Liefde kent geen lichaamsgebrek GEEN VLEES, GEEN VIS OOGAFWIJKINGEN EN WEGVERKEER BROMFIETS door MAARTJE ZELDENRIJK „Er is een briefje voor u, meneer, daar op het tafeltje. Gootje is weggegaan, voorgoed, zei ze." Ze snikt. „Wat is er toch gebeurd, meneer? Gootje zag er zo vreemd uitik was haast bang voor haar Berend heeft het maar half gehoord. Hij is op het tafeltje afgestevend en zag onmiddellijk haar handschrift op de en velop, die hij zenuwachtig openscheurt. Dan leest hij: „Ik vertrek uit je leven, voor goed. Je geld heb ik niet nodig, want een beetje heb ik zelf wel. Doe me één plezier en probeer niet uit te vorsen, waarheen ik ben vertrokken want niemand zal het weten, zelfs mijn ouders niet. Je hebt me zo gegriefd met je wantrouwen, dat ik er maar één woord voor ken: misselijk. Het beste met je zaken." Gootje. Hij herleest het korte briefje nog eens en frommelt het dan in elkaar. Met gebalde vuisten staart hij naar het raam. Dit is dus het einde. Nu is alles voorbij. Door de grootste stommiteit, die hij ooit in zijn leven heeft uitgehaald, is hij het liefste, wat hij ooit bezeten heeft, voorgoed kwijtgeraakt. Gootje is uit zijn leven vertrokken. Hij heeft haar vernederd met zijn wantrou wen. Door een comedie op te voeren, alsof hij al zijn geld kwijt zou zijn. En zij, die goeierd, is onmiddellijk op stap ge gaan om hem en zijn zaken te redden. Al haar geld heeft ze voor hem neergelegd en ze heeft zelfs van haar vader duizend gulden geleend om de tienduizend bij elkaar te krijgen, die hij zogenaamd nodig had. Hij heeft haar voor de gek gehouden. Dit is nu de straf voor zijn gebrek aan vertrouwen in zijn verloofde. Nu is hij haar kwijt, voorgoed. Langzaam gaan zijn vuisten open. Wertuigelijk frommelt hij het balletje papier in zijn zak en dan draait hij zich om. Lenie staat daar nog altijd bij de deuropening. Ze weet niet, wat ze ervan denken moet. „Sorry, Lenie, ik heb een schat van een vrouw verloren, door een waangedachte, door te geloven aan iets, wat in wer kelijkheid niet bestond. Nooit heeft bestaan. Ikoch, wat geeft het ook allemaal. Heeft zeheeft ze niet gezegd, waar heen ze ging?" Lenie schudt haar hoofd. „Ze heeft mij en de anderen een hand gegeven en gezegd, dat ze haar ontslag had genomen Dat iknu haar plaats moest innemen Berend knikt. Dus zelfs toen dacht ze nog aan het welzijn van de zaak. „Het is goed, Lenie, doe me een plezier en neem jij voorlopig de leiding op je, wil je?" „Zeker, meneer, ik zal m'n best doen Hij drukt zacht haar hand en kijkt nog even de kamer rond. Maar Gootje is er niet meer en alleen de scherven van dl schemerlamp herinneren aan wat er die morgen is gebeurd. „Ruim straks die rommel maar op, Lenie. Ik kom wel eens Even later is hij opnieuw op de straat. Wat zal hij doen? Naar huis gaan? Naar Purmerend? Maar daar zullen ze on middellijk aan hem zien, dat er iets niet in orde is. Als Lenie tenminste haar mond maar houdt Hij keert op zijn schreden terug en gaat weer naar zijn zaak. Lenie kijkt verwonderd, als ze haar baas weer ziet binnenkomen. Hij wenkt haar en in het kleine halletje tussen de zaak en de keuken neemt hij haar even apart. „Lenie, doe me een genoegen en praat met niemand over wat hier vanmorgen is voorgevallen. Ik bedoel: niet over de tele foon met Purmerendersen als er hier soms familie of kennissen zouden komen." „Maar natuurlijk, meneer, ik