Liefde kent
geen lichaamsgebrek
GEEN VLEES, GEEN VIS
OOGAFWIJKINGEN EN
WEGVERKEER
BROMFIETS
door MAARTJE ZELDENRIJK
„Er is een briefje voor u, meneer, daar op het tafeltje. Gootje
is weggegaan, voorgoed, zei ze." Ze snikt. „Wat is er toch
gebeurd, meneer? Gootje zag er zo vreemd uitik was
haast bang voor haar
Berend heeft het maar half gehoord. Hij is op het tafeltje
afgestevend en zag onmiddellijk haar handschrift op de en
velop, die hij zenuwachtig openscheurt. Dan leest hij:
„Ik vertrek uit je leven, voor goed. Je geld heb ik niet
nodig, want een beetje heb ik zelf wel. Doe me één plezier
en probeer niet uit te vorsen, waarheen ik ben vertrokken
want niemand zal het weten, zelfs mijn ouders niet. Je hebt
me zo gegriefd met je wantrouwen, dat ik er maar één woord
voor ken: misselijk.
Het beste met je zaken."
Gootje.
Hij herleest het korte briefje nog eens en frommelt het dan
in elkaar. Met gebalde vuisten staart hij naar het raam. Dit is
dus het einde. Nu is alles voorbij. Door de grootste stommiteit,
die hij ooit in zijn leven heeft uitgehaald, is hij het liefste, wat
hij ooit bezeten heeft, voorgoed kwijtgeraakt. Gootje is uit zijn
leven vertrokken. Hij heeft haar vernederd met zijn wantrou
wen. Door een comedie op te voeren, alsof hij al zijn geld
kwijt zou zijn. En zij, die goeierd, is onmiddellijk op stap ge
gaan om hem en zijn zaken te redden. Al haar geld heeft ze
voor hem neergelegd en ze heeft zelfs van haar vader duizend
gulden geleend om de tienduizend bij elkaar te krijgen, die hij
zogenaamd nodig had.
Hij heeft haar voor de gek gehouden. Dit is nu de straf voor
zijn gebrek aan vertrouwen in zijn verloofde. Nu is hij haar
kwijt, voorgoed.
Langzaam gaan zijn vuisten open. Wertuigelijk frommelt hij
het balletje papier in zijn zak en dan draait hij zich om. Lenie
staat daar nog altijd bij de deuropening. Ze weet niet, wat ze
ervan denken moet.
„Sorry, Lenie, ik heb een schat van een vrouw verloren,
door een waangedachte, door te geloven aan iets, wat in wer
kelijkheid niet bestond. Nooit heeft bestaan. Ikoch, wat
geeft het ook allemaal. Heeft zeheeft ze niet gezegd, waar
heen ze ging?"
Lenie schudt haar hoofd. „Ze heeft mij en de anderen een
hand gegeven en gezegd, dat ze haar ontslag had genomen
Dat iknu haar plaats moest innemen
Berend knikt. Dus zelfs toen dacht ze nog aan het welzijn
van de zaak. „Het is goed, Lenie, doe me een plezier en neem
jij voorlopig de leiding op je, wil je?"
„Zeker, meneer, ik zal m'n best doen
Hij drukt zacht haar hand en kijkt nog even de kamer rond.
Maar Gootje is er niet meer en alleen de scherven van dl
schemerlamp herinneren aan wat er die morgen is gebeurd.
„Ruim straks die rommel maar op, Lenie. Ik kom wel eens
Even later is hij opnieuw op de straat. Wat zal hij doen?
Naar huis gaan? Naar Purmerend? Maar daar zullen ze on
middellijk aan hem zien, dat er iets niet in orde is. Als Lenie
tenminste haar mond maar houdt
Hij keert op zijn schreden terug en gaat weer naar zijn zaak.
Lenie kijkt verwonderd, als ze haar baas weer ziet binnenkomen.
Hij wenkt haar en in het kleine halletje tussen de zaak en de
keuken neemt hij haar even apart.
„Lenie, doe me een genoegen en praat met niemand over wat
hier vanmorgen is voorgevallen. Ik bedoel: niet over de tele
foon met Purmerendersen als er hier soms familie of
kennissen zouden komen."
