GELD en IDEALEN Bent u een file-kweker? Nieuws van overal door HENK VAN HEESWIJK Er zou een hele ommekeer in zijn leven plaatsvinden. O, heel geleidelijk aan. Aanvankelijk zou hij nog in de huiselijke kring blijven, zelfs blijven werken, waar hij nu werkte. Maar na de avondschool kwam de hogere school. En dan was het ver huizen. Naar een andere stad, overgeplaatst in een geheel ander milieu. Natuurlijk zou hij zich al enigszins aangepast hebben op de avondschool. Goed, maar studenten zijn in de regel rijkeluiszoontjes. Hij zou steeds opnieuw moeten acclima tiseren, iedere keer als hij een paar stappen deed. Met als bekroning de titel. Wat had Gerard Kaandorp indertijd gezegd, toen hij bij haar was gekomen met de aanbieding om naar Zuid-Amerika te gaan? Inplaats van Ed te huwen? Er is een onoverbrugbare kloof tussen de arbeidende stand en de betere stand. Dat klinkt misschien erg verwaand, of zelfverzekerd, maar dat doet aan het feit op zichzelf niets af. Een madeliefje kan heel mooi bloeien in een weiland, maar zal in het niet vallen tussen een aantal asters. Er is nu eenmaal standsverschil in het leven en dat blijft toch altijd, ondanks al dat geklets over democratie en zo. Zo lang de wereld draait, zullen er domkoppen zijn en geleerden, arbeiders en directeuren. Kruis een rashond met een straathond en wat krijg je dan? Ze had toen geantwoord: „Dank u wel, meneer voor uw leuke kwalificatie, voor wat mij betreft." En toen had hij een rood hoofd gekregen. Zelf had ze nooit aan al die onzin geloofd. Kon iemand het helpen, dat hij in de Anjelierstraat was geboren op een achterkamertje twee hoog? Of dat hij met een zilveren lepel in de mond in de wereld kwam ergens in een grote villa in het Gooi? Nee, ze had er niet in geloofd en ze had zich ongelooflijk snel aangepast na haar huwelijk met Ed. Als ze een visite kregen natuurlijk waren er vriendelijke ken nissen, die zich niets aantrokken van de banvloek der Kaandor pers dan voelde ze zich al heel spoedig op haar gemak. Ze viel niet op en wist na een aarzelend begin al spoedig gemakkelijk met de anderen te converseren. Maar toch... Het leek wel of de jongeman bij het raam de sprong, die hij nu ging maken, niet aandurfde. Hij kreeg nu de kans iets meer te worden dan fabrieksarbeider. Advokaat, dat was z'n ideaal. Maar idealen worden immers niet verwezenlijkt? Dan zijn het toch immers geen idealen meer? Ze liep naar hem toe en ging naast hem staan. Beiden keken ze weer naar buiten, naar de sneeuw, die gestadig neerdwarrelde. „Kijk," zei ze, met haar vinger wijzend, „je houdt van de sneeuw. Je vindt het prachtig en je wilt naar buiten, om baantje te glijden, of sneeuwballen te gooien, of een sneeuwpop te maken. Zodra de winter begint, verzucht je: ik wou, dat het maar eens heerlijk ging sneeuwen. Maar als er sneeuw ligt, dan blijf je binnen. Dan durf je niet naar buiten. En waarom niet? Daar kun je eigenlijk zelf geen antwoord op geven. Maar ik weet het wel. Je moet je er op kleden: een paar stevige schoenen, waardoor de sneeuw niet kan dringen, en een dikke das om je nek en een pet op je hoofd. Zo, nu kun je er tegen en nu is er niets meer, dat je belet om in de sneeuw te gaan ravotten. En zo is het met jou, Kees. Misschien heb je jaren gedroomd van je idealen: als ik eenmaal advokaat ben.En heb je wellicht luchtkastelen gemaakt, dat en dat zal ik gaan doen, als het zover is. Wonen in een mooi huis, trouwen met een knappe vrouw, rijden in een mooie auto en dure kleren dragen. Dat was de sneeuw, waarop je hoopte. En nu sneeuwt het, maar je gaat niet naar buiten. Wel, ik zal zorgen voor die stevige schoenen, die das en die pet. Je zult hier op „De Kaan altijd welkom zijn. Beschouw