Uw eigen kerstverhaal
in De Duinstreek
erstkarwei
Dienen
Het geluk
De camouflage-
kerstman
Een droom -
werkelijkheid -
snowboots
Kerstgedachten
ENSDAG 20 DECEMBER 1989
DE DUINSTREEK
PAGINA 11
BERGEN - Bijna dertig lezers en lezeressen van De Duin
streek hebben gereageerd op de oproep om een eigen kerstver
haal te schrijven. En dat is het dubbele aantal van verleden jaar.
De opgave voor de redactiejury van De Duinstreek was daar
mee ook dubbel zo zwaar. Want eigenlijk zijn bijna alle verhalen
echte kerstverhalen. En omdat ze dikwijls „uit het leven gegre
pen” zijn, kun je als jury een aangrijpend verhaal niet zo maar in
de map „niet gepubliceerd” afleggen. Er waren aangrijpende
verhalen. Maar ook verhalen met een gepaste humor. En er
waren ook feestelijke verhalen. De meeste inzenders hebben erg
veel werk gemaakt van hun kerstverhaal. En de jury stelt dat op
prijs. Toch kan er maar één de eerste prijs krijgen. Maar gelukkig
konden we ook een tweede en een derde prijs toekennen. Tot slot
ook een aantal eervolle vermeldingen. Wij danken iedereen voor
de moeite van het schrijven en het inzenden. U kunt nu zelf lezen
welke keus wij gemaakt hebben.
De eerste prijs is voor mevr. Igez-Trap uit Bergen; de tweede
prijs gaat naar W.F. Koeman uit Schoorl; en de derde prijs is
voor Stella Groot (10 jaar) uit Schoorl. De eervolle vermeldingen
zijn ook geplaatst in deze Duinstreek.
de dochter van zijn kolonel verleid,
sliep naast hem öp een strozak. Ze had
De kaarsen werden gedoofd.
Annel Groet
I-:.’
het toch een witte kerst wor-
landig bond hij een stuk touw
rest van de weerhaan, zodat hij'
traks op zijn rug kon binden bij
laling. Draaien wilde het ding
naar opwaarts zat er beweging
24 december 1989
Het was nog donker. Ik draaide me
om. Opeens hoorde ik iets van buiten.
Of, liever gezegd, van boven. Ik klom
tegen mijn zin uit bed en keek uit het
raam. Niks te zien. Sukkelend liep ik
naar zolder. Daar gekomen zag ik ook
niets. Waar kwam het toch vandaan?
Van de buren? Dan kon ik gerust zijn.
Nu hoorde ik het weer! Alleen, nu be
neden. Moeizaam liep ik naar bene-
Igez-Trap
©O'®? waarbij de mensen met fakkels
Heilige avond, heel schuchter zwe
ven er enkele sneeuwvlokjes voorbij
het raam. Zou er nu toch een witte
kerst volgen? Voor het slapen gaan
toch nog maar even naar buiten kij
ken. Ja, het lijkt of de vlokjes vlokken
zijn geworden en of ze ook met meer
snelheid naar beneden dwarrelen.
Kerst-morgen, ik ben al heel vroeg
wakker, vlug schuif ik de kamer- en
slaapkamergordijnen open. Wat een
verrassing, de grauwe wereld van gis
teren is in één nacht veranderd in een
schitterend sprookjesparadijs. Gefas
cineerd blijf ik maar staan kijken. Op
eens voel ik een zo vertrouwde arm om
mijn schouders en hoor ik mijn liefste
zeggen: „Wat geniet je intens hè!” Ge
lukkig weet ik dat hij al net zo van dit
weer houdt. Blij stel ik voor maar vlug
te ontbijten en er heel snel op uit te
trekken. Een half uurtje later zijn we
al op weg. We nemen eerst de Sparre-
laan en van daaruit doorkruisen we
alle weggetjes en heuveltjes die we
maar tegenkomen. Op vele plaatsen is
de sneeuw nog zo ongerept, nog geen
voetstappen te bekennen, alleen wat
afdrukken van vogelteentjes.
Moe van het lange lopen besluiten
we naar het dorp terug te keren en
ergens een warme beker chocolade te
gaan drinken. Tot onze verrassing zijn
er al heel wat vroege wandelaars neer
gestreken. Er heerst een gezellige win-
tersportstemming. De chocolade
wordt gebracht, het ziet er zo verruk
kelijk uit dat ik al meteen een slok
neem, oei wat heetMet schrik word ik
wakker, maar dat wil ik helemaal niet,
ik wil die droom krampachtig vast
houden, maar de werkelijkheid weet
van geen wijken en dringt zich on
barmhartig naar voren en schuift heel
pijnlijk die andere Kerstmis in beeld
die ik juist in mijn droom even kon
vergeten.
Nog heel even zou ik mij willen ver
zetten, die arm om mijn schouder wil
len voelen, die stem nog even horen.
Doch de herinnering blijft, zo vele ma
len denk ik aan die winter enige jaren
geleden.
Na een herfst met veel storm en re
gen volgde een al even trieste winter.
Geen echte vrieskou of sneeuw, steeds
maar druilerig mistig weer. Steeds
hoopten we maar dat het weer zou om
slaan. Maar de weersvoorspelling kon
ons ook niet veel goeds beloven. Mijn
man was ziek, dikwijls zei hij: „Wat
zou ik nog graag eens een wandeling
door de sneeuw maken.” Dus daarom
was het weer voor hem zo belangrijk.
