GELD en IDEALEN
Bent u een
file-kweker?
Nieuws van overal
door HENK VAN HEESWIJK
Er zou een hele ommekeer in zijn leven plaatsvinden. O, heel
geleidelijk aan. Aanvankelijk zou hij nog in de huiselijke kring
blijven, zelfs blijven werken, waar hij nu werkte. Maar na de
avondschool kwam de hogere school. En dan was het ver
huizen. Naar een andere stad, overgeplaatst in een geheel
ander milieu. Natuurlijk zou hij zich al enigszins aangepast
hebben op de avondschool. Goed, maar studenten zijn in de
regel rijkeluiszoontjes. Hij zou steeds opnieuw moeten acclima
tiseren, iedere keer als hij een paar stappen deed. Met als
bekroning de titel.
Wat had Gerard Kaandorp indertijd gezegd, toen hij bij
haar was gekomen met de aanbieding om naar Zuid-Amerika
te gaan? Inplaats van Ed te huwen?
Er is een onoverbrugbare kloof tussen de arbeidende stand
en de betere stand. Dat klinkt misschien erg verwaand, of
zelfverzekerd, maar dat doet aan het feit op zichzelf niets
af. Een madeliefje kan heel mooi bloeien in een weiland, maar
zal in het niet vallen tussen een aantal asters. Er is nu eenmaal
standsverschil in het leven en dat blijft toch altijd, ondanks
al dat geklets over democratie en zo. Zo lang de wereld
draait, zullen er domkoppen zijn en geleerden, arbeiders en
directeuren. Kruis een rashond met een straathond en wat
krijg je dan?
Ze had toen geantwoord: „Dank u wel, meneer voor uw
leuke kwalificatie, voor wat mij betreft." En toen had hij
een rood hoofd gekregen. Zelf had ze nooit aan al die onzin
geloofd. Kon iemand het helpen, dat hij in de Anjelierstraat
was geboren op een achterkamertje twee hoog? Of dat hij
met een zilveren lepel in de mond in de wereld kwam ergens in
een grote villa in het Gooi? Nee, ze had er niet in geloofd en ze
had zich ongelooflijk snel aangepast na haar huwelijk met Ed.
Als ze een visite kregen natuurlijk waren er vriendelijke ken
nissen, die zich niets aantrokken van de banvloek der Kaandor
pers dan voelde ze zich al heel spoedig op haar gemak.
Ze viel niet op en wist na een aarzelend begin al spoedig
gemakkelijk met de anderen te converseren. Maar toch...
Het leek wel of de jongeman bij het raam de sprong, die
hij nu ging maken, niet aandurfde. Hij kreeg nu de kans iets
meer te worden dan fabrieksarbeider. Advokaat, dat was z'n
ideaal. Maar idealen worden immers niet verwezenlijkt? Dan
zijn het toch immers geen idealen meer?
Ze liep naar hem toe en ging naast hem staan. Beiden
keken ze weer naar buiten, naar de sneeuw, die gestadig
neerdwarrelde. „Kijk," zei ze, met haar vinger wijzend, „je houdt
van de sneeuw. Je vindt het prachtig en je wilt naar buiten, om
baantje te glijden, of sneeuwballen te gooien, of een sneeuwpop
te maken. Zodra de winter begint, verzucht je: ik wou, dat
het maar eens heerlijk ging sneeuwen. Maar als er sneeuw
ligt, dan blijf je binnen. Dan durf je niet naar buiten. En
waarom niet? Daar kun je eigenlijk zelf geen antwoord op
geven. Maar ik weet het wel. Je moet je er op kleden: een
paar stevige schoenen, waardoor de sneeuw niet kan dringen,
en een dikke das om je nek en een pet op je hoofd. Zo,
nu kun je er tegen en nu is er niets meer, dat je belet om
in de sneeuw te gaan ravotten.