weet niets. Van mij komt nie mand ook maar iets te weten." „Dank je, Lenie," zegt hij en blikt haar vriendelijk toe. „Mis schien komt het toch nog in ordemisschien Maar als hij voor de derde maal die dag op straat loopt, gelooft hij zelf niet aan zijn woorden. Hij kent Marrigje wel zo langzamerhand. Ze is een schat, maar ze heeft een koppige wil. Wat een stommeling is hij geweestwas hij maar ver standiger geweest en zich nooit wat aangetrokken van al dat geleuter Laat in de avond komt hij in Purmerend terug. Hij heeft te veel gedronken en staat niet meer helemaal vast op zijn benen. Maar in de zaak vermant hij zich, knikt links en rechts naar de klanten, grijnst naar Dinie en Aagje, die hem een beetje angstig nakijken en verdwijnt dan naar zijn kamer. Daar doet hij de knip op de deur en valt op een stoel neer. Zo, Berend Bongert, die periode is weer voorbij. De ver loving is verbroken en je bedrijfsleidster heeft de benen geno men. Foetsie, voorbijUit is hetDefinitief. Jij dacht, dat ze dat maar voor zoete koek zou opeten he, ezel die je bent. Maar Berenddat is erg stout van je hoorme zo te laten lopen voor die tienduizend pietermannenFout, Berend Bongert, helemaat foutHeb jij je even vergist in je Marrigje? Dat is een vrouw met karakter, die de beledi ging, die jij haar aangedaan hebt, nooit zal vergeten en nog minder vergevenNou, je ziet het resultaat van je grapje Mooie grappen houd jij erop naWat een leuke vent ben jijha-ha-ha-haEen reuzebak, nietwaar? Past precies voor een cursus: Hoe raak ik het snelst m'n verloofde kwijt Moet je zien te verkopen jo, 't kan je nog geld opbrengen Geldgeldgeldom dat vervloekte geld is alles begonnenen om dat geklets van mensen, die misschien wat zeg ik: misschien? Nee, mensen, die zeker het geluk, dat in zijn leven begon te komen, hem en Gootje misgunden. Nou Purmerend, gefeliciteerd hoor, je doel heb je bereikt. Proficiat, Voorstadnet zo lang geroddeld, tot de verloving verbro ken is, hoor. En wat nu? Wat verder?Man klets niet het is toch zeker je eigen schuldWaarom heb je je wat van de mensen aangetrokkenHad ze toch laten kletsen Wat had die vermaledijde kok alweer gezegd? Wacht eens: dat wasde mensen kunnen beter van je kletsen dan van je vretenAba, wat ruw klinkt datmaar zeelieden zijn immers ruwe klantenklantenklantennu ja, klan ten zullen er altijd wel blijven komen in Bongert's Cafetaria want broodjes worden er altijd gebakken en wat een fijne kwa liteit, die broodjes van Berenddat zeggen ze toch in Am sterdam? Dat heeft Marrigje hem zelf eens verteldMarrigje, ach jadat is waar ooker bestaat nu geen Marrigje meeren ook geen Gootje meerdie heeft zo maar in eens de benen genomenIs dat nou niet gekEn ze heeft ook nog een schemerlamp in gruzzels gesmetentegen zijn kopof was het tegen zijn bult? Nee, ze heeft hem immers niet geraaktof was het tegen de kastdeur?en die stond openhoe kon dat nudie kast was toch leegGootje had er alles uitgehaald..., al haar bezittin genen ze was zo maar weggegaan, niet eens een afscheids- zoentje aan haar Berend gegevenach jong, wat daas je nouje hebt toch ruzie met haar gehadom dat geld, om die tienduizend guldenen nu ben je je meisje kwijt helemaal kwijtAch, die vrouwendaar kun je nooit hoogte van krijgenkrijgenkrijgenwat krijgt hij nu nog? Toch niks meer?Hij heeft al dat geld weer eerlijk aan Gootje teruggegeven, eerlijkgeen