Het lopen ging steeds moeilijken. Maar
om er de moed in te houden kocht ik
voor hem een paar heel extra warme
snow boots. Dus nu maar afwachten of
het weer zou omslaan. Het werd
Kerstmis. De kerstman had ook al
geen stem in het weerbeleid. Sneeuw
kwam er niet. Maar in huis was het
ondanks alle zorgen om de ziekte van
mijn man gezellig gemaakt, de kerst
boom, de kaarsverlichting, de liefde
van de kinderen die kwamen. Maar
steeds hoorde ik in gedachten die wens
„nog éénmaal een wandeling door de
sneeuw!
De dagen kwamen de dagen gingen
en zo werd het oude jaar. Geen geur
van oliebollen door het huis. Het was
een onvergetelijke dag, vol herinne
ringen, overdenking en bezinning. Het
was een oude jaar met diepte en in
houd die altijd als heel waardevol in
ons geheugen zal blijven.
Toen er later toch nog sneeuw
kwam, was mijn man er niet meer om
de zo verlangde wandeling door de
sneeuw te maken. Op de plank in de
kast staan door de met zoveel hoop en
liefde gekochte snow boots en als er
een winter met sneeuw komt zal ik
terugdenken aan die onvervulde
wens: nog éénmaal in die ongerepte
sneeuw!
Dit is een kerstverhaal. Maar als u,
beste lezer, tot die mensen behoort die
het kerstgebeuren verbinden met geu
rig dennegroen, een kerstboom met
glitter en glans en een feestelijke dis,
dan kunt u maar beter niet verder le
zen, want dit kerstverhaal is anders.
O zeker, die boom met glans en glit
ter was er wel, hij stond te stralen. En
stemmig kaarslicht verhoogde, samen'
met Bing Crosby’s I’m dreaming of a
white Christmas op de achtergrond,
de sfeer. De tafel stond feestelijk ge
dekt. Het wachten was alleen nog op
Ben, mijn man, die, bijna traditioneel,
bezig was in de keuken de laatste hand
te leggen aan zijn culinaire creaties.
Tot zover het bekende beeld van
kerst en gezelligheid. Maar verder
speelt dit alles geen rol meer in mijn
verhaal. Die is toebedeeld aan twee
dieren. Niet zo vreemd natuurlijk, ge
zien de os en de ezel in de stal van
Bethlehem. Maar over die beesten is al
zo vaak verteld, nee, mijn twee hoofd
figuren zijn vogels die waarschijnlijk
niet in de stal van Bethlehem aanwe
zig waren.
Wel in Noach’s ark misschien. Een
grasparkiet en een kalkoen zullen
daar vast niet ontbroken hebben. Die
avond ontbraken ze ook niet in ons
huis. Zij het dan in heel verschillende
omstandigheden. Sjuul, de graspar
kiet was een vondeling, door Ben op
een goede dag, volledig uitgeput, in de
tuin gevonden.
Terwijl Ben bij mijn ouders thuis de
oude kooi van vader’s kanarie van zol
der ging halen, die moest dienen als
tijdelijk onderdak voor onze vonde
ling, stond ik onwennig met het zach
te, trillende lijfje in mijn hand, en ik
voelde zijn hartje snel en angstig klop
pen. Zelf was ik ook niet zo op mijn
gemak. Een vreemde gewaarwording
om zo’n klein levend wezentje in je
handen te houden. Het was nog maar
een jonge vogel. Ik kon toen niet ver
moeden dat hij bijna tien jaar lang een
grote plaats in ons huiselijk leven zou
gaan innemen. Een vogel in een kooi,
daar hadden we nooit voor gevoeld.
Maar toen er na aangifte bij de politie
geen eigenaar was komen opdagen,
draaide het er op uit dat wij met hem
waren opgescheept. Daar hebben we
geen spijt van gehad.
Maar nu eerst wat over die kalkoen.
Laten we hem maar voor het gemak
Henry noemen. Eens de naam van een
soortgenoot in een dierentuin, waar
van wij weten dat hij een mooi lang
leven had.
Zo niet onze Henry. Die had het
minder goed getroffen. Hij maakte
zijn entree bij ons in diepgevroren
staat, een paar dagen voor die bewuste
kerstavond en werd voor de duur van
zijn korte verblijf in ons huis, onder
gebracht in onze vrieskast in de keu
ken, tot zijn diensten nodig waren.
Over diensten gesproken. Dienen,
mensen daar gaat het om in mijn huis.
Wat kan het lot toch rare bokkespron-
gen maken. Sjuul, onze lieveling, die
lang mocht leven, en dienen mocht om
twee kinderloze mensen vreugde en
genoegen te verschaffen. Toen zijn tijd
daarvoor gekomen was stond Henry,
zijn buik tot barstens toe gevuld met
heerlijkheden en daarna door Ben
vakkundig dichtgenaaid, in de oven.
Verrukkelijke geuren verspreiden
zich, met de dennegeur door het hele
huis. De komende avond zag er veel
belovend uit. Sjuul zat intussen luste
loos in zijn kooi. Hij was ziek, dat wis
ten we al een paar weken. Een injectie
bij de dierenarts en medicijnen door
zijn voer schenen aan die toestand
niets te veranderen. Dat wierp een
schaduw over onze kerstvreugde.
Toen ik trachtte hem met lieve
woordjes uit zijn kooi te lokken, die
altijd open was, zag ik plotseling
druppels bloed vallen. Geschrokken
riep ik Ben, die net bezig was de
prachtig goudbruin gebraden kalkoen
uit de oven te halen. Hij liet onmiddel
lijk alles in de steek en snelde naaf de
kooi.
