Liefde kent geen lichaamsgebrek Pocket- books VERZORGEN 4 1 7 SPOORBOEKJES C. Oldenburg Wacht U ZomudiiHslcityelUtty voor de tweede trein. Laat uw HAAR Bitl U ti/tn DE HAAN's BOEKHANDEL Boekhandel C. OLDENBURG door MAARTJE ZELDENRIJK „Dus daarom zinspeelde je er nooit op, als je hier was. Ik begreep er al niet veel van, ik dacht, dat je al die praatjes ook had gehoord en dat je daarom..." Hij kwam overeind uit zijn stoel en ging naar het meisje toe. Toen hij voor haar stond, pakte hij haar kin beet en hief haar gezicht omhoog, zodat hij haar in de ogen kon kijken. En hij vroeg enkel maar: „Marrigje, het is maanden geleden, dat je tegen me zei: Berend Bongert, jij en ik, we zijn voor elkaar geschapen. En je hebt toen ook gezegd, toen ik je voor de eerste keer in m'n armen hield: Berend, begrijp je nu, dat ik van je houd? Dat ik al lang van je heb gehouden? Ja, dat zei je toen, en je hebt me gezoend en je door mij laten liefkozen. Dat is maanden geleden, Marrigje, en er is sedertdien veel ver anderd. Maar weet je wat niet veranderd is? Mijn liefde voor jou. Ik houd nog van je, en omdat ik nog van je houd, kan me al dat geroddel van de mensen, waar ook ter wereld, niets schelen. Nu vraag ik je opnieuw, Marrigje, en in alle ernst: Houd je nog van me? En wil je m'n vrouw worden?" Doordat hij haar kin nog steeds ondersteunde, was ze wel gedwongen naar hem op te kijken. Hij zag, dat er langzaam tranen in haar ogen kwamen, die haar blik verduisterden. Maar desondanks kwam er zacht van haar lippen: „Berend, liefste..." XXI Het gerucht heeft vleugels. Twee dagen nadat Berend met de laatste bus naar Purmerend was teruggekeerd, na een heer lijke middag en avond gehad te hebben bij zijn meisje, kwam Harmsen, de kok hem 's morgens in de keuken met uitgestoken hand tegemoet. „Mag ik u gelukwensen, meneer Bongert, met uw verloving?" De uitgestoken hand bleef ongedrukt Want Berend keek zijn kok aan, of hij het in Keulen hoorde donderen. En het enige, wat hij eruit kon brengen was: „Hoe kom je daarbij?" De kok lachte bescheiden. „Och meneer, de halve stad weet het al. U gaat zich verloven met Gootje Bos, dat meisje dat vóór Dinie hier was. Uw bedrijfsleider in Amsterdam Berend schudde totaal overbluft zijn hoofd. „Ik sta perplex", zei hij. „Hoe ter wereld is men dat te weten gekomen Werktuigelijk drukte hij nu de hand van Harmsen „Och", zei de man, zijn witte muts recht zettend, „zoiets lekt gauw uit. Gisteren wisten ze het tenminste al in de Beemster, heb ik ge hoord." Later op de morgen, toen het rustig was in de cafetaria en Dinie de stad in was om een boodschap te doen, stond Berend naar buiten te kijken. Op een gegeven ogenblik draaide hij zich om naar de kok, die juist een sigaret opstak en vroeg hem: „Harmsen, ik zou je wat willen vragen. Maar ik wil er een eerlijk antwoord op hebben." „Vraag maar op, meneer". „Welje weet van die kwestie, die wij indertijd met Jager gehad hebben. Je was er zelf bij, toen hij zijn ontslag kreeg en je hebt hem zelfs nog gedreigd met een mes. Je weet dus ook, wat hij er allemaal in zijn woede uitkraamde. Over mij en over Gootje. En nu komt mijn vraag: Heb jij dat ge loofd?" De kok grinnikte wat verlegen en plukte wat kruimels van zijn voorschoot af. „Och meneer, wat zal ik zeggen? Ik ben ook jong geweest Berend slaakte een diepe zucht. Dus hij ook. Zelfs zijn eigen personeel. Hij keek de man met een vermoeide blik aan en zei slechts: „Harmsen, wat val jij me geweldig tegenDat had ik niet van je gedacht De kok liet