GELD en IDEALEN Nieuws van overal door HENK VAN HEESWIJK Er zit meer achter (U) dan u denkt ,.Met Halbersma." ,,Hier is Hennie, meneer de Sinterklaas. Maar mevrouw Kaandorp laat u weten, dat Sinterklaas die prachtige mink maar weer moet meenemen naar Spanje, omdat ze niet van plan is om zo'n geweldig duur geschenk te aanvaarden." Er was even stilte. „Misschien wil je je duidelijker verkla ren?" klonk zijn stem. „Ik zal een zigeuner worden, als ik het snap „Dan ben je op het ogenblik een zigeuner, lelijke kwajon gen, want je snapt me natuurlijk heel goed. Wat denk je wel van me, meester Halbersma? Dat ik zo'n geweldig duur cadeau kan aanvaarden? Is het een beetje in je bol geslagen?" „Wat zou je ervan zeggen, Hennie, als we deze discussie eens bij je thuis voortzetten?" „Dat lijkt me een uitstekend idee, beste jongen, dan kun je daarna je mink gelijk weer meenemen." „Heb jij een mink gekregen? Goeie zeg, dat is me even een mooi cadeautje?" „Heb jij een mink gekregen?" bouwde ze hem na. „Dat zal jij niet weten, stuk wetboek. En dat noemt-ie een cadeautje... Wat noem jij dan een cadeau? Het paleis op de Dam soms? Of het Rijksmuseum?" „Lieve kind, ik vrees, dat je teveel pepernoten hebt gegeten. Zal ik dan maar in m'n wagen stappen en naar je toe vliegen?" „Het kan ook wel zonder vliegen. Ik heb namelijk geen vlieg veld voor de deur, zie je? Alleen maar een behoorlijke par keerplaats voor auto's. Goed, ik maak intussen wat lekkers voor je klaar en de doos zal ingepakt voor je gereed staan. „Oké, Hennie, met een half uurtje ben ik er. En wacht even met die mink... ik wil wel eens zien, hoe die je staat." Hoofdschuddend legde ze de telefoon weer neer. Daarna trok ze de bontjas nog eens aan en streek liefkozend over de gladde haren. Het was en bleef gek. Dat kon ze toch niet doen. Als haar zwagers het te weten zouden komen en dat zouden ze dan hadden ze weer wat om over te kletsen. En ze moest er onder alle omstandigheden voor zorgen, dat haar reputatie ongerept bleef. In de keuken zocht ze wat blikjes bij elkaar en begon aan een slaatje. Ze inspecteerde de drankvoorraad en constateerde, dat er nog een fles Martini was. De drank, die hij het liefste dronk. Maar misschien was de fles niet nodig, omdat hij nog rijden moest. Enfin, dat merkte ze wel. Toen ze klaar was, zette ze verse koffie en wachtte toen bij het raam op zijn komst. Om kwart over negen zag ze zijn lange zwarte wagen de oprijlaan indraaien. Ze stond op en liep naar de hall, waar ze de voordeur opende. „Zo... geldverkwister..." begroette ze hem lachend. In de gang ontdeed hij zich van jas en hoed en volgde haar toen naar de salon. Onder het licht van de grote lamp schit terde de kostbare bontmantel, die ze weer in de doos gelegd had. „Ik denk, dat Sinterklaas dit jaar een beetje getikt is, dacht je ook niet?" Hij keek naar de mantel en schudde zijn hoofd. „Ik kan niet anders zeggen, dan dat de oude baas een bijzonder goede smaak had dit jaar." Ze gaf hem een por in zijn zij en antwoordde: „Daar moet je weer advocaat voor zijn om op zoiets te komen. Enfin, ga zitten en maak het je gemakkelijk. Ik heb verse koffie en gevulde speculaas. Of heb je liever taai-taai? Straks krijg je wel een stukje banket." „Kind, wat een heerlijkheden allemaal. Geef me van alles maar een beetje. Dan kan ik proeven, wat het lekkerst is." „Smikkelaar!" lachte ze. Een poosje later zaten ze met de koffie tegenover elkaar. Ze keken elkander aan en begonnen te glimlachen. Maar meteen verstrakte haar gezicht. „Wim, nu in alle ernst, dat kan ik echt niet aannemen. Dat is toch werkelijk het toppunt van alles. Dat ding kost meer dan ik vroeger verdiende in een jaar in de fabriek." Hij wuifde met zijn hand. „Vroeger... dat is zo lang