Liefde kent
geen lichaamsgebrek
Pocket-
books
VERZORGEN
4 1 7
SPOORBOEKJES
C. Oldenburg
Wacht U
ZomudiiHslcityelUtty
voor de tweede trein.
Laat uw HAAR
Bitl U ti/tn
DE HAAN's BOEKHANDEL
Boekhandel C. OLDENBURG
door MAARTJE ZELDENRIJK
„Dus daarom zinspeelde je er nooit op, als je hier was. Ik
begreep er al niet veel van, ik dacht, dat je al die praatjes ook
had gehoord en dat je daarom..."
Hij kwam overeind uit zijn stoel en ging naar het meisje toe.
Toen hij voor haar stond, pakte hij haar kin beet en hief haar
gezicht omhoog, zodat hij haar in de ogen kon kijken. En hij
vroeg enkel maar: „Marrigje, het is maanden geleden, dat je
tegen me zei: Berend Bongert, jij en ik, we zijn voor elkaar
geschapen. En je hebt toen ook gezegd, toen ik je voor de
eerste keer in m'n armen hield: Berend, begrijp je nu, dat ik
van je houd? Dat ik al lang van je heb gehouden? Ja, dat zei
je toen, en je hebt me gezoend en je door mij laten liefkozen.
Dat is maanden geleden, Marrigje, en er is sedertdien veel ver
anderd. Maar weet je wat niet veranderd is? Mijn liefde voor
jou. Ik houd nog van je, en omdat ik nog van je houd, kan
me al dat geroddel van de mensen, waar ook ter wereld, niets
schelen. Nu vraag ik je opnieuw, Marrigje, en in alle ernst:
Houd je nog van me? En wil je m'n vrouw worden?"
Doordat hij haar kin nog steeds ondersteunde, was ze wel
gedwongen naar hem op te kijken. Hij zag, dat er langzaam
tranen in haar ogen kwamen, die haar blik verduisterden. Maar
desondanks kwam er zacht van haar lippen: „Berend, liefste..."
XXI
Het gerucht heeft vleugels. Twee dagen nadat Berend met
de laatste bus naar Purmerend was teruggekeerd, na een heer
lijke middag en avond gehad te hebben bij zijn meisje, kwam
Harmsen, de kok hem 's morgens in de keuken met uitgestoken
hand tegemoet. „Mag ik u gelukwensen, meneer Bongert, met
uw verloving?"
De uitgestoken hand bleef ongedrukt Want Berend keek
zijn kok aan, of hij het in Keulen hoorde donderen. En het
enige, wat hij eruit kon brengen was: „Hoe kom je daarbij?"
De kok lachte bescheiden. „Och meneer, de halve stad weet
het al. U gaat zich verloven met Gootje Bos, dat meisje dat
vóór Dinie hier was. Uw bedrijfsleider in Amsterdam
Berend schudde totaal overbluft zijn hoofd. „Ik sta perplex",
zei hij. „Hoe ter wereld is men dat te weten gekomen
Werktuigelijk drukte hij nu de hand van Harmsen „Och",
zei de man, zijn witte muts recht zettend, „zoiets lekt gauw uit.
Gisteren wisten ze het tenminste al in de Beemster, heb ik ge
hoord."
Later op de morgen, toen het rustig was in de cafetaria en
Dinie de stad in was om een boodschap te doen, stond Berend
naar buiten te kijken. Op een gegeven ogenblik draaide hij
zich om naar de kok, die juist een sigaret opstak en vroeg hem:
„Harmsen, ik zou je wat willen vragen. Maar ik wil er een
eerlijk antwoord op hebben."
„Vraag maar op, meneer".
„Welje weet van die kwestie, die wij indertijd met
Jager gehad hebben. Je was er zelf bij, toen hij zijn ontslag
kreeg en je hebt hem zelfs nog gedreigd met een mes. Je weet
dus ook, wat hij er allemaal in zijn woede uitkraamde. Over
mij en over Gootje. En nu komt mijn vraag: Heb jij dat ge
loofd?"
