Het kerstverhaal in ’t Pannekoekhuiske
De donkere kerst
dagen in 1944
Muziek en dans
in de Ruïnekerk
Weide verkenning is weer eens iets anders
Remie, het rendier
?p
-----Natuur in beeld
Het cadeau
Het kerstritje
DONDERDAG 27 DECEMBER 1990
DE DUINSTREEK
PAGINA 17
6619
>n’s
)ER
eauar-
Een ware gebeurtenis, die een
toen 12-jarig jongetje niet ver
geet
Beste lezers,
9-1
R 1990
WAR-
gelukkig in dat het niet lukte. Ik zou
MARA SLOOTMAKER (9 jaar)
Impresse van de Soloduiveldans.
i
Het was in de namiddag, ongeveer
half zes. Het schemerde al een beetje.
De kale bomen waren bedekt met een
de bomen - kaal, kaal, kaal - die ons
treffen. Hun takkensilhouet - van elke
soort is de kruin verschillend - is even
grillig als harmonieus. Met name de
knotwilgen met hun karakteristieke
pruik op een doorgroefde stam spre
ken ons erg aan. In feite het resultaat
van een menselijke ingreep - regelma
tig snoeien van alle takken - en toch
J.J. KROON
BERGEN
STELLA GROOT (11 jaar)
Schoort
zo-
nog
7^:
„Omdat het huisje te klein was toen
mijn kindje moest komen, is er aan de
achterkant voor slaapgelegenheid een
stukje bijgebouwd. Dat is alweer heel
wat jaren geleden”, ging zij verder.
„Het is fijn als Susan hier komt met de
kinderen. We hebben het dan zo gezel
lig hier, vooral met de feestdagen.”
Ik .keek haar eens aan, prettige
twinkelende ogen, gewone losvallende
kledij, maar toch iets van bevallige in
telligentie, verder kan ik haar niet be
schrijven. Haar leeftijd?, niet te schat
ten. Net als die van het huisje, waar ze
zo helemaal bij paste, laat ik het zo
zeggen - tijdloos - dat is al.
Mevrouw De Sita vervolgde: „Toen
mijn man was overleden en ik dus vrij
wel zonder bestaansmiddelen kwam
(zo was dat in die tijd), kreeg ik de
kans om mijn oude beroep van onder
wijzeres weer te hervatten, om zo de
kost voor Susan en mijzelf te verdie
nen; toch de instelling van mijn vader,
hè”, ging ze verder. Jezelf redden, de
kraaien redden zich ook; een gezegde
dat ik mij ook van thuis herinner.
„Mijn dochter had ook een studierich
ting gekozen en is met een buitenland
se man getrouwd, een heel lieve man
hoor! en nu is het weer bijna kerst
feest...”, zei mevrouw De Sita.
Ik liet haar maar praten en hoorde
haar leuke trant van vertellen aan, ge
woon en zonder opsmuk.
Mevrouw De Sita vertelde verder:
„Maar wat ik enige jaren geleden heb
meegemaakt, ook omstreeks 24 de-
Ik liet alles wat mevrouw De Sita me
verteld had, nog eens even de revue
passeren en zo, al denkende, schoot
mij te binnen wat er bij ons thuis vroe
ger ook was gebeurd, maar dan wel op
een andere datum.
Namelijk, lang geleden, 10 mei.
1940, toen de oorlog uitbrak. Ik was
nog heel jong, maar weet nog goed dat
een aanvaardbaar beeld langs de slo
ten of zomaar, midden in het land. Ook
els en populier doen het hier goed.
Voor sommigen onaanlokkelijk
misschien, die lege weilanden, maar
toch zeer de moeite waard, al was die
verkenningstocht alleen maar voor de
variatie.
HJ.
Lincoln Centre gemaakt, heeft samen
gewerkt. Angela en Caterina ontwik
kelden multi media voorstellingen
waarbij Caterina dia’s beschilderde
die op het lijf van de danseres gepro
jecteerd werden. Zo lijkt het of de
dans plaats vindt in een betoverde we
reld van kleuren en beelden.
A.A.C. KOORN-QUANT,
MENHUIZEN
REGIO - Op het eerste gezicht lij
ken onze weilanden in dit jaargetijde
niet het eerst aangewezen wandel- en
fietsgebied van de natuurliefhebber.
Toegegeven, strand en duinen (met de
bijbehorende bossen) hebben onte
genzeggelijk - ook in deze winter-,
maanden - een geweldige aantrek
kingskracht. Er is wat te zien en te
beleven en dat missen de weilanden op
het eerste gezicht inderdaad.
U begrijpt misschien wel, lieve le
zers, wat ik toen ook zelf begon te be
grijpen, nl. dat het kindje van die don
kere vrouw in die nacht werd geboren
en wat mevrouw De Sita nog nooit was
overkomen, gebeurde nu. Ze heeft in
deze heel bijzondere kerstnacht de ge
boorte van het kindje meegemaakt.
