Liefde op de Hoge Veluwe
r~
Verdienen
de meisjes teveel
FEUILLETON
door Henk van Heeswijk
Ze haalde haar schouders op. „Misschien. Je lokt me van
avond toch niet uit m'n tent. Dus verwacht nu niet, dat ik ga
zeggen: Karei Welsenaar, ik ben stapel op je en breng
meteen maar naar het gemeentehuis in Ede, want ik zit gewoon
te popelen om met jou te trouwen, Dat is namelijk niet het
geval, zie je? Wees tevreden met mijn genegenheid voor je.
Dat is al heel wat,"
Hij dacht een poosje na. „Je maakt het jezelf zo moeilijk
moppie."
Ze legde haar hoofd tegen zijn schouder en hield met beide
handen zijn arm vast. „Karei, luister nu eens goed. Gerrit en ik
hebben van kind af aan met elkaar om gegaan. We hebben
samen de boel op stelten gezet en allerlei apestreken uitgehaald.
Toen we achttien waren, gingen we samen voor de eerste keer
uit. Naar Apeldoorn. Bij die gelegenheid heeft hij me gezoend.
Daar stak niets in. Later pas ging ik van hem houden, zoals
een vrouw van een man houdt. Heel veel. Hij was uitstekend
op school en ging verder leren. Hij wilde varen en kwam op de
Zeevaartschool. Had een mooi uniform aan en ik was trots op
hem. als ik 's avonds aan zijn arm door het dorp liep. Hij is een
knappe jongen en zit altijd vol gekheid. Ik was dol op hem.
Kun je dat begrijpen? Andere jongens bestonden niet voor me.
Ik had alleen maar oog voor Gerrit. Soms was hij wel eens wat
ruw, maar ieder mens heeft wat. Als hij het te gek maakte, gaf
ik hem een flinke klap in zijn gezicht en dan nam hij me in
zijn armen en dolde met me. ik kon niet kwaad op hem worden.
Is het dan zo vreemd, dat we het samen eens werden en toe
komstplannen gingen maken? Dit najaar zouden we ons ver
loven. Dan gaat hij weer enkele maanden leren. Ik verheugde
me er op, want dan zouden we altijd vlak bij elkaar zijn."
Ze zuchtte en ging overeind zitten. Ze accepteerde zijn sigaret
en zoog er vuur in. Een poosje rookte ze, waarna ze vervolgde
Maar sinds hij nu vaart, is hij heel anders geworden. Veel ruwer.
En hij is gaan drinken, wat hij vroeger haast nooit deed. Een
zeeman, die geen borrel lust, is geen zeeman, zei hij eens. Wat
natuurlijk maar onzin is. We kregen woorden. Later hebben
we het weer afgezoend. En in die tijd kwam jij in m'n leven
Jij bent zo heel anders. Gerrit is opvliegerig. driftig. Nu ja, af en
toe ben ik het ook. Elk mens heeft z'n gebrek,
Gerrit en jij en ik. Maar onwillekeurig ging ik vergelijkingen
maken. Toen kwam de twijfel. Gerrit kwam thuis, wilde ver
velende dingen, die ik natuurlijk niet wilde en met een boze kop
is hij aan het drinken geslagen. Hij heeft bij huis een hoop herrie
gemaakt die avond en Jan, een van mijn broers, is nog naar
buiten gegaan en heeft hem met een zoet lijntje naar huis ge
kregen. Thuis gaven ze er mij de schuld van. Omdat ik niet met
hem mee wilde. Nou, de volgende morgen had hij natuurlijk een
kater en hebben we hoge ruzie gehad. Je weet het toch allemaal.
Toen is hij met een boze kop diezelfde dag weer aan boord
gegaan. Tegen Jan heeft hij gezegd: Ze kan voor mijn part
barsten. Daar bedoelde hij mij mee. Maar dat meent hij zo
kwaad niet. Dat is zo z'n aard. Ik heb die avond, toen ik van de
Hoge Veluwe kwam. gehuild. Hij was toch mijn jongen?"
Ze kneep haar sigaret uit en gooide het peukje door het open
raam.
