Het kerstverhaal in ’t Pannekoekhuiske De donkere kerst dagen in 1944 Muziek en dans in de Ruïnekerk Weide verkenning is weer eens iets anders Remie, het rendier ?p -----Natuur in beeld Het cadeau Het kerstritje DONDERDAG 27 DECEMBER 1990 DE DUINSTREEK PAGINA 17 6619 >n’s )ER eauar- Een ware gebeurtenis, die een toen 12-jarig jongetje niet ver geet Beste lezers, 9-1 R 1990 WAR- gelukkig in dat het niet lukte. Ik zou MARA SLOOTMAKER (9 jaar) Impresse van de Soloduiveldans. i Het was in de namiddag, ongeveer half zes. Het schemerde al een beetje. De kale bomen waren bedekt met een de bomen - kaal, kaal, kaal - die ons treffen. Hun takkensilhouet - van elke soort is de kruin verschillend - is even grillig als harmonieus. Met name de knotwilgen met hun karakteristieke pruik op een doorgroefde stam spre ken ons erg aan. In feite het resultaat van een menselijke ingreep - regelma tig snoeien van alle takken - en toch J.J. KROON BERGEN STELLA GROOT (11 jaar) Schoort zo- nog 7^: „Omdat het huisje te klein was toen mijn kindje moest komen, is er aan de achterkant voor slaapgelegenheid een stukje bijgebouwd. Dat is alweer heel wat jaren geleden”, ging zij verder. „Het is fijn als Susan hier komt met de kinderen. We hebben het dan zo gezel lig hier, vooral met de feestdagen.” Ik .keek haar eens aan, prettige twinkelende ogen, gewone losvallende kledij, maar toch iets van bevallige in telligentie, verder kan ik haar niet be schrijven. Haar leeftijd?, niet te schat ten. Net als die van het huisje, waar ze zo helemaal bij paste, laat ik het zo zeggen - tijdloos - dat is al. Mevrouw De Sita vervolgde: „Toen mijn man was overleden en ik dus vrij wel zonder bestaansmiddelen kwam (zo was dat in die tijd), kreeg ik de kans om mijn oude beroep van onder wijzeres weer te hervatten, om zo de kost voor Susan en mijzelf te verdie nen; toch de instelling van mijn vader, hè”, ging ze verder. Jezelf redden, de kraaien redden zich ook; een gezegde dat ik mij ook van thuis herinner. „Mijn dochter had ook een studierich ting gekozen en is met een buitenland se man getrouwd, een heel lieve man hoor! en nu is het weer bijna kerst feest...”, zei mevrouw De Sita. Ik liet haar maar praten en hoorde haar leuke trant van vertellen aan, ge woon en zonder opsmuk. Mevrouw De Sita vertelde verder: „Maar wat ik enige jaren geleden heb meegemaakt, ook omstreeks 24 de- Ik liet alles wat mevrouw De Sita me verteld had, nog eens even de revue passeren en zo, al denkende, schoot mij te binnen wat er bij ons thuis vroe ger ook was gebeurd, maar dan wel op een andere datum. Namelijk, lang geleden, 10 mei. 1940, toen de oorlog uitbrak. Ik was nog heel jong, maar weet nog goed dat een aanvaardbaar beeld langs de slo ten of zomaar, midden in het land. Ook els en populier doen het hier goed. Voor sommigen onaanlokkelijk misschien, die lege weilanden, maar toch zeer de moeite waard, al was die verkenningstocht alleen maar voor de variatie. HJ. Lincoln Centre gemaakt, heeft samen gewerkt. Angela en Caterina ontwik kelden multi media voorstellingen waarbij Caterina dia’s beschilderde die op het lijf van de danseres gepro jecteerd werden. Zo lijkt het of de dans plaats vindt in een betoverde we reld van kleuren en beelden. A.A.C. KOORN-QUANT, MENHUIZEN REGIO - Op het eerste gezicht lij ken onze weilanden in dit jaargetijde niet het eerst aangewezen wandel- en fietsgebied van de natuurliefhebber. Toegegeven, strand en duinen (met de bijbehorende bossen) hebben onte genzeggelijk - ook in deze winter-, maanden - een geweldige aantrek kingskracht. Er is wat te zien en te beleven en dat missen de weilanden op het eerste gezicht inderdaad. U begrijpt misschien wel, lieve le zers, wat ik toen ook zelf begon te be grijpen, nl. dat het kindje van die don kere vrouw in die nacht werd geboren en wat mevrouw De Sita nog nooit was overkomen, gebeurde nu. Ze heeft in deze heel bijzondere