mij maar als een oudere zuster. Zoveel jaren verschillen wij niet. En vraag me om raad, als je die nodig hebt en als het in m'n vermogen ligt, zal ik je die geven. Wees niet wantrouwend en vraag niet, waarom ik juist jou in de gelegenheid wil stellen om je ideaal te bereiken. Misschien vertel ik je dat later wel eens. En noem me niet rijk, want dat ben ik niet, al heb ik wel wat geld. In ieder geval ruim voldoende om jouw enige jaren te laten studeren. Goed. Ik zou zeggen: neem een proef. Ga maandagavond naar die school en probeer het eens een poosje: een paar maanden, een half jaar... tot de zomervakantie bijvoorbeeld. Doe je best. Als je goed kunt leren, zul je geen moeilijkheden van enige betekenis ondervinden. Lijkt het je, wel, dan ga je door. Heb je er na een poosje geen zin meer in, dan scheiden we als goede vrienden. Voorlopig verplicht je je tot niets. Ik wil je de kans geven, omdat het misschien de enige kans is, die je ooit nog in je leven zult krijgen, begrijp je?" Ze draaide zich naar hem toe en keek hem aan. Hij zuchtte en deed een stap terug. Toen keek hij ook naar haar en lachte. „Ik ben een idioot.ik zoek altijd overal iets achter. U... ik verdiende de deur uitgeschopt te worden. Goed, ik doe het. Natuurlijk doe ik het. Ik zou wel gek zijn, als ik het niet deed. Zo'n gelegenheid... Ach, ik zeg het natuurlijk weer veel te gek..." Ze klopte hem op de schouders en lachte. ,,Ik begrijp je volkomen, Kees. Wel, daar houden we het dan op. Jij gaat het proberen en ik ben er nu al van overtuigd, dat je zult doorzetten en slagen. Hoe laat schaft je tussen de middag?" „Van kwart over twaalf tot één." „Mooi. Ik ben om kwart voor één bij de fabriek. Met je tas en je boeken. En de tramkaart. En zaterdagsmiddags kom ik je halen. Dan rijden we meteen door naar „De Kaan" en kun je hier rustig studeren." De jongen kreeg een brok in zijn keel en slikte. Toen greep hij Hennie's hand en drukte die zo stevig ,dat ze haar tanden op elkaar moest zetten om niet te schreeuwen van pijn. „Dank u wel, mevrouw, voor alles. Ik zal m'n best doen." „Fijn Kees, En nu gaan we gezellig een sigaret roken en daarna zal ik eens een kopje thee zetten. Apropos, ik heb een pick-up met platen. Daar, bij de deur. Als je zin hebt..." HOOFDSTUK VI Laster rond Hennie Met belangstelling volgde Hennie ieder weekeind de vor deringen van haar beschermeling. Haar eerste indrukken waren niet slecht en toen ze na enige tijd bemerkte, dat hij nog steeds vrij gemakkelijk leerde, maar bovenal, dat hij zich met won derlijke ernst en toewijding op zijn werk wierp, nam ze aan, dat hij wel zou volhouden, het enige, waarvoor ze aanvankelijk vrees gekoesterd had. De jongen was al spoedig gewend op „De Kaan" en Hennie leerde hem spelenderwijs wat manieren, zodat hij na een poosje niet meer zo uit de toon viel. Hoewel ze in het eerste begin verondersteld had, dat er ook nog wel eens moeilijkheden zouden kunnen komen van de zijde van Kees' vader, hoorde ze geen wanklanken. Integen deel. Met medewerking van zijn oudste zuster was beslist, dat Kees om de andere avond rustig zijn huiswerk zou kunnen maken in de huiskamer. Zodra de kleintjes naar bed waren, werd er geen radio meer aangezet en kon Kees ongestoord zijn taken afmaken. Goed, vader Galis had het de eerste avonden een beetje spottend aangezien, maar voor de rest had hij er zich niet mee bemoeid. Als er maar geld thuiskwam, vond hij het al lang goed. De moeilijkheden kwamen een jaar later. Kees was in juli overgegaan en paste zich wonderwel aan in de hogere klas. Hoewel hij bergen huiswerk had te maken, wist hij goede cijfers te behalen en al had Hennie er maar weinig verstand van, als Kees zaterdags