Met zijn laatste krachten sleepte
Sjuul zich naar Ben en kroop in zijn
geopende handen. Hij ging met hem
aan de tafel zitten en ik ging erbij zit
ten. We huilden allebei. Mijn moeder,
onze gast voor het kerstdiner, zat met
een wit gezicht stil in een hoekje alles
aan te zien. Tranen liepen over haar
oude wangen. Zo zaten we samen een
kwartier denk ik. Toen was het ge
beurd. Voor ons was Kerstmis voorbij.
We hadden zielsveel van het beestje
gehouden.
den. Ik schrok me rot! Ik zag een zak
lantaarn die door de kamer scheen.
Vlug dook ik onder de trap. „Wie is
daar?” riep een zware stem. Ik hield
me stil. De felle zaklantaarn ging zoe
kend rond. Hij hield stil toen hij me
gevonden had. Ik kroop verder weg in
de hoek. Ik wenste dat ik door de
grond zou kunnen vallen, maar ik zat
nog altijd in elkaar gedoken onder de
trap. „Kom er maar uit, je hebt me
ontdekt”, zei een geruststellende zwa
re stem. „W.wie bent u?” hakkelde ik.
„Iedereen kent me van foto’s.” „Bent u
een filmster, of een zanger?” „Ik kom
elk jaar in Nederland”, zei de stem. Ik
kroop langzaam onder de trap van
daan. „Wat doet u in ons huis?” vroeg
ik onzeker. „Goed, ik zal je alles ver
tellen, maar doe eerst even het licht
aan, dan zie je me”, zei de stem. Ik liep
stil naar het lichtknopje en deed het
licht aan. Van nieuwsgierigheid durf
de ik me bijna niet om te draaien. Het
leek of mijn schoenen vastgespijkerd
zaten aan de grond. Even aarzelde ik
nog, toen draaide ik me om. Ik stond
vastgenageld toen ik zag wie er stond.
„Mm..maar u bent dekerst-
man(!!!)” „Ik denk dat ik nu niets
meer hoef uit te leggen”, zei de kerst
man. „Ik leg de pakjes hier neer, jij
kunt beter gaan slapen.” „Ja en dat zal
ik doen ook”, zei ik. „En niks zeggen,
he?” zei de kerstman. „Afgesproken”,
zei ik en klopte hem op zijn schouder.
Gerustgesteld klom ik weer in mijn
bed. Ik sloeg met mijn vuist een kuil in
het kussen, maar het duurde lang voor
ik in slaap viel.
in en nu kwam het er op aan of hij hem
van de as kon tillen en zijn „hanen-
jacht” zou slagen. Hij ging er goed
voor zitten op de dwarsbuis en zocht
goede steun voor zijn voeten. En dan.,
één, twee, hup, de haan was van zijn as
en hij liet hem op zijn knieën zakken
en bond hem op zijn rug. Hij keek naar
beneden om de eerste steunpunten te
vinden en zag dat in de straten het
verkeer al op gang was gekomen, maar
niemand die daar in de donkere mor
gen voor Kerstmis boven op de kerkto
ren een man met een weerhaan op zijn
rug verwachtte.
Het eerste stukje naar beneden ging
omzichtig. Dan weer schrijlings zit
tend naar de muur schuivend stuiter
de de haan met veel lawaai op de nok
van het dak, bij wijze van protest dat
hij van zijn hoge positie was gehaald
Dan arriveerde hij bij de muur waar
hij naar boven gaande bijna viel. Ex
tra voorzichtig en liggend op de nok
probeerden zijn voeten de bovenste
beugel te vinden, de haan op zijn rug
als een staart achteruit stekend. Als
een neergestreken condor hing hij op
de punt van het hoge dak. Ja, een voet
vond steun en voorzichtig de rand van
het dak vasthoudend liet hij zich zak
ken. De ontbrekende beugel was nog
een lastig probleem, maar het touw
gebruikt bij het klimmen, hing er nog
en maakte het dalen minder lastig. De
haan bonkte als laatste protest tegen
de muur. Dan deed het touw voor de
laatste keer dienst bij het zich op de
buik laten zakken naar de ladder op
het platte dak. Even later stond er een
eenzame gebroken haan tegen de zij
muur van de kerk en wandelde een
tevreden oudere heer met ladder en
touwen naar huis, waar zijn net ont
waakte vrouw dacht dat hij een wan
deling met zijn hondje had gemaakt.
De verbazing, ongeloof en blijd
schap bij het kerkbestuur, koster en
brandweer waren groot. Zelfs de do
minee maakte in zijn kerstpreek ge
wag van „een wonder”, waardoor het
mogelijk was de dienst op een veilige
manier doorgang te doen vinden.
Maar niemand wist wie de vermetele
dader was en na afloop van de dienst
dromden vele kerkgangers samen bij
de zijmuur om de haan eens van dicht
bij te bekijken.
Argeloos liep ook een klein jochie
dichterbij en net toen de koster zei:
„We zijn blij dat dat ding beneden is,
maar we weten niet wie het gedaan
heeft,” riep het jochie trots: „Dat heeft
mijn opa gedaan, maar hij mag het
nooit meer doen van mijn oma. Ze was
erg boos, want opa had ook een scheur
in zijn broek. Maar nu niet meer, want
opa zei: ’Stil maar vrouwtje. Vrede op
aarde en de mensen in welbehagen’.”