Als wiegje had zij, geholpen door de
manrtde kreb van boven gehaald. De
kreb had zij nog van thuis meegekre
gen, om er wat spullen en dekens in op
te bergen. Hij werd vroeger ook ge
bruikt in’ de bedstee, als extra slaap
plaats voor een kleintje, dat kwam dus
mooi van pas, zo zei ze dat.
Knotwilgen doen het goed in het over
gangsgebied tussen open weiland en
de bosrand (tekening: H. Jellema).
hem wat brood. Dat slobberde hij gul
zig op. Hij keek erg zelfvoldaan. Ik
dacht er niet aan, dat hij misschien
nog wel meer honger had. Ik liep naar
binnen en riep eerst papa. Ik vertelde
hem van de ree en hij liep mee naar
buiten. „Och ja,” zei hij, „dat ziet er
niet zo best uit. Hee, weet je wat, ik
haal de oude hondemand van zolder.
Dan dragen we hem daar samen in.”
Dat vond ik een goed idee, en ik ging
óók twee dekens halen. Één voor in de
mand, en één voor om hem heen. De
ree keek me hongerig aan. „Goed
hoor”, zei ik, ”je hebt het weer voor
mekaar.” Uit mijn zak haalde ik wat
eikels, en stak mijn hand uit. Vloep!
weg eikels! „Gek beest”, lachte ik.
Mijn vader kwam terug van zolder met
de mand in zijn hand. Die zette hij
naast de openhaard. Ik spreidde de de
ken erin uit. Toen tilden we samen de
ree erin. Die wierp zich in de strijd en
spartelde wanhopig. Maar wij waren
sterker. Papa zei, dat het een goed te
ken was, want dan was hij vast niet zo
zwak. We stopten hem goed onder de
deken. Toen belde ik de dierenarts.
Die kwam meteen naar ons ree’tje toe.
„Ik denk”, veronderstelde hij, „dat
ons vriendje van de kerstman af komt.
Reeën vind je hier niet zomaar”. Tom
mie en ik staarden hem aan. „Hij moet
een flinke val gehad hebben,” zei de
dierendokter weer. „Maar hou hem
goed warm, dat is erg belangrijk.” Met
deze woorden vertrok hij. Ik stak de
openhaard aan en voerde de ree met
brood en water. Het was een ontroe
rend gezicht. Met een droevige blik in
mijn ogen ging ik slapen. Midden in de
nacht werd ik wakkér van een vreemd
geluid. Als verstijfd lag ik in bed. Wat
zou dat zijn? Ik klom mijn bed uit en
schoof de deur open. Boem! Daar viel
iets op de grond. Als vastgenageld
bleef ik staan. Zou er iets met de ree
zijn gebeurd? De schrik joeg me door
het lijf. Dat mocht niet gebeuren. Dat
kon niet. Overmoedig en kwaad rende
ik de trap af. „Blijf staan”, riep ik en
deed het licht aan. Wat ik daar zag was
ongelooflijk. Dat was de: KERST
MAN! „Zo, zie ik er uit als inbre
ker?” vroeg hij. „Welnee”, zei ik en
toen kreeg ik een ingeving. „Is deze
ree... is die van...eh...van U?” vroeg ik.
„Welallemachtig”, riep hij, „dat is Re-
mie! Blij liep de kerstman op hem af
en omhelsde Remie. „Daar ben je, daar
ben je”, prevelde hij emotioneel. „Dit
is Remie, de ree en hij was een nieuw
rendier van mij,” zei de kerstman en
begon te vertellen. „Zijn moeder wil
me niet meer helpen nu haar Remie
weg is. Ze was mijn beste rendier”.
„Het diertje is nog niet helemaal gene
zen”, zei ik vakkundig. „Maar als Re
mie morgen iets beter is, kan hij met u
mee.” Dat stemde de kerstman tevree.
Goed’ zei hijmorgenavond om ne
gen uur ben ik bij je, vaarwel”. Weg
was hij. Remie sliep tevreden. Ik sloop
de trap op én kroop onder de dekens.
Ik sliep gauw.
De volgende ochtend vertelde ik al
les aan tafel. „Had je vast gedroomd”,
was vaders reactie. Tommie geloofde
me wel. ,,’t Kan best hoor,” zei hij. Het
liet mama onverschillig. Ze voerde Re
mie met eikeltjes en water. Die avond
om 8.55 uur zaten Tommie en ik voor
het raam. „Zou hij wel komen?” vroeg
Tommie weifelend. Ik trok nerveus
pluisjes uit de bank. Opeens was er een
duidelijke flits te zien. Ik kneep mijn
ogen dicht. Als ik had gezien wat er
gebeurde... Denderend sloegen de ren
dieren op de harde weg. Schokkend
kwam het rijtuig tot stilstand. De
kerstman stapte uit. Toen pas besefte
ik wat er gebeurde... Remie moest
weg! Ik opende de deur en de kerst
man keek me aan. „Dag Remie”, zei ik
en huilde. De kerstman nam Remie
mee op de slee en vloog de lucht in. Ik
keek ze verdrietig na. Maar het leek
alsof Remie mij, vóór het opstijgen,
een knipoog had gegeven...