geleden. Ik kan toch niet helpen als Sinterklaas..." „Dank u, Sinterklaasje... Maar jij neemt mij niet in het ootje, goedheiligman. Ik heb je handschrift herkend op het begeleidende kaartje..." Hij haalde zijn schouders op. „Och ja, Sint vroeg me, of ik het even wilde schrijven..." „En en passant of je ook even je portefeuille voor de dag wilde halen om te betalen. Morgen brengen. Ik geloof al zes tien jaar niet meer in Sinterklaas, zie je?" Hij haalde een vulpen uit zijn zak. „En dit ding dan? Dat werd me vanavond tegen sluitingstijd gebracht. Met een briefje erbij: „Van de Sint voor zijn vrind." En wie kon weten, dat mijn oude vulpen lekte als een zeef? Alleen mijn secretaresse en een zekere mevrouw Kaandorp." „Toch aardig van je sekretaresse, he?" zei ze liefjes. „Die? Die is zo gierig als ze lang is. Een chocoladeletter van zeven stuivers uit de Hema, dat kreeg ik van haar. En dat ik Wim heet, weet ze al vijf jaar, maar desondanks stuurt ze me een H. Want die is 5 cent goedkoper dan de W. Een uitgekookte, niet?" Hennie lachte zich tranen. „Wat een zuinige huisvrouw zal dat later worden." „Ga nou... Dacht je, dat daar nog ooit iemand op af kwam? Ze heeft een hekel aan mannen. Laatst hadden we ergens meningsverschil over. Toen dorst ze te zeggen: Als ik u zo bekijk, weet ik meteen, dat ik nooit zal trouwen." „Ben jij zo'n donderhond op kantoor?" „Maar Hennie, wat een uitdrukking..." „Sorry, Wim, af en toe vergeet ik nog wel eens, dat ik uit een riool gekropen ben..." „Kom, kom, zo erg is het ook weer niet. Maar in m'n werk kan ik geen fouten dulden. Ze is een zeldzaam toegewijde sekretaresse, dat staat vast. Maar soms een tikkeltje slordig." „We hebben allemaal onze gebreken, meneer de advokaat. Ik zou zeggen, dat uw vak meebrengt, dat u daarover het beste kunt meepraten. Apropos, nog een kopje koffie? Of meteen al iets pittigers?" „Ik houd het vanavond maar bij koffie. Ik moet ook nog terug naar Amsterdam. Maar als je straks een cola voor me hebt..." „Wat je maar wilt..." Om elf uur vond Halbersma het de hoogste tijd om te ver trekken. „Vergeet de doos niet," herinnerde Hennie hem, toen ze hem geholpen had in zijn jas. Hij zuchtte en liep terug naar de salon, waar hij voorzichtig de bontmantel uit de doos nam en op de tafel deponeerde. Met de lege doos liep hij naar de deuropening, waar Hennie stond. „Ja, maar dat bedoel ik niet... je hebt de mantel eruit gelegd." „Je had het toch over de doos?" antwoordde hij onnozel. Resoluut pakte ze hem bij de arm en nam hem mee naar de tafel. Toen deponeerde ze opnieuw de mantel in de doos en gaf hem aan de man. „Alsjeblieft, Wim, het kan heus niet." Hij legde de doos neer en nam de mantel eruit, die hij voorhield. „Pas hem nog eens één keer, Hennie." Ze schudde haar hoofd. „O Wim, soms ben je net nog een kind. Nou, vooruit dan.' Hij hield haar de mantel voor, waarin ze gemakkelijk gleed. Toen hield ze hem van voren vast en draaide in het rond. Hij liep enkele passen terug en monsterde haar van top tot teen. „Meisje, hij is voor je gemaakt. Weet je dat?" ,,'t Kan best zijn, jongetje, maar het meisje wenst hem niet te accepteren. Met een ruk trok ze de mantel weer uit en legde die in de doos. Daarna liep ze op hem toe, greep hem bij de revers van zijn jas en zei: „Willem, jij en ik, wij moeten ons verstand gebruiken. De gebroeders Kaandorp, onder aan voering van mijn geliefde schoonmoeder, doen wekelijks hon derd-en-een pogingen om me te compromitteren. Hoe, dat doet er niet toe. Het is hun een doorn in het oog, dat ze me maandelijks zo'n groot bedrag moeten uitbetalen. Waarvoor ik niets, maar dan ook absoluut niets doe. Alleen omdat het in het testament van Ed stond. Het testament, dat ze hebben betwist en in welke