelezen heb,
want ik vertrouw hem nog voor geen halve cent, en dan doe
ik de envelop in mijn tas. Dan trek ik m'n handschoenen weer
aan o, heel rustig, ik heb immers alle tijd? en kijk hem
daarbij opnieuw glimlachend aan. Dan sta ik op, knik hem nog
één keer vriendelijk toe en zeg: „Dag, beste zwager, doe de
hartelijke groeten van me aan m'n schoonmoeder en de ver
dere familieleden. Tot ziens, de volgende maand." Dan ploft-ie
bijna voor de tweede keer en ga ik rustig weer weg. Zie je,
Wim, dat is m'n wraak, iedere maand weer. Dat is m'n triomf.
En dat hebben ze er naar gemaakt. Ze hebben me indertijd
verweten, dat ik Ed om zijn geld getrouwd heb. Goed, ik
heb het niet ontkend. Maar dat kunnen zij toch niet begrijpen,
want zij hebben nooit geldgebrek gehad. Vanaf hun prilste
jeugd zijn ze in de watten verpakt en stond hun natje en
droogje klaar. Maar ik kom uit de armoede, uit de ellende,
uit de achterbuurt van Amsterdam. En ik had mezelf beloofd,
dat ik wat anders wilde. Daarom ook werkte ik me op de
fabriek op tot cheffin. Omdat ik respect wist af te dwingen,
werd ik opgemerkt en gepromoveerd. Kan ik het helpen,
dat Ed verliefd op me werd en omdat ik niet van plan was
om zijn liefje te worden waartegen de nette familieleden
van hem natuurlijk niet het minste bezwaar gehad zouden
hebben, moest hij wel met me trouwen, als hij me hebben wilde.
En daartegen hadden ze wél bezwaar. Jij weet nog niet half,
hoe ze gepoogd hebben Ed van dit onzinnige huwelijk, zoals
ze dat noemden, af te houden. André is bij me geweest en
bood me tienduizend gulden aan, als ik voorgoed wilde ver
dwijnen. Ik weigerde. Later kwam Gerard. Ze hebben een
filiaal in Argentinië. Ik zou de reis kosteloos kunnen maken
en zou daar op hun aanbeveling een goede baan kunnen krijgen.
Gestel, dat ik het aangenomen had, Ed zou het eerste het
beste vliegtuig genomen hebben en me achterna zijn gereisd.
Hij was weg van me. Goed, na al dat geharrewar trouwden
we. In het groot, want zo wilde Ed het. Met rijtuigen, die
met vier paarden bespannen waren. Waar hij de paarden zo
gauw opgescharreld heeft, zal wel altijd een geheim blijven,
want er waren in Amsterdam toen al bijna geen paarden meer.
Maar zijn hele familie schitterde door afwezigheid. Alleen het
fabriekspersoneel had aan de uitnodiging gehoor gegeven. Dat
waren onze bruiloftsgasten.
En later, Wim, toen ging ik van hem houden. Toen ben ik
gek op hem geworden, stapelgek. Wat kon het mij schelen,
of hij twintig jaar ouder was dan ik? Hij was een schat en
overlaadde me met attenties. Hij was de meest ideale echt
genoot, die je maar bedenken kunt. Van zo'n man móést je
houden, of je wilde of niet. En dan te bedenken, dat hij op
de fabriek steeds ruzie had met zijn broers en als hij thuis
kwam met zijn moeder. Ze noemden hem de schande van de
familie! En waarom? Omdat hij een arm, maar net fabrieks
meisje getrouwd had, onbesproken van gedrag en wandel. Om
dat hij haar meer lief had dan al zijn broers en zijn moeder
samen.
Wim, we hebben een heerlijk huwelijk gehad. Tot het nood
lot, nu twee jaar geleden er een einde aan maakte. O Wim,
waarom is het leven zo wreed? Waarom moest Ed verongeluk
ken? Hij, die zo goed was voor mij en voor zijn personeel?