cent heeft hij ervan gehoudenen toch is ze nijdig weggegaanvoorgoed en nu komt ze niet meer terug in Amsterdamen hij kan haar niet opzoeken, want hij weet niet, waarheen ze is ver trokken. Vrouwenvrouwenvrouwen Midden in de nacht wordt Berend wakker. Met een pijnlijk gezicht slaat hij zijn ogen op en bemerkt, dat hij scheef weg gegleden in zijn eigen stoel ligt. Alles doet hem pijn. Met veel moeite werkt hij zich overeind, werktuiglijk kleedt hij zich uit, kijkt rond of hij ergens wat te drinken ziet en als hij bij zijn bed een glas, dat half gevuld is met water, ziet staan, drinkt hij dat leeg. Dan kruipt hij kreunend van pijn in zijn bed en slaapt verder. De volgende morgen heeft hij een barstende hoofdpijn. Hij weet, dat hij in Amsterdam verschillende kroegen heeft be zocht en dat hij overal wat gedronken heeft. Dat hij toen naar het bootje van Bergmann is gegaan en verder weet hij niet veel meer. Hoe is hij eigenlijk thuis gekomen? Hij was natuurlijk dronken, misschien heeft men hem wel thuisgebrachtWat zal men er beneden van zeggen? Als ze het maar niet aan Mar rigje vertellen Ineens herinnert hij zich alles weer. Met een ruk komt hij overeind en staart naar de muur. Uit is het. Uit is alles. Hij is zijn Marrigje kwijt. En wat nu? Langzaam kleedt hij zich aan. Als hij zich gewassen heeft, gaat hij naar beneden en drinkt een glas water, een tweede glas vol neemt hij mee naar boven en daar zoekt hij hoofdpijn tabletten. Tegen tienen komt hij opnieuw beneden, ditmaal keu rig geschoren en gekleed in zijn beste pak. Op vriendelijke toon groet hij de kok en de meisjes. Niets laten merken. Ze zullen het toch gauw genoeg vernemen. Hoe, dat is altijd een raadsel. Maar het is iedere dag vroeg genoeg. Dinie kijkt hem onderzoekend aan en Berend voelt, dat hij een kleur krijgt. Om zich een houding te geven, kijkt hij naar de ommelet, die de kok aan het bakken is. Maar de reuk maakt hem misselijk. Hij heeft nog steeds barstende hoofdpijn. Drie weken zijn voorbijgegaan en Berend heeft het zoeken naar Marrigje gestaakt. Hij weet immes toch niet meer, waar hij haar zoeken moet? Die zondag, nadat Gootje onverwacht is vertrokken, is hij naar de familie Bos gegaan. Iedereen was thuis, ook de broers met hun meisjes. Men was beleefd tegen hem, maar verder Vader Bos had hem onder vier ogen genomen en hem aan het verstand gebracht, dat het onder de gegeven omstandighe den maar beter was, als hij voorgoed van Marrigje afzag. „Kijk eens jongeman, dat zijn geen methoden he? Wat de mensen van jullie zeiden wisten wij ook wel. Maar wij hebben er ons niets van aangetrokken, omdat wij wel wisten, dat het niet waar was. Omdat het niet waar kon zijn, want wij kennen onze dochter. Wij wisten, dat ze onder alle omstandigheden zich zelf zou blijven en dat ze genoeg karakter bezt om te weten, wat een fatsoenlijke vrouw mag doen en wat ze moet laten. Je moogt gerust weten, dat we haar één keer slechts gevraagd hebben op de man af of er ook maar iets van waar was, wat de mensen in deze streek vertelden. Ik hoef niet in bizon- derheden te treden: je weet er alles van. Ze heeft ons toen recht in de ogen aangekeken en gezegd: Geen woord, maar dan ook geen woord. En toen wisten wij genoeg en was ons ver trouwen in haar onbeperkt. We hebben getracht onze kinderen fatsoenlijk groot te brengen en ik veronderstel, dat ons dit