En zo is het met jou, Kees. Misschien heb je jaren gedroomd
van je idealen: als ik eenmaal advokaat ben.En heb je
wellicht luchtkastelen gemaakt, dat en dat zal ik gaan doen,
als het zover is. Wonen in een mooi huis, trouwen met een
knappe vrouw, rijden in een mooie auto en dure kleren dragen.
Dat was de sneeuw, waarop je hoopte. En nu sneeuwt het,
maar je gaat niet naar buiten. Wel, ik zal zorgen voor die
stevige schoenen, die das en die pet. Je zult hier op „De Kaan
altijd welkom zijn. Beschouw mij maar als een oudere zuster.
Zoveel jaren verschillen wij niet. En vraag me om raad, als
je die nodig hebt en als het in m'n vermogen ligt, zal ik je
die geven. Wees niet wantrouwend en vraag niet, waarom ik
juist jou in de gelegenheid wil stellen om je ideaal te bereiken.
Misschien vertel ik je dat later wel eens. En noem me niet rijk,
want dat ben ik niet, al heb ik wel wat geld. In ieder geval
ruim voldoende om jouw enige jaren te laten studeren. Goed.
Ik zou zeggen: neem een proef. Ga maandagavond naar die
school en probeer het eens een poosje: een paar maanden,
een half jaar... tot de zomervakantie bijvoorbeeld. Doe je
best. Als je goed kunt leren, zul je geen moeilijkheden van
enige betekenis ondervinden. Lijkt het je, wel, dan ga je door.
Heb je er na een poosje geen zin meer in, dan scheiden we
als goede vrienden. Voorlopig verplicht je je tot niets. Ik wil
je de kans geven, omdat het misschien de enige kans is, die
je ooit nog in je leven zult krijgen, begrijp je?"
Ze draaide zich naar hem toe en keek hem aan. Hij zuchtte
en deed een stap terug. Toen keek hij ook naar haar en
lachte. „Ik ben een idioot.ik zoek altijd overal iets achter.
U... ik verdiende de deur uitgeschopt te worden. Goed, ik doe
het. Natuurlijk doe ik het. Ik zou wel gek zijn, als ik het
niet deed. Zo'n gelegenheid... Ach, ik zeg het natuurlijk weer
veel te gek..."
Ze klopte hem op de schouders en lachte. ,,Ik begrijp je
volkomen, Kees. Wel, daar houden we het dan op. Jij gaat
het proberen en ik ben er nu al van overtuigd, dat je zult
doorzetten en slagen. Hoe laat schaft je tussen de middag?"
„Van kwart over twaalf tot één."
„Mooi. Ik ben om kwart voor één bij de fabriek. Met je
tas en je boeken. En de tramkaart. En zaterdagsmiddags kom
ik je halen. Dan rijden we meteen door naar „De Kaan" en
kun je hier rustig studeren."
De jongen kreeg een brok in zijn keel en slikte. Toen
greep hij Hennie's hand en drukte die zo stevig ,dat ze haar
tanden op elkaar moest zetten om niet te schreeuwen van pijn.
„Dank u wel, mevrouw, voor alles. Ik zal m'n best doen."
„Fijn Kees, En nu gaan we gezellig een sigaret roken en
daarna zal ik eens een kopje thee zetten. Apropos, ik heb een
pick-up met platen. Daar, bij de deur. Als je zin hebt..."
HOOFDSTUK VI
Laster rond Hennie
Met belangstelling volgde Hennie ieder weekeind de vor
deringen van haar beschermeling. Haar eerste indrukken waren
niet slecht en toen ze na enige tijd bemerkte, dat hij nog steeds
vrij gemakkelijk leerde, maar bovenal, dat hij zich met won
derlijke ernst en toewijding op zijn werk wierp, nam ze aan,
dat hij wel zou volhouden, het enige, waarvoor ze aanvankelijk
vrees gekoesterd had. De jongen was al spoedig gewend op
„De Kaan" en Hennie leerde hem spelenderwijs wat manieren,
zodat hij na een poosje niet meer zo uit de toon viel.