Het leven in die dagen was goed en
niet duur. Kaviaar uit de Kaspische
Zee werd dagelijks aangevoerd. Ik
durf u bijna niet te vertellen hoeveel
kilo’s wij wekelijks in die jaren veror
berden.
Na mijn pensionering terug in het
gezapige, kleinschalige Holland wa
ren het vooral de grauwgrijze eitjes
van de steur die mij deden terugver
langen naar de diepblauwe hemel en
de Perzische zon.
Gelukkig, tegen het einde van het
jaar, een zeer speciaal aan mij gea
dresseerd kistje uit mijn vroegere
standplaats. Een bevriende gezag
voerder had het voor mij meegenomen
in zijn frigidairevan zijn DC 7. Meteen
ging het in de koelkast. Zo’n lekkernij
moet met égard worden behandeld.
Mijn beide zoons waren destijds aan
geleund en zouden met hun verwende
vriendinnen oudjaar bij ons vieren.
Twee flessen champagne, bruin brood
en een paar citroenen; alles wat wij
nodig hadden voor een voorstelijk
souper.
Het werd half twaalf. De stemming,
beïnvloed door de gespannen ver
wachting achter op de tong, was uit
stekend. Kwart voor twaalf. Zou je nu
het kistje al tevoorschijn mogen ha
len? Nog even wachten. Vijf voor
twaalf. De fluten staan gereed.
Nu komt het. Minstens twee pond zo
te voelen. Met de achterkant van een
hamer werden de spijkertjes losge
peuterd. Deksel eraf. Houtwol,
als ik had verwacht en dan..
nooit heb ik mijn twaalf vrienden in
Teheran zo verwenst als op het mo
ment dat ik hun met namen gegraveer
de asbak onder de bank schopte.
PLUNKET
(Van Stolk, Bergen)
Lisa had geen zin om mee tegaan
naar de markt. En ze had zich daar nog
wel zo op verheugt. Ze hadsamen met
moeder een cake gebakken en ze had
van het deeg gesnoept, en nu had ze
buikpijn. Moeder had haar een pil ge
geven, maar nu zei ze dat ze pijn in
haar keel had. Ze moest van mamma
naar bed. Ze nam een boek enging op
de bank liggen. Jan en Loes gingen
met pappa naar de markt. Mamma
had ook nog een kerstbrood gebakken,
het rook heerlijk.
Avonds ging ze vroeg haar bedje in,
want ze wilde vroeg opstaan voor het
kerstontbijt. Midden in de nacht werd
ze wakker, ze hoorde hoeven en ze ren
de naar haar sok en riep de kerstman.
Mag ik met u mee? Daar moet ik even
over nadenken ik doe dit al 640 jaar
ennog nooit heb ik iemand mee geno
men. Nou vooruit spring maar achter
op. Ze mocht de pakjes in de sokken
van haar vrienden doen. Ze gingeh ook
naar het huis van de kerstman. Daar
viel een kaars om door de wind. Met
een stond de houten hut in brand, ze
waren net op tijd buiten de kerstman
werd heel verdrietig en hij huilden.
Hier heb ik 640 jaar gewoond en al
mijn foto’s liggen er in. Lisa had heel
veel medelijden met dekerstman. Ik
zal u helpen met een nieuw huis tebou-
wen. Als u me nu naar huis brengt dan
komt u me morgen weer halen. Oke,
dat zal ik deon. En zo kwam Lisa weer
thuis, en na een paar weken had die
goede kerstman weer een huis.
Dit gedichtje vertelde ik toen aan
mevrouw De Sita, waardoor ze werd
geroerd. En is het ook niet zo dat ie
dere echte vrouw niet kan ophouden te
kijken naar een pasgeboren slapend
kindje?
Na al deze belevenissen en verhalen
wederzijds en een hartelijk afscheid,
met de belofte van een volgend be
zoek, kwam ik laat in ’t donker thuis.
er veel mensen uit Amersfoort naar
ons dorp werden geëvacueerd en dat
er ook een stel mensen met een kleine
jongen werd gebracht, met ook een
moedertje in verwachting! Dit alles
kwam opnieuw uit mijn herinnering
naar boven. Na veel heen en weer ge
sjouw, met ons moeder aan de leiding,
is dat kindje na twee dagen geboren.