van pure verbazing zijn sigaret vallen. Hij keek zijn baas met verwonderde ogen aan, bukte zich toen en raapte de sigaret op. „Maar meneer, daar heb ik toch niks aan mis zegd?" Berend deed een paar passen naar hem toe en keek met ver wilderde blik naar zijn ondergeschikte. „Maar daar is niets van waar!" schreeuwde hij. „Het is allemaal gelogen! Alles! Van iedereen!" Harmsen schrok van de plotselinge woede van zijn baas. Werktuigelijk keek hij even naar het tussenraam en zag het verschrikte gezicht van Aagje naar de keuken staren. Berend zag het eveneens en kwam meteen weer tot zichzelf. „Sorry, Harmsen, dat ik me liet gaanMaarik ben dezer dagen pas te weten gekomen, wat er sedert Jager is ont slagen, allemaal over mij en Gootje in de stad werd geroddeld. Ik wist er niets van, maar dan ook heel beslist niets. Kon je begrijpen, toen ik het op één keer allemaal hoorde, dat het me koud op m'n dak kwam? Want het is van a tot z gelogen. Beslist gelogen. Er is nooit iets geweest tussen Gootje en mij. We bespraken samen alleen maar de zaak, anders niet. En ach, wat geeft het ook allemaal. Het helpt zo weinig „Kom kom, meneer" poogde de kok hem op te monteren, „van wat de mensen van je zeggen, moet je je niets aantrekken. Mijn vader is jaren scheepskok geweest en toen hij met mijn moeder trouwde en weer ging varen, zeiden de mensen: Nou, houd die man van je maar in de gaten. In ieder stadje een ander schatje, zo is het immers met zeelieden? En als mijn vader dan na een reis van maanden weer thuis kwam, begon mijn moeder te huilen en vertelde hem dan, wat de mensen zeiden. Maar vader maakte er gekheid mee en antwoordde: Mens, daar moet je om lachen. Laat de mensen toch van je kletsen, als ze ei zin in hebben Zolang ze over me kletsen, dan gaat het me niet slecht. En ik heb liever, dat ze van me kletsen, dan van me vreten. Ja meneer, dat klinkt wel erg ruw, maar zo zei m'n vader het toch. Zeelieden zijn nu niet bepaald zondags schoolonderwijzers, waarmee ik natuurlijk ook weer geen kwaad wil zeggen van die mensen. Ik bedoel maar: gekletst werd er in de wereld al vanaf het paradijs, Adam roddelde over zijn vrouw: de vrouw, die Gij mij gegeven hebt. En Eva deed het op haar beurt weer over de slang. En zo is het de hele wereldgeschiedenis doorgegaan. Vandaag kletsen de men sen over u en Gootje, morgen weer over een ander. Wat geeft dat? U hebt een prima zaak meneer, en u bent gelukkig, omdat zo'n flinke vrouw als Gootje Bos met u naar het altaar wil gaan. Wat mankeert er dan nog aan uw geluk? En de mensen? U moet maar zo denken: de mensen kunnen beter van je zeggen: daar gaat-ie, dan: daar leit-ie. O zo." 's Middags moest Berend nog vele gelukwensen in ontvangst nemen. Van de meisjes, maar ook van de klanten. En zelfs van leveranciers. Meestal met een zure lach op zijn gezicht drukte hij de uitgestoken handen. Maar als men hem vroeg naar de trouwdatum, dan zei hij slechts: „Ofch, dat heeft nog de tijd." Maar boven, op zijn kamer, zat hij te piekeren: wie kan het toch in 's hemelsnaam doorgeseind hebben naar Purmerend? 