ge lukt is. Met alle feilen, die aan onze pogingen gekleefd hebben. Wij, haar ouders, hebben dus steeds een onbeperkt vertrouwen in haar gehad en toen wij hoorden, dat jullie met elkander gingen, hebben wij geen bezwaar gehad. Ook niet, toen jullie onze toestemming vroegen om te trouwen. Maar nuna wat er is gepasseerd, toen ze vrijdagavond bij ons kwam en ver telde, dat je in financiële moeilijkheden geraakt was, zelfs toen wilde ze je niet in de steek laten. Integendeel: al haar geld wilde ze ervoor opofferen en ik ben nog zo gek geweest om ook duizend gulden te lenen. Omdat ik wist, dat het in orde zou komen als onze dochter borg voor je stond. Enfin, je weet het zelf, ik hoef je eigenlijk niets te vertellen. Maar dat zoge naamde grapje van je was maar een lage streek, Berend. Mar rigje was dol op je, stapel gewoon. Met dat geintje van je heb je haar dodelijk gegriefd. Zoiets neemt een vrouw niet. Een man zou anders gereageerd hebben. Die zou je de huid vol gescholden hebben en je misschien een oplawaai gegeven. Daarna zouden jullie samen een borrel gaan drinken en er nooit meer over gesproken hebben. Maar een vrouw neemt zoiets niet. Nee Berend, achteraf bekeken is het maar beter, dat het niets tussen jullie is geworden. Ik geef m'n dochter groot gelijk, dat ze het heeft afgemaakt en van onze kant hoef je beslist niet op medewerking te rekenen Ja, dat had hij gemerkt. Lang was hij dan ook niet gebleven. Hij had de stekende blik van de jongste broer gevoeld. Mis schien was Ria, de verloofde van Piet, nog het minst stug ge weest. Natuurlijk bleef de breuk tussen Berend en Gootje niet on gemerkt. Noch in de Voorstad, noch in Purmerend. Na een paar dagen al had hij aan de houding van zijn personeel in Purmerend gemerkt, dat ze het wisten. Maar zelf sprak hij er met geen woord over en alleen tegen Dinie, met wie Berend besproken had, dat zij na zijn huwelijk boven de zaak zou gaan wonen, had hij gezegd: „Het gaat niet door, Dinie, we... we hebben ruzie gehad en het is uit. Het spijt me voor je „Het spijt me veel meer voor u en Gootje meneer," had ze op hartelijke toon geantwoord. Thuis had hij het met een paar woorden verteld, dat het uit was met Gootje. Dat hij woorden had gehad. Meer niet. En moeder Annie had hem zacht over zijn wangen gestreeld: „Kop op jongen", zei ze met haar lieve stem, toen hij voor zich uit zat te staren. „Als jullie voor elkaar bestemd zijn, dan zal het best weer in orde komen. En anders Douwe was veel optimistischer geweest. Natuurlijk was ook hij het te weten gekomen, „Ben je mal, jong, heb maar een beet je geduld. Die Gootje komt over een poosje wel weer opdagen. En dan komt alles best in orde. Als ze werkelijk van je gehou den heeft en daar twijfelt eigenlijk hier niemand meer aan dan kan ze je toch niet missen. Let maar eens op mijn woorden en ga niet kniezen. Jullie zijn nog zo jong De meeste troost kreeg hij van Christien, zijn schoonzuster. Zij was ook de enige, aan wie hij zijn hart uitstortte op een zonnige middag aan het eind van augustus. Arie was naar de tuin en ze zaten in de kleine voorkamer thee te drinken. Nadat Berend de historie van zijn wantrouwen en van de zogenaamde financiële debacle had verteld, schudde de vrouw haar hoofd en zei: „Maar Berend, hoe kon je zoiets doen Reeds de eerste keer, dat ik Marrigje en jou samen zag, was het duidelijk, dat ze