kerstnacht de ge boorte van het kindje meegemaakt. Als wiegje had zij, geholpen door de manrtde kreb van boven gehaald. De kreb had zij nog van thuis meegekre gen, om er wat spullen en dekens in op te bergen. Hij werd vroeger ook ge bruikt in’ de bedstee, als extra slaap plaats voor een kleintje, dat kwam dus mooi van pas, zo zei ze dat. Knotwilgen doen het goed in het over gangsgebied tussen open weiland en de bosrand (tekening: H. Jellema). hem wat brood. Dat slobberde hij gul zig op. Hij keek erg zelfvoldaan. Ik dacht er niet aan, dat hij misschien nog wel meer honger had. Ik liep naar binnen en riep eerst papa. Ik vertelde hem van de ree en hij liep mee naar buiten. „Och ja,” zei hij, „dat ziet er niet zo best uit. Hee, weet je wat, ik haal de oude hondemand van zolder. Dan dragen we hem daar samen in.” Dat vond ik een goed idee, en ik ging óók twee dekens halen. Één voor in de mand, en één voor om hem heen. De ree keek me hongerig aan. „Goed hoor”, zei ik, ”je hebt het weer voor mekaar.” Uit mijn zak haalde ik wat eikels, en stak mijn hand uit. Vloep! weg eikels! „Gek beest”, lachte ik. Mijn vader kwam terug van zolder met de mand in zijn hand. Die zette hij naast de openhaard. Ik spreidde de de ken erin uit. Toen tilden we samen de ree erin. Die wierp zich in de strijd en spartelde wanhopig. Maar wij waren sterker. Papa zei, dat het een goed te ken was, want dan was hij vast niet zo zwak. We stopten hem goed onder de deken. Toen belde ik de dierenarts. Die kwam meteen naar ons ree’tje toe. „Ik denk”, veronderstelde hij, „dat ons vriendje van de kerstman af komt. Reeën vind je hier niet zomaar”. Tom mie en ik staarden hem aan. „Hij moet een flinke val gehad hebben,” zei de dierendokter weer. „Maar hou hem goed warm, dat is erg belangrijk.” Met deze woorden vertrok hij. Ik stak de openhaard aan en voerde de ree met brood en water. Het was een ontroe rend gezicht. Met een droevige blik in mijn ogen ging ik slapen. Midden in de nacht werd ik wakkér van een vreemd geluid. Als verstijfd lag ik in bed. Wat zou dat zijn? Ik klom mijn bed uit en schoof de deur open. Boem! Daar viel iets op de grond. Als vastgenageld bleef ik staan. Zou er iets met de ree zijn gebeurd? De schrik joeg me door het lijf. Dat mocht niet gebeuren. Dat kon niet. Overmoedig en kwaad rende ik de trap af. „Blijf staan”, riep ik en deed het licht aan. Wat ik daar zag was ongelooflijk. Dat was de: KERST MAN! „Zo, zie ik er uit als inbre ker?” vroeg hij. „Welnee”, zei ik en toen kreeg ik een ingeving. „Is deze ree... is die van...eh...van U?” vroeg ik. „Welallemachtig”, riep hij, „dat is Re- mie! Blij liep de kerstman op hem af en omhelsde Remie. „Daar ben je, daar ben je”, prevelde hij emotioneel. „Dit is Remie, de ree en hij was een nieuw rendier van mij,” zei de kerstman en begon te vertellen. „Zijn moeder wil me niet meer helpen nu haar Remie weg is. Ze was mijn beste rendier”. „Het diertje is nog niet helemaal gene zen”, zei ik vakkundig. „Maar als Re mie morgen iets beter is, kan hij met u mee.” Dat stemde de kerstman tevree. Goed’ zei hijmorgenavond om ne gen uur ben ik bij je, vaarwel”. Weg was hij. Remie sliep tevreden. Ik sloop de trap op én kroop onder de dekens. Ik sliep gauw. De volgende ochtend vertelde ik al les aan tafel. „Had je vast gedroomd”, was vaders reactie. Tommie geloofde me wel. ,,’t Kan best hoor,” zei hij. Het liet mama onverschillig. Ze voerde Re mie met eikeltjes en water. Die avond om 8.55 uur zaten Tommie en ik voor het raam. „Zou hij wel komen?” vroeg Tommie weifelend. Ik trok nerveus pluisjes uit de bank. Opeens was er een duidelijke flits te zien. Ik kneep mijn ogen dicht. Als ik had gezien wat er gebeurde... Denderend sloegen de ren dieren op de harde weg. Schokkend kwam het rijtuig tot stilstand. De kerstman stapte uit. Toen pas besefte ik wat er gebeurde... Remie moest weg! Ik opende de deur en de kerst man keek