„Nou heb ik 'm geschreven," besloot ze met matte stem. Laat
ik het maar vertellen: dat we niet bij elkaar passen en zo en
dat het maar beter is, dat we het uit maken. Dan zijn we
allebei vrij om te doen en te laten, wat we willen. En daarop
heeft hij nog niet geantwoord
„Moppie, dat antwoord komt nooit. Gerrit heeft je brief ge
lezen, hem misschien woedend in het water gegooid en opnieuw
gedacht: laat 'r maar barsten. En is overgegaan tot de orde van
de dag. Met de gedachte: overal in de wereld zijn aardige
meisjes."
Ze slaakte een diepe zucht en greep zijn hand. „Toch wil ik
nog even wachten, Karei. Dat moet je begrijpen en respecteren.
Ik ben niet het type, dat zo maar van het ene paar armen in het
andere valt. Dit... met Gerrit... moet eerst helemaal in het reine
komen. Als hij m'n woord teruggeeft, voel ik me vrij om te doen
wat ik wil. Tot zolang zul je echt moeten wachten, Karei.'
Hij knikte en legde beschermend zijn arm om haar heen
„Goed, moppie, jouw wil is mijn wet, dat weet je."
Ze trok zijn hoofd naar zich toe en drukte een zoen op zijn
mond „Je bent een lieve knul. Ik houd echt wel een beetje van
je, zie je? Soms ben je onweerstaanbaar, apekop."
Na een poosje ging ze recht zitten en haalde een kam te
voorschijn.
„Zo is het voorlopig mooi genoeg, jongeman. Jij weet ook van
geen ophouden. En rijd nu maar naar Schaarsbergen. Ik wil nog
een uurtje dansen en daar is een gezellige gelegenheid.
13 I „Ik ben aan het cijferen geweest. Er zit een mogelijkheid in.
Morgen rijd ik naar Roermond. Daar is ook een fabriek van
schriften. Eens kijken, of ik daar niet wat kan versieren:"
„Waarom ga je niet meteen?"
Hij keek op zijn horloge. „Veel te laat. Zoiets moet
s morgens doen. Ik was eigenlijk van plan om jou hier vanmid
dag gezelschap te houden."
„Zeer vereerd, maar alsjeblieft niet. De chef kijkt toch
lelijk, als ik wat lang bij jou sta te kletsen. Blijf dus niet te
lang."
Hij keek haar lachend aan. „Heb je zo n hekel aan me?'
Praat geen onzin, Karei, dat weet je wel beter. Maar ik ben
he?
maar een
HOOFDSTUK 12
Waarom ga ie het museum niet eens bekijken?
Augustus verstreek en nog was Karei Welsenaar zonder em
plooi. September begon met regen en op de Hoge Veluwe was
het meteen minder druk. Het seizoen was nagenoeg verstreken,
de avonden werden korter en de hekken gingen vroeger dicht.
Stien van Essen was in de week. dat ze late dienst had,
eerder klaar en dan kwam Karei haar nog wel eens ophalen voor
een ritje naar Schaarsbergen. Gerrit Davelaar had nog nimmer
wat van zich laten horen. Uit de scheepsberichten in de krant
wist ze, dat hij in een andere hoek van de wereld was. Op z'n
vroegst kon hij midden oktober weer in Nederland zijn. Waarna
hij afmonsteren zou om verder te studeren.
De verhouding tussen Stien en Karei was onveranderd. Stien
hield voet bij stuk en wilde eerst antwoord van Gerrit. Ze
schreef hem voor de tweede maal en drong op antwoord aan
Voor de rest deed ze haar werk. Als ze een avondje uit waren
en ze had een goede bui, dan liet ze zich omhelzen en kussen.
De tweede week van september was aangebroken en op een
regenachtige middag stapte hij de Koperen Kop binnen. Het was
kil en het haardvuur brandde. Er was veel publiek en omdat het
hoekplaatsje bezet was, zette Karei zich neer vlak bij de haard
Stien kwam naar hem toe en glimlachte. „Nieuws?"
Hij schudde zijn hoofd. „Welnee, niemand wil me hebben
Ganzevoort schijnt zin te hebben me onmogelijk te maken. Nou,
hij heeft eer van zijn werk."
„Kom, kom, niet zo somber. Wat wil je? Koffie?"
Hij knikte. Ze ging de consumptie halen en bracht hem die. Ze
keek hem nadenkend aan en vroeg tenslotte: „Waarom begin
je niet voor jezelf? Mij dunkt, als je een paar centen hebt en je
zet het bescheiden op..."