smoor op je was. Goeie, jongen, wat vind ik dat beroerd. Wist ik maar, waar ze was, dan zocht ik haar op om met haar te pratenHeb je geen idee?" Hij schudde zijn hoofd. „Ik heb er niet achter kunnen komen, of ze het bij haar thuis al of niet weten. In ieder geval willen ze het niet zeggen. Haar vader was ook al nijdig." „Tja, dat kan ik me levendig voorstellen. Ik zou het ook geweest zijn. Wat denk jij nu eigenlijk wel van de vrouwen, Berend? Dat ze alleen maar kijken naar knappe gezichten en flinke gestalten? Liefde is iets, dat je niet kunt definiëren. Vóór ik Arie, je broer, leerde kennen, was ik al vaak met andere jongens op stap geweest. Soms vond ik ze leuk, maar dikwijls vond ik er niks aan. En als ze lastig begonnen te worden, gaf ik ze een mep in hun gezicht en ging er van door. Maar toen ik Arie voor de eerste keer zag en hij mij, nadat we samen uit ge weest waren, voor de eerste keer thuis bracht en hij me zoende, toen wist ik: Dit is de man voor m'n verdere leven. Hem wil ik hebben. Want toen hield ik al van Arie. En ik zou toen al alles voor hem over gehad hebben, als hij het me gevraagd had. Dat, wat ik iedere andere jongen met grote verontwaardiging gewei gerd zou hebben. Weet je, Berend, dat is liefde. Dacht je, dat ik toen eerst ging overleggen: Heeft hij een paar centen? Is hij knecht of is hij een eigen baas? En is hij wel gezond? Ben je mal, daar denk je dan heel niet meer aan. Hij heeft iets in je doen ontbranden en dat blust niemand meer uit. Je hebt het te pakken, voorgoed. En je zou met hem naar het andere eind van de wereld gegaan zijn, omdat je gek op hem bent. Zie je, Berend, zo zijn wij, vrouwen. Als we éénmaal de ware Jozef ontmoet hebben, dan is onze liefde volkomen. Dan kijken we verder nergens meer naar. Dan doet het er niet toe, of het een nette, oppassende jongen is, of iemand, die graag drinkt en naar andere vrouwen kijkt. Dan weten we vooruit, dat we misschien ons noodlot tegemoet gaan, maar de liefde is toch het sterkst en dan staat alle verstandelijke redenering stil. Je moogt het gerust weten: m'n zuster Eef is getrouwd met een nietsnut, een stuk ongeluk. Ze is tientallen malenwat zeg ik, honderden keren gewaarschuwd. Door vader, door moe der, door mijn broers, door de familie, zelfs door de familie van Toon, zo heet haar man. Hij was op vijftienjarige leeftijd al voor de eerste keer stomdronken. Goed, als hij nuchter is, is het een reuze vent. En hij kan zich geweldig mooi voordoen. Maar hij heeft een broertje dood aan werken en als hij geld heeft, verdrinkt hij het. Eef wist het, vóór ze ging trouwen. Maar ze hield nu eenmaal van die lammeling en ze zijn ge trouwd. Dat is al enige jaren geleden. En wat voorspeld werd, is uitgekomen. Als hij dronken thuiskomt, slaat hij haar soms. De volgende morgen, als hij nuchter is, dan heeft hij berouw en dan zoent ze hem weer, waar ze hem raken kan. Daar doe je niets aan. Dat is de liefde. Dat maakt een vrouw stapelgek. Geloof me, Berend, zo was het ook met jouw Marrigje. Zo noemde je haar toch, niet? Ik heb haar op de bruiloft goed gade geslagen. Dat^mag je gerust weten, want ik wilde wel eens zien, met wie mijn zwagertje naarhet stadhuis wilde gaan. Ja, je hebt een klein zwak plekje in mijn hart. Dat mag je ook wel weren. Nou, Berend, ik zag dikwijls, dat ze naar je keek. Met ogen mens, om je te verslinden. Stapel