Die niets liever wilde dan de mensen gelukkig en blij maken?
Terwijl zijn broers, die er alleen maar op uit zijn om geld te
verdienen, in leven bleven?"
Hij streelde even haar wang en trok toen weer gauw zijn
hand terug.
„Het spijt me, Hennie, maar op die vragen kan geen mens
antwoord geven._Doch wees dankbaar, dat je hem leerde lief
hebben en dat je zijn moeilijke leven vreugdevol kon maken.
Dat hij kon verlangen naar zijn gezellige huis en naar de vrouw,
die hij liefhad. Wees blij, dat je deze goede herinneringen
hebt. Die herinneringen kan niemand je ontnemen. Die zijn en
blijven van jou."
„En nu proberen ze me al twee jaar te betrappen op iets,
dat ik toch nooit zal doen. En hopen ze, dat ik weer zal her
trouwen, want dan kunnen ze me dit huis afnemen. Want het
is familiebezit en in het testament stond, dat ik hier mag blijven
wonen, zolang ik weduwe ben. En maken ze me op allerlei
geniepige manieren het leven zuur. Ze hebben m'n dienstmeisje
pogen te bewerken. Ze hebben kwaad van we verteld hier
in het dorp. Tegen m'n leveranciers hebben ze gezegd, dat
ik alleen maar belust was op geld en dat de auto, die ik
notabene zelf gekocht heb, eigenlijk aan de fabriek behoort.
Ze hebben geprobeerd via stromannen mijn aandeeltjes, die
ik van Ed cadeau heb gekregen, op te kopen. Ze hebben ge
probeerd me te ruïneren door me leveranciers op m'n dak
te sturen met dure dingen, die ik op termijnbetaling zou kun
nen krijgen. In de hoop, dat ik in financiële moeilijkheden
zou komen te zitten en ze me failliet konden laten verklaren.
Maar ik ben veel linker dan die hele familie Kaandorp. Ik woon
nog steeds in „De Kaan" en ik zal hier blijven wonen net zo
lang als ik zelf wil. En elke maand zullen ze me de vast
gestelde toelage moeten uitbetalen, als ik op hun kantoor kom
en eens in het jaar zullen ze me het dividend moeten geven,
waarop ik recht heb. En vier maal per jaar zal ik, als oud
personeelslid met meer dan drie dienstjaren, het recht hebben
de personeelsavonden te bezoeken en inkopen te doen in de
cantine tegen fabrieksprijs. Dat alles zullen ze me nooit kunnen
ontnemen."
Hij keek haar hoofdschuddend aan en toen haar handen
eindelijk van zijn revers afgleden, antwoordde hij zacht: „En
toch ben je niet gelukkig, Hennie."
Ze deed een pas terug. Haar gezicht was gedurende de uit
barsting hoogrood geworden en er hing een haarpiek over
haar voorhoofd, doch ze bemerkte dit alles niet. Ze keek naar
de man voor haar en beet hem toe: „Hoe kan ik gelukkig zijn
als mijn man, waarvan ik zo zielsveel gehouden heb, me zo
wreed werd ontnomen?"
Hij zuchtte. „Sorry, Hennie, ik weet het. Maar je kunt niet
eeuwig treuren om hem. Dat zou hij zelf niet fijn gevonden
hebben als hij het kon weten. Je zei van de week, dat je wat
ging doen. Dat was verstandige taal. Ik weet niet wat het is
en ik behoef het ook niet te weten, want je bent een verstan
dige, door verdriet en tegenslag gerijpte vrouw. Jij zult geen
dwaze dingen meer doen. Zorg voor afleiding. En als het
in m'n vermogen ligt, zal ik je helpen."
Haar blikken werden minder gespannen en even kwam er
een lach op haar gezicht. Ze kwam weer naar hem toe en
greep zijn hand. „Dank je Wim, voor je vriendschap. Jij
bent het enige, wat ik nog heb. Ik wil er zuinig op zijn."