De kok grinnikte wat verlegen en plukte wat kruimels van
zijn voorschoot af. „Och meneer, wat zal ik zeggen? Ik ben
ook jong geweest
Berend slaakte een diepe zucht. Dus hij ook. Zelfs zijn eigen
personeel. Hij keek de man met een vermoeide blik aan en zei
slechts: „Harmsen, wat val jij me geweldig tegenDat had
ik niet van je gedacht
De kok liet van pure verbazing zijn sigaret vallen. Hij keek
zijn baas met verwonderde ogen aan, bukte zich toen en raapte
de sigaret op. „Maar meneer, daar heb ik toch niks aan mis
zegd?"
Berend deed een paar passen naar hem toe en keek met ver
wilderde blik naar zijn ondergeschikte. „Maar daar is niets
van waar!" schreeuwde hij. „Het is allemaal gelogen! Alles!
Van iedereen!"
Harmsen schrok van de plotselinge woede van zijn baas.
Werktuigelijk keek hij even naar het tussenraam en zag het
verschrikte gezicht van Aagje naar de keuken staren.
Berend zag het eveneens en kwam meteen weer tot zichzelf.
„Sorry, Harmsen, dat ik me liet gaanMaarik ben
dezer dagen pas te weten gekomen, wat er sedert Jager is ont
slagen, allemaal over mij en Gootje in de stad werd geroddeld.
Ik wist er niets van, maar dan ook heel beslist niets. Kon je
begrijpen, toen ik het op één keer allemaal hoorde, dat het
me koud op m'n dak kwam? Want het is van a tot z gelogen.
Beslist gelogen. Er is nooit iets geweest tussen Gootje en mij.
We bespraken samen alleen maar de zaak, anders niet. En
ach, wat geeft het ook allemaal. Het helpt zo weinig
„Kom kom, meneer" poogde de kok hem op te monteren,
„van wat de mensen van je zeggen, moet je je niets aantrekken.
Mijn vader is jaren scheepskok geweest en toen hij met mijn
moeder trouwde en weer ging varen, zeiden de mensen: Nou,
houd die man van je maar in de gaten. In ieder stadje een ander
schatje, zo is het immers met zeelieden? En als mijn vader dan
na een reis van maanden weer thuis kwam, begon mijn moeder
te huilen en vertelde hem dan, wat de mensen zeiden. Maar
vader maakte er gekheid mee en antwoordde: Mens, daar moet
je om lachen. Laat de mensen toch van je kletsen, als ze ei
zin in hebben Zolang ze over me kletsen, dan gaat het me niet
slecht. En ik heb liever, dat ze van me kletsen, dan van me
vreten. Ja meneer, dat klinkt wel erg ruw, maar zo zei m'n
vader het toch. Zeelieden zijn nu niet bepaald zondags
schoolonderwijzers, waarmee ik natuurlijk ook weer geen
kwaad wil zeggen van die mensen. Ik bedoel maar: gekletst
werd er in de wereld al vanaf het paradijs, Adam roddelde
over zijn vrouw: de vrouw, die Gij mij gegeven hebt. En Eva
deed het op haar beurt weer over de slang. En zo is het de
hele wereldgeschiedenis doorgegaan. Vandaag kletsen de men
sen over u en Gootje, morgen weer over een ander. Wat geeft
dat? U hebt een prima zaak meneer, en u bent gelukkig, omdat
zo'n flinke vrouw als Gootje Bos met u naar het altaar wil
gaan. Wat mankeert er dan nog aan uw geluk? En de mensen?
U moet maar zo denken: de mensen kunnen beter van je zeggen:
daar gaat-ie, dan: daar leit-ie. O zo."
's Middags moest Berend nog vele gelukwensen in ontvangst
nemen. Van de meisjes, maar ook van de klanten. En zelfs
van leveranciers. Meestal met een zure lach op zijn gezicht
drukte hij de uitgestoken handen. Maar als men hem vroeg
naar de trouwdatum, dan zei hij slechts: „Ofch, dat heeft nog
de tijd."
Maar boven, op zijn kamer, zat hij te piekeren: wie kan het
toch in 's hemelsnaam doorgeseind hebben naar Purmerend?
's Avonds ging hij naar huis. En zelfs daar wisten ze al van
zijn verloving. „Niet aardig, Berend", zei z'n moeder, „dat we
het van anderen het eerst moeten horen".
„Niemand had het nog moeten horen", antwoordde Berend
nors. „We hadden het voorlopig stil willen houden."
Moeder Annie zette grote ogen op. „Maar waarom?"