„Maar natuurlijk, meneer, ik weet niets. Van mij komt nie
mand ook maar iets te weten."
„Dank je, Lenie," zegt hij en blikt haar vriendelijk toe. „Mis
schien komt het toch nog in ordemisschien
Maar als hij voor de derde maal die dag op straat loopt,
gelooft hij zelf niet aan zijn woorden. Hij kent Marrigje wel
zo langzamerhand. Ze is een schat, maar ze heeft een koppige
wil. Wat een stommeling is hij geweestwas hij maar ver
standiger geweest en zich nooit wat aangetrokken van al dat
geleuter
Laat in de avond komt hij in Purmerend terug. Hij heeft te
veel gedronken en staat niet meer helemaal vast op zijn benen.
Maar in de zaak vermant hij zich, knikt links en rechts naar
de klanten, grijnst naar Dinie en Aagje, die hem een beetje
angstig nakijken en verdwijnt dan naar zijn kamer. Daar doet
hij de knip op de deur en valt op een stoel neer.
Zo, Berend Bongert, die periode is weer voorbij. De ver
loving is verbroken en je bedrijfsleidster heeft de benen geno
men. Foetsie, voorbijUit is hetDefinitief. Jij dacht,
dat ze dat maar voor zoete koek zou opeten he, ezel die je
bent. Maar Berenddat is erg stout van je hoorme
zo te laten lopen voor die tienduizend pietermannenFout,
Berend Bongert, helemaat foutHeb jij je even vergist
in je Marrigje? Dat is een vrouw met karakter, die de beledi
ging, die jij haar aangedaan hebt, nooit zal vergeten en nog
minder vergevenNou, je ziet het resultaat van je grapje
Mooie grappen houd jij erop naWat een leuke vent ben
jijha-ha-ha-haEen reuzebak, nietwaar? Past precies
voor een cursus: Hoe raak ik het snelst m'n verloofde kwijt
Moet je zien te verkopen jo, 't kan je nog geld opbrengen
Geldgeldgeldom dat vervloekte geld is alles
begonnenen om dat geklets van mensen, die misschien
wat zeg ik: misschien? Nee, mensen, die zeker het geluk, dat
in zijn leven begon te komen, hem en Gootje misgunden. Nou
Purmerend, gefeliciteerd hoor, je doel heb je bereikt. Proficiat,
Voorstadnet zo lang geroddeld, tot de verloving verbro
ken is, hoor. En wat nu? Wat verder?Man klets niet
het is toch zeker je eigen schuldWaarom heb je je wat
van de mensen aangetrokkenHad ze toch laten kletsen
Wat had die vermaledijde kok alweer gezegd? Wacht eens:
dat wasde mensen kunnen beter van je kletsen dan van
je vretenAba, wat ruw klinkt datmaar zeelieden zijn
immers ruwe klantenklantenklantennu ja, klan
ten zullen er altijd wel blijven komen in Bongert's Cafetaria
want broodjes worden er altijd gebakken en wat een fijne kwa
liteit, die broodjes van Berenddat zeggen ze toch in Am
sterdam? Dat heeft Marrigje hem zelf eens verteldMarrigje,
ach jadat is waar ooker bestaat nu geen Marrigje
meeren ook geen Gootje meerdie heeft zo maar in
eens de benen genomenIs dat nou niet gekEn ze
heeft ook nog een schemerlamp in gruzzels gesmetentegen
zijn kopof was het tegen zijn bult? Nee, ze heeft hem
immers niet geraaktof was het tegen de kastdeur?en
die stond openhoe kon dat nudie kast was toch
leegGootje had er alles uitgehaald..., al haar bezittin
genen ze was zo maar weggegaan, niet eens een afscheids-
zoentje aan haar Berend gegevenach jong, wat daas je
nouje hebt toch ruzie met haar gehadom dat geld,
om die tienduizend guldenen nu ben je je meisje kwijt
helemaal kwijtAch, die vrouwendaar kun je nooit
hoogte van krijgenkrijgenkrijgenwat krijgt hij
nu nog? Toch niks meer?Hij heeft al dat geld weer eerlijk
aan Gootje teruggegeven, eerlijkgeen cent heeft hij ervan
gehoudenen toch is ze nijdig weggegaanvoorgoed
en nu komt ze niet meer terug in Amsterdamen hij kan
haar niet opzoeken, want hij weet niet, waarheen ze is ver
trokken. Vrouwenvrouwenvrouwen
Midden in de nacht wordt Berend wakker. Met een pijnlijk
gezicht slaat hij zijn ogen op en bemerkt, dat hij scheef weg
gegleden in zijn eigen stoel ligt. Alles doet hem pijn. Met veel
moeite werkt hij zich overeind, werktuiglijk kleedt hij zich uit,
kijkt rond of hij ergens wat te drinken ziet en als hij bij zijn
bed een glas, dat half gevuld is met water, ziet staan, drinkt
hij dat leeg. Dan kruipt hij kreunend van pijn in zijn bed en
slaapt verder.