Hoewel ze in het eerste begin verondersteld had, dat er
ook nog wel eens moeilijkheden zouden kunnen komen van
de zijde van Kees' vader, hoorde ze geen wanklanken. Integen
deel. Met medewerking van zijn oudste zuster was beslist,
dat Kees om de andere avond rustig zijn huiswerk zou kunnen
maken in de huiskamer. Zodra de kleintjes naar bed waren,
werd er geen radio meer aangezet en kon Kees ongestoord
zijn taken afmaken. Goed, vader Galis had het de eerste
avonden een beetje spottend aangezien, maar voor de rest had
hij er zich niet mee bemoeid. Als er maar geld thuiskwam,
vond hij het al lang goed.
De moeilijkheden kwamen een jaar later. Kees was in juli
overgegaan en paste zich wonderwel aan in de hogere klas.
Hoewel hij bergen huiswerk had te maken, wist hij goede cijfers
te behalen en al had Hennie er maar weinig verstand van,
als Kees zaterdags vertelde van de school, van de andere
leerlingen en de leraren, dan begreep ze wel zoveel, dat je
het niet cadeau kreeg, maar dat je behoorlijk moest werken.
In dat tweede voorjaar kwam Hennie op een zaterdagmiddag
eensklaps tot de ontdekking, dat hij er mager en slecht uitzag.
Hij had zich juist omgekleed en ging aan tafel zitten, terwijl
Riek het eten opdiende. Op dit ogenblik viel het haar op,
dat hij er verbazend slecht uitzag.
Ze keek hem een poosje aan en vroeg opeens. „Zeg, ben
je wel in orde? Voel je je wel goed?"
Hij schrok op en werd een beetje rood. „Hoe... hoe komt
u daarbij'?
„Wel... je ziet er zo afgetrokken uit. Kom eens hier, laat
me je pols eens voelen
En toen hij geen aanstalten maakte om naar haar toe te
komen, stond ze zelf op, liep om de tafel heen en greep zijn
pols. Ze luisterde een halve minuut en schudde toen haar hoofd.
„Vandaag geen huiswerk, jongeman. Eten en dan direct onder
de wol. Ik durf er een lief ding om te verwedden, dat je
tegen de veertig koorts hebt.
Hij lachte verlegen en trok zijn hand terug. „Kom, kom, zo'n
vaart zal het niet lopen. Nee... ik ga straks gewoon aan het
werk."
„Niets daarvan," besliste Hennie gedecideerd. „De boeken
blijven vanmiddag dicht. Een bed heb ik wel en een pyama
ook. En thuis zal ik ze wel inlichten, als dat nodig is."
Hij protesteerde. „Ja maar, dat brengt zoveel last voor u en
Riek... Dan kan ik misschien beter naar huis gaan."
„In dit gure weer zeker? Geen sprake van. En nu geen praat
jes meer: eten, en naar bed.
En hoe vaak Kees ook protesteerde, Hennie hield voet bij
stuk: binnen een uur lag Kees in een logeerkamer onder de wol
met twee gloeiend hete kruiken. In de loop van de middag
kwam de dorpsdokter, die Hennie had laten waarschuwen.
Hij onderzocht de jongen en constateerde een zware griep.
„In bed blijven. Volgende week kom ik nog wel eens kijken."
Nadat de dokter vertrokken was, ging Hennie op de rand
van het bed zitten en keek hem aan. „Nou? Je hebt het zelf
gehoord, he? Huisarrest heb je. Wat zeg ik? Bedarrest. Heb
je pech gehad, jongeman... nu ben je wel verplicht bij mij
op „De Kaan" te blijven. Zo, kan ik je eens lekker tyrannise-
ren; niet uit bed, maar onder de wol blijven. Heet sinaasappel
sap drinken en geperste citroenen. En transpireren. Of, op
z'n mokums gezegd: dit moet je uitzweten. Versta je wel, he?"
„Ja, mevrouw, maar al die last en..."