procedure jij als mijn raadsman bent opgetreden. En jij financieel mijn zorgen wegnam, toen ik bijna een half jaar op dat dakkamertje moest vertoeven, in afwach ting van de definitieve uitspraak. Als een hond ben ik hier weggejaagd door een deurwaarder en zijn trawanten, zulks in opdracht van mijn geliefde zwagers. Ik mocht m'n kleren nog niet eens meenemen, uitsluitend dat, wat ik aan m'n lijf had. Ik... ik kreeg niet eens busgeld tot Amsterdam. Ik heb moeten liften... ik... terwijl ik nog geen twee maanden weduwe was. Zo hard zijn de familieleden voor mij geweest, Willem. Tot jij voor mij het proces met vlag en wimpel won. En ik volledige schadeloosstelling kreeg en weer terug mocht naar mijn huis hier. Dat ze overigens tot en met geplunderd hadden. Is dat het resultaat van een betere opvoeding? Wim? Kunnen mensen, die gestudeerd hebben en waarvan er twee zelfs een graad bezitten, zo doen met hun medemens? Met hun schoon zuster? Hoe heb jij niet moeten dreigen met nieuwe processen en deurwaarders, om hen tenslotte te dwingen mij recht te doen? Hoe kijken ze me iedere maand aan, als ik m'n geld kom halen? Weet je nog, dat ik in het begin cheque's kreeg, die ik retourneerde? Omdat ik vast van plan was iedere maand opnieuw m'n gezicht aan hen te laten zien? Als een schooier hebben ze me behandeld, als een opgejaagd stuk wild me het huis uit gezet. En daarom ga ik iedere eerste van de maand naar Amsterdam, negeer hun portier en hun sekretaresse, die me in het begin de toegang tot het privékantoor wilde wei geren, en loop zonder meer door tot voor zijn bureau. Ja, tot voor het bureau van André, de grootste schoft van het hele zootje. En dan kijk ik hem lachend aan en zeg ik iedere keer opnieuw: „Ik kom mijn toelage halen, die Ed voor me vast gelegd heeft in het testament." Iedere keer hoop ik, dat hij dan een beroerte krijgt en eens zal hij het krijgen, daarvan ben "ik overtuigd. Lang houdt hij het niet meer vol. En dan schuift meneer zijn lade open en haalt een envelop te voorschijn met het geld, dat hij naar me toesmijt. Zonder een woord te zeg gen. Weet je Wim, dan ga ik er op m'n gemak bij zitten, trek m'n handschoenen uit en sla m'n benen over elkaar. Zo, dat hij ze goed kan zien. Ik weet immers, dat m'n benen gezien mogen worden! En ik weet ook, terwijl ik dan heel secuur het geld natel, dat hij dan met één oog naar m'n benen kijkt. Als het klopt en het klopt natuurlijk altijd dan doe ik het geld langzaam terug in de enveloppe, teken het stuk, dat hij me voorlegt, nadat ik het heel nauwkeurig gelezen heb, want ik vertrouw hem nog voor geen halve cent, en dan doe ik de envelop in mijn tas. Dan trek ik m'n handschoenen weer aan o, heel rustig, ik heb immers alle tijd? en kijk hem daarbij opnieuw glimlachend aan. Dan sta ik op, knik hem nog één keer vriendelijk toe en zeg: „Dag, beste zwager, doe de hartelijke groeten van me aan m'n schoonmoeder en de ver dere familieleden. Tot ziens, de volgende maand." Dan ploft-ie bijna voor de tweede keer en ga ik rustig weer weg. Zie je, Wim, dat is m'n wraak, iedere maand weer. Dat is m'n triomf. En dat hebben ze er naar gemaakt. Ze hebben me indertijd verweten, dat ik Ed om zijn geld getrouwd heb. Goed, ik heb het niet ontkend. Maar dat kunnen zij toch niet begrijpen, want zij hebben nooit geldgebrek gehad. Vanaf hun prilste jeugd zijn ze in de watten verpakt en stond hun natje en droogje klaar. Maar ik kom uit de armoede, uit de ellende, uit de achterbuurt van Amsterdam. En ik had mezelf beloofd, dat ik wat anders wilde. Daarom ook werkte ik me op de fabriek op tot cheffin. Omdat ik respect wist af te dwingen, werd ik opgemerkt en gepromoveerd. Kan ik het helpen, dat Ed verliefd op me werd en omdat ik niet van plan