was die meid op je. Dacht je, dat die ook maar één ogenblik heeft gedacht: Nou, veel eer zal ik met m'n aanstaande man ook niet behalenwat een figuur. Neem me niet kwalijk, Berend, dat ik het zo zeg, maar je begrijpt wel, wat ik bedoel. Heus, beste jongen, dat die rug van jou nou toevallig een beetje anders is dan die van Arie en Douwedat ziet de vrouw, die echt liefheeft niet. Wat zeg ik? Misschien houdt ze daarom nog meer van je. En zo was het met jouw Marrigje, Berend. Stomkop, dat je daar zit, hoe heb je zoiets slooms kunnen bedenken Hij knikt en zucht. „Ja Stien, dat weet ik nu wel. En dat heb ik al talloze malen tegen mezelf gezegd. Maar daarmee heb ik haar niet terug." Stien denkt lange tijd na. „Misschien weet ik er wel wat op," zegt ze eindelijk. „Heb geduld en ga niet kniezen. Ik zal pro beren, of ik er wat aan kan veranderen „Wat dan?" Berend kijkt haar hoopvol aan. „Tja, dat kan ik zo één-twee-drie niet zeggen. Heb alleen maar geduld. Jullie hebt nog een lang leven voor de boeg, als God jullie spaart. En alsTik er „wat aan kan doen, zal ik het niet laten Christien van Arie kent Piet. Vóór ze met Arie in kennis kwam, heeft ze een blauwe maandag met Piet gescharreld. O, niets bijzonders. Een paar avondjes uit. Ten slotte waren ze beiden op dezelfde zangvereniging en als er dan eens een con cours was, dan zochten de jongens voor de avond een meisje uit. Dat is te begrijpen. Piet werkt weliswaar in Amsterdam, maar is af en toe een weekeind thuis. En dan komt Ria ook over. Op een zondagmorgen, als ze uit de kerk komt, ziet ze Piet en Ria voor zich uit gaan. Ze laat Arie los en zegt: „Een ogen blikje, ik moet Ria even wat vragen." Arie ziet zijn vrouw in gesprek met de kittige Ria. Ze lachen samen en er wordt geknikt. Ook door Piet. Als ze weer terug komt en haar man bij de arm pakt, zegt ze op triomfantelijke toon: „Piet en Ria komen vanmiddag bij ons theedrinken." Arie kijkt haar verwonderd aan. „Waarom?" Stien kijkt haar man verontwaardigd aan. „Mag dat soms niet?" „O, ik vind het best, hoor. Als ik m'n middagdutje er maar niet voor behoef te laten Stien haalt haar schouders op. „Je maft maar, hoor. Begrijp je dan niet, Arie, waarom ik hen heb uitgenodigd?" „Ik? Weet ik veelMisschien hebben jullie vrouwen wat te bepraten „Ja, mannetje, we hebben inderdaad wat te bepraten. Maar dat moet heel omzichtig gebeuren. Je 'hebt ook nog zoiets als een broer, Arie, die een schat van een meisje kwijt geraakt is. Mag ik alsjeblieft proberen de scherven te lijmen?" Arie blijft even staan en kijkt zijn vrouw verwonderd aan. Dan schudt hij zijn hoofd en lacht. Hij knelt haar arm steviger tegen de zijne en zegt: „O, jullie vrouwenDat is nu net iets voor jou, Stien." „Ja, Arie, je mag dat wel weten. Het gaat me aan m'n hart, voor Berend. Dat broertje van je gaat er met de dag slechter uitzien. Moet ik dan maar stil toekijken, dat hij aan liefdes verdriet kapot gaat?" „Nou, het is toch zeker zijn eigen schuldweerlegt Arie. „O, dus wie z'n gat brandt, moet dan maar op de blaren zit ten, hè? Kom jij net uit de kerk vandaan? Dan heb je er wel veel opgestoken, dat moet ik zeggen Hij denkt even na. Dan zegt hij: „Je hebt warempel weer gelijk, vrouw. Weet je eigenlijk wel, Stien, dat je een vrouw uit duizenden bent?" XXVIII Berend krijgt een tip van Stien, de volgende maandag. „Zorg ervoor, dat je morgenmiddag