„Goed meisje, dan ga ik nu maar. Ga lekker slapen en niet
piekeren. Dank God, voor wat je overgehouden hebt. Ver
geleken bij de liefde van je man is het weinig, maar een mens
kan ook dankbaar zijn voor weinig. En tevreden. Je bent gezond
en je bent nog jong. Je hele leven ligt nog voor je. Ga wat
reizen. Ga andere landen bezien. En klop bij me aan, als je
me nodig hebt."
Hij drukte zacht haar kleine hand en draaide zich toen om.
Ze bleef voor het raam staan en keek, tot zijn donkere wagen
in de mist was opgelost. Toen sloot ze de deuren en ruimde
de boel op. Maar gelijk viel haar oog op de bontmantel, die
toch nog achtergebleven was.
„Ik breng hem morgen terug..." prevelde ze... „dat doe ik
vast. Ik kan hem immers niet houden? Als de gebroeders het
te weten komen, zullen ze alleen maar denken, dat ik er
tegenprestaties voor geleverd heb. Zo zijn ze..."
HOOFDSTUK V
Kees heeft er wel zin in
De volgende morgen bracht ze de grote doos met de bont
mantel terug en deponeerde hem op zijn bureau.
„Ik ben erg in je teleurgesteld, Hennie." zei hij spijtig.
Ze lachte en ging tegenover hem zitten. „Dat is niet zo
erg, Wim, als dat iedereen in mij teleurgesteld is. Bontman
tels geef je niet ten geschenke aan een oud-cliënt, met wie
je nu toevalligerwijze op goede voet bent gebleven. Probeer
hem terug te brengen... het is zonde van al dat geld..."
„Terugbrengen... ze zouden me uitlachen. En al dat geld... zo
duur is-ie nu ook weer niet."
„Vertel mij wat. Dacht je, dat ik niet wist, wat bontmantels
kosten? En deze mink? Waarschijnlijk een van de duurste uit
de stad. Verdraaid, Wim, die leverancier zal je voeten wel
gekust hebben voor deze bestelling. Maar basta hierover.
Alleen nog dit: de geste zelf is mij meer waard dan de hele
mantel. Ik voel me er rijker mee. Laat dit je een troost zijn.
Maar nu iets anders. Welke mogelijkheden zijn er voor een
jongen van 17 jaar, die alleen de lagere school doorlopen heeft,
alwaar hij ongeveer nummer één was, om advocaat te worden?"
De man keek haar aan en schudde zijn hoofd. „Geen enkele."
„Kom nou."
„Nee heus, geen enkele. Middelbare schoolopleiding is ver
eist om toelating tot de colleges te bewerkstelligen. Dus dit is
een onmogelijkheid."
„Dan gaan we een stapje terug. Welke mogelijkheid is er
voor de jongen voornoemd, om middelbare schoolopleiding met
goed gevolg alsnog te doorlopen?"
„.Hangt er van af. Avond-Ulo. Avond-gymnasium. Zoiets
in ieder geval. Meestal twee- of driejarig. Er zijn er hier een
aantal in Amsterdam."
„En is het diploma laten we zeggen van een avond-Ulo
gelijkwaardig aan dat van een dagschool?"
„Zeer zeker. Anders zou die avondopleiding niet de minste
zin hebben, nietwaar?"
„Dus na het behalen van een diploma bestaat de mogelijk
heid tot verdere studie, voor advokaat?"
„Onder andere. Niet alleen voor advokaat, hoewel dat on
geveer het gemakkelijkste is en doorgaans het kortste duurt.
Wij advokaten zijn niet zulke geleerde pieten, hoor."
Hennie lachte. „Nee, dat worden jullie door de praktijk.
Oké, ik weet nu, wat ik weten wil. Ik vertel je te zijner tijd
nog wel nadere bizonderheden. En nu zal ik je niet langer
van je werk afhouden."
„Ja maar, Hennie, wat moet ik nu met die mink?"