Nu ik dit verhaal schrijf, kom ik tot
de ontdekking dat de kleine Amers-
foorter volgend jaar mei alweer 51
jaar wordt! Dit alles had ik weer te
vertellen aan mevrouw De Sita, wat
ook haar zeer verbaasde. Nog even
wilde ik weten van mevrouw De Sita
hoe de naam was van de baby die bij
haar was geboren. „Ja”, zei mevrouw
De Sita, „dat was heel aardig want het
was een meisje en ik mocht haar de
naam geven.”
„En...?” vroeg ik voorzichtig, maar
toch in nieuwsgierige spanning. Me
vrouw De Sita vervolgde: „Omdat het
25 december was, vond ik het mooi om
haar Noël te noemen, dat heeft alles
met het kerstgebeuren te maken.” „Ja,
dat heeft het zeker, betekent het niet
verlosser?” vroeg ik. „Zoiets meende
ik ook,” zei mevrouw De Sita, „maar
het was zo lief, met al beginnende
krulletjes, zodat ik mijn werk erdoor
vergat en niet uitgekeken raakte op de
kleine Noël.”
Toen ze dat zei, waren mijn gedach
ten ineens bij een versje van een groot
Vlaams dichter, Guido Gezelle ge
naamd, nl.:
Ge hebt uw hert en uw mondje vol
daan,
Ge hebt al uw krinkelende krullekens
aan,
Ach, ik kan van uw wiegske niet gaan,
Slaap... slaap toe.
BERGEN - Verleden week maakten
wij onze lezers attent op de ’Solodui
veldans II en III’ van de componist Si
meon ten Holt uit Bergen. Deze dan
sen worden op vrijdag 28 december in
de Ruïnekerk uitgevoerd door de pia
nisten Kees Wieringa en Polo de Haas.
In de Soloduiveldans II wordt ook ge
bruik gemaakt van een danseres. Op
haar lichaam worden de glasdia’s ge
projecteerd, zoals vele dat ook op de
Amsterdamse Uitmarkt gezien heb
ben. Daar was deze zomer veel belang
stelling voor de uitvoering van dit
werk. Kaarten bij het VW en eventu
eel aan de kerk. Prijs 10.- maar hou
ders van paspoorten betalen de helft.
De avond begint om 20.15 uur.
Danseres/choreograaf Angela Ver
dunnen maakte een dansvoorstelling
op de compositie ’Soloduiveldans II’
van Simeon ten Holt. Zij nam een ge
dicht van de Chileense dichter Pablo
Neruda als uitgangspunt voor haar
choreografie (zie bijlage) en combi
neerde dans en muziek met de ’lights
capes’, kleurlandschappen van beel
dend kunstenares Caterina Bartolot-
to. Angela Verdurmen heeft van 1986
tot 1990 in New York gewoond en ge
werkt (o.a. als huischoreograaf van
het Sky Music Ensemble) en daar
heeft zij de Italiaanse Caterina Berto-
lotto ontmoet met wie zij in verschil
lende produkties zoals bijvoorbeeld
’Magical Circles’, in opdracht van het
cember... (ik luisterde aandachtig).
Toen ik ’s avonds na de maaltijd nog
wat zat te rusten, werd ik in mijn ge
dachten gestoord door de bel. Enigs
zins beschroomd omdat het al donker
was, opende ik de deur en wat ik toen
zag...? Een donkere man met een jon
getje aan de hand en een vrouw met
een sjaal om haar hoofd tegen de kou.
3 Paar donkere ogen werden op mij
gericht, hoopvol, afwachtend en...
vertederend. De man nam het woord.
Ja, de bus was net voor hun neus ver
trokken en bij ’t grote witte huis,
waaraan ze voorbij waren gelopen,
was alles al donker. Daarom hadden
ze bij mij aangebeld. Nadat ik ze wat
geobserveerd had, haastte ik mij te
zeggen: Kom maar verder, ’t is koud
buiten en met dit weer laat je zelfs
geen hond op straat. Zo kwamen zij
binnen en ik stookte snel de kachel op
zodat zij zich wat konden warmen.
Ik bedacht dat het eigenlijk hele
maal mijn manier niet was om vreem
de mensen zomaar binnen te laten,
maar op de één of andere manier had
ik een gevoel van saamhorigheid en
het verbrak tevens de stilte van het
alleen zijn, vooral op deze kerstavond.
Ik zal wat warms maken, dat zal wel
smaken, zei ik, is dat goed...? Zeker
was dat goed. De beide ouders en het
jongetje keken al verlangend uit naar
wat ik voor hen warmde. Trek de jas
sen maar vast uit en neem plaats, no
digde ik, na inmiddels de tafel te heb
ben gedekt. Toen pas bespeurde ik aan
de vrouw wat er gaande was, daar zij
zich wat langzaam bewoog omdat zij
zeer zichtbaar zwanger was.