Karei keek haar verrast aan en roerde onderwijl in zijn
koffie. „Dat is niet zo gemakkelijk gedaan als gezegd. Daar is
bovendien een heel kapitaal voor nodig. Natuurlijk heb ik
wel enkele duizendjes achter de hand als het moet, maar..."
„Nu ja, je kunt je voorlopig toch specialiceren op enkele
artikelen? Ik heb er niet veel verstand van, maar je had het
altijd over die schriftenfabriek.Kun je met een of andere
schriftenfabriek niet een belangengemeenschap of zoiets aan
gaan?"
„Verdraaid zeg, daar moet ik eens over nadenken. Er zit
wat in."
„En als je voor een ander zo goed kunt verkopen, kun je
het voor jezelf, zeker. Je vorige baas heeft je niet netjes be
handeld, dan betaal je hem met hetzelfde geld en gaat al zijn
klanten af. Als ze jou mogen, verkoop je, of het nu voor die
man is of voor jezelf."
Hij dronk van zijn koffie. „Daar moet ik eens rustig over na
denken, mop. Je brengt me op een idee."
Toen het meisje weg was, haalde hij een blocnote uit zijn zak
en maakte een berekening. Af en toe knikte hij voldaan en later
kwam het meisje nog even bij zijn tafel.
„Klopt de kas?" vroeg ze, wijzend op het papier.
aan het werk. zjie je? Ik weet niet, of dat voldoende tot
doordringt."
„Wat moet ik dan de hele middag doen?"
„Je zou me broers kunnen helpen op de boerderij."
Hij proestte het uit. „Moe 'k nou lachen?"
„Dat doe je al. Ben je zeker te fijn voor gebouwd
Waarom ga je het museum niet eens bekijken?"
„Het museum?"
„Ja, dat is best de moeite waard. En voor een man beslist
wel interessant. Vooral de schilderijen."
„Ik bezoek nooit museums."
„Gebrek aan je opvoeding. Ik wel. „En 't kost
kwartje."
Hij knikte. „Vooruit, ik ga me algemeen ontwikkelen
raison van vijf en twintig cent. Een kwartje cultuur kan nooit
kwaad. Apropos, juffrouw, hoeveel krijgt u van me?"
„Tachtig cent inclusief, meneer."
Hij schoof een gulden naar haar toe. „Alstublieft, juffrouw
Laat u de rest maar zitten."
Ze boog en streek het geld op. „Dank u wel, meneer. Ik zal
die rest voor u bewaren tot u blut bent."
Je bent me er eentje. Kijk niet zo uitgestreken, mop, anders
ga ik je hier zoenen."
„Als je toch het hart zou hebben...'
Bij de ingang van het museum deponeerde hij zijn kwartje en
trad binnen. Een paar levensgrote naaktfiguren troffen onmid
dellijk zijn ogen en meteen begreep hij nu. waarop Stien had
gezinspeeld, toen ze zei: voor een man beslist interessant.
Vooral de schilderijen. Zo'n grapjas.
Drie kwartier dwaalde Karei door de verschillende zalen,
keek door de ruiten naar de beeldentuin, die dreef van de
vele regens der laatste dagen en keerde op zijn schreden terug
naar de deur. Erg mooi, als je ervan hield. Nu ja, een kwartje
was het altijd waard.
Er kwamen mensen in het museum en met hen de koude wind.
Karei trok zijn regenjas dichter om zich heen, groette de portier,
die hem onderzoekend aankeek en liep naar buiten. Even keek
hij in het restaurant, maar zag dat het er overvol was. Dan
meteen maar naar huis, en eens een serieuze berekening maken
over Stien's idee. Niet gek bekeken. Ze zou een flinke vrouw
voor hem kunnen zijn.
Thuis werkte hij rustig een plan uit en kwam tot de conclusie,
dat er tal van mogelijkheden in zaten. Het zou wel een grote hap
nemen uit zijn kapitaaltje, maar wie niet waagt, die niet wint.
Als hij met die lui in Roermond tot een akkoord kon komen,
dan kon hij in een paar jaar zijn hele grondkapitaal terugverdiend
hebben. En een schrift verkocht je altijd. Voor zover hem
bekend was, had Roermond goede kwaliteit. Rommel ging hij
zeker niet verkopen. Daar groef je je eigen graf mee.