J.N. Blokker
Dr. v. Peltlaan 29
1861 KB Bergen
Ik was thuis. „Mag ik even bellen? Het
is belangrijk.” Vlug draaide ik het
nummer van de politie. „Ja hallo, van
nacht zijn onze televisie en onze ste
reotoren gestolen. De dader was bezig
ze in te graven. Ik heb hem opgesloten
in een telefooncel. Ja, maar er is een
jongen van 15 jaar bij die hem be
waakt. In Schoorl. Bij het klimrek. Ja,
dicht bij het crossveldje. Oke, ik ben er
ook.” Ik hing op. „Kom mee, we moe
ten zo snel mogelijk bij de telefooncel
zijn”, zei ik. Zonder verder iets te we
ten, volgden vader en moeder me
(hoopvol dat onze apparatuur terug
zou komen). Mijn kleine zusje werd
even bij de buren gebracht. Zo langza
merhand kwamen we aan bij de tele
fooncel. De politie kwam net aangere
den. Een jonge politieman sloeg het
portier open en pakte de handboeien.
Zodie is erbij zei de andere politie
man. Hij gooide de deur van de tele-
foncel open. De man die daar ongeveer
een kwartier gestaan had, probeerde
zich los te worstelen. Mark duwde zijn
vuist onder de kin van de man. Even
krijg ik medelijden. De camouflage-
kerstman was aardig tegen me ge
weest. „Wat gaan jullie met hem
doen?” vroeg ik met enig medelijden.
Op dat moment kwam er een angst
aanjagend gestalte uit de lucht. Het
leek of het dichterbij kwam. Ik kneep
mijn ogen stijf dicht. Ik hoorde iets
klakken op de weg. Voorzichtig deed
ik mijn ogen open. Éven stond ik als
verstijfd. „Nu is het wel de kerstman!
Met alle acht rendieren er voor op”,
riep ik. „Ik weet wat we met hem kun
nen doen”, zei de echte kerstman. „Ik
kan wel een hulpje gebruiken. Ik zal
onder weg even jullie televisie en jullie
stereotoren uitgraven. Dan breng ik
die bij jullie thuis.” Ik stond nog even
verbluft. Toen zei ik: „Weet u waar wij
wonen?” „Oh, jawel hoor, ik kom elk
jaar bij jullie”, zei de kerstman. „Ik
weet alle huizen uit mijn hoofd.” „Hoe
weet u dat dit allemaal is gebeurd?”
vroeg ik nieuwsgierig. „Dat is het ge
heim van de kerstman”, zei hij indruk
wekkend. „Gaan juhie nu maar naar
huis, ik regel dit wel”, zei de kerstman.
De politie die een tijd niks gezegd had,
deed de man touwen om zijn benen. Ze
legden de man achterop de slee en weg
was de kerstman. Verdwenen, als een
wolkje lucht....
Einde
Stelle Groot, 10 jaar. Vuurdoornweg
24, 1871 TS Schoorl. N.H.
25 december 1989
„Wakker worden”, klonk het van be
neden. Ik strekte me uit en klom slape
rig mijn bed uit. „Moet je nou eens
kijken!” riep mijn vader ongerust,
„De televisie en de stereotoren zijn al
lebei verdwenen”, zei vader. Lawaaie
rig liep mijn kleine zusje de trap af. De
schrik joeg me door het lijf. Had ik de
inbreker alles laten stelen? Dat was
een rotstreek, dacht ik. Hij met zijn
kerstman. Hij kan me wat! Ik stond
zonder dat ik het wist met mijn knieën
te trillen. „Pakjes!” riep mijn zusje.
„Nee, de stereo en de televisie zijn
weg, gestolen! zei mijn moeder. „Die
pakjes kunnen wachten en de dief kan
ervandoor zijn met onze apparatuur”,
zei vader. Was het dan eigenlijk mijn
schuld? dacht ik vol argwaan. „Heb
ben jullie niks gehoord of gezien?”
vroeg mijn moeder. „Ik niet”, zei ik
meteen. „Ikke ook niet”, zei mijn klei
ne zusje. „Nu cadeautjes”, zei ze. Ik
zuchtte. „Laten we de politie bellen en
dan pakjes uitpakken”, stelde mijn
moeder voor. „Nee”, zei vader, „dit
kunnen we best zelf doen. Laten we
eerst even de pakjes uitpakken en dan
gaan joggen”, zei vader. „Tenminste,
wij gaan niet joggen, maar jij jogt elke
ochtend.” Hij wees op mij. Nadat we
gezellig met zijn vieren de pakjes uit
hadden gepakt, ging ik joggen. Het
was nog rustig in het bos, toen ik er
aan kwam. Er liep een man met een
hond die een liedje floot. Het was
heerlijk weer. De vorst was nog duide
lijk te zien. Het was misschien nog
maar vijf graden, maar dan was het
lekker koel. Daar liep weer iemand.
Wat doet hij nou? Ik hield mijn tempo
in. Onhoorbaar kroop ik in de bosjes
weg, zodat ik hem net kon zien. Hij
was bezig een kuil te graven, die al een
halve meter diep was. Naast hem
stond een grote vuilniszak. En nog iets
roods, maar dat kon ik niet goed zien.
Ik ging op mijn buik liggen en schoof
een stukje naar rechts. Maar, dat was
het kerstmanpak(!!!!). Ik keek eens
goed naar de man en nam hem op.
Bruin haar, groene trui, blauwe ogen,
groene broek en versleten sportgym-
pen. Ik schoof een stukje op mijn buik
verder naar rechts. Ik zag nu dat hij de
kuil helemaal had uitgegraven en de
vuilniszak er zorgvuldig instopte. Dat
zullen vast onze stereotoren en onze
televisie zijn, merkte ik op. Dit ging
toch te ver, ik moest handelen. Maar
hoe? Ik ben nou eenmaal geen held!