„Wat denk je van je sekretaresse? Zal d'r verbazend leuk
staan, veronderstel ik."
„Ja, als een vlag op een modderpraam. Weet je niets beters?"
Ze was opgestaan en ging weer zitten, waarna ze hem
hoofdschuddend aankeek. „Lieve jongen, waarom ben je dan
ook zo dwaas om je kostelijke geld aan zo'n duur cadeau te
spenderen? Ben jij een man met mensenkennis? Laten we eens
aannemen, dat ik hem gehouden had. Dan ga ik hem natuurlijk
dragen als het koud is. Een van mijn geliefde zwagers ziet
me met drieduizend gulden om m'n lenden gespreid. Hij gaat
onderzoeken, hoe ik aan die mantel kom. En dat komt hij te
weten. Daar heeft hij blijkbaar zijn mensen voor. Goed. Na
verloop van enige tijd weet hij: Hennie heeft de mink cadeau
gekregen van haar advokaat, meester Halbersma. Je bent al
niet bepaald een vriend van de familie. Maar ze weten, dat
je op gezette tijden bij mij overhuis komt. En ze zullen met
hun klompen kunnen aanvoelen, dat we niet altijd over zaken
zullen praten, wel? Dus wat zullen ze voor conclusies trekken?
Halbersma geeft haar dure cadeaus, een bontmantel van zo'n
slordige drieduizend... daarvoor zal Hennie wel de nodige
tegenprestaties geleverd hebben..."
De man achter het bureau werd rood tot zijn haarwortels.
„Zoiets gemeens... ja, dat zou alleen in het brein van de Kaan
dorpers kunnen opkomen. Excuseer, Hennie, niet allen natuur
lijk."
Ze knikte hem vriendelijk toe. „Trek het je niet aan, Wim.
Jij en ik weten beter. Maar ik wil mijn reputatie ongerept
houden, zie je? Ze zullen nimmer vat op me krijgen. Én
iedere maand opnieuw zal ik die schooiers een poot uittrekken,
met een glimlach om m'n mond en mijn genylonde benen
zichtbaar tot m'n knieën."
Hij zuchtte. „Goed Hennie, ik zal hem laten opbergen,
zodat er geen mot in kan komen. Maar... hij blijft tot je
beschikking."
Opnieuw stond ze op en schudde haar hoofd. „Wim, lelijke
stijfkop van een advokaat, eigenlijk moest ik je een draai
om je oren geven. Dus je wilt me permanent in de verleiding
brengen om een stommiteit uit te halen? Een mooi nummer ben
je, dat moet ik zeggen."
„Houd nu maar op. Jouw vocabulaire met scheldwoorden
is somtijds werkelijk interessant om te horen." Hij stond op
en reikte haar over zijn bureau de hand. „Tot ziens, mevrouw
zonder mink. En het beste met je beschermeling. In de
Valeriusstraat is een Avond-Ulo en er is in de 2e Helmers-
straat een Avond-H.B.S. met gymnasium en lyceum-afdeling.
Kun je kiezen."
„Hoe weet je dat? Van mijn beschermeling?"
„De vakroutine, mevrouwtje. Je bent advokaat of je bent
het niet."
„Jammer, dat je niet in een flessie zit, dan dronk ik je op."
„Jammer, dat je met dit koude weer geen mink wil dragen.
Dan keek ik je na."
„Aju, nozem."
„Het beste, Doris Day."
(Wordt vervolgd)
Mannen zijn althans dat
zéggen ze er niet voor te vin
den om van tijd tot tijd een blik
in de spiegel te werpen. Mis
schien omdat ze vrezen dat een
zelfde lot hen zal treffen als de
Griekse God Narcissus. Die im
mers zóveel naar z'n eigen spie
gelbeeld in de vijver zat te turen
dat hij prompt versteende en nu
nog altijd zit te turen. Dat moge
dan misschien een verdiende straf
geweest zijn, wij vinden dat de
automobilist van vandaag niet
genoeg in zijn (auto) spiegel kan
kijken. Vóór en tijdens het inha
len is dat een absolute noodzaak.