Vol nieuwe plannen ging hij die avond slapen. Onwetend van
het feit, dat een net zich dicht trok over Karei Welsenaar,
want om half twee in die nacht werd er gebeld aan de woning
Burgemeester Bootlaan 33 en vader Welsenaar, die mopperend
de voordeur opende, stond met schrik te kijken naar een drie
tal geuniformde politiemannen.
Woont hier de heer K. Welsenaar?" luidde kort en bondig
de vraag.
„Ja, die woont hier... dat is mijn zoon, maar..."
De agenten drongen naar binnen en sloten de deur achter zich.
We willen zo min mogelijk gerucht veroorzaken. Niemand
heeft er verder wat mee te maken," legde een van hen uit.
Vader Welsenaar deed verbaasd een paar stappen achteruit
en vroeg:
Wat heeft dit te betekenen?"
„Is uw zoon thuis?"
„Natuurlijk. Waar zou hij anders zijn? Hij slaapt."
„Maakt u hem dan maar wakker, want wij moeten hem
hebben."
„Wat is er dan aan de hand, heren?"
„Dat hoort u straks wel. Maak hem maar wakker en laat hij
zich terstond aankleden. Hij gaat met ons mee."
Geheel overstuur ging Welsenaar naar boven en wekte zijn
zoon. Mevrouw Welsenaar, wakker geworden door het onge
wone nachtelijke rumoer, kwam naar beneden en keek verschrikt
naar de agenten.
„Wat is er aan de hand?" vroeg ze.
De oudste agent suste: „Niets om u ongerust over te maken
We moeten uw zoon even hebben."
„Waarom? Wat heeft-ie gedaan?
Hij haalde zijn schouders op. „Dat weet ik ook niet, me
vrouw. Ik voer. alleen maar een order uit. Misschien heeft
het niets te betekenen."
„Moet dat dan juist midden in de nacht?"
De politieman spreidde zijn handen open. „Orders
Wij kunnen er ook niets aan doen."
Een andere agent vroeg: „Wat doet uw zoon voor werk
mevrouw?"
.Hij... hij is vertegenwoordiger. Maar op het ogenblik is hij
zonder werk."
Zo? Al lang?"
Een week of vier, vijf. Wat dan? Heeft dat er dan wat mee
te maken?
De agent schudde zijn hoofd. „O nee dat was zo maar een
vraag
Enkele minuten later kwam Karei Welsenaar de trap af.
Wat is er aan- de hand?" vroeg hij, kijkend van zijn ouders
naar de politie en omgekeerd.
U bent Karei Welsenaar en u bezit een Volkswaqen,
kenteken MD 22 - 35?"
Inderdaad, dat is mijn wagen. Is er wat mee? Ik heb bij mijn
weten geen aanrijding of zo gehad."
„Waar was u vandaag, meneer Welsenaar?"
Karei werd korzelig. „Wat betekenen deze vragen? Wat
betekend dit alles? En dat in het holst van de nacht!"
De agent bleef onverstoord. „Geeft u liever antwoord, me
neer. Waar was u de afgelopen dag?"
Karei dacht na. „Nou zowat de hele dag thuis, 's Middags ben
ik een paar uurtjes weg geweest met de wagen."
„Waarheen?"
Onder meer naar de Hoge Veluwe."
„Dus u geeft toe, dat u vandaag op de Hoge Veluwe was?"
„Allicht, ik was er. Of mag dat niet meer .tegenwoordig?
Meteen kreeg hij een schok. „Is er wat met Stien?"
„Stien? Wie is Stien?"
Stien van Essen, Ze is dienster in de Koperen Kop. dat
restaurant."
„Niet bij ons weten, meneer. Enfin, we weten, wat we weten
willen. Ik moet u verzoeken met ons mee te gaan."
„Waarheen? Waarom?
„Och, meneer, dat zult u allemaal wel zien en horen. Wij
doen alleen maar wat ons opgedragen wordt."
Karei werd wit van woede. „Zeg eens, ik ben geen mis
dadiger! En als jullie me niet precies vertellen, waarvan ik
word beschuldigd, ga ik niet mee, begrepen?"
De oudste agent keek Karei verbaasd aan. „Maar meneer,
wij beschuldigen u toch niet? Er is geen sprake van zoiets, nog
minder van een arrestatie. Ik vraag u alleen om even mee te
gaan."
„Ik heb niets op mijn geweten," verklaarde Karei hardnekkig.
„Wel een reden te meer om rustig mee te gaan. Misschien is
het een kwestie van een half uurtje."