's Avonds ging hij naar huis. En zelfs daar wisten ze al van zijn verloving. „Niet aardig, Berend", zei z'n moeder, „dat we het van anderen het eerst moeten horen". „Niemand had het nog moeten horen", antwoordde Berend nors. „We hadden het voorlopig stil willen houden." Moeder Annie zette grote ogen op. „Maar waarom?" „Waarom niet?" pareerde Berend vinnig. Douwe, die bij het gesprek tegenwoordig was, grinnikte en zei „Je ziet er nu niet bepaald uit als een blijde, aanstaande bruidegom." Berend ging zitten en trommelde met zijn vingers op de ta fel „Ach ja, dat geklets ook altijd hier en in de stad. Bij mijn weten hebben we het aan niemand verteld. Gootje niet en ik niet. Gootje zelf wilde het voorlopig stil houden. En nu weet iedereen in de stad en hier het al. Hoe wist u het, moeder?" „Ja, goeiede melkboer zei vanmorgen: „Zo, wat heb ik gehoord? Je jongste zoon gaat zich ook verloven he? Of was het de bakker? Het kan ook wel de bakker geweest zijn. Of allebei Ik weet het niet meer." „Och, het doet er ook niet toe." Wat later, toen Douwe nog een uurtje naar zijn meisje was gegaan, keek Berend zijn vader en moeder aan en vroeg op de man af: „Wisten jullie van dat geklets over mij en Gootje?" Vader gromde wat, maar gaf verder geen antwoord. Zijn moeder haalde haar schouders op en antwoordde: „Och, hoe gaat dat? Hier hoor je wat en daarEn Douwe kwam er mee van de tuinEn Christien wist wat, als ze eens aan wipte „Ja", zei Berend sarcastisch, „Christien zal het wel leuk ge vonden hebben, die schunnigheden, die ze over ons vertelden. Wat zal ze schik gehad hebben De oude vrouw keek Berend verwijtend aan „Dat is niet waar, Berend. Christien heeft het altijd voor ie opgenomen. Ze was hier op een keer en toen hadden ze verteld, dat je dat meisje van Bos in Amsterdam op een kamer gezet had. Omdat het in Purmerend teveel in de gaten liep. En weet je, wat Christien toen heeft gezegd? Dat het schande was, dat de mensen zoveel kwaad van jou en Gootje Bos vertelden. Want dat ze zelf met Arie in die cafetaria van jou in Amster dam geweest waren en boven gezeten hadden bij Gootje en dat Gootje er hard moest werken en zo. Nee, Christien was altijd vuur en vlam, als ze kwaad van je spraken." Berend keek zijn moeder verwonderd aan. „Dat valt me dan geweldig mee van haar." De volgende dag reisde hij naar Amsterdam. Gootje ontving hem met een hartelijke omhelzing en toen ze tegenover elkaar zaten, vertelde Berend, dat de halve stad en ook de Voorstad al wisten van hun verloving. Gootje keek hem met een verwijtende blik aan. „En we hadden afgesproken, dat we het voorlopig stil zouden houden. Nog grotere verbazing bij Berend. „Dacht je soms dat ik het. rondgebazuind had? Ik was nog meer verbaasd, toen men mij gisteren feliciteerde, dan jij nu. Van mij weet niemand het. Nu ja, nu wel Gootje dacht na. „Maar wie kan het dan verteld hebben?" „Wie is er bij je geweest, nadat ik 's avonds naar huis ben gegaan?" „Toen? Niemand meer. Ik ben meteen naar bed gegaan, toen het één uur was." „Nu ja, de volgende dag dan." Ook niemandwacht eens, m'n broer Piet is 's morgens even geweest en aan hem heb ik het verteld. Maar ik heb hem op het hart gedrukt om zijn mond te houden en Piet kletst niet." „Nou, dan heeft hij het ditmaal toch wel gedaan." Gootje dacht na. „MisschienPiet zal het wel aan Ria verteld hebben, want zo is hij. En Ria was diezelfde morgen in Purmerend. Dan moet Ria het geweest zijn, dat kan niet anders." Berend haalde zijn schouders op. „Nu ja, de een of de ander. Men weet het en dus zal men wel weer wat te verwerken hebben in ons kletsgat." Gootje stond op en kwam naar hem toe. Ze ging op de leuning van z'n stoel zitten en sloeg haar armen om zijn hals. „Verandert dat wat aan onze liefde. Berend?" Hij trok haar naar zich toe en kuste haar zacht. „Natuurlijk niet, Marrigje. Zullen we dan maar niet te lang wachten met trouwen? Dan is er geen enkele aanleiding meer om over ons te