„Mond dicht, meneer de patiënt. Je hebt op het ogenblik
niks te vertellen. Riek en ik delen voorlopig de lakens uit.
En de dokter zal je wel wat te slikken geven. Ik zal een bood
schap sturen naar je huis en naar je werk, dan krijg je ten
minste ziekengeld. Én de school zal ik wel bellen."
„Ja maar, ik zal toch maandagavond wel weer naar school
kunnen?" vroeg hij angstig. „Anders raak ik zo achter."
Hennie lachte. „Jij achter raken? Zo'n bolleboos? Je tante.
Dat haal jij straks, als je beter bent, gemakkelijk in."
Later op de middag gaf Hennie aan Riek opdracht naar
de Egelantiersdwarsstraat te rijden en bericht te geven van
Kees' ziekte. Het meisje had sedert enige tijd haar rijbewijs
en vond het helemaal niet onplezierig om een ritje naar de
hoofdstad te maken.
Zondagmiddag, toen Hennie zat te lezen, werd er opeens
gebeld. Ze keek door het raam, zag geen auto en vroeg zich
verbaasd af, wie dat kon zijn. Toen ze de deur opendeed,
stond er een meisje op de stoep. Onmiddellijk herkende Hennie
haar van de winkel in Zuid: Kees' zuster.
„Mevrouw, ik ben... begon het meisje, maar Hennie viel
haar lachend in de reden en vulde aan: „Tonia, de zus van
onze patiënt. Kom er in, meisje. Jij komt natuurlijk eens kijken,
wat er met je broer aan de hand is."
„Wat aarzelend kwam de jongevrouw binnen. „Zo", zei
Hennie, de deur sluitend, „hang je mantel maar aan de kapstok
Je komt mooi op tijd voor de thee. Kees slaapt op het ogenblik.
Kom verder."
Het meisje, verrast door de vriendelijke ontvangst, volgde
de vrouw schoorvoetend en keek nieuwsgierig in de grote salon
rond, die heerlijk verwarmd was.
„Ga zitten, Tonia... ik mag toch wel Tonia zeggen, niet?"
Het meisje kleurde en zette zich neer in een fauteuil. „Maar
natuurlijk, mevrouw."
„Wel, ik zal eerst een kopje thee inschenken, dan kunnen
we samen wat babbelen. Zijn ze thuis niet erg geschrokken?"
„Een beetje wel, mevrouw. Daarom ben ik gekomen... u
vindt het toch niet te brutaal?"
Hennie lachte. „Kom nu, ik vind het geweldig. Kees heeft
zo al het een en ander van je verteld. En ik ben blij, dat ik
nu eens persoonlijk met zijn flinke zuster kan kennismaken.
Hier, neem maar een paar koekjes... Wil je roken? Daar staan
sigaretten."
Nadat ze van hun thee hadden gedronken, vervolgde Hennie:
„Ja, dat broertje van je heeft waarschijnlijk al enige dagen
met griep gelopen. Hebben jullie er thuis niets van gemerkt?"
„Och... hij was vrijdag een beetje hangerig. En uit school
vandaan is hij meteen naar bed gegaan. Maar ja... we hebben
allemaal wel eens wat..."
„Nou, maar hij heeft het flink te pakken, hoor. De dokter
is er gisteren bij geweest en die besliste, dat hij voorlopig
onder de wol moet blijven. Ik denk, dat hij ook een beetje
oververmoeid is. Hij doet niets dan slapen. Maar dat is wel
goed. De rust zal hem genezing brengen."
Later op de middag ging Hennie even kijken. Ze zag dat
hij wakker was en zei: „Zo.middagslaapje uit, meneer de
prins? Dan heb ik een verrassing voor je, bezoek uit Mokum.
Kom maar eens tevoorschijn, Tonia..."
Het meisje kwam de slaapkamer binnen en omhelsde haar
broer. „Zo, sufferd, uitgerekend hier ziek worden, he?"
Hij grinnikte. „Ha, die Tonia. Ik wil er wel uit, maar ik
mag niet."