„Karei, wees verstandig en doe wat die mensen vragen.
Als je niets gedaan hebt, dan kun je toch meegaan? Je hebt toch
mevrouw
een zuiver geweten? Of niet?"
„Maak je geen zorg, moeder. Ik heb niets gedaan, wat niet
door de beugel kan. Maar ze kunnen me niet wijsmaken, dat dit
niets betekent, als ze met z'n drieën midden in de nacht mij uit
m n bed lichten. Dan is er heus wel iets bizonders aan 't handje.'
„Ga nou maar met de heren mee, jongen," raadde vader
Welsenaar aan.
„Als je niets te verbergen hebt, dan kan je niets gebeuren."
Karei zuchtte en haalde zijn schouders op. „Oké. We zullen
wel horen, wat het is."
Twee mannen gingen met Karei mee, de derde bleef in huis
achter en toen de politieauto vertrokken was, kwamen er twee
andere agenten te voorschijn, die het huis binnengingen. Toen
was alles weer rustig in de buurt.
In de grote, zwarte auto moest Karei tussen de twee politie
mannen plaats nemen, waarna men in snelle vaart wegreed.
Karei veronderstelde, dat men naar het politiebureau zou gaan,
maar men sloeg een heel andere weg in. Hij probeerde zich in
het duister te oriënteren, maar de wagen reed via verschillende
dwarswegen en was plotseling op een brede, lange weg.
De rit duurde een half uurtje, toen stopte men plotseling voor
een gebouw, dat een politiebureau bleek te zijn. Maar waar?
Terwijl hij naar de deur liep, keek hij om zich heen: Otterlo?
Nee, of Hoenderlo? Of misschien Schaarsbergen? Harskamp? Of
wellicht Uchelen? Hij wist het niet.
Op het politiebureau werd Karei in de wachtkamer gelaten
onder bewaking van twee agenten. De jongeman stak een
sigaret op en keek nijdig voor zich uit. Gedurende het wachten
sprak niemand een woord.
Na vijf minuten bracht men hem naar een ander vertrek,
waar verschillende politiemannen waren. Achter het bureau zat
een officier, maar hij kon de rang niet thuis brengen.
„U bent Karei Welsenaar," begon de man achter het bureau,
„en u bent in het bezit van een grijze V.W., kenteken MD
22 - 35?"
„Dat klopt," antwoordde Karei rustig. „Dat is mijn wagen."
„En u was met die wagen vanmiddag op de Hoge Veluwe?"
„Ook dat klopt."
„Vertelt u eens, wat u op de Hoge Veluwe gedaan hebt."
„Nou, wat iedereen daar doet, zou ik denken. Ik heb er
gereden, wat gedronken in de Koperen Kop en het museum
bezocht."
„Juist, dus u was in het museum. Hoe lang vertoefde u daar?"
Karei lachte. „Kom nu, meneer, denkt u dat ik bij het binnen
komen en het weggaan op m'n horloge heb gekeken? Ik schat een
klein uurtje."
„En wat hebt u in dat museum gedaan?"
„Poppetjes getekend op de muren. Is het nou goed?"
„Brutaliteit helpt hier niet, meneer. Het betreft een ernstige
zaak."
Karei knikte begrijpend. „Dat veronderstelde ik al, want
voor een aanrijding haalt men mij niet in de nacht van het bed,
nietwaar?"
„Zeer juist opgemerkt, meneer Welsenaar. U bent toch
verstandiger dan ik aanvankelijk dacht. Nog eens: wat deed u
in het museum?"
.Meneer, het spijt me, dat ik dit moet constateren, maar u
stelt een onzinnige vraag. Wat doet ieder ordentelijk mens in een
museum? De schilderijen en zo bekijken en bewonderen. Nou,
dat heb ik ook gedaan, hoewel ik helemaal geen cultuur-aan
bidder ben. Als ik me goed herinner, is het voor de eerste maal
in m'n leven, dat ik een museum bezocht. En als dat de oorzaak
is van m'n arrestatie, dan zal het zeer zeker ook de laatste
maal zijn."
„Er is voorlopig nog geen sprake van een arrestatie. Was u
alleen?"
„Welnee, er liepen tientallen mensen, klein en groot, oud en
jong, mannen en vrouwen."
„Dat bedoel ik niet. Was er niemand in uw gezelschap?"