was om zijn liefje te worden waartegen de nette familieleden van hem natuurlijk niet het minste bezwaar gehad zouden hebben, moest hij wel met me trouwen, als hij me hebben wilde. En daartegen hadden ze wél bezwaar. Jij weet nog niet half, hoe ze gepoogd hebben Ed van dit onzinnige huwelijk, zoals ze dat noemden, af te houden. André is bij me geweest en bood me tienduizend gulden aan, als ik voorgoed wilde ver dwijnen. Ik weigerde. Later kwam Gerard. Ze hebben een filiaal in Argentinië. Ik zou de reis kosteloos kunnen maken en zou daar op hun aanbeveling een goede baan kunnen krijgen. Gestel, dat ik het aangenomen had, Ed zou het eerste het beste vliegtuig genomen hebben en me achterna zijn gereisd. Hij was weg van me. Goed, na al dat geharrewar trouwden we. In het groot, want zo wilde Ed het. Met rijtuigen, die met vier paarden bespannen waren. Waar hij de paarden zo gauw opgescharreld heeft, zal wel altijd een geheim blijven, want er waren in Amsterdam toen al bijna geen paarden meer. Maar zijn hele familie schitterde door afwezigheid. Alleen het fabriekspersoneel had aan de uitnodiging gehoor gegeven. Dat waren onze bruiloftsgasten. En later, Wim, toen ging ik van hem houden. Toen ben ik gek op hem geworden, stapelgek. Wat kon het mij schelen, of hij twintig jaar ouder was dan ik? Hij was een schat en overlaadde me met attenties. Hij was de meest ideale echt genoot, die je maar bedenken kunt. Van zo'n man móést je houden, of je wilde of niet. En dan te bedenken, dat hij op de fabriek steeds ruzie had met zijn broers en als hij thuis kwam met zijn moeder. Ze noemden hem de schande van de familie! En waarom? Omdat hij een arm, maar net fabrieks meisje getrouwd had, onbesproken van gedrag en wandel. Om dat hij haar meer lief had dan al zijn broers en zijn moeder samen. Wim, we hebben een heerlijk huwelijk gehad. Tot het nood lot, nu twee jaar geleden er een einde aan maakte. O Wim, waarom is het leven zo wreed? Waarom moest Ed verongeluk ken? Hij, die zo goed was voor mij en voor zijn personeel? Die niets liever wilde dan de mensen gelukkig en blij maken? Terwijl zijn broers, die er alleen maar op uit zijn om geld te verdienen, in leven bleven?" Hij streelde even haar wang en trok toen weer gauw zijn hand terug. „Het spijt me, Hennie, maar op die vragen kan geen mens antwoord geven._Doch wees dankbaar, dat je hem leerde lief hebben en dat je zijn moeilijke leven vreugdevol kon maken. Dat hij kon verlangen naar zijn gezellige huis en naar de vrouw, die hij liefhad. Wees blij, dat je deze goede herinneringen hebt. Die herinneringen kan niemand je ontnemen. Die zijn en blijven van jou." „En nu proberen ze me al twee jaar te betrappen op iets, dat ik toch nooit zal doen. En hopen ze, dat ik weer zal her trouwen, want dan kunnen ze me dit huis afnemen. Want het is familiebezit en in het testament stond, dat ik hier mag blijven wonen, zolang ik weduwe ben. En maken ze me op allerlei geniepige manieren het leven zuur. Ze hebben m'n dienstmeisje pogen te bewerken. Ze hebben kwaad van we verteld hier in het dorp. Tegen m'n leveranciers hebben ze gezegd, dat ik alleen maar belust was op geld en dat de auto, die ik notabene zelf gekocht heb, eigenlijk aan de fabriek behoort. Ze hebben geprobeerd via stromannen mijn aandeeltjes, die ik van Ed cadeau heb gekregen, op te kopen. Ze hebben ge probeerd me te ruïneren door me leveranciers op m'n dak te sturen met dure dingen, die ik op termijnbetaling zou kun nen krijgen. In de hoop, dat ik in financiële moeilijkheden zou komen te zitten en ze me failliet konden laten verklaren. Maar ik ben veel linker dan die hele familie Kaandorp. Ik woon nog steeds in „De Kaan" en ik zal hier blijven wonen net zo lang als ik zelf wil. En