me aan. „Dag Remie”, zei ik en huilde. De kerstman nam Remie mee op de slee en vloog de lucht in. Ik keek ze verdrietig na. Maar het leek alsof Remie mij, vóór het opstijgen, een knipoog had gegeven... Het leven in die dagen was goed en niet duur. Kaviaar uit de Kaspische Zee werd dagelijks aangevoerd. Ik durf u bijna niet te vertellen hoeveel kilo’s wij wekelijks in die jaren veror berden. Na mijn pensionering terug in het gezapige, kleinschalige Holland wa ren het vooral de grauwgrijze eitjes van de steur die mij deden terugver langen naar de diepblauwe hemel en de Perzische zon. Gelukkig, tegen het einde van het jaar, een zeer speciaal aan mij gea dresseerd kistje uit mijn vroegere standplaats. Een bevriende gezag voerder had het voor mij meegenomen in zijn frigidairevan zijn DC 7. Meteen ging het in de koelkast. Zo’n lekkernij moet met égard worden behandeld. Mijn beide zoons waren destijds aan geleund en zouden met hun verwende vriendinnen oudjaar bij ons vieren. Twee flessen champagne, bruin brood en een paar citroenen; alles wat wij nodig hadden voor een voorstelijk souper. Het werd half twaalf. De stemming, beïnvloed door de gespannen ver wachting achter op de tong, was uit stekend. Kwart voor twaalf. Zou je nu het kistje al tevoorschijn mogen ha len? Nog even wachten. Vijf voor twaalf. De fluten staan gereed. Nu komt het. Minstens twee pond zo te voelen. Met de achterkant van een hamer werden de spijkertjes losge peuterd. Deksel eraf. Houtwol, als ik had verwacht en dan.. nooit heb ik mijn twaalf vrienden in Teheran zo verwenst als op het mo ment dat ik hun met namen gegraveer de asbak onder de bank schopte. PLUNKET (Van Stolk, Bergen) Lisa had geen zin om mee tegaan naar de markt. En ze had zich daar nog wel zo op verheugt. Ze hadsamen met moeder een cake gebakken en ze had van het deeg gesnoept, en nu had ze buikpijn. Moeder had haar een pil ge geven, maar nu zei ze dat ze pijn in haar keel had. Ze moest van mamma naar bed. Ze nam een boek enging op de bank liggen. Jan en Loes gingen met pappa naar de markt. Mamma had ook nog een kerstbrood gebakken, het rook heerlijk. Avonds ging ze vroeg haar bedje in, want ze wilde vroeg opstaan voor het kerstontbijt. Midden in de nacht werd ze wakker, ze hoorde hoeven en ze ren de naar haar sok en riep de kerstman. Mag ik met u mee? Daar moet ik even over nadenken ik doe dit al 640 jaar ennog nooit heb ik iemand mee geno men. Nou vooruit spring maar achter op. Ze mocht de pakjes in de sokken van haar vrienden doen. Ze gingeh ook naar het huis van de kerstman. Daar viel een kaars om door de wind. Met een stond de houten hut in brand, ze waren net op tijd buiten de kerstman werd heel verdrietig en hij huilden. Hier heb ik 640 jaar gewoond en al mijn foto’s liggen er in. Lisa had heel veel medelijden met dekerstman. Ik zal u helpen met een nieuw huis tebou- wen. Als u me nu naar huis brengt dan komt u me morgen weer halen. Oke, dat zal ik deon. En zo kwam Lisa weer thuis, en na een paar weken had die goede kerstman weer een huis. Dit gedichtje vertelde ik toen aan mevrouw De Sita, waardoor ze werd geroerd. En is het ook niet zo dat ie dere echte vrouw niet kan ophouden te kijken naar een pasgeboren slapend kindje? Na al deze belevenissen en verhalen wederzijds en een hartelijk afscheid, met de belofte van een volgend be zoek, kwam ik laat in ’t donker thuis. er veel mensen uit Amersfoort naar ons dorp werden geëvacueerd en dat er ook een stel mensen met een kleine jongen werd gebracht, met ook een moedertje in verwachting! Dit alles kwam opnieuw uit mijn herinnering naar boven. Na veel heen en weer ge sjouw, met ons moeder aan de leiding, is dat kindje na twee dagen geboren. Nu ik dit verhaal schrijf, kom ik tot de ontdekking dat de kleine Amers- foorter volgend jaar mei alweer 51 jaar wordt! Dit alles had ik weer te vertellen aan mevrouw De Sita, wat ook haar zeer verbaasde. Nog