om een uur of vier in Amsterdam bent. In je eigen zaak. Meer zeg ik niet. En wacht dan maar af." Maar Berend wil meer weten. „Heb je Marrigje gesproken?" vraagt hij hoopvol. Stien houdt het been strak. ,JV zeg niks meer. Alleen dit: maak je nu geen illusies: Marrig;.. zul je er niet ontmoeten. Doe nu maar, wat ik je zeg. En wacht dan verder rustig af. Ja, Stien heeft gemakkelijk praten: wacht verder rustig af. Hoe kan hij rustig zijn na alles wat er gepasseerd is? Hij vergaat van wroeging, omdat hij zijn meisje onheus behandeld heeft. Stom, dat hij dat zelf niet ingezien heeft, dat hij haar op die manier beledigde. Maar ja, hij was verblind. Door al dat ge klets van die mensen. Opgehitst misschien Van maandagmorgen tot dinsdagmiddag duurt voor Berend een eeuwigheid. Otn z'n gedachten te verzetten helpt hij, voor het eerst na vele dagen, weer hard mee in de keuken, tot ge noegen van Harmsen, die in zijn hart de baas wel mag. Al dat gepieker, daar heeft een mens toch niks aan Na de middagdrukte gaat Berend naar de bus. Om goed half drie is hij al in zijn zaak. Lenie is blij hem weer eens te zien. Ze drukt hartelijk zijn hand en gaat met hem mee naar boven. Er zijn moeilijkheden met de kokkin, zegt Lenie. Het is een eigenwijze vrouw, die alles beter weet dan een ander en die zich verbeeldt, dat zij alleen koken kan en niemand anders. Gootje was tactvol en had overwicht op haar, maar van Lenie laat ze zich niets gezeggen. Er zijn moeilijkheden geweest, her haalt Lenie. Berend belooft haar, dat hij een hartig woordje met haar zal praten. Lenie komt met de boeken voor de dag, maar Berend gelooft het wel, als hij hoort, dat juist een paar dagen tevoren de boek houder er geweest is. „Hij heeft het tot vorige week vrijdag geparafeerd, meneer. De kas klopte tot op een cent nauwkeurig." Hij kijkt haar lachend aan. „Dan hoef ik er toch niet meer naar te kijken? Ik had van jou ook niet anders verwacht, Lenie." Ze glimt van genoegen over deze lof. „Wilt u wat drinken, meneer?" Hij wuift met zijn hand. „Laat maar, straks misschien Wat ik zeggen wil, Lenie, vanmidag zal er waarschijnlijk iemand ko men, die naar mij vraagt. Tenminste, dat vermoed ik. Laat die persoon dan maar meteen naar boven gaan, wil je?" „Best, meneer. Wie is het?" Berend kucht. Hij moet bekennen, dat hij het zelf niet weet. Iemand heeft me een tip gegeven, zie je?" „Gunst, meneer, het zal Gootje toch niet zijn?" „Nee, Gootje zal het niet zijn. Hoewelde wens is de vader der gedachten. Stel je voor, dat ze het is Maar om kwart voor vier opent Ria de deur. „Mag ik binnenkomen?" Berend springt overeind en kijkt verrast als hij de verloofde van Piet ziet. „Hé, ben jij het? Natuurlijk, maak het je ge makkelijk." Ze trekt haar handschoenen uit en gaat tegenover hem zitten. Warm, hè?" Hij knikt. „En dan toch nog handschoenen aan?" vraagt hij lachend. „Och ja, dat ben ik zo gewend. Het is meer voor de show. modeWordt vervolgd Duizenden chauffeurs, die zich van de oog afwijkingen niet bewustzijn, zot/dén zich aan een ogenonder- J zoek moeten onderwerpen. Het is namelijk niet alléérzbravour. die chauffeurs tdt het gevaarlijke jsnijden' verleidt. Hetsnijden'is meestal C\( het gevolg van een gebrek aan diepte- [d L .AWW waarneming bij de automobilist ffy kan niet bepalen, hoever een tegenligger van hem ver wijderd is. - Pit is bijvoorbeeld het geval bij