vertelde van de school, van de andere leerlingen en de leraren, dan begreep ze wel zoveel, dat je het niet cadeau kreeg, maar dat je behoorlijk moest werken. In dat tweede voorjaar kwam Hennie op een zaterdagmiddag eensklaps tot de ontdekking, dat hij er mager en slecht uitzag. Hij had zich juist omgekleed en ging aan tafel zitten, terwijl Riek het eten opdiende. Op dit ogenblik viel het haar op, dat hij er verbazend slecht uitzag. Ze keek hem een poosje aan en vroeg opeens. „Zeg, ben je wel in orde? Voel je je wel goed?" Hij schrok op en werd een beetje rood. „Hoe... hoe komt u daarbij'? „Wel... je ziet er zo afgetrokken uit. Kom eens hier, laat me je pols eens voelen En toen hij geen aanstalten maakte om naar haar toe te komen, stond ze zelf op, liep om de tafel heen en greep zijn pols. Ze luisterde een halve minuut en schudde toen haar hoofd. „Vandaag geen huiswerk, jongeman. Eten en dan direct onder de wol. Ik durf er een lief ding om te verwedden, dat je tegen de veertig koorts hebt. Hij lachte verlegen en trok zijn hand terug. „Kom, kom, zo'n vaart zal het niet lopen. Nee... ik ga straks gewoon aan het werk." „Niets daarvan," besliste Hennie gedecideerd. „De boeken blijven vanmiddag dicht. Een bed heb ik wel en een pyama ook. En thuis zal ik ze wel inlichten, als dat nodig is." Hij protesteerde. „Ja maar, dat brengt zoveel last voor u en Riek... Dan kan ik misschien beter naar huis gaan." „In dit gure weer zeker? Geen sprake van. En nu geen praat jes meer: eten, en naar bed. En hoe vaak Kees ook protesteerde, Hennie hield voet bij stuk: binnen een uur lag Kees in een logeerkamer onder de wol met twee gloeiend hete kruiken. In de loop van de middag kwam de dorpsdokter, die Hennie had laten waarschuwen. Hij onderzocht de jongen en constateerde een zware griep. „In bed blijven. Volgende week kom ik nog wel eens kijken." Nadat de dokter vertrokken was, ging Hennie op de rand van het bed zitten en keek hem aan. „Nou? Je hebt het zelf gehoord, he? Huisarrest heb je. Wat zeg ik? Bedarrest. Heb je pech gehad, jongeman... nu ben je wel verplicht bij mij op „De Kaan" te blijven. Zo, kan ik je eens lekker tyrannise- ren; niet uit bed, maar onder de wol blijven. Heet sinaasappel sap drinken en geperste citroenen. En transpireren. Of, op z'n mokums gezegd: dit moet je uitzweten. Versta je wel, he?" „Ja, mevrouw, maar al die last en..." „Mond dicht, meneer de patiënt. Je hebt op het ogenblik niks te vertellen. Riek en ik delen voorlopig de lakens uit. En de dokter zal je wel wat te slikken geven. Ik zal een bood schap sturen naar je huis en naar je werk, dan krijg je ten minste ziekengeld. Én de school zal ik wel bellen." „Ja maar, ik zal toch maandagavond wel weer naar school kunnen?" vroeg hij angstig. „Anders raak ik zo achter." Hennie lachte. „Jij achter raken? Zo'n bolleboos? Je tante. Dat haal jij straks, als je beter bent, gemakkelijk in." Later op de middag gaf Hennie aan Riek opdracht naar de Egelantiersdwarsstraat te rijden en bericht te geven van Kees' ziekte. Het meisje had sedert enige tijd haar rijbewijs en vond het helemaal niet onplezierig om een ritje naar de hoofdstad te maken. Zondagmiddag, toen Hennie zat te lezen, werd er opeens gebeld. Ze keek door het raam, zag geen auto en vroeg zich verbaasd af, wie dat kon zijn. Toen ze de deur opendeed, stond er een meisje op de stoep. Onmiddellijk herkende Hennie haar van de winkel in Zuid: Kees' zuster. „Mevrouw, ik ben... begon het meisje, maar Hennie viel haar lachend in de reden en vulde aan: „Tonia, de zus van onze patiënt. Kom er in, meisje. Jij komt natuurlijk eens kijken, wat er met je broer aan de hand is." „Wat aarzelend kwam de jongevrouw binnen. „Zo", zei