De volgende morgen heeft hij een barstende hoofdpijn. Hij
weet, dat hij in Amsterdam verschillende kroegen heeft be
zocht en dat hij overal wat gedronken heeft. Dat hij toen naar
het bootje van Bergmann is gegaan en verder weet hij niet
veel meer. Hoe is hij eigenlijk thuis gekomen? Hij was natuurlijk
dronken, misschien heeft men hem wel thuisgebrachtWat
zal men er beneden van zeggen? Als ze het maar niet aan Mar
rigje vertellen
Ineens herinnert hij zich alles weer. Met een ruk komt hij
overeind en staart naar de muur. Uit is het. Uit is alles. Hij
is zijn Marrigje kwijt. En wat nu?
Langzaam kleedt hij zich aan. Als hij zich gewassen heeft,
gaat hij naar beneden en drinkt een glas water, een tweede
glas vol neemt hij mee naar boven en daar zoekt hij hoofdpijn
tabletten. Tegen tienen komt hij opnieuw beneden, ditmaal keu
rig geschoren en gekleed in zijn beste pak.
Op vriendelijke toon groet hij de kok en de meisjes. Niets
laten merken. Ze zullen het toch gauw genoeg vernemen. Hoe,
dat is altijd een raadsel. Maar het is iedere dag vroeg genoeg.
Dinie kijkt hem onderzoekend aan en Berend voelt, dat hij
een kleur krijgt. Om zich een houding te geven, kijkt hij naar
de ommelet, die de kok aan het bakken is. Maar de reuk maakt
hem misselijk. Hij heeft nog steeds barstende hoofdpijn.
Drie weken zijn voorbijgegaan en Berend heeft het zoeken
naar Marrigje gestaakt. Hij weet immes toch niet meer, waar
hij haar zoeken moet?
Die zondag, nadat Gootje onverwacht is vertrokken, is hij
naar de familie Bos gegaan. Iedereen was thuis, ook de broers
met hun meisjes. Men was beleefd tegen hem, maar verder
Vader Bos had hem onder vier ogen genomen en hem aan
het verstand gebracht, dat het onder de gegeven omstandighe
den maar beter was, als hij voorgoed van Marrigje afzag. „Kijk
eens jongeman, dat zijn geen methoden he? Wat de mensen van
jullie zeiden wisten wij ook wel. Maar wij hebben er ons niets
van aangetrokken, omdat wij wel wisten, dat het niet waar
was. Omdat het niet waar kon zijn, want wij kennen onze
dochter. Wij wisten, dat ze onder alle omstandigheden zich
zelf zou blijven en dat ze genoeg karakter bezt om te weten,
wat een fatsoenlijke vrouw mag doen en wat ze moet laten.
Je moogt gerust weten, dat we haar één keer slechts gevraagd
hebben op de man af of er ook maar iets van waar was,
wat de mensen in deze streek vertelden. Ik hoef niet in bizon-
derheden te treden: je weet er alles van. Ze heeft ons toen
recht in de ogen aangekeken en gezegd: Geen woord, maar dan
ook geen woord. En toen wisten wij genoeg en was ons ver
trouwen in haar onbeperkt. We hebben getracht onze kinderen
fatsoenlijk groot te brengen en ik veronderstel, dat ons dit ge
lukt is. Met alle feilen, die aan onze pogingen gekleefd hebben.