even wilde ik weten van mevrouw De Sita hoe de naam was van de baby die bij haar was geboren. „Ja”, zei mevrouw De Sita, „dat was heel aardig want het was een meisje en ik mocht haar de naam geven.” „En...?” vroeg ik voorzichtig, maar toch in nieuwsgierige spanning. Me vrouw De Sita vervolgde: „Omdat het 25 december was, vond ik het mooi om haar Noël te noemen, dat heeft alles met het kerstgebeuren te maken.” „Ja, dat heeft het zeker, betekent het niet verlosser?” vroeg ik. „Zoiets meende ik ook,” zei mevrouw De Sita, „maar het was zo lief, met al beginnende krulletjes, zodat ik mijn werk erdoor vergat en niet uitgekeken raakte op de kleine Noël.” Toen ze dat zei, waren mijn gedach ten ineens bij een versje van een groot Vlaams dichter, Guido Gezelle ge naamd, nl.: Ge hebt uw hert en uw mondje vol daan, Ge hebt al uw krinkelende krullekens aan, Ach, ik kan van uw wiegske niet gaan, Slaap... slaap toe. BERGEN - Verleden week maakten wij onze lezers attent op de ’Solodui veldans II en III’ van de componist Si meon ten Holt uit Bergen. Deze dan sen worden op vrijdag 28 december in de Ruïnekerk uitgevoerd door de pia nisten Kees Wieringa en Polo de Haas. In de Soloduiveldans II wordt ook ge bruik gemaakt van een danseres. Op haar lichaam worden de glasdia’s ge projecteerd, zoals vele dat ook op de Amsterdamse Uitmarkt gezien heb ben. Daar was deze zomer veel belang stelling voor de uitvoering van dit werk. Kaarten bij het VW en eventu eel aan de kerk. Prijs 10.- maar hou ders van paspoorten betalen de helft. De avond begint om 20.15 uur. Danseres/choreograaf Angela Ver dunnen maakte een dansvoorstelling op de compositie ’Soloduiveldans II’ van Simeon ten Holt. Zij nam een ge dicht van de Chileense dichter Pablo Neruda als uitgangspunt voor haar choreografie (zie bijlage) en combi neerde dans en muziek met de ’lights capes’, kleurlandschappen van beel dend kunstenares Caterina Bartolot- to. Angela Verdurmen heeft van 1986 tot 1990 in New York gewoond en ge werkt (o.a. als huischoreograaf van het Sky Music Ensemble) en daar heeft zij de Italiaanse Caterina Berto- lotto ontmoet met wie zij in verschil lende produkties zoals bijvoorbeeld ’Magical Circles’, in opdracht van het cember... (ik luisterde aandachtig). Toen ik ’s avonds na de maaltijd nog wat zat te rusten, werd ik in mijn ge dachten gestoord door de bel. Enigs zins beschroomd omdat het al donker was, opende ik de deur en wat ik toen zag...? Een donkere man met een jon getje aan de hand en een vrouw met een sjaal om haar hoofd tegen de kou. 3 Paar donkere ogen werden op mij gericht, hoopvol, afwachtend en... vertederend. De man nam het woord. Ja, de bus was net voor hun neus ver trokken en bij ’t grote witte huis, waaraan ze voorbij waren gelopen, was alles al donker. Daarom hadden ze bij mij aangebeld. Nadat ik ze wat geobserveerd had, haastte ik mij te zeggen: Kom maar verder, ’t is koud buiten en met dit weer laat je zelfs geen hond op straat. Zo kwamen zij binnen en ik stookte snel de kachel op zodat zij zich wat konden warmen. Ik bedacht dat het eigenlijk hele maal mijn manier niet was om vreem de mensen zomaar binnen te laten, maar op de één of andere manier had ik een gevoel van saamhorigheid en het verbrak tevens de stilte van het alleen zijn, vooral op deze kerstavond. Ik zal wat warms maken, dat zal wel smaken, zei ik, is dat goed...? Zeker was dat goed. De beide ouders en het jongetje keken al verlangend uit naar wat ik voor hen warmde. Trek de jas sen maar vast uit en neem plaats, no digde ik, na inmiddels de tafel te heb ben gedekt. Toen pas bespeurde ik aan de vrouw wat er gaande was, daar zij zich wat langzaam bewoog omdat zij zeer zichtbaar zwanger was. Hierdoor was ik wel wat van mijn stuk gebracht en begon de situatie duidelijk tot mij door te dringen, maar zonder er iets van te laten merken ging ik rustig verder en ondertussen deden zij zich