Intussen had hij de kuil helemaal
dichtgegooid en het kerstmanpak ge
pakt. Hij liep met het kerstmanpak
over zijn schouder het bos uit. Ik ging
rechtop zitten en stond op. Ik liep ach
ter hem aan. Toen liep hij een steegje
in en liep naar een telefooncel. Ik keek
rond. „Mark, kom es! Hij reed op zijn
fiets naar mij toe. „Zal ik alsjeblieft je
slot even mogen lenen?” (hij had een
groot kabelslot met schakels). „Ja
hoor”, zei hij. Ik liep naar de telefoon
cel en gooide het slot om het handvat.
Ik haalde de sleutel eruit en meteen
daarop begon de man op het glas te
bonken. „O, alsjeblieft, Mark, laat
hem niet ontsnappen en laat hem ook
niet bellen.” Mark was 15 jaar, dus hij
hield de deur dicht. Hij was sterk ge
noeg om de man knock-out te slaan.
„Ik moet even naar huis, om mijn ou
ders te waarschuwen”, zei ik. Ik rende
naar huis. Intussen was het begonnen
te sneeuwen. Het werd nu echt kerst.
Maar ik had wel iets anders aan mijn
hoofd dan dromen over de witte kerst.
Aan de kranten, tijdschriften, radio
en tv is het al duidelijk te merken: de
kerstdagen naderen. Dan rijst de
vraag: hoe lang vieren de mensen al
kerstfeest? Of misschien beter gezegd:
een kerstfeest? Want een feest vieren
in de donkerste periode van het jaar,
de tijd van de langste nachten en de
kortste dagen, dat gebeurt al vele dui
zenden jaren. Veel langer dan het feest
van Christus’ geboorte.
De Grieken bijvoorbeeld vierden in
het midden van de winter een feest,
kaarsen in optocht door straten en vel
den trokken om naar Kore te zoeken.
Kore is een Grieks woord voor meisje
of maagd.
Kore, eigenlijk heette ze Persefoné,
was een godin, dochter van Demeter
(moeder aarde). Zij zorgde voor het
bloeien van de bloemen in de lente,
voor de voorjaarsschoonheid. Maar
Pluto (ook wel Hades genoemd), de
heerser over het dodenrijk, roofde
haar. Zo kreeg de winter zijn macht
over de aarde.
Demeter kreeg nu de hulp van de
mensen om haar terug te vinden. En
Zeus, toch wel bewogen met het lot der
mensen, bepaalde - hij was oppergod -
dat Kore maar enige maanden in de
onderwereld hoefde te blijven. Ze
mocht toch weer elk jaar de voorjaars
bloemen tevoorschijn toveren.
Ook de Germanen, veel noordelijker
wonende, hadden hun midwinterfees
ten. Dan werden de altijd groene
naaldbomen met appels en andere
vruchten versierd om daarmee de her
innering aan de tijd van vruchtdragen
levend te houden. En ofschoon het de
winter door bewaren van voldoende
voedsel, niemand kon immers weten
hoelang de winter duren zou, een ui
terst belangrijke levensvoorwaarde
was, werd in de week van de langste
nachten en de kortste dagen een over
vloedige maaltijd aangericht. Om het
vertrouwen in de góden die voor het
wisselen van de seizoenen zorgden te
bevestigen.
En de Romeinen? Ook die hadden
hun feesten om de markante perioden
van het jaar te vieren. In de midwinter
richtten zij een feest aan ter ere van
Saturnus, een oppergod. Dat gebeurde
in de week van de donkerste dagen,
van 17 tot 24 december. Een der hoog
tepunten van die feestweek was een
grote maaltijd, waarbij de heren hun
slaven moesten bedienen. Prachtig
was het natuurlijk ook als een ver
dienstelijke slaaf op dat feest een
„vrijbrief” kreeg, d.w.z. zijn vrijheid,
geen bezit meer van zijn heer. En het
allerleukste was als de heer bij het
binnenbrengen van de feesttaart (per
ongeluk of met moedwil) struikelde.
Want dan mochten de slaven hun heer
straffen, d.w.z. kietelen met veren.
(Die veer vinden we terug op de hoed
van.... prins carnaval). Enige dagen
per jaar waren de rollen dus omge
keerd. De heren dienden hun slaven,
de slaven tuchtigden hun meester.
Al deze eeuwenoude feesten in het
midden van de winter markeren de pe
riode van de zonnewende, de terug
keer van de zon, het lengen der dagen.
Terugkeer? Ja, die angst dat de zon
niet zou doen wat ze altijd deed, werd
door de priesters van de dagen ge
bruikt om de mensen in hun tempels
de nodige offers te doen brengen. Voor
ons is het brengen van zulke godenof-
fers geen noodzaak meer. Hoe het kos
mische uurwerk van onze wereld
draait, weten we sinds ruim vier eeu
wen. We bidden niet meer elke avond
of de zon alstublieft de volgende mor
gen weer opkomt, zoals de Egyptena-
ren eeuwenlang deden. Het is voor ons
zo gewoon geworden, dat we er niet
meer over nadenken. Maar als we dat
even wel doen, dan beseffen we dat we
eigenlijk wartaal spreken wanneer we
zeggen: Kijk, de zon gaat onder, want
de zon gaat helemaal niet onder. We
moeten onze kinderen in plaats daar
van leren: kijk, nu gaat de zon voor
andere mensen schijnen, mensen aan
de andere kant van de wereld.