Hennie, de deur sluitend, „hang je mantel maar aan de kapstok Je komt mooi op tijd voor de thee. Kees slaapt op het ogenblik. Kom verder." Het meisje, verrast door de vriendelijke ontvangst, volgde de vrouw schoorvoetend en keek nieuwsgierig in de grote salon rond, die heerlijk verwarmd was. „Ga zitten, Tonia... ik mag toch wel Tonia zeggen, niet?" Het meisje kleurde en zette zich neer in een fauteuil. „Maar natuurlijk, mevrouw." „Wel, ik zal eerst een kopje thee inschenken, dan kunnen we samen wat babbelen. Zijn ze thuis niet erg geschrokken?" „Een beetje wel, mevrouw. Daarom ben ik gekomen... u vindt het toch niet te brutaal?" Hennie lachte. „Kom nu, ik vind het geweldig. Kees heeft zo al het een en ander van je verteld. En ik ben blij, dat ik nu eens persoonlijk met zijn flinke zuster kan kennismaken. Hier, neem maar een paar koekjes... Wil je roken? Daar staan sigaretten." Nadat ze van hun thee hadden gedronken, vervolgde Hennie: „Ja, dat broertje van je heeft waarschijnlijk al enige dagen met griep gelopen. Hebben jullie er thuis niets van gemerkt?" „Och... hij was vrijdag een beetje hangerig. En uit school vandaan is hij meteen naar bed gegaan. Maar ja... we hebben allemaal wel eens wat..." „Nou, maar hij heeft het flink te pakken, hoor. De dokter is er gisteren bij geweest en die besliste, dat hij voorlopig onder de wol moet blijven. Ik denk, dat hij ook een beetje oververmoeid is. Hij doet niets dan slapen. Maar dat is wel goed. De rust zal hem genezing brengen." Later op de middag ging Hennie even kijken. Ze zag dat hij wakker was en zei: „Zo.middagslaapje uit, meneer de prins? Dan heb ik een verrassing voor je, bezoek uit Mokum. Kom maar eens tevoorschijn, Tonia..." Het meisje kwam de slaapkamer binnen en omhelsde haar broer. „Zo, sufferd, uitgerekend hier ziek worden, he?" Hij grinnikte. „Ha, die Tonia. Ik wil er wel uit, maar ik mag niet." „Moest er nog bij komen. Wat een ondankbare broer heb jij, Tonia... wordt als een vorst op z'n wenken bediend door mij en m'n dienstmeisje en nog ontevreden." Tonia deed een stap achteruit en keek hem aan, haar hoofd een beetje schuin. „Zo, nog ondankbaar ook, stuk geteisem... mevrouw, u bindt hem maar vast hoor, als hij niet doet, wat u zegt." „Dat loopt wel los, Tonia. Hij meent het zo kwaad niet. Wil je thee, meneer de patiënt?" „Graag, mevrouw, als het tenminste niet..." „Niet teveel gevraagd is... dat liedje heb ik gisteren en vandaag al in allerlei toonaarden horen zingen", zei Hennie, kwasi-mopperend. „Niets is me teveel, jongeman, om jou weer zo gauw mogelijk op te knappen. Aan zieke advokaten heeft de mensheid niets, zie je? Daarom moet je weer gauw beter worden en verder leren. Ja, Tonia, je krijgt te zijner tijd een geleerde broer." Ze keek het meisje lachend aan. Maar Kees' zuster was nog niet zo erg enthousiast. „Als-t-ie dan maar niet van verwaandheid op z'n wenkbrauwen gaat lopen." Hennie haalde haar schouders op. „Dan zetten we hem samen weer op z'n benen." Na enkele dagen mocht Kees weer uit bed. De twee vrou wen hadden hem gedurende zijn ziekte tot en met verwend en Kees had alles met een verlegen lach op zijn gezicht over zich heen laten gaan. En Riek had eens tegen Hennie gezegd: ,,'t Is een leuk jong. Ik heb Jaap en ik ben gek op hem, maar anders..." Hennie had haar verbaasd aangekeken. „Maar Riek, als Jaap het hoort..." „Nou, wat dan nog? Ik kan de hele wereld toch niet haten om één?" Veertien dagen verbleef Kees op „De Kaan". Toen vertrok hij zondagsavonds weer met de bus naar Amsterdam. Maar niet nadat hij Hennie's hand lang en stevig vastgehouden had. „Ik weet niet, hoe ik u en Riek voor alles moet bedanken..." „Dan doe je het niet. Voor ons beiden