Karei keek ditmaal verwonderd naar de ondervrager. „In
gezelschap? Wie zou dat moeten zijn? Ik ben er in m'n eentje
in gegaan en ook weer in m'n eentje eruit."
„Hoe was u gekleed?"
Karei haalde zijn schouders op over al die in zijn ogen onzin
nige vragen. „Wat ik nu aan heb."
„Ook die regenjas?"
Allicht. Het regende zowat de hele dag."
„Geen hoed of pet?"
De jongeman schudde zijn hoofd. „Draag ik nooit."
„Dus u hebt in het museum alleen maar gekeken naar de
schilderijen en beeldjes? U hebt verder niets gedaan? Niets
bizonders?"
„Ja, ik heb twee keer m'n neus gesnoten, maar ik wist niet
dat het strafbaar was in een museum. Moeten ze voortaan bij
het binnenkomen de zakdoeken in beslag nemen."
De .ondervrager keek hem Verstoord aan. „Dat grapjes
maken zal u nog wel vergaan, meneer. Kwam u vaker op de
Hoge Veluwe?"
Karei knikte. „Heel dikwijls. Ik was er de laatste weken
zogezegd als kind in huis."
,,U bent werkloos, nietwaar?"
,,U schijnt al goed op de hoogte te zijn. Inderdaad ben ik mo
menteel zonder werk. Mag dat ook al niet?"
„Sedert wanneer?"
Hij haalde opnieuw verveeld zijn schouders op. Als u dat zo
graag wilt weten: enige weken."
„Desondanks rijdt u met uw auto, bezoekt regelmatig de Hoge
Veluwe en verteert wellicht in het restaurant. Waar doet u dat
allemaal van?"
„Mijn giroboek ligt thuis. Misschien wilt u de moeite nemen
om te controleren, hoeveel geld ik bezit? Als het moet kan ik
nog wel uw jaarsalaris betalen en dan houd ik vast nog wel een
paar centen over, verstaat u?"
„U hoeft niet zo te schreeuwen. Daarmee maakt u het voor
uzelf maar slechter, U was de laatste weken dus regelmatig op
de Hoge Veluwe. Dus sinds uw werkloosheid?"
„Al eerder. Om precies te zijn van omstreeks half juni."
„Vanwaar die plotseling en hevige belangstelling voor de
natuur?"
Karei schudde met zijn hoofd. „Wie heeft het daarover?
Daarvoor was een andere oorzaak."
„En die is?"
„Het spijt me, maar daarover wens ik niet in bizonderheden te
treden."
„Een plotseling belangstelling voor het museum soms?"
„Wat heeft dat museum er toch mee te maken?"
„Alles, mijnheer. En nu doet u of u van de prins- geen kwaad
weet. Maar ons strooit u daarmee geen zand in de ogen. U bent
natuurlijk al verscheidene malen in het museum geweest vóór
gistermiddag."
•Dat ben ik nu juist niet. U zult me natuurlijk niet geloven,
maar het was gistermiddag werkelijk de eerste keer. En u kunt
er donder op zeggen, dat het ook de laatste keer was."
„Daarover zullen we het nu maar niet hebben." De man
keek op zijn blad papier voor zich en vroeg verder: „Wie is
Stien van Essen?"
„Wat heeft die er mee te maken? Is er soms toch wat met
haar?"
„Misschien wel en misschien niet," antwoordde de man
achter het bureau raadselachtig. „Als u nu eerst eens antwoord
gaf?"
Karei zuchtte. „Nu ja, u komt het toch wel te weten. Stien
is de trekpleister voor mij op de Hoge Veluwe. Ze is dienster in
het restaurant. We kennen elkaar sedert half juni. En we gaan
min of meer met elkaar."
„Daarom kwam u dus steeds op de Hoge Veluwe?"
„Ja, meneer, daarom en daarom alleen. Dat vermaledijde
museum interesseert me geen fluit en als Stien me gistermiddag
niet geadviseerd had er eens een kijkje te nemen, zou ik het
alleen maar van de buitenkant gezien hebben."
„Waar woont dat meisje?"
„Vraagt u dat zelf. Ik ben niet bij de politie. Jullie zijn toch
handig in die dingen, niet? Zoek het dan zelf maar uit."
„Best, meneer Welsenaar. Dat is inderdaad voor ons een
klein kunstje. Maar het bespaart ons extra werk, ziet u?"