te goed aan de warme soep, die ik hen had voorgezet. Daarna had ik nog stokbrood met paté en ook nog fruit toe, want vanwege de kerst had ik wel iets extra’s in huis gehaald. On dertussen had ik wel het gevoel van... waar ben ik mee bezig, maar een on zichtbare macht liet alles over me ko men, wat me zelf ook verbaasde. De kleine jongen, Riska (zijn naam wist ik nu) werd na het eten moe en de slaap kwam in zijn ogen en ook zonder mij verder te realiseren van het hoe en het waarom, nam ik een besluit. Het was maar het beste dat hij zo snel mo gelijk in bed werd gestopt, dacht me vrouw De Sita, en zo werd hij door het gangetje waar de trap was, naar boven gebracht, waar zich een alleraardigst kamertje bevond met een open bed- steedje zonder deurtjes erin en alleen een geborduurd valletje met daarop 2x de woorden ’goede nacht’. De oog jes van de kleine jongen vielen meteen toe, zodra hij in het bedje lag. Ik begon me nu toch wel bezorgd af te vragen hoe het nu verder moest gaan. De laatste bus was inmiddels ook vertrokken en ze nu nog wegstu ren, nee, dat kon ik niet over mijn hart verkrijgen.” Zo zie ik het nog voor me, de eerste keer dat ik er kwam. Er leidde een weggetje heen langs bomen en hees ters, wat kort gras en zo hier en daar ook wat bloeiende planten. Tussen twee bomen in een schommel waar ik wel zo op zou willen gaan en dan, na wat voetenwerk, omhoog, omlaag en heen en weer schommelen. Zo ver is December 1944, tijdens de donkere dagen voor Kerstmis, zaten we mid den in de hongerwinter. Na een aantal maanden, gedwongen door de bezet ter, in Alkmaar te hebben gewoond, waren we met zijn zessen, moeder, va der, opa, mijn zusje, pleegzusje en ik weer terug in ons huis, Prinsesselaan 5. Opa woonde tijdelijk bij ons in door omstandigheden. Moeder had, met allerlei smoesjes over ziekte, zwakte, enz. en met een vervalste doktersverklaring over be nodigde zeelucht voor exceem de ge vreesde Ortscommandant te Alkmaar, majoor Schausz, een vergunning voor terugkeer weten te ontfutselen. Zelfs had zij diens handtekeningsstempel op een aantal papieren gedrukt toen de majoor even werd weggeroepen. (Die papieren kwamen, zoals ik veel later hoorde, de verzetsbeweging goed van pas). We woonden in de achterkamer om dat we maar één kachel hadden. Ook stond daar de wieg van mijn drie maanden oude pleegzusje die door ra deloze ouders in Amsterdam aan een kindertransport (op open vrachtwa gens) was meegegeven aan mensen die het kind misschien konden redden, er gens in Noord-Holland. Die open vrachtwagen werd bij de Ruïnekerk geparkeerd en daar konden de mensen die dat wilden (en dat waren er veel van de ca. 600 gezinnen die Bergen telde in 1944) een kind afhalen. Moe der koos één van de twee vel over been zijnde baby’s. Met elk uur een lepeltje suiker en melk met water kon dit kind het wel licht nog redden, maar suiker en melk waren uiterst schaars. Dokter van der Meer, die de praktijk van de onderge doken dokter Van Gelder waarnam, deed wat hij kon. Ik herinner me deze arts, evenals dokter Van Gelder, als geweldige mensen met enorme inzet. Mijn opa, een rasechte, ijzersterke Westfries, uit Winkel afkomstig, rus tig, allround en inventief zorgde vaak voor aanvulling van de mondvoorraad en ging vaak „de boer” op. Dat deed hij ook vlak voor kerst vooral om er gens suiker te bemachtigen. Ik zie hem nog vertrekken ’s morgens vroeg op de bruine transportfiets, geleend van sla ger Hoogvorst (die toen nog de slagerij had in de Kerkstraat naast bakkerij Roos). Een man van in de zeventig ver trok richting Schagen. Via Schoort, Warmenhuizen, Nieuwe Niedorp en Winkel zou hij rijden en zijn vrienden Klaas Lange te Winkel, Otto Schaap en Piet Brugman in de Groetpolder bij Kolhorn en bakker Lak aan de Lange- reis bezoeken. Vlak voor opa’s vertrek had mijn vader, als schakel in de zgn. „Escapeline” een onder ons huis ver borgen RAF-vlieger die die