Hierdoor was ik wel wat van mijn
stuk gebracht en begon de situatie
duidelijk tot mij door te dringen, maar
zonder er iets van te laten merken ging
ik rustig verder en ondertussen deden
zij zich te goed aan de warme soep, die
ik hen had voorgezet. Daarna had ik
nog stokbrood met paté en ook nog
fruit toe, want vanwege de kerst had
ik wel iets extra’s in huis gehaald. On
dertussen had ik wel het gevoel van...
waar ben ik mee bezig, maar een on
zichtbare macht liet alles over me ko
men, wat me zelf ook verbaasde.
De kleine jongen, Riska (zijn naam
wist ik nu) werd na het eten moe en de
slaap kwam in zijn ogen en ook zonder
mij verder te realiseren van het hoe en
het waarom, nam ik een besluit. Het
was maar het beste dat hij zo snel mo
gelijk in bed werd gestopt, dacht me
vrouw De Sita, en zo werd hij door het
gangetje waar de trap was, naar boven
gebracht, waar zich een alleraardigst
kamertje bevond met een open bed-
steedje zonder deurtjes erin en alleen
een geborduurd valletje met daarop
2x de woorden ’goede nacht’. De oog
jes van de kleine jongen vielen meteen
toe, zodra hij in het bedje lag.
Ik begon me nu toch wel bezorgd af
te vragen hoe het nu verder moest
gaan. De laatste bus was inmiddels
ook vertrokken en ze nu nog wegstu
ren, nee, dat kon ik niet over mijn hart
verkrijgen.”
Zo zie ik het nog voor me, de eerste
keer dat ik er kwam. Er leidde een
weggetje heen langs bomen en hees
ters, wat kort gras en zo hier en daar
ook wat bloeiende planten. Tussen
twee bomen in een schommel waar ik
wel zo op zou willen gaan en dan, na
wat voetenwerk, omhoog, omlaag en
heen en weer schommelen. Zo ver is
December 1944, tijdens de donkere
dagen voor Kerstmis, zaten we mid
den in de hongerwinter. Na een aantal
maanden, gedwongen door de bezet
ter, in Alkmaar te hebben gewoond,
waren we met zijn zessen, moeder, va
der, opa, mijn zusje, pleegzusje en ik
weer terug in ons huis, Prinsesselaan
5. Opa woonde tijdelijk bij ons in door
omstandigheden.
Moeder had, met allerlei smoesjes
over ziekte, zwakte, enz. en met een
vervalste doktersverklaring over be
nodigde zeelucht voor exceem de ge
vreesde Ortscommandant te Alkmaar,
majoor Schausz, een vergunning voor
terugkeer weten te ontfutselen. Zelfs
had zij diens handtekeningsstempel
op een aantal papieren gedrukt toen
de majoor even werd weggeroepen.
(Die papieren kwamen, zoals ik veel
later hoorde, de verzetsbeweging goed
van pas).
We woonden in de achterkamer om
dat we maar één kachel hadden. Ook
stond daar de wieg van mijn drie
maanden oude pleegzusje die door ra
deloze ouders in Amsterdam aan een
kindertransport (op open vrachtwa
gens) was meegegeven aan mensen die
het kind misschien konden redden, er
gens in Noord-Holland. Die open
vrachtwagen werd bij de Ruïnekerk
geparkeerd en daar konden de mensen
die dat wilden (en dat waren er veel
van de ca. 600 gezinnen die Bergen
telde in 1944) een kind afhalen. Moe
der koos één van de twee vel over been
zijnde baby’s.
Met elk uur een lepeltje suiker en
melk met water kon dit kind het wel
licht nog redden, maar suiker en melk
waren uiterst schaars. Dokter van der
Meer, die de praktijk van de onderge
doken dokter Van Gelder waarnam,
deed wat hij kon. Ik herinner me deze
arts, evenals dokter Van Gelder, als
geweldige mensen met enorme inzet.
Mijn opa, een rasechte, ijzersterke
Westfries, uit Winkel afkomstig, rus
tig, allround en inventief zorgde vaak
voor aanvulling van de mondvoorraad
en ging vaak „de boer” op. Dat deed
hij ook vlak voor kerst vooral om er
gens suiker te bemachtigen. Ik zie hem
nog vertrekken ’s morgens vroeg op de
bruine transportfiets, geleend van sla
ger Hoogvorst (die toen nog de slagerij
had in de Kerkstraat naast bakkerij
Roos). Een man van in de zeventig ver
trok richting Schagen. Via Schoort,
Warmenhuizen, Nieuwe Niedorp en
Winkel zou hij rijden en zijn vrienden
Klaas Lange te Winkel, Otto Schaap
en Piet Brugman in de Groetpolder bij
Kolhorn en bakker Lak aan de Lange-
reis bezoeken. Vlak voor opa’s vertrek
had mijn vader, als schakel in de zgn.