roddelen." Ze pakte zijn gezicht met beide handen beet en keek hem innig in zijn ogen. „Ik vind alles goed. liefste XXII In juni gingen Douwe en Jo trouwen. Dat was niet voor de tijd, meende de vader van de bruid, want ze hadden onderhand al hun 5-jarig verkeringsjubileum gevierd. Maar ja, waar wacht je tegenwoordig op, als je een eigen nestje wil gaan bouwen? Op het nestje, oftewel: een woning. Waarschijnlijk heeft Douwe een paar fietsbanden en een paar klompen versleten met zijn tochten naar de Midden-Beemster, om te informeren, of er mis schien al een kansje was op een woning. Enfin, men heeft daar schijnbaar op een gegeven moment genoeg gekregen van Dou- we's gezicht en Douwe en Jo kunnen een van de nieuwe huisjes betrekken bij het Zuiderpad. Groot zijn ze niet, maar als je pas getrouwd bent, meende Jo's vader, die een echte grapjas was, dan heb je niet veel ruimte nodig. Natuurlijk zouden ook Berend en Gootje op de bruiloft zijn. Toen Arie indertijd trouwde, was Berend een éénling geweest op het festijn, want een meisje had hij niet en de jonge- dochters, die op de bruiloft aanwezig waren, bleven vriendelijk tegen de gebochelde, want hij was tenslotte de broer van de bruidegom. Maar daarmee hield dan ook alles op. En voor mid dernacht was Berend alweer naar huis gegaan. Doch nu had Berend ook een meisje. Gootje, zijn verloofde, daar werd vanzelfsprekend op gerekend. Tot verwondering van Berend echter maakte Gootje bezwa ren, toen hij van de trouwplannen van zijn broer en van de op handen zijnde bruiloft vertelde. „Ik kan moeilijk een hele dag weg. Berend, en Maar Berend had gelachen „Loop rond", zei hij, „waarom zou je niet weg kunnen? Je hebt een goeie plaatsvervangster. En als het niet anders kan, sluiten we de zaak hier een dag. Stel je voor, dat ik daar alleen op de bruiloft zit tussen de anderenEn Berend, waarom heb jij je verloofde niet mee gebrachtGootje? O, die kan niet weg uit de zaak in AmsterdamGa nouEn wat zal Douwe ervan zeggen? En Jo? En mijn vader en moeder? Nee, meisje, daaraan ontkom je niet. We gaan samen naar de bruiloft van Douwe en Jo." Gootje keek ernstig voor zich. „Ik ben helemaal niet zo gek op bruiloften. Dan wordt er vaak zoveel gedronken en ik heb een hekel aan dronken mensen. Er komen er hier in de zaak 's avonds al meer dan me lief is. Als ik die jeneveradem over me heen voel gaan, dan word ik al onpasselijk „Ben jewe drinken toch zeker wat we zelf willen? En we blijven uit de buurt van hen, die op zo'n feest zich een stuk in hun kraag willen drinken. Nee, geen enkel bezwaar geldt ditmaal. Je gaat met me mee feestvieren. Verdraaid, zoveel heb jij toch ook niet Na veel vijven en zessen stemde Gootje toe. Maar toen Be rend naar huis ging, kon hij een onbehaaglijk gevoel niet van zich afzetten. Waarom had ze zoveel bezwaren om met hem naar de bruiloft van zijn broer te gaan? Wilde ze zich liever niet met hem in het openbaar vertonen? Schaamde ze zich voor zijn misvormde gestalte? Was het daarom ook, dat ze zelf niet in de Beemster wilde trouwen, maar in Amsterdam? En was het ook daarom, dat ze in Amsterdam wilde blijven wonen? Berend had een balletje opgegooid om na het huwelijk in Purmerend te gaan wonen, maar dat had Gootje beslist van de hand gewezen. „Purmerend heeft voor mij afgedaan, defini tief. Overigens, het bevalt me uitstekend in Amsterdam En jij kunt zeggen van de Mokummers wat je wilt, maar roddelen van elkaar is er niet bij. Als ze wat tegen je hebben, zeggen ze het tenminste ronduit in je