„Waarom niet?" pareerde Berend vinnig.
Douwe, die bij het gesprek tegenwoordig was, grinnikte en
zei „Je ziet er nu niet bepaald uit als een blijde, aanstaande
bruidegom."
Berend ging zitten en trommelde met zijn vingers op de ta
fel „Ach ja, dat geklets ook altijd hier en in de stad. Bij mijn
weten hebben we het aan niemand verteld. Gootje niet en ik
niet. Gootje zelf wilde het voorlopig stil houden. En nu weet
iedereen in de stad en hier het al. Hoe wist u het, moeder?"
„Ja, goeiede melkboer zei vanmorgen: „Zo, wat heb
ik gehoord? Je jongste zoon gaat zich ook verloven he? Of was
het de bakker? Het kan ook wel de bakker geweest zijn. Of
allebei Ik weet het niet meer."
„Och, het doet er ook niet toe."
Wat later, toen Douwe nog een uurtje naar zijn meisje was
gegaan, keek Berend zijn vader en moeder aan en vroeg op de
man af: „Wisten jullie van dat geklets over mij en Gootje?"
Vader gromde wat, maar gaf verder geen antwoord. Zijn
moeder haalde haar schouders op en antwoordde: „Och, hoe
gaat dat? Hier hoor je wat en daarEn Douwe kwam er
mee van de tuinEn Christien wist wat, als ze eens aan
wipte
„Ja", zei Berend sarcastisch, „Christien zal het wel leuk ge
vonden hebben, die schunnigheden, die ze over ons vertelden.
Wat zal ze schik gehad hebben
De oude vrouw keek Berend verwijtend aan „Dat is niet
waar, Berend. Christien heeft het altijd voor ie opgenomen.
Ze was hier op een keer en toen hadden ze verteld, dat je
dat meisje van Bos in Amsterdam op een kamer gezet had.
Omdat het in Purmerend teveel in de gaten liep. En weet je,
wat Christien toen heeft gezegd? Dat het schande was, dat
de mensen zoveel kwaad van jou en Gootje Bos vertelden.
Want dat ze zelf met Arie in die cafetaria van jou in Amster
dam geweest waren en boven gezeten hadden bij Gootje en
dat Gootje er hard moest werken en zo. Nee, Christien was
altijd vuur en vlam, als ze kwaad van je spraken."
Berend keek zijn moeder verwonderd aan. „Dat valt me dan
geweldig mee van haar."
De volgende dag reisde hij naar Amsterdam. Gootje ontving
hem met een hartelijke omhelzing en toen ze tegenover elkaar
zaten, vertelde Berend, dat de halve stad en ook de Voorstad
al wisten van hun verloving.
Gootje keek hem met een verwijtende blik aan. „En we
hadden afgesproken, dat we het voorlopig stil zouden houden.
Nog grotere verbazing bij Berend. „Dacht je soms dat ik
het. rondgebazuind had? Ik was nog meer verbaasd, toen men
mij gisteren feliciteerde, dan jij nu. Van mij weet niemand het.
Nu ja, nu wel
Gootje dacht na. „Maar wie kan het dan verteld hebben?"
„Wie is er bij je geweest, nadat ik 's avonds naar huis ben
gegaan?"
„Toen? Niemand meer. Ik ben meteen naar bed gegaan, toen
het één uur was."
„Nu ja, de volgende dag dan."
Ook niemandwacht eens, m'n broer Piet is 's morgens
even geweest en aan hem heb ik het verteld. Maar ik heb hem
op het hart gedrukt om zijn mond te houden en Piet kletst niet."
„Nou, dan heeft hij het ditmaal toch wel gedaan."
Gootje dacht na. „MisschienPiet zal het wel aan Ria
verteld hebben, want zo is hij. En Ria was diezelfde morgen
in Purmerend. Dan moet Ria het geweest zijn, dat kan niet
anders."
Berend haalde zijn schouders op. „Nu ja, de een of de ander.
Men weet het en dus zal men wel weer wat te verwerken
hebben in ons kletsgat."
Gootje stond op en kwam naar hem toe. Ze ging op de
leuning van z'n stoel zitten en sloeg haar armen om zijn hals.
„Verandert dat wat aan onze liefde. Berend?"