„Escapeline” een onder ons huis ver
borgen RAF-vlieger die die nacht per
parachute was afgesprongen, naar het
huis van kapitein Tengbergen aan de
Russenweg gebracht (dat hoorde ik
ook pas tijdens de bevrijdingsdagen).
Die koude dag, geen school, de ou
derwetse kachel aan met hout ge
stookt, Duitsers in het centrum, over
ronkende eindeloze stromen, witte
strepen trekkende, Amerikaanse
bommenwerpers, was lang. Lang
wachten ook op opa. Om zes uur ’s
avonds was hij er nog niet. De sperr-
tijd (iedereen moest om acht uur bin
nen zijn) naderde. Grote ongerustheid
toen het na achten werd en het ver
duisterde lichtje van de transportfiets
nog niet het pad was opgereden. Om
negen uur was hij er nog niet en ik
weet nog de angst die ons bekroop. Je
kon ook nergens informeren.
Tegen half tien draaide vanaf de
het nooit gekomen en nu ik wat ouder
en bezadigder ben geworden, is de
schommel ook vergeten.
Totdat ik, kort geleden, heel toeval
lig weer eens bij het huisje kwam,
waar nog niets was veranderd, alleen
was de tuin nu kaal en de bomen ston
den bladerloos met stakerige takken
in de frisse herfstlucht. Maar, de
schommel was er nog...!
De deur was nu echter stevig ver
grendeld, de raampjes waren nog de
zelfde, kleine vierkante raampjes,
knus en gezellig zoals je nu, in de mo
derne huizen, niet meer aantreft. Bij
de tafel stond een gemakkelijke stoel
(door de jaren heen wat versleten),
maar toch nog uniek, waarin de eige
naresse van ’t huisje zat en toen ze mij
zag voor ’t raam, kwam ze nog rap
overeind om de deur voor mij te ope
nen.
„Wat fijn dat u mij komt opzoeken,
kom toch binnen”... en ik volgde haar
het huisje in, waar zij mij voorging
naar de kamer en met haar aangena
me, ietwat hoge stem zei: „Neem toch
plaats, hier is een lekkere stoel”. Even
gingen mijn ogen de kamer rond, een
zijraampje met daarnaast een bu
reautje vol paperassen, 2 ingebouwde
kasten naast elkaar zonder deuren,
maar met gordijnen van Franse da
mast, door de jaren heen wat ver
kleurd weliswaar, maar het hoorde bij
’t geheel.
„Wat leuk dat ik u weer eens ont
moet”, zei mevrouw De Sita, „dan
kunnen we eens babbelen”. Zo kwam
er tussen ons een gesprek op gang en
kreeg ik te horen dat ze al vanaf haar
huwelijk alleen in ’t huisje woonde,
zodat ze het heel leuk vond om wat te
kunnen praten. „Ja, mijn man is al
jong gestorven en ik bleef achter met
mijn kleine dochtertje”, vertelde ze.
In de jaren zestig was ik vertegen
woordiger van een Nederlandse firma
in Teheran. Eens per week kwamen
wij bij elkaar: zakenlieden, doktoren
en medewerkers van het consulaat -
allen Nederlanders in den vreemde -
waardoor al snel een hechte band ont
stond.
staan. Ik hielp hem. Natuurlijk zwikte
de ree weer door zijn poten. Ik zag
gelukkig in dat het niet lukte. Ik zou
dun, wit laagje sneeuw. Ik was op weg papa wel even halen. Maar eerst gaf ik
naar huis, en liep door het bos. De -«.«jua
sneeuw snerpte onder mijn schoenen.
Ik liep in een stevig tempo door, want
ik was al erg laat. In de verte zag ik
iemand aankomen. Oplettend keek in
in de richting waarvan de persoon
kwam. Ik lette niet op. Boem! Daar lag
ik, midden in de sneeuw. Mopperend
sloeg ik de sneeuw van me af. Wat lag
daar nou? Ik deed een pasje dichterbij.
Dat was... dat was een jonge ree! En
wat zag hij er uit! Op zijn pelsje was
duidelijk een rode plek te zien. De
wond zag er vuil uit. Ik kreeg een wee
gevoel van binnen. Ik moest hem hel
pen. Toen ik dichterbij wou komen
schrok de ree op, en wou verschrikt
wegrennen. Maar hij was te zwak, en
rolde om. Het was zó zielig om te zien,
dat de tranen over mijn gezicht rolde.
Het diertje was zo machteloos. Ik pro
beerde hem eens te strelen, maar nu
werd hij echt bang en hinkte mank
weg. Verdrietig liep ik naar huis. De
mooie bomen en de sneeuw leken ’t er
mee eens te zijn dat ik treurig was. Ze
stonden er somber bij. Dat armé
ree’tje. Zo hulpeloos en klein....