Dat besef moeten we aan iedereen
duidelijk maken. De wereld aan de an
dere kant is ook onze wereld. Er is
geen eerste, tweede of derde wereld, er
is er maar één!
Met Kerstmis feest vieren, gezellige
maaltijden organiseren, gastvrijheid
beleven, slaven bevrijden, de wereld
als eenheid ervaren, het kan allemaal.
En offers brengen? Kan dat, moet dat?
Wel, in deze dagen zijn er mogelijkhe
den genoeg. Kranten, tijdschriften,
radio en tv bieden oproepen te kust en
te keur. Wie er aan meedoet, sluit aan
bij een eeuwenlange traditie.
W.F. Koeman, Hulstplantsoen 40,
1871 TL Schoorl.
en een vurige belangstelling.
Plotseling riep iemand, die in de
verte had zitten staren: „Oh, kijk eens,
wat is dat?” Vanuit zee, ver weg aan de rusten. Alleen hem had ze nodig. Ze
horizon, doemde een reusachtig ge- had heel jong afstand gedaan van hen
vaarte op. Iemand zei: „Dat is waar- die haar hadden opgevoed
schijnlijk Corsica! Bij bepaalde uit
zonderlijke weersomstandigheden en
als de lucht volmaakt helder is, kun je
het eiland zien”. Iedereen bleef ver
baasd staan kijken naar de plotselinge
komen oprijzen. Toen zei een oude
heer, die tot dusver gezwegen had: „Ik De verteller zweeg. En een vrouw
heb op het eiland Corsica een merk- uit het gezelschap zei: „Nou ja, haar
waardige belevenis gehad en een voor- ideaal was wel erg gemakkelijk te be-
beeld van een trouwe en onwaar-
schijnlijk gelukkige liefde leren ken
nen. Luistert allen.
Vijf jaar geleden ondernam ik een
reis naar Corsica, een volkomen on-
herbergzaam eiland, ongerepte ber- tr'“l r/a
gen doorsneden door smalle ravijnen horizon loste Corsica op in de nacht,
waarin bergstromen omlaagstorten,
nergens een vlak stuk land, geweldige
golven van graniet, enorme aardplooi-
en, begroeid met kreupelhout of hoge len van de twee eenvoudige geliefden,
kastanje- en dennebosseh. Een maag- die er een toevlucht hadden gevonden,
delijk eiland met af en toe een dorpje 1--J-
tegen een stapel rotsen op een bergtop,
geen landbouw, geen industrie of
kunstnijverheid. Wat het meest opvalt
is het ontbreken van de betoverende
vormen van wat wij kunst noemen,
geen kunst in dit ruige land.
In tegenstelling tot Italië, waar mar
mer, hout, brons, ijzer, metalen en ge
steenten getuigen van de begaafdheid
van de mens, waar de kleinste erfstuk
ken in de oude huizen van die heilige
liefde voor schoonheid getuigen om
dat het de grootheid, macht en over
winning van de scheppende geest
toont en bewijst. Daarentegen is het
woeste Corsica gebleven als in de oud
ste tijden. De mens woont daar in zijn
ruwgebouwde huis en heeft de fouten
maar ook de kwaliteiten behouden
van onbeschaafde volken, hij is ge
welddadig, haatdragend en bloeddor
stig zonder het zich bewust te zijn,
maar... ook gastvrij, edelmoedig toe
gewijd en eenvoudig, zijn deur staat
storm was gaan liggen. Een ou-
heer met een klein hondje aan de
wandelde in de richting van de
/en bus op het kerkplein. Het was
3 dagen voor Kerstmis en behoor-
<oud. Het zou wel eens een witte
t kunnen worden, overdacht de
Hij haalde een brief uit zijn jas-
onderwijl automatisch een paar
nen groetend die voor het kerkje
len op straat stonden te discussië-
Na nog een blik op het adres van
iveloppe, wierp hij deze in de bus.
vas een bevestigend antwoord op
'ief van zijn zoon en schoondoch-
f het goed was dat ze de kerstda-
bij hem en zijn vrouw zouden
brengen. Speciaal verheugde hij
al op de komst van zijn kleinzoon
hij veel van zichzelf in terug-
Ja, dat werd zeker een sportieve
p, dat zag ie zo, al was hij nu nog
acht jaar.
rugwandelend zag hij de mannen
iruk staan praten en daarbij af en
aar de spits van het kerktorentje
■n. Hij zag nu ook dat de weer-
boven op de toren door de storm
i doormidden gebroken was. De
was zeker vast gaan zitten op
as en door de dwars inkomende
a zo goed als doormidden ge-
d. De kop met hals was afge-
ird en hing half schuin naar be-
n, nog slechts vastgehouden aan
dein stukje materiaal van het ha
de mannen gekomen vroeg hij
om ze zo zorgelijk naar boven
len te turen. Ja, zei de ene man,
d van het kerkbestuur vind ik het
evaarlijke situatie met die gebro-
veerheen en heb ik hier de brand-
commandant gevraagd of de
Iweer dat ding er af kan halen. In
erleden is al eens een stuk blik-
fleider naar beneden gekomen en
ep maar net goed af. Maar als het
;te stuk van die weerhaan naar
den komt is het gevaar niet te
den. Maar helaas komt ons mate
niet zo hoog, sprak nu de brand-
2ommandant.