Hij trok haar naar zich toe en kuste haar zacht. „Natuurlijk
niet, Marrigje. Zullen we dan maar niet te lang wachten met
trouwen? Dan is er geen enkele aanleiding meer om over ons
te roddelen."
Ze pakte zijn gezicht met beide handen beet en keek hem
innig in zijn ogen. „Ik vind alles goed. liefste
XXII
In juni gingen Douwe en Jo trouwen. Dat was niet voor de
tijd, meende de vader van de bruid, want ze hadden onderhand
al hun 5-jarig verkeringsjubileum gevierd. Maar ja, waar wacht
je tegenwoordig op, als je een eigen nestje wil gaan bouwen?
Op het nestje, oftewel: een woning. Waarschijnlijk heeft Douwe
een paar fietsbanden en een paar klompen versleten met zijn
tochten naar de Midden-Beemster, om te informeren, of er mis
schien al een kansje was op een woning. Enfin, men heeft daar
schijnbaar op een gegeven moment genoeg gekregen van Dou-
we's gezicht en Douwe en Jo kunnen een van de nieuwe huisjes
betrekken bij het Zuiderpad. Groot zijn ze niet, maar als je
pas getrouwd bent, meende Jo's vader, die een echte grapjas
was, dan heb je niet veel ruimte nodig.
Natuurlijk zouden ook Berend en Gootje op de bruiloft zijn.
Toen Arie indertijd trouwde, was Berend een éénling geweest
op het festijn, want een meisje had hij niet en de jonge-
dochters, die op de bruiloft aanwezig waren, bleven vriendelijk
tegen de gebochelde, want hij was tenslotte de broer van de
bruidegom. Maar daarmee hield dan ook alles op. En voor mid
dernacht was Berend alweer naar huis gegaan.
Doch nu had Berend ook een meisje. Gootje, zijn verloofde,
daar werd vanzelfsprekend op gerekend.
Tot verwondering van Berend echter maakte Gootje bezwa
ren, toen hij van de trouwplannen van zijn broer en van de
op handen zijnde bruiloft vertelde.
„Ik kan moeilijk een hele dag weg. Berend, en
Maar Berend had gelachen „Loop rond", zei hij, „waarom
zou je niet weg kunnen? Je hebt een goeie plaatsvervangster.
En als het niet anders kan, sluiten we de zaak hier een dag.
Stel je voor, dat ik daar alleen op de bruiloft zit tussen de
anderenEn Berend, waarom heb jij je verloofde niet mee
gebrachtGootje? O, die kan niet weg uit de zaak in
AmsterdamGa nouEn wat zal Douwe ervan zeggen?
En Jo? En mijn vader en moeder? Nee, meisje, daaraan ontkom
je niet. We gaan samen naar de bruiloft van Douwe en Jo."
Gootje keek ernstig voor zich. „Ik ben helemaal niet zo gek
op bruiloften. Dan wordt er vaak zoveel gedronken en ik heb
een hekel aan dronken mensen. Er komen er hier in de zaak
's avonds al meer dan me lief is. Als ik die jeneveradem over
me heen voel gaan, dan word ik al onpasselijk
„Ben jewe drinken toch zeker wat we zelf willen? En
we blijven uit de buurt van hen, die op zo'n feest zich een stuk
in hun kraag willen drinken. Nee, geen enkel bezwaar geldt
ditmaal. Je gaat met me mee feestvieren. Verdraaid, zoveel
heb jij toch ook niet
Na veel vijven en zessen stemde Gootje toe. Maar toen Be
rend naar huis ging, kon hij een onbehaaglijk gevoel niet van
zich afzetten. Waarom had ze zoveel bezwaren om met hem
naar de bruiloft van zijn broer te gaan? Wilde ze zich liever
niet met hem in het openbaar vertonen? Schaamde ze zich voor
zijn misvormde gestalte? Was het daarom ook, dat ze zelf niet
in de Beemster wilde trouwen, maar in Amsterdam? En was
het ook daarom, dat ze in Amsterdam wilde blijven wonen?
Berend had een balletje opgegooid om na het huwelijk in
Purmerend te gaan wonen, maar dat had Gootje beslist van
de hand gewezen. „Purmerend heeft voor mij afgedaan, defini
tief. Overigens, het bevalt me uitstekend in Amsterdam En
jij kunt zeggen van de Mokummers wat je wilt, maar roddelen
van elkaar is er niet bij. Als ze wat tegen je hebben, zeggen ze
het tenminste ronduit in je gezicht."