Wij, haar ouders, hebben dus steeds een onbeperkt vertrouwen
in haar gehad en toen wij hoorden, dat jullie met elkander
gingen, hebben wij geen bezwaar gehad. Ook niet, toen jullie
onze toestemming vroegen om te trouwen. Maar nuna
wat er is gepasseerd, toen ze vrijdagavond bij ons kwam en ver
telde, dat je in financiële moeilijkheden geraakt was, zelfs toen
wilde ze je niet in de steek laten. Integendeel: al haar geld
wilde ze ervoor opofferen en ik ben nog zo gek geweest om
ook duizend gulden te lenen. Omdat ik wist, dat het in orde
zou komen als onze dochter borg voor je stond. Enfin, je weet
het zelf, ik hoef je eigenlijk niets te vertellen. Maar dat zoge
naamde grapje van je was maar een lage streek, Berend. Mar
rigje was dol op je, stapel gewoon. Met dat geintje van je heb
je haar dodelijk gegriefd. Zoiets neemt een vrouw niet. Een
man zou anders gereageerd hebben. Die zou je de huid vol
gescholden hebben en je misschien een oplawaai gegeven.
Daarna zouden jullie samen een borrel gaan drinken en er
nooit meer over gesproken hebben. Maar een vrouw neemt
zoiets niet. Nee Berend, achteraf bekeken is het maar beter,
dat het niets tussen jullie is geworden. Ik geef m'n dochter
groot gelijk, dat ze het heeft afgemaakt en van onze kant hoef
je beslist niet op medewerking te rekenen
Ja, dat had hij gemerkt. Lang was hij dan ook niet gebleven.
Hij had de stekende blik van de jongste broer gevoeld. Mis
schien was Ria, de verloofde van Piet, nog het minst stug ge
weest.
Natuurlijk bleef de breuk tussen Berend en Gootje niet on
gemerkt. Noch in de Voorstad, noch in Purmerend. Na een
paar dagen al had hij aan de houding van zijn personeel in
Purmerend gemerkt, dat ze het wisten. Maar zelf sprak hij er
met geen woord over en alleen tegen Dinie, met wie Berend
besproken had, dat zij na zijn huwelijk boven de zaak zou
gaan wonen, had hij gezegd: „Het gaat niet door, Dinie, we...
we hebben ruzie gehad en het is uit. Het spijt me voor je
„Het spijt me veel meer voor u en Gootje meneer," had ze
op hartelijke toon geantwoord.
Thuis had hij het met een paar woorden verteld, dat het
uit was met Gootje. Dat hij woorden had gehad. Meer niet.
En moeder Annie had hem zacht over zijn wangen gestreeld:
„Kop op jongen", zei ze met haar lieve stem, toen hij voor
zich uit zat te staren. „Als jullie voor elkaar bestemd zijn, dan
zal het best weer in orde komen. En anders
Douwe was veel optimistischer geweest. Natuurlijk was ook
hij het te weten gekomen, „Ben je mal, jong, heb maar een beet
je geduld. Die Gootje komt over een poosje wel weer opdagen.
En dan komt alles best in orde. Als ze werkelijk van je gehou
den heeft en daar twijfelt eigenlijk hier niemand meer aan
dan kan ze je toch niet missen. Let maar eens op mijn woorden
en ga niet kniezen. Jullie zijn nog zo jong
De meeste troost kreeg hij van Christien, zijn schoonzuster.
Zij was ook de enige, aan wie hij zijn hart uitstortte op een
zonnige middag aan het eind van augustus. Arie was naar de
tuin en ze zaten in de kleine voorkamer thee te drinken.
Nadat Berend de historie van zijn wantrouwen en van de
zogenaamde financiële debacle had verteld, schudde de vrouw
haar hoofd en zei: „Maar Berend, hoe kon je zoiets doen
Reeds de eerste keer, dat ik Marrigje en jou samen zag, was
het duidelijk, dat ze smoor op je was. Goeie, jongen, wat vind
ik dat beroerd. Wist ik maar, waar ze was, dan zocht ik haar
op om met haar te pratenHeb je geen idee?"