elke maand zullen ze me de vast gestelde toelage moeten uitbetalen, als ik op hun kantoor kom en eens in het jaar zullen ze me het dividend moeten geven, waarop ik recht heb. En vier maal per jaar zal ik, als oud personeelslid met meer dan drie dienstjaren, het recht hebben de personeelsavonden te bezoeken en inkopen te doen in de cantine tegen fabrieksprijs. Dat alles zullen ze me nooit kunnen ontnemen." Hij keek haar hoofdschuddend aan en toen haar handen eindelijk van zijn revers afgleden, antwoordde hij zacht: „En toch ben je niet gelukkig, Hennie." Ze deed een pas terug. Haar gezicht was gedurende de uit barsting hoogrood geworden en er hing een haarpiek over haar voorhoofd, doch ze bemerkte dit alles niet. Ze keek naar de man voor haar en beet hem toe: „Hoe kan ik gelukkig zijn als mijn man, waarvan ik zo zielsveel gehouden heb, me zo wreed werd ontnomen?" Hij zuchtte. „Sorry, Hennie, ik weet het. Maar je kunt niet eeuwig treuren om hem. Dat zou hij zelf niet fijn gevonden hebben als hij het kon weten. Je zei van de week, dat je wat ging doen. Dat was verstandige taal. Ik weet niet wat het is en ik behoef het ook niet te weten, want je bent een verstan dige, door verdriet en tegenslag gerijpte vrouw. Jij zult geen dwaze dingen meer doen. Zorg voor afleiding. En als het in m'n vermogen ligt, zal ik je helpen." Haar blikken werden minder gespannen en even kwam er een lach op haar gezicht. Ze kwam weer naar hem toe en greep zijn hand. „Dank je Wim, voor je vriendschap. Jij bent het enige, wat ik nog heb. Ik wil er zuinig op zijn." „Goed meisje, dan ga ik nu maar. Ga lekker slapen en niet piekeren. Dank God, voor wat je overgehouden hebt. Ver geleken bij de liefde van je man is het weinig, maar een mens kan ook dankbaar zijn voor weinig. En tevreden. Je bent gezond en je bent nog jong. Je hele leven ligt nog voor je. Ga wat reizen. Ga andere landen bezien. En klop bij me aan, als je me nodig hebt." Hij drukte zacht haar kleine hand en draaide zich toen om. Ze bleef voor het raam staan en keek, tot zijn donkere wagen in de mist was opgelost. Toen sloot ze de deuren en ruimde de boel op. Maar gelijk viel haar oog op de bontmantel, die toch nog achtergebleven was. „Ik breng hem morgen terug..." prevelde ze... „dat doe ik vast. Ik kan hem immers niet houden? Als de gebroeders het te weten komen, zullen ze alleen maar denken, dat ik er tegenprestaties voor geleverd heb. Zo zijn ze..." HOOFDSTUK V Kees heeft er wel zin in De volgende morgen bracht ze de grote doos met de bont mantel terug en deponeerde hem op zijn bureau. „Ik ben erg in je teleurgesteld, Hennie." zei hij spijtig. Ze lachte en ging tegenover hem zitten. „Dat is niet zo erg, Wim, als dat iedereen in mij teleurgesteld is. Bontman tels geef je niet ten geschenke aan een oud-cliënt, met wie je nu toevalligerwijze op goede voet bent gebleven. Probeer hem terug te brengen... het is zonde van al dat geld..." „Terugbrengen... ze zouden me uitlachen. En al dat geld... zo duur is-ie nu ook weer niet." „Vertel mij wat. Dacht je, dat ik niet wist, wat bontmantels kosten? En deze mink? Waarschijnlijk een van de duurste uit de stad. Verdraaid, Wim, die leverancier zal je voeten wel gekust hebben voor deze bestelling. Maar basta hierover. Alleen nog dit: de geste zelf is mij meer waard dan de hele mantel. Ik voel me er rijker mee. Laat dit je een troost zijn. Maar nu iets anders. Welke mogelijkheden zijn er voor een jongen van 17 jaar, die alleen de lagere school doorlopen heeft, alwaar hij ongeveer nummer één was, om advocaat te worden?" De man keek haar aan en schudde zijn hoofd. „Geen enkele." „Kom nou." „Nee heus, geen enkele. Middelbare schoolopleiding is ver eist om toelating tot de colleges te