Alsjeblieft, dat kon Purmerend in zijn zak steken. Maar zou
dat nu alleen maar in Purmerend zijn? Onzin, dat was overal
in en buiten Nederland. Hoe kleinere gemeenschap, hoe meer
de mensen van elkaar wisten en van elkaar kletsten. In de
Voorstad was het immers net zo? En zou het in de Midden-
Beemster soms anders wezen?
Het wantrouwen begon evenwel aan Berend te knagen.
Hield Gootje nu werkelijk van hem? Of was het maar show?
Van vrouwen kon je eigenlijk nooit enige hoogte krijgen. Neem
die Stien nu. Vroeger had ze beslist een hekel aan hem, dat
had hij gevoeld. Hij herinnerde zich nog goed, de dag dat ze
voor het eerst met Arie thuiskwam. Vader en moeder kregen
een hartelijke handdruk en ze was aardig tegen hen. Met Dou
we maakte ze gekheid en af en toe stoeide ze zelfs met hem,
want ze was altijd vol grappen en grollen. Maar tegenover
Berend was ze vanaf de eerste dag gereserveerd. En Berend
had terstond gemerkt, dat ze naar zijn misvormde rug keek,
als hij zich van haar gekeerd had. De spotlichtjes in haar ogen,
als ze binnenkwam of wegging en naar hem keek, spraken
duidelijke taal.
Later veranderde Christien, toen hij de oudjes in het nieuwe
huisje aan de Purmerenderweg zette en Arie en zij konden
trouwen, omdat het oude huisje voor hen beschikbaar kwam.
Toen had ze zijn hand gegrepen en zacht gezegd: „Dank je
wel, Berend
En later toen er over hem en Gootje gekletst werd, had
Stien het voor hem en Gootje opgenomen. Met fonkelende ogen
zo had moeder verteld, had ze hem en zijn meisje verdedigd
tegenover de kletstantes. Ja, want als Berend al eens een en
kele keer bij Arie en Stien kwam buurten, dan was het dade
lijk: „Berend, ga jij maar in de grote leunstoel zitten, bij het
fornuis. Daar zit je lekker' Of, als het zomer was: „Berend,
ik zet je stoel bij het open raam, daar is het lekker koel. En
moet je wat drinken?"
Zo was Christien nu tegenover hem. En misschien alleen,
omdat hij er voor gezorgd had, dat ze konden trouwen, omdat
ze nu ook een huisje hadden
Maar Gootje? Wat had Arie laatst ook weer gezegd? „Je
vrouw leer je pas kennen, als je getrouwd bent." Daarover had
Stien gelachen en geantwoord: „Dat is best mogelijk, Arie, maar
wij kennen jullie al van de eerste dag af. Mannen zijn immers
net open boeken
Als dat waar was, kende Gootje hem dus als een open boek,
en zou hij moeten wachten, tot hij met haar getrouwd was.
Gek, als hij bij haar was, en ze hem met een hartelijke om
helzing verwelkomde, viel al het wantrouwen van hem weg.
Dan had hij maar één conclusie: Ze was dol op hem. En de
liefde was wederkerig.
Gootje had eens een keer gezegd, toen hij zich volkomen
gelukkig voelde en hij tegenover haar zat en haar aankeek:
„Je kijkt net naar me, of je me zoudt willen verslinden
Ja, als hij bij haar was, dan was hij intens gelukkig. Als hij
haar mollige armen om zijn nek voelde en haar warme lippen
op de zijneAls hij haar weerbarstig haar streelde en dicht
tegen haar aanlag, dan viel de wereld rondom hem weg. Dan
was er alleen maar dit moment van gelukzaligheid en dan wens
te hij wel, dat het eeuwig zo zou kunnen blijven
Maarals hij weer in Purmerend was en de soms spot
achtige blikken van de anderen zag, dan begon dat wantrouwen
weer naar boven te komen.
Dat wantrouwen groeide nog meer op de bruiloft. Ook die
dag, die de gelukkigste moest zijn voor het jonge paar, voelde
Berend de stekende blikken van de omstanders, toen hij uit
het rijtuig stapte en het gemeentehuis binnenging, met aan zijn
arm de blozende, mollige Gootje. Precies hetzelfde in de kerk.