„Moest er nog bij komen. Wat een ondankbare broer heb
jij, Tonia... wordt als een vorst op z'n wenken bediend door
mij en m'n dienstmeisje en nog ontevreden."
Tonia deed een stap achteruit en keek hem aan, haar hoofd
een beetje schuin. „Zo, nog ondankbaar ook, stuk geteisem...
mevrouw, u bindt hem maar vast hoor, als hij niet doet, wat
u zegt."
„Dat loopt wel los, Tonia. Hij meent het zo kwaad niet.
Wil je thee, meneer de patiënt?"
„Graag, mevrouw, als het tenminste niet..."
„Niet teveel gevraagd is... dat liedje heb ik gisteren en
vandaag al in allerlei toonaarden horen zingen", zei Hennie,
kwasi-mopperend. „Niets is me teveel, jongeman, om jou weer
zo gauw mogelijk op te knappen. Aan zieke advokaten heeft
de mensheid niets, zie je? Daarom moet je weer gauw beter
worden en verder leren. Ja, Tonia, je krijgt te zijner tijd een
geleerde broer." Ze keek het meisje lachend aan. Maar Kees'
zuster was nog niet zo erg enthousiast. „Als-t-ie dan maar niet
van verwaandheid op z'n wenkbrauwen gaat lopen."
Hennie haalde haar schouders op. „Dan zetten we hem
samen weer op z'n benen."
Na enkele dagen mocht Kees weer uit bed. De twee vrou
wen hadden hem gedurende zijn ziekte tot en met verwend
en Kees had alles met een verlegen lach op zijn gezicht over
zich heen laten gaan. En Riek had eens tegen Hennie gezegd:
,,'t Is een leuk jong. Ik heb Jaap en ik ben gek op hem, maar
anders..."
Hennie had haar verbaasd aangekeken. „Maar Riek, als
Jaap het hoort..."
„Nou, wat dan nog? Ik kan de hele wereld toch niet haten
om één?"
Veertien dagen verbleef Kees op „De Kaan". Toen vertrok
hij zondagsavonds weer met de bus naar Amsterdam. Maar
niet nadat hij Hennie's hand lang en stevig vastgehouden had.
„Ik weet niet, hoe ik u en Riek voor alles moet bedanken..."
„Dan doe je het niet. Voor ons beiden het gemakkelijkst,
nietwaar? Ik ben blij, dat je er weer uitziet als hollands wel
varen. En ontzie jezelf nu een beetje... Denk om tocht en zo...
Maar die zaterdagavond daarop kwam Kees met een ge
zwollen blauw oog, kapotte knokkels en een pleister op zijn
voorhoofd op „De Kaan".
Hennie's mond viel open van stomme verbazing. „Wat nou?
Aan het knokken geweest?"
Hij haalde zijn schouders op en trok zijn jas uit, die hij op
de kapstok hing. „Het betekent niks," antwoordde hij ontwij
kend.
Hennie schoot in een lach. Noem jij dat maar niks. Je ziet
er uit als een knock out geslagen bokser. Mot gehad op de
fabriek?"
„Nee..."
„Toch niet op school?"
„O nee... vraagt u er maar niet naar... ik zeg toch niets."
„Zoals je wilt, jongeman," antwoordde Hennie een beetje
gebelgd. Later, toen Riek de thee binnenbracht en Kees zag,
liet ze het blad bijna uit haar handen vallen. „Kijk nou es...
liet het meisje zich ontvallen. „Zoentje gehad van een lan
taarnpaal?"
Kees grijnsde. „Zoiets...'
Riek zette het blad neer en keek naar zijn gezwollen gezicht.
,,'t Zal wel een levende geweest zijn," meesmuilde ze. „Maar
't staat je niet slecht, 't Is weer eens wat anders. Moet-ie weer
in bed, mevrouw?"
„Zeg eens..." begon Kees, maar Hennie fronste haar wenk
brauwen. „Riek, bemoei je met je eigen zaken, he?"