Snrunsj, snrunsj, deed de sneeuw on
der mijn voeten. Ik probeerde het
ree’tje uit mijn gedachten te schud
den, en begon te joggen. Al gauw
merkte ik dat ik stil stond, omdat ik
thuis was. Binnen zaten ze al te eten en
ik schoof erbij. Smakkend en vol af
schuw at ik een boontje. Blééh! dót
smaakte vies. Ik zuchtte en roerde
door de saus. Het was een rood, vies,
sausje, precies de kleur als... NEE! zei
ik tegen mezelf, niet aan denken. Toen
ging het beter en kreeg ik alles in een
paar happen binnen. Na wat tv geke
ken te hebben, vergat ik. het voorval
even. Maar toen ik in bed lag schoot
het me weer te binnen. Ik stelde me
voor, hoe de jonge rëe helemaal onder
de sneeuw en kleumend van de kou,
onder een kale den zou liggen. Arm
beestje, zo klein, zo zielig. Rollend en
draaiend viel ik in slaap...
De volgende morgen toen ik wakker
werd, voelde ik me ellendig. Het was
zaterdag en ik had vrij. Terwijl ik me
voornam om straks de ree op te zoe
ken, kleedde ik me aan, en ging naar
beneden. De lichtjes van de kerstboom
schitterden me tegemoet. Het was 25
december, éérste kerstdag. Ik begon
mijn kerstontbijt op te eten. Tommie,
mijn broertje, was door het dolle heen
en riep: „Komt de kersman van
avond?’ „Ja hoor, die komt echt”ant
woordde ik lachend om hem. Ik trok
mijn jas aan en zei: „Ik ga even in het
bos wandelen.” Omdat ik dat vaak
deed viel het gelukkig niet op, dat ik
naar het bos ging. Het was nog koud,
en de hagelstenen striemden in mijn
gezicht. Wat een weer, dacht ik, en wat
is het koud. Natuurlijk had ik een plan
gemaakt om bij de ree te kunnen ko
men. Ik voelde in mijn zak. Een boter
ham, wat 'eikels, en een flesje water.
Ja, alles zat er nog in. Dat had ik onder
het eten stiekum mee gesmokkeld. Ik
kwam in het bos aan en lette goed op.
Overal spiedde ik rond. Tussen strui
ken, onder bomen of gewoon, op het
pad. Niks geen ree. Teleurgesteld ging
ik op een bankje zitten. „Ik zal hem
wel nooit meer zien,” zei ik hardop. Zo
bleef ik even zitten en stond toen op.
Lang niet zo oplettend ais eerst liep ik
rond. Ik vond niets. Dit had ik niet
verwacht. Ik strompelde naar huis. Hij
zal het wel niet overleefd hebben. Ik
moet hem vergeten. Ik liep het bos uit,
de straat in. Met mijn hoofd naar be
neden sjokte ik ons tuinpad op. Daar,
aan het einde van het pad (de wonde
ren zijn de wereld nog niet uit) lag: DE
REEHoe hij hier gekomen was, was
me een raadsel. Waarschijnlijk had hij
mijn geur geroken en is hij hier naar
toe gekomen. Het beest zag er ziek en
koud uit. Voorzichtig liep ik op hem
af. „Hallo”, zei ik en aaide over zijn
kopje. De ree keek me met bange oog
jes aan. „Wees maar niet bang, ik doe
je niks”, zei ik. Het leek of hij me be
greep, want hij ging weer rustig lig
gen. „Kom”, zei ik, probeer eens te
Laten we vooropstellen dat onze re- huizen, damhekken en af en toe een
_;_-i j x schuur. Verder natuurlijk bomen, een
zaam of in groepsverband. In de daar
voor geschikte periode is het groene
land gestoffeerd met weidend vee.
Uniek dit beeld dat, zeker waar het de
uit. Natuurlijke bakens zijn hier de menselijke arbeid gedurende vele eeu-
1 wen. Deze historisch gegroeide situa-
eindeloze zee-, dijken en dijkjes, een tie dient zo ongerept mogelijk aan ko-
enkele molen (oud of modern), plukjes mende generaties te worden doorge
geven. Mede ten bate van de talloze
weidevogels die dit gebied als broed-
terrein hebben gekozen!
Over de dijkjes die onze voorouders
hier voor landaanwinning en ter be
scherming hebben opgeworpen wer
den wegen aangelegd. Het zijn nu de
welkome paden voor wandelaar en
fietser die al kronkelend zijn weg door
de vlakte zoekt. Mede door enkele,
nieuw gecreëerde fietspaden zijn onze
weilanden bijna even goed toeganke
lijk als bos en duin, al verlaat je er
minder makkelijk de gebaande wegen.