gezicht." Alsjeblieft, dat kon Purmerend in zijn zak steken. Maar zou dat nu alleen maar in Purmerend zijn? Onzin, dat was overal in en buiten Nederland. Hoe kleinere gemeenschap, hoe meer de mensen van elkaar wisten en van elkaar kletsten. In de Voorstad was het immers net zo? En zou het in de Midden- Beemster soms anders wezen? Het wantrouwen begon evenwel aan Berend te knagen. Hield Gootje nu werkelijk van hem? Of was het maar show? Van vrouwen kon je eigenlijk nooit enige hoogte krijgen. Neem die Stien nu. Vroeger had ze beslist een hekel aan hem, dat had hij gevoeld. Hij herinnerde zich nog goed, de dag dat ze voor het eerst met Arie thuiskwam. Vader en moeder kregen een hartelijke handdruk en ze was aardig tegen hen. Met Dou we maakte ze gekheid en af en toe stoeide ze zelfs met hem, want ze was altijd vol grappen en grollen. Maar tegenover Berend was ze vanaf de eerste dag gereserveerd. En Berend had terstond gemerkt, dat ze naar zijn misvormde rug keek, als hij zich van haar gekeerd had. De spotlichtjes in haar ogen, als ze binnenkwam of wegging en naar hem keek, spraken duidelijke taal. Later veranderde Christien, toen hij de oudjes in het nieuwe huisje aan de Purmerenderweg zette en Arie en zij konden trouwen, omdat het oude huisje voor hen beschikbaar kwam. Toen had ze zijn hand gegrepen en zacht gezegd: „Dank je wel, Berend En later toen er over hem en Gootje gekletst werd, had Stien het voor hem en Gootje opgenomen. Met fonkelende ogen zo had moeder verteld, had ze hem en zijn meisje verdedigd tegenover de kletstantes. Ja, want als Berend al eens een en kele keer bij Arie en Stien kwam buurten, dan was het dade lijk: „Berend, ga jij maar in de grote leunstoel zitten, bij het fornuis. Daar zit je lekker' Of, als het zomer was: „Berend, ik zet je stoel bij het open raam, daar is het lekker koel. En moet je wat drinken?" Zo was Christien nu tegenover hem. En misschien alleen, omdat hij er voor gezorgd had, dat ze konden trouwen, omdat ze nu ook een huisje hadden Maar Gootje? Wat had Arie laatst ook weer gezegd? „Je vrouw leer je pas kennen, als je getrouwd bent." Daarover had Stien gelachen en geantwoord: „Dat is best mogelijk, Arie, maar wij kennen jullie al van de eerste dag af. Mannen zijn immers net open boeken Als dat waar was, kende Gootje hem dus als een open boek, en zou hij moeten wachten, tot hij met haar getrouwd was. Gek, als hij bij haar was, en ze hem met een hartelijke om helzing verwelkomde, viel al het wantrouwen van hem weg. Dan had hij maar één conclusie: Ze was dol op hem. En de liefde was wederkerig. Gootje had eens een keer gezegd, toen hij zich volkomen gelukkig voelde en hij tegenover haar zat en haar aankeek: „Je kijkt net naar me, of je me zoudt willen verslinden Ja, als hij bij haar was, dan was hij intens gelukkig. Als hij haar mollige armen om zijn nek voelde en haar warme lippen op de zijneAls hij haar weerbarstig haar streelde en dicht tegen haar aanlag, dan viel de wereld rondom hem weg. Dan was er alleen maar dit moment van gelukzaligheid en dan wens te hij wel, dat het eeuwig zo zou kunnen blijven Maarals hij weer in Purmerend was en de soms spot achtige blikken van de anderen zag, dan begon dat wantrouwen weer naar boven te komen. Dat wantrouwen groeide nog meer op de bruiloft. Ook die dag, die de gelukkigste moest zijn voor het jonge paar, voelde Berend de stekende blikken van de omstanders, toen hij uit het rijtuig stapte en het gemeentehuis binnenging, met aan zijn arm de blozende, mollige