mensen, die slechts over één werkend oog beschikken. Zij ontberen het dieptebee/d. 7ij zien alles vlak en plat. Onderzoekingen hebben uitgewezen, dat niet al/een de éénogige chauffeurs zichzelf aan gevaren blootstellen, fen groot percentage van de chauffeurs lijdt aan oogafwijkingen, die de dieptewaarneming moei/jk of onmogelijk maken. Het vermogen tot schatten van de afstand, waarop de tegenligger nadert en de snelheid, waarmee hij rijdt, laait bij velen. Afschuwelijke ongelukken en iele slachtoffers zijn daar het gevolg van De bromfiets is geen vlees en geen vis. Dit heeft niets te ma ken met een dieet, maar met het feit dat u als bromfietser rond toert op een wonderlijk stukje techniek: volgens de We genverkeerswet behoort uw brommer tot de motorrijtuigen, maar volgens het Wegverkeers- reglement is het een doodgewo ne fiets. Ter verduidelijking van deze tweeslachtigheid geeft het Verbond voor Veilig Verkeer de volgende wenken voor brom fietsers: 1. Brom niet onnodig op de rij weg, maar maak gebruik van de fietspaden op een verplicht rijwielpad, aange geven door het ronde blau we bord met ingetekende witte fiets moet u rijden, maar op het zgn. toeris tische rijwielpad aange geven door het met witte letters gegraveerde woord rijwielpad in een rechthoe kig zwart bord mag u niet brommen, maar alleen fietsen met uitgeschakelde motor, wilt u in het laatste geval tóch brommen, dan uiterst rechts van de rijweg. 2. Brom altijd uiterst rechts van de weg, wat uw poli tieke richting is doet hier niet ter zake: In het verkeer zijn we principieel rechts. 3. Met z'n tweeën naast elkaar mag, maar achter elkaar brommen moet als de om standigheden daarom vra gen en die omstandighe den zijn er dikwijls! 4. In het verkeer is geheimzin nigheid uit den boze, kom er eerlijk voor uit waar u heen wilt: geef tijdig en dui delijk richting aan, maar... wel eerst even achterom kijken of het kan! 5. Maak de bocht links groot en naar rechts klein, matig tijdig uw snelheid, want an ders „vliegt u uit de bocht": komt u bij het afslaan naar rechts op de verkeerde weg helft, en bij het afslaan naar links op de stoep. 6. Ook al bent u geen voor stander van de veelgeroem de "hokjesgeest": ga bij een (rood) verkeerslicht altijd staan in het hokje dat voor u bestemd is. Laat u ook de zebra vrij? 7. In de rug aanvallen wordt (terecht) laf genoemd, maar geef de automobilist de ge legenheid eerlijk te blijven: zorg altijd voor een helder wit achterspatbord en hel rood licht. Wist u dat u door het (laten) aanbren gen van een spatlap het ach teropkomende verkeer veel narigheid kunt besparen? 8. Geen vlees en geen vis maar in ieder geval lang zaam verkeer: als bromfiet ser moet u op gewone krui singen voorrang verlenen snelverkeer van beide kan ten, en aan (brom) fietsers van rechts. 9. U mag buiten de bebouwde kom niet harder rijden dan 40 km/uur, en binnen de bebouwde kom niet harder dan 30 km/uur, maar u moet langzamer rijden als dat no dig is. Pas altijd uw snel heid aan de omstandighe den aan! 10. Uw duopassagier (e) moet schrijlings achterop zitten, dus: aan beide zijden van de bromfiets één been, en de voeten op voetsteunen. U bent het niet alleen wette lijk verplicht, maar beseft u wel eens hoe gemakkelijk u uw kostbare last in een bocht zou kunnen verliezen?

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1962 | | pagina 6