nacht per parachute was afgesprongen, naar het huis van kapitein Tengbergen aan de Russenweg gebracht (dat hoorde ik ook pas tijdens de bevrijdingsdagen). Die koude dag, geen school, de ou derwetse kachel aan met hout ge stookt, Duitsers in het centrum, over ronkende eindeloze stromen, witte strepen trekkende, Amerikaanse bommenwerpers, was lang. Lang wachten ook op opa. Om zes uur ’s avonds was hij er nog niet. De sperr- tijd (iedereen moest om acht uur bin nen zijn) naderde. Grote ongerustheid toen het na achten werd en het ver duisterde lichtje van de transportfiets nog niet het pad was opgereden. Om negen uur was hij er nog niet en ik weet nog de angst die ons bekroop. Je kon ook nergens informeren. Tegen half tien draaide vanaf de het nooit gekomen en nu ik wat ouder en bezadigder ben geworden, is de schommel ook vergeten. Totdat ik, kort geleden, heel toeval lig weer eens bij het huisje kwam, waar nog niets was veranderd, alleen was de tuin nu kaal en de bomen ston den bladerloos met stakerige takken in de frisse herfstlucht. Maar, de schommel was er nog...! De deur was nu echter stevig ver grendeld, de raampjes waren nog de zelfde, kleine vierkante raampjes, knus en gezellig zoals je nu, in de mo derne huizen, niet meer aantreft. Bij de tafel stond een gemakkelijke stoel (door de jaren heen wat versleten), maar toch nog uniek, waarin de eige naresse van ’t huisje zat en toen ze mij zag voor ’t raam, kwam ze nog rap overeind om de deur voor mij te ope nen. „Wat fijn dat u mij komt opzoeken, kom toch binnen”... en ik volgde haar het huisje in, waar zij mij voorging naar de kamer en met haar aangena me, ietwat hoge stem zei: „Neem toch plaats, hier is een lekkere stoel”. Even gingen mijn ogen de kamer rond, een zijraampje met daarnaast een bu reautje vol paperassen, 2 ingebouwde kasten naast elkaar zonder deuren, maar met gordijnen van Franse da mast, door de jaren heen wat ver kleurd weliswaar, maar het hoorde bij ’t geheel. „Wat leuk dat ik u weer eens ont moet”, zei mevrouw De Sita, „dan kunnen we eens babbelen”. Zo kwam er tussen ons een gesprek op gang en kreeg ik te horen dat ze al vanaf haar huwelijk alleen in ’t huisje woonde, zodat ze het heel leuk vond om wat te kunnen praten. „Ja, mijn man is al jong gestorven en ik bleef achter met mijn kleine dochtertje”, vertelde ze. In de jaren zestig was ik vertegen woordiger van een Nederlandse firma in Teheran. Eens per week kwamen wij bij elkaar: zakenlieden, doktoren en medewerkers van het consulaat - allen Nederlanders in den vreemde - waardoor al snel een hechte band ont stond. staan. Ik hielp hem. Natuurlijk zwikte de ree weer door zijn poten. Ik zag gelukkig in dat het niet lukte. Ik zou dun, wit laagje sneeuw. Ik was op weg papa wel even halen. Maar eerst gaf ik naar huis, en liep door het bos. De -«.«jua sneeuw snerpte onder mijn schoenen. Ik liep in een stevig tempo door, want ik was al erg laat. In de verte zag ik iemand aankomen. Oplettend keek in in de richting waarvan de persoon kwam. Ik lette niet op. Boem! Daar lag ik, midden in de sneeuw. Mopperend sloeg ik de sneeuw van me af. Wat lag daar nou? Ik deed een pasje dichterbij. Dat was... dat was een jonge ree! En wat zag hij er uit! Op zijn pelsje was duidelijk een rode plek te zien. De wond zag er vuil uit. Ik kreeg een wee gevoel van binnen. Ik moest hem hel pen. Toen ik dichterbij wou komen schrok de ree op, en wou verschrikt wegrennen. Maar hij was te zwak, en rolde om. Het was zó zielig om te zien, dat de tranen over mijn gezicht rolde. Het diertje was zo machteloos. Ik pro beerde hem eens te strelen, maar nu werd hij echt bang en hinkte mank weg. Verdrietig liep ik naar huis. De mooie bomen en de sneeuw leken ’t er mee eens te zijn dat ik treurig was. Ze stonden er somber bij. Dat armé ree’tje. Zo hulpeloos en klein.... Snrunsj, snrunsj, deed de sneeuw on der mijn voeten. Ik probeerde het ree’tje