oudere heer keek peinzend naar
ak van de kerk en zei: „Och, voor
(oede fles wijn en een lekkere
stol doe je al eens-wat, zo vlak
de kerstdagen.”
mijnheer, een grapje is leuk,
ik weet niet of de dienst op kerst-
als er zoveel mensen om de kerk
lopen, wel verantwoord is,” zei
erkbestuurder. „Ja,” vulde de
dweerman aan, „u wilt uw AOW
nog wel halen?” De oudere heer
achte en in plaats van te zeggen:
AOW heb ik al negen jaar,” zei
echts: „Ik zet hem wel neer opzij
ie kerk. Goedenmiddag.”
rat zeg je van zo’n grapjas, zeker
ukste thuis,” zei de brandweer-
tegen de kerkbestuurder. „Maar
t toch op een hoogwerker moeten
iten en dat wordt zeker na de
dagen, dus na nieuwjaarsdag. Ik
u sterkte.” Hij liep naar zijn auto
ed weg. Ja, ook dat nog, de nieuw-
dienst, overpeinsde de kerkbe-
■der terwijl hij zijn fiets pakte en
irond naar huis reed, daarbij
;end „de leukste thuis” met zijn
je voorbij gaande. Deze keek hem
es glimlachend na in de vallende-
nering, denkend aan de tijden dat
jg aan bergbeklimmen deed.
de donkere ochtend voor Kerst-
d heel vroeg, was een oudere heer
ange ladder en enige touwen op
naar het kerkje. Het was bijna
stil, maar vinnig koud. Er hing
iw in de lucht. Bij het kerkje aan-
nen plaatste hij de ladder daar
hij op een klein plat dak kon
n. De ladder optrekken en langs
srste schuine dak leggen was een
van een ogenblik en dat moest
Dm gemakkelijk te kunnen klim-
,vas hij niet te dik gekleed en be-
e kou te voelen. Dg ladder reikte
ot de nok van hëtdak, maar met
)uw met stalen haak, die hij ach-
e nok wist vast te haken en de
aatste tree van de ladder gebrui-
wist hij zich schrijlings over de
an het dak naar de hoge muur te
'en. Er zaten ijzeren beugels in
muur, waarlangs hij naar de nok
iet hoge schuine dak wilde. Hij
cteerde de beugels zo goed als
lijk in het ochtendduister, we-
zoals hij gisteren zag dat e-r één
eekt. Rustig klom hij omhoog tot
tbrekende beugel. Zich met één
vasthoudend mikte hij het touw
laak over de hoogste beugel en
zo de nok van het hoge dak te
sen. Zich voorzichtig optrek-
met nu het touw om de muumok
;t een been steun zoekend op het
ne dak scheen het te lukken,
sling gleed zijn voet weg langs de
e lei... dan een scheurend geluid
;ijn broek... maar iri een reflex
lij met zijn andere hand de vorst
en te grijpen en met zijn knie nog
3 het schuine leidak, hing hij een
mt machteloos langs de steile
tot zijn andere voet de beugel
vond. Even later zat hij schrij-
op het hoge kerkdak. Hè, hè, was
'en schrikken en een winkelhaak
in broek, mompelde hij, zichzelf
rust gunnend. Dan schoof hij
lings naar het torentje om dan
het nog aanwezige stuk bliksem-
er en stepjes naar de spits te
ren. Voorzichtig probeerde hij
eerhaan te draaien, maar die
muurvast. Dan klom hij op de
:as van het kruis met de haan pal
:ijn borst. Nieuwsgierig hoe vast
g zat, boog hij het bijna afgebro-
eel van de haan heen en weer.
brak het af en nog net kon hij
vare stuk metaal beter vastpak-
'.orgvuldig een goede plek uit-
nd gooide hij het naar beneden,
offe plof onder hem zei dat het
r schade in het gras lag. Hij
ichte als hij aan het kerkbestuur
wat zouden ze nu al opgelucht
\!og even keek hij om zich heen,
en priemden lichtjes van het
kend plaatsje door de ochtend-
ering en boven hem twinkelden
erren aan de al wat lichter wor-
koude hemel. Schuin achter
wam een donkere wolkenmassa
als ware het een scherm wat
e bleek pinkelende sterren werd
:ken om zich misschien in de ko-
kerstnacht pas weer te verto-
delijk terugkeerde, nu eens uitgespro
ken door een zware mannenstem, dan
weer met de lichte klank van een vrou
wenstem, leek de salon te vullen, leek _1_
er rond te fladderen als een vogel of te op de drempel van 'de hut stond: „Dat
is hem”. Ik begreep dat ze nog steeds
van hem hield, dat ze hem nog altijd
met verliefde ogen bekeek.
Suzanne had zich geschikt in een
kingen gemaakt tussen verschillende leven zonder enige aantrekkelijkheid,
voor- zonder luxe, zonder de minste verfij-
in iedereen, ning, ze had zich aangepast aan zijn
i eenvoudige behoeften. Ze droeg een
verwarde herinneringen op, die ze niet kap en een katoenen rok, ze at soep
durfden uit te spreken, maar die op van kool, aardappelen en spek van een
hun lippen brandden, en iedereen leek bord van aardewerk aan een houten
dit tafel, zittend op een rieten stoel en ze
- sliep naast hem óp een strozak. Ze had
derwerp, over die tedere en raadsel- geen moment terugverlangd naar haar
achtige eensgezindheid tussen twee sieraden, kostbare stoffen en smaak-
wezens, met een diepe betrokkenheid volle dingen, zachte stoelen en de geu
rige warmte van met tapijten behan
gen kamers of de donzen bedden
waarin het lichaam zich nestelt om te
zweven als een geest. Is het mogelijk
om jarenlang van iemand te houden?