bewerkstelligen. Dus dit is een onmogelijkheid." „Dan gaan we een stapje terug. Welke mogelijkheid is er voor de jongen voornoemd, om middelbare schoolopleiding met goed gevolg alsnog te doorlopen?" „.Hangt er van af. Avond-Ulo. Avond-gymnasium. Zoiets in ieder geval. Meestal twee- of driejarig. Er zijn er hier een aantal in Amsterdam." „En is het diploma laten we zeggen van een avond-Ulo gelijkwaardig aan dat van een dagschool?" „Zeer zeker. Anders zou die avondopleiding niet de minste zin hebben, nietwaar?" „Dus na het behalen van een diploma bestaat de mogelijk heid tot verdere studie, voor advokaat?" „Onder andere. Niet alleen voor advokaat, hoewel dat on geveer het gemakkelijkste is en doorgaans het kortste duurt. Wij advokaten zijn niet zulke geleerde pieten, hoor." Hennie lachte. „Nee, dat worden jullie door de praktijk. Oké, ik weet nu, wat ik weten wil. Ik vertel je te zijner tijd nog wel nadere bizonderheden. En nu zal ik je niet langer van je werk afhouden." „Ja maar, Hennie, wat moet ik nu met die mink?" „Wat denk je van je sekretaresse? Zal d'r verbazend leuk staan, veronderstel ik." „Ja, als een vlag op een modderpraam. Weet je niets beters?" Ze was opgestaan en ging weer zitten, waarna ze hem hoofdschuddend aankeek. „Lieve jongen, waarom ben je dan ook zo dwaas om je kostelijke geld aan zo'n duur cadeau te spenderen? Ben jij een man met mensenkennis? Laten we eens aannemen, dat ik hem gehouden had. Dan ga ik hem natuurlijk dragen als het koud is. Een van mijn geliefde zwagers ziet me met drieduizend gulden om m'n lenden gespreid. Hij gaat onderzoeken, hoe ik aan die mantel kom. En dat komt hij te weten. Daar heeft hij blijkbaar zijn mensen voor. Goed. Na verloop van enige tijd weet hij: Hennie heeft de mink cadeau gekregen van haar advokaat, meester Halbersma. Je bent al niet bepaald een vriend van de familie. Maar ze weten, dat je op gezette tijden bij mij overhuis komt. En ze zullen met hun klompen kunnen aanvoelen, dat we niet altijd over zaken zullen praten, wel? Dus wat zullen ze voor conclusies trekken? Halbersma geeft haar dure cadeaus, een bontmantel van zo'n slordige drieduizend... daarvoor zal Hennie wel de nodige tegenprestaties geleverd hebben..." De man achter het bureau werd rood tot zijn haarwortels. „Zoiets gemeens... ja, dat zou alleen in het brein van de Kaan dorpers kunnen opkomen. Excuseer, Hennie, niet allen natuur lijk." Ze knikte hem vriendelijk toe. „Trek het je niet aan, Wim. Jij en ik weten beter. Maar ik wil mijn reputatie ongerept houden, zie je? Ze zullen nimmer vat op me krijgen. Én iedere maand opnieuw zal ik die schooiers een poot uittrekken, met een glimlach om m'n mond en mijn genylonde benen zichtbaar tot m'n knieën." Hij zuchtte. „Goed Hennie, ik zal hem laten opbergen, zodat er geen mot in kan komen. Maar... hij blijft tot je beschikking." Opnieuw stond ze op en schudde haar hoofd. „Wim, lelijke stijfkop van een advokaat, eigenlijk moest ik je een draai om je oren geven. Dus je wilt me permanent in de verleiding brengen om een stommiteit uit te halen? Een mooi nummer ben je, dat moet ik zeggen." „Houd nu maar op. Jouw vocabulaire met scheldwoorden is somtijds werkelijk interessant om te horen." Hij stond op en reikte haar over zijn bureau de hand. „Tot ziens, mevrouw zonder mink. En het beste met je beschermeling. In de Valeriusstraat is een Avond-Ulo en er is in de 2e Helmers- straat een Avond-H.B.S. met gymnasium en lyceum-afdeling. Kun je kiezen." „Hoe weet je dat? Van mijn beschermeling?" „De vakroutine, mevrouwtje. Je bent advokaat of je bent het niet." „Jammer, dat je niet in een flessie zit, dan dronk ik je op." „Jammer, dat je met dit koude weer geen mink wil dragen. Dan keek ik je na." „Aju, nozem." „Het