Doe je dat toch, sluit dan in ieder geval
de hekken, jaag geen dieren op en wees
op alles voorbereid. Onze boeren heb
ben het niet graag!
Men noemt onze weilanden wel een
kunstmatige toendra. Die term is in
dit seizoen wel erg toepasselijk. Het
land oogt leeg, het gras is kort en vaal
groen van kleur en, behoudens de
steeds talrijker wordende schapen,
staat het vee goeddeels op stal. Het is
er ook opvallend stil.
Nu dus niet de uitbundig bloeiende
bossen fluitekruid, evenmin het ver
blindende geel van de ontelbare paar
debloemen en het wit van de madelie
ven. We moeten het nu helaas doen
zonder het wuivende, door en door
groene gras, het zachte paars van de
pinksterbloemen en het rood van de
zuring.
Nee, we genieten zo rond de jaar
wisseling van de nevelige leegte, van
de enkele kleumende, o zo grijze rei
ger, de troepen meeuwen en de zich
verzamelende kieviten. Misschien
zien we al een ijsvogel bij een stro
mend watertje of wat vissen in een
heldere sloot, in ieder geval eenden.
In het weidelandschap dichter naar
de bebouwing toe zijn het ook vooral
Stationsstraat een enorme Duitse
vrachtwagen met luchtdoelgescut en
zeker zo’n acht man met helmen de
straat in en stopte voor ons huis. Vader
dacht direkt aan een overval vanwege
zijn aandeel in de piloten-ontsnap-
ping. Wat waren we bang. Met grote
verbazing zagen we hoe uit de, toen
voor mij enorme cabine van de Krupp-
wagen, opa door twee Duitsers werd
geholpen met uitstappen. De trans
portfiets werd uit de laadbak getild
evenals een jutezak en wat pakken. Er
was lawaai en gelach en we zagen opa
alle bejaarde Wehrmacht- of Luftwaf-
fesoldaten een hand geven. Eén van de
in grote grijze jassen gehulde Duitsers
kwam naar de voordeur en moeder
deed open. Andere soldaten zetten de
transportfiets, een zak tarwe, enkele
pakken en nog wat kleinigheden in de
tuin. De Duitser aan de deur gaf moe
der twee wittebroden met de woorden
„Frohe Weihnachten”. De zwaar ron
kende auto vertrok via de Berkenlaan
naar de Sluislaan waar de bezettings
troepen, bestaande uit zeer veel meer
dan 60-jarige Duitsers (de jongeren
waren naar het front) gelegerd waren.
Opa stapte doodgemoedereerd bin
nen. Hij vertelde dat hij herhaaldelijk
dekking had moeten zoeken wegens
luchtaanvallen op
Duitse boten in het Noordhollands ka
naal. Ondertussen toonde hij de zak
tarwe, vlees, gist en ....suiker! Ook een
echte kluit boter had hij mee. Op de
terugweg had bij bij Warmenhuizen
een lekke band gekregen zo rond half
acht en lopen met de zwaar beladen
fiets ging langzaam.
De Duitse vrachtwagen was bij
Schoorldam gestopt; zij hadden dienst
gedaan bij de brug. Even had hij ge
dacht dat hij na acht uur werd opge
pikt doch toen hij tussen de Duitsers
in de warme cabine zat heeft hij in
gewoon Nederlands het verhaal van
thuis gedaan. Zo hoorde hij ook dat
deze oudere Duitsers al lang niet meer
in de oorlog geloofden. Zij bleken res
pect te hebben voor de oude man die
nog zo laat op pad was en zo’n afstand
had afgelegd om aan eten te komen.
Zo passeerde hij de controles langs
de Duinweg en de Breelaan en kwam
warn en veilig thuis. Hij had er groot
plezier in dat hij de soldaten precies
had verteld hoe hij over de oorlog
dacht. Ik hoor hem nog zeggen...„ze
waren er stil van”.
Dank zij bakker Lak, Otto Schaap
en anderen maar bovenal dank zij die
onverstoorbare opa werd het een „rij
ke” kerst en de suiker was van on
schatbaar belang. Ook die Duitsers
hebben er toen toch iets van begrepen,
misschien ook wel door hetgeen opa ze
heeft verteld. Het wittebrood smaakte
als cake.
Die dag heeft op mij grote indruk
gemaakt en staat in het geheugen ge
grift. Opa Jacob Kroon is voor mij nog
altijd de echte onvergefelijke kerst
man.
gio rijk gezegend is met ’platteland’.
Vanachter de Hondsbossche Zeewe
ring, langs de duinvoet bij de Schoorl-
se dorpen, rond Bergen en tot ver be
zuiden de Egmonden strekt zich dit
vlakke landschap over vele kilometers grond zelf betreft, het resultaat is van
boerderijen-driekante eilandjes in de
■■-■1