het gemakkelijkst, nietwaar? Ik ben blij, dat je er weer uitziet als hollands wel varen. En ontzie jezelf nu een beetje... Denk om tocht en zo... Maar die zaterdagavond daarop kwam Kees met een ge zwollen blauw oog, kapotte knokkels en een pleister op zijn voorhoofd op „De Kaan". Hennie's mond viel open van stomme verbazing. „Wat nou? Aan het knokken geweest?" Hij haalde zijn schouders op en trok zijn jas uit, die hij op de kapstok hing. „Het betekent niks," antwoordde hij ontwij kend. Hennie schoot in een lach. Noem jij dat maar niks. Je ziet er uit als een knock out geslagen bokser. Mot gehad op de fabriek?" „Nee..." „Toch niet op school?" „O nee... vraagt u er maar niet naar... ik zeg toch niets." „Zoals je wilt, jongeman," antwoordde Hennie een beetje gebelgd. Later, toen Riek de thee binnenbracht en Kees zag, liet ze het blad bijna uit haar handen vallen. „Kijk nou es... liet het meisje zich ontvallen. „Zoentje gehad van een lan taarnpaal?" Kees grijnsde. „Zoiets...' Riek zette het blad neer en keek naar zijn gezwollen gezicht. ,,'t Zal wel een levende geweest zijn," meesmuilde ze. „Maar 't staat je niet slecht, 't Is weer eens wat anders. Moet-ie weer in bed, mevrouw?" „Zeg eens..." begon Kees, maar Hennie fronste haar wenk brauwen. „Riek, bemoei je met je eigen zaken, he?" „O, neem me niet kwalijk. Maar 't kan ook de nawerking zijn van z'n griepje..." En toen schoot Hennie zelfs in een lach. Na de thee pakte Kees zijn boeken uit en ging aan het werk. Hennie stond op en zei: „Ik moet nog verschillende boodschap pen doen. Vóór het avondeten ben ik niet terug. Ik zal Riek opdracht geven wat voor je klaar te zetten. Hij keek haar even aan en knikte. Toen boog hij zich over zijn werk. Hennie sloeg hem een paar minuten gade, haalde toen haar schouders op en vertrok. Even later hoorde hij haar wagentje de weg oprijden. Hij werkte de hele middag en toen om half zes Riek binnen kwam met een stapel brood en een potje thee, rekte hij zich even uit en stak een sigaret op. „Geef mij er ook maar één, produkt van Rembrandt," zei het meisje lachend, terwijl ze bij hem op de rand van de tafel ging zitten. Hij gaf haar een sigaret en vuur en ging achterover in zijn stoel zitten. „Wat een kop, hè?" zei hij zuchtend. „Óm op te schieten. Als jij mijn vrijer was, ging ik aan de overkant van de straat lopen." „En als jij m'n griet was, zou ik het goedvinden," pareerde hij grimmig. Riek blies een rookwolk in zijn gezicht en sprong op de vloer. „Dat is de kift, broer, en anders niks. Is dat de dank voor alles, toen je ziek was?" „Schiet op. Anders zal ik Jaap eens inlichten over wat je met me gedaan hebt, toen ik ziek was." Er kwam een kleur op haar gezicht. „Zo zijn de mannen nou. Als je nog es ziek wordt, laat ik je stil kreperen. Ze hadden je andere oog nog dicht moeten slaan... Kees schoot in een lach. „Nou, nou, dat meen je ook niet. Dank je wel voor de menage. En de groeten aan Jaap." „De zenuwen..." „Heb ik al!" riep Kees haar na. Intussen reed Hennie wat rond in Amsterdam. Maar om zes uur stond ze nabij een kruidenierswinkel aan de Willemspark weg en had de motor afgezet. Ze tuurde door de etalage naar binnen en zag de meisjes, die druk bezig waren met de klanten. Maar kwart over zes ging de laatste naar buiten en iemand in een witte jas deed de deur op slot. Tegen half zeven kwam Tonia naar buiten. Hennie startte de motor en de wagen reed langs het trottoir tot bij het meisje. „Hallo, Tonia," riep ze door het geopende raampje. Het meisje bleef staan en keek verrast. „Hé, mevrouw Kaan dorp..." Hennie opende het portier. „Stap in, dan breng ik je thuis. Ik moet met je praten." Tonia bleef even staan en knikte. Toen schoof ze