„O, neem me niet kwalijk. Maar 't kan ook de nawerking
zijn van z'n griepje..."
En toen schoot Hennie zelfs in een lach.
Na de thee pakte Kees zijn boeken uit en ging aan het werk.
Hennie stond op en zei: „Ik moet nog verschillende boodschap
pen doen. Vóór het avondeten ben ik niet terug. Ik zal Riek
opdracht geven wat voor je klaar te zetten.
Hij keek haar even aan en knikte. Toen boog hij zich over
zijn werk. Hennie sloeg hem een paar minuten gade, haalde
toen haar schouders op en vertrok. Even later hoorde hij haar
wagentje de weg oprijden.
Hij werkte de hele middag en toen om half zes Riek binnen
kwam met een stapel brood en een potje thee, rekte hij zich
even uit en stak een sigaret op.
„Geef mij er ook maar één, produkt van Rembrandt," zei
het meisje lachend, terwijl ze bij hem op de rand van de tafel
ging zitten. Hij gaf haar een sigaret en vuur en ging achterover
in zijn stoel zitten. „Wat een kop, hè?" zei hij zuchtend.
„Óm op te schieten. Als jij mijn vrijer was, ging ik aan de
overkant van de straat lopen."
„En als jij m'n griet was, zou ik het goedvinden," pareerde
hij grimmig.
Riek blies een rookwolk in zijn gezicht en sprong op de
vloer. „Dat is de kift, broer, en anders niks. Is dat de dank
voor alles, toen je ziek was?"
„Schiet op. Anders zal ik Jaap eens inlichten over wat je
met me gedaan hebt, toen ik ziek was."
Er kwam een kleur op haar gezicht. „Zo zijn de mannen
nou. Als je nog es ziek wordt, laat ik je stil kreperen. Ze
hadden je andere oog nog dicht moeten slaan...
Kees schoot in een lach. „Nou, nou, dat meen je ook niet.
Dank je wel voor de menage. En de groeten aan Jaap."
„De zenuwen..."
„Heb ik al!" riep Kees haar na.
Intussen reed Hennie wat rond in Amsterdam. Maar om zes
uur stond ze nabij een kruidenierswinkel aan de Willemspark
weg en had de motor afgezet. Ze tuurde door de etalage naar
binnen en zag de meisjes, die druk bezig waren met de klanten.
Maar kwart over zes ging de laatste naar buiten en iemand
in een witte jas deed de deur op slot.
Tegen half zeven kwam Tonia naar buiten. Hennie startte
de motor en de wagen reed langs het trottoir tot bij het meisje.
„Hallo, Tonia," riep ze door het geopende raampje.
Het meisje bleef staan en keek verrast. „Hé, mevrouw Kaan
dorp..."
Hennie opende het portier. „Stap in, dan breng ik je thuis.
Ik moet met je praten."
Tonia bleef even staan en knikte. Toen schoof ze naast de
vrouw in de wagen en sloot het portier. Bijna meteen reed
Hennie weg.
„Ik begrijp het. Het gaat over Nelis, nietwaar?"
„Juist. Hij ziet er uit als een schilderij. Maar wil niets zeggen.
Ik heb een vermoeden, en ik zou graag uit jouw mond willen
horen, of dat vermoeden juist is."
Even was het stil en alleen het geluid van de motor was
hoorbaar. Toen zei het meisje: „Uw vermoeden is juist, me
vrouw."
Verrast keek Hennie haar even van terzijde aan. Toen zei
ze: „Je bent een intelligent meisje, Tonia. Vertel maar. Wat
is er thuis voorgevallen? En wat heeft je vader tegen mij?"
„Tja... maar als Nelis het niet wil vertellen... dan is het
niet eerlijk tegenover hem, als ik..."
„Tonia, ik kom er toch achter. En als ik het niet van jou
hoor, kom ik het wel op een andere manier te weten. Het
zal alleen langer duren."