Wie gaat inhalen moet er zich
tijdig van overtuigen en blijven
overtuigen, dat hij het achterop
komende verkeer niet in gevaar
brengt. Daar ontbreekt het nog
al eens aan. Floep. Pijltje uit en
nog net er langs terwijl de ach-
teropkomer door bruusk (en dus
gevaarlijk) remmen nog net een
botsing weet te vermijden. Die
automobilisten zijn er en ze doen
dat zonder blikken (in de spie
gel) of blozen
Maar óók als men helemaal
niet van plan is om te gaan inha
len doet men er goed aan om het
voordeel van Narcissus te vol
gen en zeker iedere 10 a 15 se
conden een blik in de achteruit-
spiegel te slaan. Wie zich daartoe
dwingt zal merken dat het spoe
dig automatisme wordt, een vaste
gewoonte en een goede gewoon
te. Op die manier bespaart men
zich de plotselinge schrik van een
op een „haarbreedte" voorbijzoe-
vende auto op een moment dat
men zelf niet uiterst rechts rijdt.
In het verkeer is datgene wat
achter ons gebeurt (of niet ge
beurt) heel belangrijk. We zou
den ogen in onze rug moeten heb
ben. Zolang we die nog missen
is het goea dat er achteruitkijk
spiegels zijn. Een binnenspiegel
alleen is daarbij niet genoeg.
Iedere automobilist kent de be
ruchte „dode hoek", dat is dat
gedeelte wat door de carosserie
of door het lichaam van de be
stuurder is afgedekt. Met behulp
van een buitenspiegel kan die do
de hoek niet opgeheven maar wél
aanzienlijk verkleind worden. De
buitenspiegel verklapt ons vrij
wel direct de komst van een in
haler op het moment dat deze z'n
manoeuvre begint en in de dode
hoek van onze binnenspiegel ver
dwijnt. En om dit spiegelverhaal
te besluiten nog een paar prak
tische wenken:
- let op dat uw binnenspiegel zo
gemonteerd is dat het uitzicht
naar voren er zo min mogelijk
door belemmerd wordt..
- laat de buitenspiegel monteren
op hoogstens 70 a 80 cm af
stand van de bestuurdersplaat
sen niet meer dan 20 cm be
neden ooghoogte.
- zorg dat de spiegels niet door
trillen van stand veranderen.
- zorg dat de binnenspiegel ook
werkelijk iets te zien geeft, dus
dat de achterruit niet beslagen
of volgepakt is of schuil gaat
achter bagage, hoeden, wilde
dieren enz.
- zorg voor een antiverblindkap-
je op uw binnenspiegel.
- zorg dat de binnenspiegel geen
scherpe hoeken vertoont en uit
veiligheidsglas bestaat.
- en niet op de laatste plaats: sta
niet toe dat er aan de spiegel
wordt gedraaid om neusjes te
poederen!
Publikatie van het Verbond
voor Veilig Verkeer.
HOE WORDEN BACTERIËN
VERNIETIGD?
Door onderzoekers van de te
Ann Arbor (Mich.) gevestigd
universiteit, schijnt te zijn ont
dekt hoe bacteriën worden ver
nietigd wanneer deze in aanra
king komen met het kiemdoden-
de Hexachlorofeen. Het dunne
vlies dat aan de binnenzijde van
de celwand is gelegen, wordt
namelijk door de chloorfenolver-
binding aangetast op zodanige
wijze, dat het celvocht naar bui
ten lekt. Deze gang van zaken
maakt, dat deze krachtige chloor
verbinding verder naar binnen
kan diffunderen en daar in de
aanwezige eiwitten zodanige
structuurwijzigingen veroorzaakt,
dat het onderhouden van "leven"
onmogelijk is geworden, aldus de
„Chemische Courant".