En bij de zaal, waarin het bruiloftsfeest gevierd zou worden.
Maar in de zaal moest Berend erkennen, dat iedereen alles
deed om het hun naar de zin te maken. Jopie, het pas getrouwde
vrouwtje van Douwe, was een en al vriendelijkheid en Chris
tien bleek uitstekend met zijn verloofde overweg te kunnen.
Gootje hielp met de andere jonge vrouwen een handje met de
bediening, wat haar uiteraard het gemakkelijkst af ging, en
Berend zag tot zijn genoegen, dat Stien en Gootje dikwijls
samen aan het werk waren en dat beiden lachend met elkaar
in gesprek waren.
Niets wees erop, dat er toch nog wanklanken zouden val
len. Geen mens, die er aanstoot aan nam, dat hij met zijn mis
vormde lichaam tussen de andere feestvierenden zat. En als
er gezongen en gehost moest worden, dan werd Berend met
de anderen in de kring opgenomen.
Doch kort na middernacht, toen de feestvreugde een hoogte
punt had bereikt, moest Berend even naar buiten. Het was
een prachtige nacht en hij bleef nog een poosje „uitwaaien",
want in de zaal was het benauwd geworden. Daar hij half
verborgen stond achter een dikke lindeboom, bemerkte het
paartje hem niet, dat ook even naar buiten was gegaan om
een luchtje te scheppen. En toen hoorde Berend flarden van
een gesprek tussen beiden. In het donker kon hij niet zien,
wie het waren, maar hij veronderstelde, dat het een collega
van Douwe was, van de tuin, met zijn meisje:
hoe vind je die gebochelde broer van de bruidegom
een stille he?zegt niet veelmaar een knappe verloofde
heeft hijach, die is het natuurlijk om z'n centen te doen,
dat begrijp je toch welLiefde?Hij hoorde het meisje
schateren „Man, laat me niet lacheniemand met zo'n
figuurwelke vrouw zou er in werkelijkheid verliefd worden
op zo'n mismaakt ventjeIk?Ik moet er niet aan den
kenMet hem naarNee schat, dan heb ik liever
jou.
Als het paartje uitgevrijd is en weer naar binnen is gegaan,
volgt Berend met loden schoenen. In de zaal kijkt hij wan
trouwend rond. Maar niemand let op hem, de kleine mismaakte
cafetaria-eigenaar. Iedereen is druk in gesprek met een ander
en Gootje en Stien zijn onvermoeibaar met het vullen van de
glaasjes.
Er is even een momentje, dat Gootje kan uitblazen en ze is
op een stoel bij de deur neergevallen. Berend gaat naar haar
toe en ze blikt glimlachend naar hem op. Hij ziet de zweet
druppels op haar voorhoofd en hij neemt zijn zakdoek en veegt
zacht en liefdevol over haar gezicht.
„Leuk feest, hè?" zegt ze, terwijl ze verstolen zijn hand beet
pakt.
Hij knikt. „Spijt, dat je toch gegaan bent?"
Ze schudt haar hoofd en drukt zijn hand innig. „Ik heb toch
maar een verstandige man", zegt ze zacht, terwijl ze hem een
knipoogje geeft. „Jij hebt alle bezwaren weggepraat. De mensen
zijn zo vriendelijk en hartelijk
Berend zucht onhoorbaar. De mensen zijn zo vriendelijk en
hartelijk, herhaalt hij in zichzelve. Je moest eens weten, meisje,
wat ze zoéven van ons verteldenMaar hij zwijgt erover
en zegt enkel:
„Doe een beetje kalm aan, Marrigje, anders ben je morgen
geen half mens
Diep in de nacht brengen de gasten het jonge paar naar huis.
Dat gaat met de nodige grapjes en bedekte wenken gepaard.
Maar Douwe en Jopie lachen verlegen en laten zich alles aan
leunen. Éénmaal binnen, draait Douwe resoluut de deur op
slot en de gasten kunnen niets anders doen dan ook naar huis
gaan. Voor zover ze in de buurt wonen.
Berend brengt Gootje lopend naar huis. Het is niet zo ver
naar de woning van haar ouders en achter het huis, waarin
alles al in diepe rust is, omhelzen ze elkaar nog eens.