De Nederlandse jongens krij
gen het moeilijk bij het zoeken
naar een levenspartner. Tegen
woordig horen wij alom in den
lande van diverse jongemannen
de klacht, dat zij nog al wat moei
lijkheden ondervinden, als het om
het huwelijk gaat. Zij komen met
het probleem naar voren, dat de
meisjes van tegenwoordig veel
kritischer zijn geworden als het
gaat om het uitzoeken van de
„ware Jacob".
Hoe komt dit? vragen wij ons
af, Is het huidige jonge vrouwtje
werkelijk zoveel veranderd ten
opzichte van het meisje van vroe
ger? Zij vinden het toch allemaal
prettig als zij de een of andere
dag ten huwelijk worden ge
vraagd? Wij geloven niet, dat het
meisje ,.an sich veel veranderd
is, alleen de eisen van de tijd zijn
veranderd en daardoor komt het
ook, dat zij andere eisen stellen.
Het begint al vóór het
eindexamen.
In deze tijd van te kort aan ar
beidskrachten worden de jonge
vrouwen nog voor zij eigenlijk
hun einddiploma in de zak heb
ben, reeds overstelpt met brochu
res en aanbiedingen, de een luidt
nog mooier en veelbelovender
dan de ander. Is het dan ook te
verwonderen dat het huidige
meisje reeds in het prille begin al
kritisch wordt? Zij willen allen
zoveel mogelijk en zo makke
lijk mogelijk verdienen; dit is na
tuurlijk wel te begrijpen, maar is
deze instelling wel juist? Dan
komt er nog bij, dat de salarissen
voor jonge ongetrouwde vrouwen
reeds bijna zijn gelijk getrokken
met die van de jongens. Dit is al
lemaal natuurlijk prachtig, maar
is dit ook gezond?
De man is toch altijd degene,
die een gezin moet onderhouden,
terwijl een vrouw als zij ge
trouwd is de gewone dagelijkse
en huishoudelijke bezigheden
heeft.
Scooter en verre reizen.
Het klinkt al helemaal niet gek,
als wij van verschillende secreta
ressen horen, dat zij dit jaar op
de scooter naar Italië zijn ge
weest. Wij vinden dit al heel ge
woon. En de jongens dan? Na
tuurlijk er zijn jongemannen, die
zich dit ook kunnen permitteren,
maar het merendeel moet nog stu
deren en zijn al lang blij als zij
in de vakantie een aardige cent
bij kunnen verdienen. Het is in
ons land nu eenmaal zo, dat je,
wil je iets in de maatschappij be
reiken, diploma's en nog eens di
ploma's moet hebben.
De meeste meisjes gaan na het
eindexamen van school af, maar
dat kunnen de jongens zich niet
veroorloven. Wat moet er dan
later van ze terecht komen? De
meisjes beginnen dus al direct te
verdienen en als zij dan op een
leeftijd komen, dat zij willen
trouwen, verdienen zij reeds
machten geld, terwijl hun aan
staande man misschien nog niets
of misschien veel minder verdient
dan zij altijd gewend waren.
Daarom is het te begrijpen, dat
een jonge vrouw al gauw ge
neigd is te zeggen: „Zoek jij maar
een ander, ik heb momenteel nog
geen behoefte om te trouwen, ik
heb alles wat mijn hartje begeert,
hoe zouden wij dit samen moeten
opbrengen, want als ik trouw wil
ik niet meer werken, dan wil ik
mijn tijd geven aan mijn gezin, en
ik zie jou niet in staat mij hetzelf
de te geven als wat ik nu heb."
Het is misschien wat egoïstisch
van de jonge vrouwen gedacht,
maar het is begrijpelijk.
AANTAL BOEREN
LOOPT STERK TERUG.
Volgens drs. Rijnveld van het
Landbouw Economisch Instituut
ligt het stellig in de verwachting
dat het aantal boeren verder zal
verminderen in de toekomst. In
dien de teruggang in hetzelfde
tempo zou verlopen als in de ach
terliggende jaren dan zal het aan
tal boeren dalen van 171.000 tot
omstreeks M0.000 in 1970. Het
is niet onmogelijk dat de vermin
dering in sneller tempo zal ver
open vooral als de overgang
naar andere beroepen van gro
tere betekenis wordt. Opheffing
van landbouwbedrijven betekent
dat de viqkomende grond kan
worden gebruikt voor vergroting
van de andere bedrijven.