Gootje. Precies hetzelfde in de kerk. En bij de zaal, waarin het bruiloftsfeest gevierd zou worden. Maar in de zaal moest Berend erkennen, dat iedereen alles deed om het hun naar de zin te maken. Jopie, het pas getrouwde vrouwtje van Douwe, was een en al vriendelijkheid en Chris tien bleek uitstekend met zijn verloofde overweg te kunnen. Gootje hielp met de andere jonge vrouwen een handje met de bediening, wat haar uiteraard het gemakkelijkst af ging, en Berend zag tot zijn genoegen, dat Stien en Gootje dikwijls samen aan het werk waren en dat beiden lachend met elkaar in gesprek waren. Niets wees erop, dat er toch nog wanklanken zouden val len. Geen mens, die er aanstoot aan nam, dat hij met zijn mis vormde lichaam tussen de andere feestvierenden zat. En als er gezongen en gehost moest worden, dan werd Berend met de anderen in de kring opgenomen. Doch kort na middernacht, toen de feestvreugde een hoogte punt had bereikt, moest Berend even naar buiten. Het was een prachtige nacht en hij bleef nog een poosje „uitwaaien", want in de zaal was het benauwd geworden. Daar hij half verborgen stond achter een dikke lindeboom, bemerkte het paartje hem niet, dat ook even naar buiten was gegaan om een luchtje te scheppen. En toen hoorde Berend flarden van een gesprek tussen beiden. In het donker kon hij niet zien, wie het waren, maar hij veronderstelde, dat het een collega van Douwe was, van de tuin, met zijn meisje: hoe vind je die gebochelde broer van de bruidegom een stille he?zegt niet veelmaar een knappe verloofde heeft hijach, die is het natuurlijk om z'n centen te doen, dat begrijp je toch welLiefde?Hij hoorde het meisje schateren „Man, laat me niet lacheniemand met zo'n figuurwelke vrouw zou er in werkelijkheid verliefd worden op zo'n mismaakt ventjeIk?Ik moet er niet aan den kenMet hem naarNee schat, dan heb ik liever jou. Als het paartje uitgevrijd is en weer naar binnen is gegaan, volgt Berend met loden schoenen. In de zaal kijkt hij wan trouwend rond. Maar niemand let op hem, de kleine mismaakte cafetaria-eigenaar. Iedereen is druk in gesprek met een ander en Gootje en Stien zijn onvermoeibaar met het vullen van de glaasjes. Er is even een momentje, dat Gootje kan uitblazen en ze is op een stoel bij de deur neergevallen. Berend gaat naar haar toe en ze blikt glimlachend naar hem op. Hij ziet de zweet druppels op haar voorhoofd en hij neemt zijn zakdoek en veegt zacht en liefdevol over haar gezicht. „Leuk feest, hè?" zegt ze, terwijl ze verstolen zijn hand beet pakt. Hij knikt. „Spijt, dat je toch gegaan bent?" Ze schudt haar hoofd en drukt zijn hand innig. „Ik heb toch maar een verstandige man", zegt ze zacht, terwijl ze hem een knipoogje geeft. „Jij hebt alle bezwaren weggepraat. De mensen zijn zo vriendelijk en hartelijk Berend zucht onhoorbaar. De mensen zijn zo vriendelijk en hartelijk, herhaalt hij in zichzelve. Je moest eens weten, meisje, wat ze zoéven van ons verteldenMaar hij zwijgt erover en zegt enkel: „Doe een beetje kalm aan, Marrigje, anders ben je morgen geen half mens Diep in de nacht brengen de gasten het jonge paar naar huis. Dat gaat met de nodige grapjes en bedekte wenken gepaard. Maar Douwe en Jopie lachen verlegen en laten zich alles aan leunen. Éénmaal binnen, draait Douwe resoluut de deur op slot en de gasten kunnen niets anders doen dan ook naar huis gaan. Voor zover ze in de buurt wonen. Berend brengt Gootje lopend naar huis. Het is niet zo ver naar de woning van haar ouders en achter het huis, waarin