beste, Doris Day." (Wordt vervolgd) Mannen zijn althans dat zéggen ze er niet voor te vin den om van tijd tot tijd een blik in de spiegel te werpen. Mis schien omdat ze vrezen dat een zelfde lot hen zal treffen als de Griekse God Narcissus. Die im mers zóveel naar z'n eigen spie gelbeeld in de vijver zat te turen dat hij prompt versteende en nu nog altijd zit te turen. Dat moge dan misschien een verdiende straf geweest zijn, wij vinden dat de automobilist van vandaag niet genoeg in zijn (auto) spiegel kan kijken. Vóór en tijdens het inha len is dat een absolute noodzaak. Wie gaat inhalen moet er zich tijdig van overtuigen en blijven overtuigen, dat hij het achterop komende verkeer niet in gevaar brengt. Daar ontbreekt het nog al eens aan. Floep. Pijltje uit en nog net er langs terwijl de ach- teropkomer door bruusk (en dus gevaarlijk) remmen nog net een botsing weet te vermijden. Die automobilisten zijn er en ze doen dat zonder blikken (in de spie gel) of blozen Maar óók als men helemaal niet van plan is om te gaan inha len doet men er goed aan om het voordeel van Narcissus te vol gen en zeker iedere 10 a 15 se conden een blik in de achteruit- spiegel te slaan. Wie zich daartoe dwingt zal merken dat het spoe dig automatisme wordt, een vaste gewoonte en een goede gewoon te. Op die manier bespaart men zich de plotselinge schrik van een op een „haarbreedte" voorbijzoe- vende auto op een moment dat men zelf niet uiterst rechts rijdt. In het verkeer is datgene wat achter ons gebeurt (of niet ge beurt) heel belangrijk. We zou den ogen in onze rug moeten heb ben. Zolang we die nog missen is het goea dat er achteruitkijk spiegels zijn. Een binnenspiegel alleen is daarbij niet genoeg. Iedere automobilist kent de be ruchte „dode hoek", dat is dat gedeelte wat door de carosserie of door het lichaam van de be stuurder is afgedekt. Met behulp van een buitenspiegel kan die do de hoek niet opgeheven maar wél aanzienlijk verkleind worden. De buitenspiegel verklapt ons vrij wel direct de komst van een in haler op het moment dat deze z'n manoeuvre begint en in de dode hoek van onze binnenspiegel ver dwijnt. En om dit spiegelverhaal te besluiten nog een paar prak tische wenken: - let op dat uw binnenspiegel zo gemonteerd is dat het uitzicht naar voren er zo min mogelijk door belemmerd wordt.. - laat de buitenspiegel monteren op hoogstens 70 a 80 cm af stand van de bestuurdersplaat sen niet meer dan 20 cm be neden ooghoogte. - zorg dat de spiegels niet door trillen van stand veranderen. - zorg dat de binnenspiegel ook werkelijk iets te zien geeft, dus dat de achterruit niet beslagen of volgepakt is of schuil gaat achter bagage, hoeden, wilde dieren enz. - zorg voor een antiverblindkap- je op uw binnenspiegel. - zorg dat de binnenspiegel geen scherpe hoeken vertoont en uit veiligheidsglas bestaat. - en niet op de laatste plaats: sta niet toe dat er aan de spiegel wordt gedraaid om neusjes te poederen! Publikatie van het Verbond voor Veilig Verkeer. HOE WORDEN BACTERIËN VERNIETIGD? Door onderzoekers van de te Ann Arbor (Mich.) gevestigd universiteit, schijnt te zijn ont dekt hoe bacteriën worden ver nietigd wanneer deze in aanra king komen met het kiemdoden- de Hexachlorofeen. Het dunne vlies dat aan de binnenzijde van de celwand is gelegen, wordt namelijk door de chloorfenolver- binding aangetast op zodanige wijze, dat het celvocht naar bui ten lekt. Deze gang van zaken maakt, dat deze krachtige chloor verbinding verder naar binnen kan diffunderen en daar in de aanwezige eiwitten zodanige structuurwijzigingen veroorzaakt, dat het onderhouden van "leven" onmogelijk is geworden, aldus de „Chemische Courant".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1961 | | pagina 6