Hij schudde zijn hoofd. „Ik heb er niet achter kunnen komen,
of ze het bij haar thuis al of niet weten. In ieder geval willen
ze het niet zeggen. Haar vader was ook al nijdig."
„Tja, dat kan ik me levendig voorstellen. Ik zou het ook
geweest zijn. Wat denk jij nu eigenlijk wel van de vrouwen,
Berend? Dat ze alleen maar kijken naar knappe gezichten en
flinke gestalten? Liefde is iets, dat je niet kunt definiëren. Vóór
ik Arie, je broer, leerde kennen, was ik al vaak met andere
jongens op stap geweest. Soms vond ik ze leuk, maar dikwijls
vond ik er niks aan. En als ze lastig begonnen te worden, gaf
ik ze een mep in hun gezicht en ging er van door. Maar toen ik
Arie voor de eerste keer zag en hij mij, nadat we samen uit ge
weest waren, voor de eerste keer thuis bracht en hij me zoende,
toen wist ik: Dit is de man voor m'n verdere leven. Hem wil ik
hebben. Want toen hield ik al van Arie. En ik zou toen al alles
voor hem over gehad hebben, als hij het me gevraagd had. Dat,
wat ik iedere andere jongen met grote verontwaardiging gewei
gerd zou hebben. Weet je, Berend, dat is liefde. Dacht je, dat ik
toen eerst ging overleggen: Heeft hij een paar centen? Is hij
knecht of is hij een eigen baas? En is hij wel gezond? Ben je
mal, daar denk je dan heel niet meer aan. Hij heeft iets in je
doen ontbranden en dat blust niemand meer uit. Je hebt het te
pakken, voorgoed. En je zou met hem naar het andere eind van
de wereld gegaan zijn, omdat je gek op hem bent.
Zie je, Berend, zo zijn wij, vrouwen. Als we éénmaal de ware
Jozef ontmoet hebben, dan is onze liefde volkomen. Dan kijken
we verder nergens meer naar. Dan doet het er niet toe, of het
een nette, oppassende jongen is, of iemand, die graag drinkt en
naar andere vrouwen kijkt. Dan weten we vooruit, dat we
misschien ons noodlot tegemoet gaan, maar de liefde is toch
het sterkst en dan staat alle verstandelijke redenering stil.
Je moogt het gerust weten: m'n zuster Eef is getrouwd met
een nietsnut, een stuk ongeluk. Ze is tientallen malenwat
zeg ik, honderden keren gewaarschuwd. Door vader, door moe
der, door mijn broers, door de familie, zelfs door de familie
van Toon, zo heet haar man. Hij was op vijftienjarige leeftijd al
voor de eerste keer stomdronken. Goed, als hij nuchter is, is
het een reuze vent. En hij kan zich geweldig mooi voordoen.
Maar hij heeft een broertje dood aan werken en als hij geld
heeft, verdrinkt hij het. Eef wist het, vóór ze ging trouwen.
Maar ze hield nu eenmaal van die lammeling en ze zijn ge
trouwd. Dat is al enige jaren geleden. En wat voorspeld werd,
is uitgekomen. Als hij dronken thuiskomt, slaat hij haar soms.
De volgende morgen, als hij nuchter is, dan heeft hij berouw
en dan zoent ze hem weer, waar ze hem raken kan. Daar doe je
niets aan. Dat is de liefde. Dat maakt een vrouw stapelgek.
Geloof me, Berend, zo was het ook met jouw Marrigje. Zo
noemde je haar toch, niet? Ik heb haar op de bruiloft goed gade
geslagen. Dat^mag je gerust weten, want ik wilde wel eens zien,
met wie mijn zwagertje naarhet stadhuis wilde gaan. Ja, je hebt
een klein zwak plekje in mijn hart. Dat mag je ook wel weren.