uit mijn gedachten te schud den, en begon te joggen. Al gauw merkte ik dat ik stil stond, omdat ik thuis was. Binnen zaten ze al te eten en ik schoof erbij. Smakkend en vol af schuw at ik een boontje. Blééh! dót smaakte vies. Ik zuchtte en roerde door de saus. Het was een rood, vies, sausje, precies de kleur als... NEE! zei ik tegen mezelf, niet aan denken. Toen ging het beter en kreeg ik alles in een paar happen binnen. Na wat tv geke ken te hebben, vergat ik. het voorval even. Maar toen ik in bed lag schoot het me weer te binnen. Ik stelde me voor, hoe de jonge rëe helemaal onder de sneeuw en kleumend van de kou, onder een kale den zou liggen. Arm beestje, zo klein, zo zielig. Rollend en draaiend viel ik in slaap... De volgende morgen toen ik wakker werd, voelde ik me ellendig. Het was zaterdag en ik had vrij. Terwijl ik me voornam om straks de ree op te zoe ken, kleedde ik me aan, en ging naar beneden. De lichtjes van de kerstboom schitterden me tegemoet. Het was 25 december, éérste kerstdag. Ik begon mijn kerstontbijt op te eten. Tommie, mijn broertje, was door het dolle heen en riep: „Komt de kersman van avond?’ „Ja hoor, die komt echt”ant woordde ik lachend om hem. Ik trok mijn jas aan en zei: „Ik ga even in het bos wandelen.” Omdat ik dat vaak deed viel het gelukkig niet op, dat ik naar het bos ging. Het was nog koud, en de hagelstenen striemden in mijn gezicht. Wat een weer, dacht ik, en wat is het koud. Natuurlijk had ik een plan gemaakt om bij de ree te kunnen ko men. Ik voelde in mijn zak. Een boter ham, wat 'eikels, en een flesje water. Ja, alles zat er nog in. Dat had ik onder het eten stiekum mee gesmokkeld. Ik kwam in het bos aan en lette goed op. Overal spiedde ik rond. Tussen strui ken, onder bomen of gewoon, op het pad. Niks geen ree. Teleurgesteld ging ik op een bankje zitten. „Ik zal hem wel nooit meer zien,” zei ik hardop. Zo bleef ik even zitten en stond toen op. Lang niet zo oplettend ais eerst liep ik rond. Ik vond niets. Dit had ik niet verwacht. Ik strompelde naar huis. Hij zal het wel niet overleefd hebben. Ik moet hem vergeten. Ik liep het bos uit, de straat in. Met mijn hoofd naar be neden sjokte ik ons tuinpad op. Daar, aan het einde van het pad (de wonde ren zijn de wereld nog niet uit) lag: DE REEHoe hij hier gekomen was, was me een raadsel. Waarschijnlijk had hij mijn geur geroken en is hij hier naar toe gekomen. Het beest zag er ziek en koud uit. Voorzichtig liep ik op hem af. „Hallo”, zei ik en aaide over zijn kopje. De ree keek me met bange oog jes aan. „Wees maar niet bang, ik doe je niks”, zei ik. Het leek of hij me be greep, want hij ging weer rustig lig gen. „Kom”, zei ik, probeer eens te Laten we vooropstellen dat onze re- huizen, damhekken en af en toe een _;_-i j x schuur. Verder natuurlijk bomen, een zaam of in groepsverband. In de daar voor geschikte periode is het groene land gestoffeerd met weidend vee. Uniek dit beeld dat, zeker waar het de uit. Natuurlijke bakens zijn hier de menselijke arbeid gedurende vele eeu- 1 wen. Deze historisch gegroeide situa- eindeloze zee-, dijken en dijkjes, een tie dient zo ongerept mogelijk aan ko- enkele molen (oud of modern), plukjes mende generaties te worden doorge geven. Mede ten bate van de talloze weidevogels die dit gebied als broed- terrein hebben gekozen! Over de dijkjes die onze voorouders hier voor landaanwinning en ter be scherming hebben opgeworpen wer den wegen aangelegd. Het zijn nu de welkome paden voor wandelaar en fietser die al kronkelend zijn weg door de vlakte zoekt. Mede door enkele, nieuw gecreëerde fietspaden zijn onze weilanden bijna even goed toeganke lijk als bos en duin, al verlaat je er minder makkelijk de gebaande wegen. Doe je dat toch, sluit dan in ieder geval de hekken, jaag geen dieren op en wees op alles voorbereid. Onze boeren heb ben het niet graag! Men noemt onze weilanden wel een kunstmatige