„Leuk geweest, Berend?" vraagt ze.
Hij knikt en drukt een zoen op het puntje van haar neus.
„Verdraaid leuk", bevestigt hij, het hele voorval in de tuin
vergetend. „En ik vind het prettig voor Douwe en Jo, dat de
mensen allemaal zo aardig waren".
Ze nestelt zich dicht in zijn armen en heft zijn hoofd naar
haar op. Dan vraagt ze zacht: „En wanneer is het onze tijd,
Berend?"
Hij strijkt haar gewoontegetrouw over het haar en antwoordt:
„Zou je graag gauw getrouwd willen zijn, liefje?"
„Ja", zegt ze zacht. „Ik houd van je en ik wil je helemaal
hebben, dag en nacht".
Hij lacht even, „Het is nu nacht, Marrigje, en je hebt me
nu toch?"
„Ach Berend, je begrijpt best, wat ik bedoel
„Natuurlijk, liefje. Wel, we spreken van de week wel eens
een datum af, dat we samen naar je vader en moeder gaan,
goed?"
Er is even een stilte en Berend merkt, dat ze nadenkt. Dan
zegt ze: „Waarom morgen niet, Berend? Ik ga pas na de mid
dag terug naar Amsterdam."
„Goed", antwoordt hij op besliste toon. „Om elf uur mor
genochtend ben ik er. Is het zo naar je zin?"
Ze neemt zijn hoofd tussen haar handen en kust hem harts
tochtelijk: „Het zal pas helemaal naar m'n zin zijn, Berend,
als we samenin Amsterdam
Wordt vervolgd
Haastige spoed is zelden goed.
Als dit ergens geldt, dan is dat
in het verkeer en vooral bij de
kruisingen tussen weg- en trein
verkeer: bij de overwegen.
Steeds meer spoorwegovergang
gen met de klassieke beveiliging
van hele bomen in ons land wor
den geautomatiseerd met AHOB
's (automatische halve-overweg-
boinen) en steeds meer niet be
veiligde overwegen worden be
veiligd met AKI's (automatische
knipperlichtinstallaties). Zij ge
ven naast tijdsbesparing voor het
wegverkeer ook grotere veilig
heid door hun duidelijke signale
ring en door het niet kunnen fa
len van de installatie. Bij storing
treedt steeds een veilige toestand
voor het wegverkeer op en men
selijke tekortkomingen zijn uitge
sloten.
De weggebruiker hoeft dus niet
bang te zijn dat aan de automati
sering van de spoorwegovergan
gen voor hem gevaren verbon
den zijn. Bij storing van een
A'HOB sluiten de bomen zich au
tomatisch; als een AKI gestoord
is gaat een oranje constant licht
branden.
Maar er is wel een gevaar, dat
blijkens de ongevallenstatis
tiek niet door een ieder wordt
onderkend. Met een variant op
het "cave canem" zouden we wil
len zeggen: „Wacht U voor de
tweede trein".
Het is psychologisch wel ver
klaarbaar, dat men als men voor
een spoorwegovergang wacht en
de trein heeft zien passeren, gaat
optrekken zonder dat men zich
terdege ervan heeft overtuigd
dat het rode knipperlicht niet
meer brandt. Deze psychologi
sche verklaarbare, maar nimmer
goed te keuren fout heeft ernsti
ge gevolgen. In de afgelopen vijf
jaar werd 25 pet van de ongeval
len op overwegen met AKI's ver
oorzaakt, doordat men niet het
geduld kon opbrengen te wach
ten totdat de rode lichten ge
doofd waren en men onder de
tweede trein kwam, die van de
andere kant naderde.
Het is om deze reden dat het
Verbond voor Veilig Verkeer
deze maand de weggebruikers
toeroept: „Rood knipperlicht be
tekent bij alle overwegen altijd
en onverbiddelijk STOP"! Wacht
bij elke overweg, als de trein is
gepasseerd, tot het rode knipper
licht gedoofd is; er kan nog een
trein (van de andere kant) ko
men!
Boekhandel
Laanweg 35 Schoorl
WERKELIJK
II
»V
Uit voorraad leverbaar
Stationsstraat 3 Bergen
Laanweg 35 Schoorl