Nou, Berend, ik zag dikwijls, dat ze naar je keek. Met ogen
mens, om je te verslinden. Stapel was die meid op je. Dacht je,
dat die ook maar één ogenblik heeft gedacht: Nou, veel eer zal
ik met m'n aanstaande man ook niet behalenwat een
figuur. Neem me niet kwalijk, Berend, dat ik het zo zeg, maar
je begrijpt wel, wat ik bedoel. Heus, beste jongen, dat die rug
van jou nou toevallig een beetje anders is dan die van Arie en
Douwedat ziet de vrouw, die echt liefheeft niet. Wat zeg
ik? Misschien houdt ze daarom nog meer van je. En zo was
het met jouw Marrigje, Berend. Stomkop, dat je daar zit, hoe
heb je zoiets slooms kunnen bedenken
Hij knikt en zucht. „Ja Stien, dat weet ik nu wel. En dat
heb ik al talloze malen tegen mezelf gezegd. Maar daarmee heb
ik haar niet terug."
Stien denkt lange tijd na. „Misschien weet ik er wel wat op,"
zegt ze eindelijk. „Heb geduld en ga niet kniezen. Ik zal pro
beren, of ik er wat aan kan veranderen
„Wat dan?" Berend kijkt haar hoopvol aan.
„Tja, dat kan ik zo één-twee-drie niet zeggen. Heb alleen
maar geduld. Jullie hebt nog een lang leven voor de boeg, als
God jullie spaart. En alsTik er „wat aan kan doen, zal ik het
niet laten
Christien van Arie kent Piet. Vóór ze met Arie in kennis
kwam, heeft ze een blauwe maandag met Piet gescharreld. O,
niets bijzonders. Een paar avondjes uit. Ten slotte waren ze
beiden op dezelfde zangvereniging en als er dan eens een con
cours was, dan zochten de jongens voor de avond een meisje
uit. Dat is te begrijpen.
Piet werkt weliswaar in Amsterdam, maar is af en toe een
weekeind thuis. En dan komt Ria ook over.
Op een zondagmorgen, als ze uit de kerk komt, ziet ze Piet
en Ria voor zich uit gaan. Ze laat Arie los en zegt: „Een ogen
blikje, ik moet Ria even wat vragen."
Arie ziet zijn vrouw in gesprek met de kittige Ria. Ze lachen
samen en er wordt geknikt. Ook door Piet. Als ze weer terug
komt en haar man bij de arm pakt, zegt ze op triomfantelijke
toon: „Piet en Ria komen vanmiddag bij ons theedrinken."
Arie kijkt haar verwonderd aan. „Waarom?"
Stien kijkt haar man verontwaardigd aan. „Mag dat soms
niet?"
„O, ik vind het best, hoor. Als ik m'n middagdutje er maar
niet voor behoef te laten
Stien haalt haar schouders op. „Je maft maar, hoor. Begrijp
je dan niet, Arie, waarom ik hen heb uitgenodigd?"
„Ik? Weet ik veelMisschien hebben jullie vrouwen wat
te bepraten
„Ja, mannetje, we hebben inderdaad wat te bepraten. Maar
dat moet heel omzichtig gebeuren. Je 'hebt ook nog zoiets als
een broer, Arie, die een schat van een meisje kwijt geraakt is.
Mag ik alsjeblieft proberen de scherven te lijmen?"
Arie blijft even staan en kijkt zijn vrouw verwonderd aan.
Dan schudt hij zijn hoofd en lacht. Hij knelt haar arm steviger
tegen de zijne en zegt: „O, jullie vrouwenDat is nu net
iets voor jou, Stien."
„Ja, Arie, je mag dat wel weten. Het gaat me aan m'n hart,
voor Berend. Dat broertje van je gaat er met de dag slechter
uitzien. Moet ik dan maar stil toekijken, dat hij aan liefdes
verdriet kapot gaat?"
„Nou, het is toch zeker zijn eigen schuldweerlegt Arie.
„O, dus wie z'n gat brandt, moet dan maar op de blaren zit
ten, hè? Kom jij net uit de kerk vandaan? Dan heb je er wel
veel opgestoken, dat moet ik zeggen
Hij denkt even na. Dan zegt hij: „Je hebt warempel weer
gelijk, vrouw. Weet je eigenlijk wel, Stien, dat je een vrouw
uit duizenden bent?"