Ja, beweerden sommigen. Nee, verze
kerden anderen. Er werden vergelij-
gevallen, grenzen getrokken,
beelden aangehaald en i~ -
zowel bij mannen als vrouwen, welden
durfden uit te spreken, maar die op
onder de indruk en praatte over
afgezaagde en tevens zo verheven on-
t l en liefge
had.
En de hele nacht moest ik denken
aan deze vreemde en toch zo eenvou
dige geschiedenis, aan dit volmaakte
geluk, dat zo weinig nodig had. Ik ver-
verschijnmg, die geest, die uit zee was trok toen de zon opkwam, nadat ik het
i m --- --- ---J- oude echtpaar de hand had geschud”.
De verteller zweeg.
uit het gezelschap zei:
reiken, haar behoeften waren te pri
mitief en haar verlangens te beperkt.
Ze kan niet anders dan een dom schep
sel geweest zijn”. Maar een andere
vrouw zei langzaam: „Wat doet het er
toe! Ze was gelukkig”. Ver weg aan de
zakte langzaam terug in de zee, wiste
zijn grote schim uit, die was versche
nen, als om zelf het verhaal te vertel-
Het was eind december, tegen kerst
tijd, dat een select gezelschap bijeen oIo
was een villa met uitzicht op de adellijke kringen omdat een mooi rijk
J -xy- 2. Z'.was ge-
ondergegaan, had aan de hemel een schaakt door een onderofficier bij de
en de zee strekte zich glad en glanzend haar vader het bevel voerde. Een
- - -
rimpeling, als een onmetelijke gladge-
J 122~X__J1 X U'.TTT. rit 1 1 1
sen werden aangestoken. Er werd ge-
onderwerp en er werden woorden ge-
i waren.
De zachte melancholie van de scheme
open voor elke voorbijganger'en hij
schenkt je zijn trouwe vriendschap
voor de geringste blijk yan genegen
heid. Ik zwierf al een maand over het
schitterende eiland tot ik op een avond
na 10 uur lopen een huisje bereikte dat
helemaal verborgen achterin een smal
dal stond dat een kilometer verderop
in zee uitliep. De vrouw die me bin
nenliet zag er oud en streng, maar wel
schoon uit, wat daar een uitzondering
was. De man die op een rieten stoel zat
stond op om me te begroeten en ging
weer zitten zonder een woord te zeg
gen. Zijn vrouw zei: „Neemt u hem
niet kwalijk, maar hij is doof en al
twee en tachtig”. Ze sprak Frans als
een Frangaise. „We komen oorspron
kelijk van het vasteland, maar wonen
hier al vijftig jaar”. Een gevoel van
benauwdheid overviel mij en mijn
hart kromp samen onder de droefgees
tigheid die er van het doodse land-
schap uitging. Na het eten van de soep
kwam de oude vrouw buiten naast mij
zitten en zei: „Dus u komt uit Frank
rijk, uit Parijs?” „Nee, ik reis voor
mijn plezier, maar ik woon in Nancy”.
Verrast en ontroerd vroeg ze: „Kent u
mensen uit Nancy? Kent u de familie
Sainte Allieze?” „Heel goed, dat zijn
vrienden van mijn vader”. „En wat is
ervan de Brisemares geworden?” „Al
lemaal dood”. „En de Sirmonts, kent u
die?” ,-.,Ja, de jongste is generaal ge
worden”. Toen zei ze bevend van ont
roering öf angst: „Dat is mijn broer”.
Nu herinnerde ik mij dat er destijds
een groot schandaal was geweest in de
Middellandse Zee; de zon, die net was meisje, Suzanne de Sirmont,
ondergegaan, had aan de hemel een deer zz~ cndsrsffiri
,i. roze goudachtige gloed achtergelaten huzaren van het regiment, waarover
en de zee strekte zich glad en glanzend haar vader het bevel voerde. Een
uit, onder het afnemende licht, zonder knappe boerenzoon, deze soldaat had
rimpeling, als een onmetelijke gladge- de dochter van zijn kolonel verleid,
polijste plaat, ’t Was theetijd en kaar- heette het, alleen de mooie Suzanne
sen werden aangestoken. Er werd ge- was verliefd geworden op de knappe
praat over de liefde, dat eeuwenoude jongeling. Niemand had iets vermoed
onderwerp en er werden woorden ge- en op een avond, na diensttijd, was hij
zegd, die al eerder gesproken waren, methaar verdwenen. Er was naar haar
De zachte melancholie van de scheme- gezocht, maar niemand hoorde meer
ring vertraagde de woorden, wekte iets van hen en er werd aangenomen
een gevoel van tederheid in de harten dat ze dood was. En zo vond ik haar nu
dat woord „liefde” dat onophou- terug in dit sombere dal. „Ja, ik herin
ner het me nog goed. U bent juffrouw
Suzanne”. Ze knikte en tranen liepen
over haar wangen. Daarop zei ze met
een blik op de oude man, die roerloos
toch iets van wonder behoeft, zal ik
met het volgende besluiten.
Onze Sjuul was slechts een handvol,
maar zijn aanwezigheid vulde heel het
huis en onze harten. En Henry? Oja,
Henry nog. Die stond verlaten en ver
geten op de keukentafel. Hij diende
die avond nergens voor.
C. Stienen-Musch
Saenehof 29b
1826 JA Bergen NH.
Tel. 02208-18520.