naast de vrouw in de wagen en sloot het portier. Bijna meteen reed Hennie weg. „Ik begrijp het. Het gaat over Nelis, nietwaar?" „Juist. Hij ziet er uit als een schilderij. Maar wil niets zeggen. Ik heb een vermoeden, en ik zou graag uit jouw mond willen horen, of dat vermoeden juist is." Even was het stil en alleen het geluid van de motor was hoorbaar. Toen zei het meisje: „Uw vermoeden is juist, me vrouw." Verrast keek Hennie haar even van terzijde aan. Toen zei ze: „Je bent een intelligent meisje, Tonia. Vertel maar. Wat is er thuis voorgevallen? En wat heeft je vader tegen mij?" „Tja... maar als Nelis het niet wil vertellen... dan is het niet eerlijk tegenover hem, als ik..." „Tonia, ik kom er toch achter. En als ik het niet van jou hoor, kom ik het wel op een andere manier te weten. Het zal alleen langer duren." Het meisje haalde haar schouders op. „Och, wat geeft het eigenlijk. Natuurlijk, u komt het toch te weten... Wel... er is vorige week, toen Nelis ziek was, iemand bij ons thuis geweest. En die schijnt lelijke dingen gezegd te hebben over u. En vader ging tekeer... over die weekeinden, die Nelis bij u doorbrengt. Hij... nou ja, u begrijpt het natuurlijk wel... Het is allemaal zo pijnlijk. Nou, toen kwam Nelis zondagavond thuis, maar de ouweheer was er niet. Maar maandagavond, toen Nelis uit school kwam, begon de voorstélling. Vader had gedronken en was nijdig. Hij pakte de tas met boeken en smeet die door de kamer. En hij zei, dat hij niet meer wilde 'hebben, dat Nelis naar school ging. En hij mocht ook niet meer naar „De Kaan". Nooit meer. Van het ene woord kwam het andere en toen grepen ze mekaar. Vader is sterk, maar Nelis ook. In tijd van ja en nee waren ze aan het bakkeleien. Op het lest is de buurman van beneden erbij gekomen en heeft ze gescheiden. We hebben Nelis verbonden en naar bed ge stuurd. En toen vader opgeknapt." „Je vader?" „Ja, Kees heeft wel een blauw oog, maar je moet vader eens zien. Die heeft nu een bloemkoolneus..." „Wat is dat?" „O, Nelis heeft z'n neusbeen kapot geslagen. Hij moest er de andere morgen mee naar de dokter. Ja, vergis u maar niet in Nelis... hij is niet bang en bijna even sterk als vader. En jonger, dus veel vlugger." „Maar... ik begrijp nog steeds niet... wat was er dan over mij verteld, dat Kees niet meer bij mij mag komen? Apropos, hij is toch gekomen..." „Ja, dat weet ik. Hij zei, dat hij toch ging en maling had aan die smerige praatjes..." „Sorry, mevrouw, ik had het niet willen zeggen." „Wat zei je vader over mij, Tonia?" „Och, wat doet het er toe. Ik ben bij u thuis geweest en ik heb zelf gezien, hoe aardig jullie voor m'n broer zijn." „Ja maar, Tonia, ik wil het toch graag weten." „Ach mevrouw, dat zijn dingen, die je niet kunt vertellen." „Is het dan zo erg?" Ze knikte. Hennie dacht even na. Toen zei ze: „Tonia, ik zal je eens iets in vertrouwen vertellen. Ik lig overhoop met de familie van mijn man. Hij is indertijd verongelukt en in zijn testament stond, dat ik in „De Kaan" mag blijven wonen, zolang ik weduwe ben. En dat ik maandelijks een toelage moet ont vangen. Bovendien heb ik een paar aandeeltjes van de fabriek in mijn bezit. Maar de familie heeft dat testament betwist. Het werd een proces en dank zij een goede advokaat won ik het. Dat is hen een doorn in het oog en nu bespioneren ze me en proberen me op alle mogelijke en onmogelijke manieren te compromitteren, begrijp je? Maar ik geef ze geen kans. Ik doe niets in „De Kaan", wat het daglicht niet kan velen, zie je? En dat ik je broer help, zodat hij kan studeren, is mijn zaak, en het gebeurt van mijn centen. Dat gaat niemand wat aan. Als je mij niet gelooft, wil ik je wel een paar adressen geven, waar