toendra. Die term is in dit seizoen wel erg toepasselijk. Het land oogt leeg, het gras is kort en vaal groen van kleur en, behoudens de steeds talrijker wordende schapen, staat het vee goeddeels op stal. Het is er ook opvallend stil. Nu dus niet de uitbundig bloeiende bossen fluitekruid, evenmin het ver blindende geel van de ontelbare paar debloemen en het wit van de madelie ven. We moeten het nu helaas doen zonder het wuivende, door en door groene gras, het zachte paars van de pinksterbloemen en het rood van de zuring. Nee, we genieten zo rond de jaar wisseling van de nevelige leegte, van de enkele kleumende, o zo grijze rei ger, de troepen meeuwen en de zich verzamelende kieviten. Misschien zien we al een ijsvogel bij een stro mend watertje of wat vissen in een heldere sloot, in ieder geval eenden. In het weidelandschap dichter naar de bebouwing toe zijn het ook vooral Stationsstraat een enorme Duitse vrachtwagen met luchtdoelgescut en zeker zo’n acht man met helmen de straat in en stopte voor ons huis. Vader dacht direkt aan een overval vanwege zijn aandeel in de piloten-ontsnap- ping. Wat waren we bang. Met grote verbazing zagen we hoe uit de, toen voor mij enorme cabine van de Krupp- wagen, opa door twee Duitsers werd geholpen met uitstappen. De trans portfiets werd uit de laadbak getild evenals een jutezak en wat pakken. Er was lawaai en gelach en we zagen opa alle bejaarde Wehrmacht- of Luftwaf- fesoldaten een hand geven. Eén van de in grote grijze jassen gehulde Duitsers kwam naar de voordeur en moeder deed open. Andere soldaten zetten de transportfiets, een zak tarwe, enkele pakken en nog wat kleinigheden in de tuin. De Duitser aan de deur gaf moe der twee wittebroden met de woorden „Frohe Weihnachten”. De zwaar ron kende auto vertrok via de Berkenlaan naar de Sluislaan waar de bezettings troepen, bestaande uit zeer veel meer dan 60-jarige Duitsers (de jongeren waren naar het front) gelegerd waren. Opa stapte doodgemoedereerd bin nen. Hij vertelde dat hij herhaaldelijk dekking had moeten zoeken wegens luchtaanvallen op Duitse boten in het Noordhollands ka naal. Ondertussen toonde hij de zak tarwe, vlees, gist en ....suiker! Ook een echte kluit boter had hij mee. Op de terugweg had bij bij Warmenhuizen een lekke band gekregen zo rond half acht en lopen met de zwaar beladen fiets ging langzaam. De Duitse vrachtwagen was bij Schoorldam gestopt; zij hadden dienst gedaan bij de brug. Even had hij ge dacht dat hij na acht uur werd opge pikt doch toen hij tussen de Duitsers in de warme cabine zat heeft hij in gewoon Nederlands het verhaal van thuis gedaan. Zo hoorde hij ook dat deze oudere Duitsers al lang niet meer in de oorlog geloofden. Zij bleken res pect te hebben voor de oude man die nog zo laat op pad was en zo’n afstand had afgelegd om aan eten te komen. Zo passeerde hij de controles langs de Duinweg en de Breelaan en kwam warn en veilig thuis. Hij had er groot plezier in dat hij de soldaten precies had verteld hoe hij over de oorlog dacht. Ik hoor hem nog zeggen...„ze waren er stil van”. Dank zij bakker Lak, Otto Schaap en anderen maar bovenal dank zij die onverstoorbare opa werd het een „rij ke” kerst en de suiker was van on schatbaar belang. Ook die Duitsers hebben er toen toch iets van begrepen, misschien ook wel door hetgeen opa ze heeft verteld. Het wittebrood smaakte als cake. Die dag heeft op mij grote indruk gemaakt en staat in het geheugen ge grift. Opa Jacob Kroon is voor mij nog altijd de echte onvergefelijke kerst man. gio rijk gezegend is met ’platteland’. Vanachter de Hondsbossche Zeewe ring, langs de duinvoet bij de Schoorl- se dorpen, rond Bergen en tot ver be zuiden de Egmonden strekt zich dit vlakke landschap over vele kilometers grond zelf betreft, het resultaat is van boerderijen-driekante eilandjes in de ■■-■1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Duinstreek | 1990 | | pagina 17