Het meisje haalde haar schouders op. „Och, wat geeft
het eigenlijk. Natuurlijk, u komt het toch te weten... Wel...
er is vorige week, toen Nelis ziek was, iemand bij ons thuis
geweest. En die schijnt lelijke dingen gezegd te hebben over
u. En vader ging tekeer... over die weekeinden, die Nelis bij
u doorbrengt. Hij... nou ja, u begrijpt het natuurlijk wel...
Het is allemaal zo pijnlijk. Nou, toen kwam Nelis zondagavond
thuis, maar de ouweheer was er niet. Maar maandagavond,
toen Nelis uit school kwam, begon de voorstélling. Vader had
gedronken en was nijdig. Hij pakte de tas met boeken en
smeet die door de kamer. En hij zei, dat hij niet meer wilde
'hebben, dat Nelis naar school ging. En hij mocht ook niet
meer naar „De Kaan". Nooit meer. Van het ene woord kwam
het andere en toen grepen ze mekaar. Vader is sterk, maar
Nelis ook. In tijd van ja en nee waren ze aan het bakkeleien.
Op het lest is de buurman van beneden erbij gekomen en heeft
ze gescheiden. We hebben Nelis verbonden en naar bed ge
stuurd. En toen vader opgeknapt."
„Je vader?"
„Ja, Kees heeft wel een blauw oog, maar je moet vader eens
zien. Die heeft nu een bloemkoolneus..."
„Wat is dat?"
„O, Nelis heeft z'n neusbeen kapot geslagen. Hij moest er
de andere morgen mee naar de dokter. Ja, vergis u maar niet
in Nelis... hij is niet bang en bijna even sterk als vader. En
jonger, dus veel vlugger."
„Maar... ik begrijp nog steeds niet... wat was er dan over
mij verteld, dat Kees niet meer bij mij mag komen? Apropos,
hij is toch gekomen..."
„Ja, dat weet ik. Hij zei, dat hij toch ging en maling had
aan die smerige praatjes..."
„Sorry, mevrouw, ik had het niet willen zeggen."
„Wat zei je vader over mij, Tonia?"
„Och, wat doet het er toe. Ik ben bij u thuis geweest en
ik heb zelf gezien, hoe aardig jullie voor m'n broer zijn."
„Ja maar, Tonia, ik wil het toch graag weten."
„Ach mevrouw, dat zijn dingen, die je niet kunt vertellen."
„Is het dan zo erg?"
Ze knikte.
Hennie dacht even na. Toen zei ze: „Tonia, ik zal je eens
iets in vertrouwen vertellen. Ik lig overhoop met de familie
van mijn man. Hij is indertijd verongelukt en in zijn testament
stond, dat ik in „De Kaan" mag blijven wonen, zolang ik
weduwe ben. En dat ik maandelijks een toelage moet ont
vangen. Bovendien heb ik een paar aandeeltjes van de fabriek
in mijn bezit. Maar de familie heeft dat testament betwist.
Het werd een proces en dank zij een goede advokaat won
ik het. Dat is hen een doorn in het oog en nu bespioneren ze
me en proberen me op alle mogelijke en onmogelijke manieren
te compromitteren, begrijp je? Maar ik geef ze geen kans. Ik
doe niets in „De Kaan", wat het daglicht niet kan velen, zie
je? En dat ik je broer help, zodat hij kan studeren, is mijn
zaak, en het gebeurt van mijn centen. Dat gaat niemand wat
aan. Als je mij niet gelooft, wil ik je wel een paar adressen
geven, waar je inlichtingen over mij kunt inwinnen."
(Wordt vervolgd)
Neen, wij doelen niet op een
nieuw soort kamerplant of splijt
zwam. Het gaat om de u welbe
kende automobilist die ervan
houdt om zö langzaam langs
's Heren wegen te rijden dat hij
een file auto's achter zich kweekt
die niet mis is.