je inlichtingen over mij kunt inwinnen." (Wordt vervolgd) Neen, wij doelen niet op een nieuw soort kamerplant of splijt zwam. Het gaat om de u welbe kende automobilist die ervan houdt om zö langzaam langs 's Heren wegen te rijden dat hij een file auto's achter zich kweekt die niet mis is. Nu kan het natüürlijk voorko men dat zo iets niet te vermijden is. Files zijn op onze overvolle wegen -zeker in de vakantie maanden helaas geen uitzon dering. File-rijders-tegen-wil-en dank zijn we allemaal op z'n tijd. Maar daar hebben we 't niet over. Het gaat om situaties waarbij zonder enige aanwijsbare nood zaak files worden gekweekt. Door automobilisten die het er eens „stapvoets'' van nemen, bijv. om dat ze eens echt van de natuur willen genieten, omdat ze in druk ke conversatie gewikkeld zijn met een medepassagier, omdat ze me nen „hoe langzamer-hoe-veili- ger", of nou ja, zó maar „Zondagsrijders" worden ze wel oneerbiedig genoemd, maar laten we er gelijk aan toevoegen dat men deze rijders niet alléén op zondag tegenkomt Langzamer rijden kan bij druk verkeer de capaciteit van een volle weg verhogen. Verkeersin- genieurs hebben berekend dat de capaciteit van een moderne ver keersweg blijft toenemen indien de verkeersstroom als geheel zijn snelheid verlaagt. Dat gaat op bij een daling tot 48 km/uur. Lang zamer rijden is dus bij grote druk te op zichzelf niet verwerpelijk. Het kan zelfs de vlotheid van de constante doorstroming bevorde ren. Maar het is wél verwerpelijk als die drukte er niet is. Als dan één automobilist met 30 of 40 km per uur voortsukkelt zonder dat daar enigerlei reden voor is, dan broeit er in de langzaam aangroei ende file iets van onrust. Dom, maar het is zo. Dan wordt er in gehaald op gevaarlijke punten, er wordt getoeterd, er worden ver wijtende blikken gewisseld of de bekende gebaren gemaakt. Alle maal begrijpelijk als „ontlading" van opgekropte ergenis. Maar al lesbehalve bevordelijk voor het goede „klimaat" op de weg. Daarom een raad voor een goede moderne rijstijl: weet uw snelheid aan te passen niet alleen naar beneden maar óók naar bo ven. Bedenkt dat onnodig langzaam- rijden het verkeer dikwijls hindert en tot gevaarlijke manoeuvres van anderen provoceert. En als er werkelijk langzaam gereden móet worden: houdt ook dan afstand. Publikatie van het Vetbond voor Veilig Verkeer GENEESKRACHTIG SPEEKSEL. Een krant in Saigon heeft be kendgemaakt, dat het speeksel van een jonge buffel te My Tho in Vietnam miraculeuze genees kracht bezit. Elke ochtend steekt het dier zijn kop in de richting van de zon. Het speeksel dat dan wordt opgevangen heeft talloze zieken genezen, aldus het blad. De buffel is er niet veel beter van geworden maar de boer, die het dier bezit, verdiende er in vier maanden al honderdduizend pias ters aan, aldus „De Trogge". NIEUWE PLASTIC UIT MAIS. Scheikundigen van de Univer siteit van Purdue, hebben een waardevolle plastic ontwikkeld uit maissuiker. Het nieuwe pro dukt zou aanzienlijk veelzijdiger zijn dan de bestaande plastics. De maissuikerplastic kan direct wor den gebruikt voor het vervaardi gen van eindproducten of worden gemengd met andere plastics om het eindproduct te verbeteren. Het nieuwe materiaal kan in water op losbaar worden gemaakt en ge bruikt worden als een verdik kingsmiddel. Men kan het gebrui ken bij de textielindustrie, papier industrie als opvullingsmateriaal. De plastic wordt op dezelfde ma nier gemaakt als andere soorten. De scheikundigen ontdekten deze mogelijkheid, in het kader van de uitvoering van een re- searchprogramma voor het vin den van industriële bestemmingen voor agrarische produkten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1961 | | pagina 6