alles al in diepe rust is, omhelzen ze elkaar nog eens. „Leuk geweest, Berend?" vraagt ze. Hij knikt en drukt een zoen op het puntje van haar neus. „Verdraaid leuk", bevestigt hij, het hele voorval in de tuin vergetend. „En ik vind het prettig voor Douwe en Jo, dat de mensen allemaal zo aardig waren". Ze nestelt zich dicht in zijn armen en heft zijn hoofd naar haar op. Dan vraagt ze zacht: „En wanneer is het onze tijd, Berend?" Hij strijkt haar gewoontegetrouw over het haar en antwoordt: „Zou je graag gauw getrouwd willen zijn, liefje?" „Ja", zegt ze zacht. „Ik houd van je en ik wil je helemaal hebben, dag en nacht". Hij lacht even, „Het is nu nacht, Marrigje, en je hebt me nu toch?" „Ach Berend, je begrijpt best, wat ik bedoel „Natuurlijk, liefje. Wel, we spreken van de week wel eens een datum af, dat we samen naar je vader en moeder gaan, goed?" Er is even een stilte en Berend merkt, dat ze nadenkt. Dan zegt ze: „Waarom morgen niet, Berend? Ik ga pas na de mid dag terug naar Amsterdam." „Goed", antwoordt hij op besliste toon. „Om elf uur mor genochtend ben ik er. Is het zo naar je zin?" Ze neemt zijn hoofd tussen haar handen en kust hem harts tochtelijk: „Het zal pas helemaal naar m'n zin zijn, Berend, als we samenin Amsterdam Wordt vervolgd Haastige spoed is zelden goed. Als dit ergens geldt, dan is dat in het verkeer en vooral bij de kruisingen tussen weg- en trein verkeer: bij de overwegen. Steeds meer spoorwegovergang gen met de klassieke beveiliging van hele bomen in ons land wor den geautomatiseerd met AHOB 's (automatische halve-overweg- boinen) en steeds meer niet be veiligde overwegen worden be veiligd met AKI's (automatische knipperlichtinstallaties). Zij ge ven naast tijdsbesparing voor het wegverkeer ook grotere veilig heid door hun duidelijke signale ring en door het niet kunnen fa len van de installatie. Bij storing treedt steeds een veilige toestand voor het wegverkeer op en men selijke tekortkomingen zijn uitge sloten. De weggebruiker hoeft dus niet bang te zijn dat aan de automati sering van de spoorwegovergan gen voor hem gevaren verbon den zijn. Bij storing van een A'HOB sluiten de bomen zich au tomatisch; als een AKI gestoord is gaat een oranje constant licht branden. Maar er is wel een gevaar, dat blijkens de ongevallenstatis tiek niet door een ieder wordt onderkend. Met een variant op het "cave canem" zouden we wil len zeggen: „Wacht U voor de tweede trein". Het is psychologisch wel ver klaarbaar, dat men als men voor een spoorwegovergang wacht en de trein heeft zien passeren, gaat optrekken zonder dat men zich terdege ervan heeft overtuigd dat het rode knipperlicht niet meer brandt. Deze psychologi sche verklaarbare, maar nimmer goed te keuren fout heeft ernsti ge gevolgen. In de afgelopen vijf jaar werd 25 pet van de ongeval len op overwegen met AKI's ver oorzaakt, doordat men niet het geduld kon opbrengen te wach ten totdat de rode lichten ge doofd waren en men onder de tweede trein kwam, die van de andere kant naderde. Het is om deze reden dat het Verbond voor Veilig Verkeer deze maand de weggebruikers toeroept: „Rood knipperlicht be tekent bij alle overwegen altijd en onverbiddelijk STOP"! Wacht bij elke overweg, als de trein is gepasseerd, tot het rode knipper licht gedoofd is; er kan nog een trein (van de andere kant) ko men! Boekhandel Laanweg 35 Schoorl WERKELIJK II »V Uit voorraad leverbaar Stationsstraat 3 Bergen Laanweg 35 Schoorl

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1962 | | pagina 8