Nu kan het natüürlijk voorko
men dat zo iets niet te vermijden
is. Files zijn op onze overvolle
wegen -zeker in de vakantie
maanden helaas geen uitzon
dering. File-rijders-tegen-wil-en
dank zijn we allemaal op z'n tijd.
Maar daar hebben we 't niet
over.
Het gaat om situaties waarbij
zonder enige aanwijsbare nood
zaak files worden gekweekt. Door
automobilisten die het er eens
„stapvoets'' van nemen, bijv. om
dat ze eens echt van de natuur
willen genieten, omdat ze in druk
ke conversatie gewikkeld zijn met
een medepassagier, omdat ze me
nen „hoe langzamer-hoe-veili-
ger", of nou ja, zó maar
„Zondagsrijders" worden ze
wel oneerbiedig genoemd, maar
laten we er gelijk aan toevoegen
dat men deze rijders niet alléén
op zondag tegenkomt
Langzamer rijden kan bij druk
verkeer de capaciteit van een
volle weg verhogen. Verkeersin-
genieurs hebben berekend dat de
capaciteit van een moderne ver
keersweg blijft toenemen indien
de verkeersstroom als geheel zijn
snelheid verlaagt. Dat gaat op bij
een daling tot 48 km/uur. Lang
zamer rijden is dus bij grote druk
te op zichzelf niet verwerpelijk.
Het kan zelfs de vlotheid van de
constante doorstroming bevorde
ren.
Maar het is wél verwerpelijk
als die drukte er niet is. Als dan
één automobilist met 30 of 40 km
per uur voortsukkelt zonder dat
daar enigerlei reden voor is, dan
broeit er in de langzaam aangroei
ende file iets van onrust. Dom,
maar het is zo. Dan wordt er in
gehaald op gevaarlijke punten, er
wordt getoeterd, er worden ver
wijtende blikken gewisseld of de
bekende gebaren gemaakt. Alle
maal begrijpelijk als „ontlading"
van opgekropte ergenis. Maar al
lesbehalve bevordelijk voor het
goede „klimaat" op de weg.
Daarom een raad voor een
goede moderne rijstijl: weet uw
snelheid aan te passen niet alleen
naar beneden maar óók naar bo
ven.
Bedenkt dat onnodig langzaam-
rijden het verkeer dikwijls hindert
en tot gevaarlijke manoeuvres van
anderen provoceert. En als er
werkelijk langzaam gereden móet
worden: houdt ook dan afstand.
Publikatie van het
Vetbond voor Veilig Verkeer
GENEESKRACHTIG
SPEEKSEL.
Een krant in Saigon heeft be
kendgemaakt, dat het speeksel
van een jonge buffel te My Tho
in Vietnam miraculeuze genees
kracht bezit. Elke ochtend steekt
het dier zijn kop in de richting
van de zon. Het speeksel dat dan
wordt opgevangen heeft talloze
zieken genezen, aldus het blad.
De buffel is er niet veel beter
van geworden maar de boer, die
het dier bezit, verdiende er in vier
maanden al honderdduizend pias
ters aan, aldus „De Trogge".
NIEUWE PLASTIC
UIT MAIS.
Scheikundigen van de Univer
siteit van Purdue, hebben een
waardevolle plastic ontwikkeld
uit maissuiker. Het nieuwe pro
dukt zou aanzienlijk veelzijdiger
zijn dan de bestaande plastics. De
maissuikerplastic kan direct wor
den gebruikt voor het vervaardi
gen van eindproducten of worden
gemengd met andere plastics om
het eindproduct te verbeteren. Het
nieuwe materiaal kan in water op
losbaar worden gemaakt en ge
bruikt worden als een verdik
kingsmiddel. Men kan het gebrui
ken bij de textielindustrie, papier
industrie als opvullingsmateriaal.
De plastic wordt op dezelfde ma
nier gemaakt als andere soorten.
De scheikundigen ontdekten
deze mogelijkheid, in het kader
van de uitvoering van een re-
searchprogramma voor het vin
den van industriële bestemmingen
voor agrarische produkten.