XXVIII
Berend krijgt een tip van Stien, de volgende maandag. „Zorg
ervoor, dat je morgenmiddag om een uur of vier in Amsterdam
bent. In je eigen zaak. Meer zeg ik niet. En wacht dan maar af."
Maar Berend wil meer weten. „Heb je Marrigje gesproken?"
vraagt hij hoopvol.
Stien houdt het been strak. ,JV zeg niks meer. Alleen dit:
maak je nu geen illusies: Marrig;.. zul je er niet ontmoeten. Doe
nu maar, wat ik je zeg. En wacht dan verder rustig af.
Ja, Stien heeft gemakkelijk praten: wacht verder rustig af.
Hoe kan hij rustig zijn na alles wat er gepasseerd is? Hij vergaat
van wroeging, omdat hij zijn meisje onheus behandeld heeft.
Stom, dat hij dat zelf niet ingezien heeft, dat hij haar op die
manier beledigde. Maar ja, hij was verblind. Door al dat ge
klets van die mensen. Opgehitst misschien
Van maandagmorgen tot dinsdagmiddag duurt voor Berend
een eeuwigheid. Otn z'n gedachten te verzetten helpt hij, voor
het eerst na vele dagen, weer hard mee in de keuken, tot ge
noegen van Harmsen, die in zijn hart de baas wel mag. Al dat
gepieker, daar heeft een mens toch niks aan
Na de middagdrukte gaat Berend naar de bus. Om goed half
drie is hij al in zijn zaak. Lenie is blij hem weer eens te zien.
Ze drukt hartelijk zijn hand en gaat met hem mee naar boven.
Er zijn moeilijkheden met de kokkin, zegt Lenie. Het is een
eigenwijze vrouw, die alles beter weet dan een ander en die
zich verbeeldt, dat zij alleen koken kan en niemand anders.
Gootje was tactvol en had overwicht op haar, maar van Lenie
laat ze zich niets gezeggen. Er zijn moeilijkheden geweest, her
haalt Lenie. Berend belooft haar, dat hij een hartig woordje
met haar zal praten.
Lenie komt met de boeken voor de dag, maar Berend gelooft
het wel, als hij hoort, dat juist een paar dagen tevoren de boek
houder er geweest is.
„Hij heeft het tot vorige week vrijdag geparafeerd, meneer.
De kas klopte tot op een cent nauwkeurig."
Hij kijkt haar lachend aan. „Dan hoef ik er toch niet meer
naar te kijken? Ik had van jou ook niet anders verwacht, Lenie."
Ze glimt van genoegen over deze lof. „Wilt u wat drinken,
meneer?"
Hij wuift met zijn hand. „Laat maar, straks misschien Wat
ik zeggen wil, Lenie, vanmidag zal er waarschijnlijk iemand ko
men, die naar mij vraagt. Tenminste, dat vermoed ik. Laat die
persoon dan maar meteen naar boven gaan, wil je?"
„Best, meneer. Wie is het?"
Berend kucht. Hij moet bekennen, dat hij het zelf niet weet.
Iemand heeft me een tip gegeven, zie je?"
„Gunst, meneer, het zal Gootje toch niet zijn?"
„Nee, Gootje zal het niet zijn. Hoewelde wens is de
vader der gedachten. Stel je voor, dat ze het is
Maar om kwart voor vier opent Ria de deur. „Mag ik
binnenkomen?"
Berend springt overeind en kijkt verrast als hij de verloofde
van Piet ziet. „Hé, ben jij het? Natuurlijk, maak het je ge
makkelijk."
Ze trekt haar handschoenen uit en gaat tegenover hem zitten.
Warm, hè?"
Hij knikt. „En dan toch nog handschoenen aan?" vraagt hij
lachend.
„Och ja, dat ben ik zo gewend. Het is meer voor de show.
modeWordt vervolgd
Duizenden chauffeurs,
die zich van de oog
afwijkingen niet
bewustzijn, zot/dén zich aan een ogenonder- J
zoek moeten onderwerpen. Het is
namelijk niet alléérzbravour. die
chauffeurs tdt het gevaarlijke
jsnijden' verleidt. Hetsnijden'is meestal C\(
het gevolg van een gebrek aan diepte- [d L .AWW
waarneming bij de automobilist ffy kan niet
bepalen, hoever een tegenligger van hem ver
wijderd is. - Pit is bijvoorbeeld het geval bij mensen, die slechts
over één werkend oog beschikken. Zij ontberen het dieptebee/d.
7ij zien alles vlak en plat. Onderzoekingen hebben uitgewezen,
dat niet al/een de éénogige chauffeurs zichzelf aan
gevaren blootstellen, fen groot percentage van
de chauffeurs lijdt aan oogafwijkingen, die de
dieptewaarneming moei/jk of onmogelijk
maken. Het vermogen tot schatten van de
afstand, waarop de tegenligger
nadert en de snelheid, waarmee
hij rijdt, laait bij velen.
Afschuwelijke ongelukken en
iele slachtoffers zijn daar het
gevolg van
De bromfiets is geen vlees en
geen vis. Dit heeft niets te ma
ken met een dieet, maar met het
feit dat u als bromfietser rond
toert op een wonderlijk stukje
techniek: volgens de We
genverkeerswet behoort uw
brommer tot de motorrijtuigen,
maar volgens het Wegverkeers-
reglement is het een doodgewo
ne fiets. Ter verduidelijking van
deze tweeslachtigheid geeft het
Verbond voor Veilig Verkeer
de volgende wenken voor brom
fietsers:
1. Brom niet onnodig op de rij
weg, maar maak gebruik
van de fietspaden op een
verplicht rijwielpad, aange
geven door het ronde blau
we bord met ingetekende
witte fiets moet u rijden,
maar op het zgn. toeris
tische rijwielpad aange
geven door het met witte
letters gegraveerde woord
rijwielpad in een rechthoe
kig zwart bord mag u
niet brommen, maar alleen
fietsen met uitgeschakelde
motor, wilt u in het laatste
geval tóch brommen, dan
uiterst rechts van de rijweg.
2. Brom altijd uiterst rechts
van de weg, wat uw poli
tieke richting is doet hier
niet ter zake: In het verkeer
zijn we principieel rechts.
3. Met z'n tweeën naast elkaar
mag, maar achter elkaar
brommen moet als de om
standigheden daarom vra
gen en die omstandighe
den zijn er dikwijls!
4. In het verkeer is geheimzin
nigheid uit den boze, kom
er eerlijk voor uit waar u
heen wilt: geef tijdig en dui
delijk richting aan, maar...
wel eerst even achterom
kijken of het kan!
5. Maak de bocht links groot
en naar rechts klein, matig
tijdig uw snelheid, want an
ders „vliegt u uit de bocht":
komt u bij het afslaan naar
rechts op de verkeerde weg
helft, en bij het afslaan naar
links op de stoep.
6. Ook al bent u geen voor
stander van de veelgeroem
de "hokjesgeest": ga bij een
(rood) verkeerslicht altijd
staan in het hokje dat voor
u bestemd is. Laat u ook de
zebra vrij?
7. In de rug aanvallen wordt
(terecht) laf genoemd, maar
geef de automobilist de ge
legenheid eerlijk te blijven:
zorg altijd voor een helder
wit achterspatbord en hel
rood licht. Wist u dat u
door het (laten) aanbren
gen van een spatlap het ach
teropkomende verkeer veel
narigheid kunt besparen?
8. Geen vlees en geen vis
maar in ieder geval lang
zaam verkeer: als bromfiet
ser moet u op gewone krui
singen voorrang verlenen
snelverkeer van beide kan
ten, en aan (brom) fietsers
van rechts.
9. U mag buiten de bebouwde
kom niet harder rijden dan
40 km/uur, en binnen de
bebouwde kom niet harder
dan 30 km/uur, maar u moet
langzamer rijden als dat no
dig is. Pas altijd uw snel
heid aan de omstandighe
den aan!
10. Uw duopassagier (e) moet
schrijlings achterop zitten,
dus: aan beide zijden van de
bromfiets één been, en de
voeten op voetsteunen. U
bent het niet alleen wette
lijk verplicht, maar beseft u
wel eens hoe gemakkelijk u
uw kostbare last in een
bocht zou kunnen verliezen?