RAMPSPOED
EEN ONTMOETING
op Oudejaarsavond
ANTON TSJECHOV
door
HUGO VAN KAMPEN
Op Oudejaarsavond van 1M3 bevond xlch
onder de bezoekers van de enige bioscoop
In het stadje Z. ook de M-jarlge krui
deniersbediende Wim S.
Er was geen bijzondere reden voor, dat
hU juist op deze avond langs de Singel
naar huls liep In plaats van door de
kortere Marktstraat. Hl) hield noch van
wandelen, noch van eenzaamheid en zijn
belangstelling voor sterren gold veeleer
een Vcnus op de film dan een Venus aan
de avondhemel.
Is er een macht die onze voeten naar
plaatsen doet gaan, waar de beslissing
over ons leven genomen worden? Of Is
er een macht die, waarheen wijzelf ook
lopen, ons ontmoetingen bereidt die ons
leven diep beïnvloeden?
Wijzere en dommere mensen dsn Wlm
hebben zich over deze vragen de hoofden
gebroken.
Het was schemerdonker. De maan
scheen, maar de hemel was bewolkt
Ter hoogte van dc tweede parkbank
liep Wim een man en een vrouw ach
terop. Het paar bewoog zich opvallend
langzaam voort en de man ondersteunde
dc vrouw.
Toen Wim hen bijna had ingehaald. Het
de vrouw zich plotseling op de grond
glijden. Dc man boog zich over haar heen
en sprak, snel cn zacht.
Wim was blijven staan. Hij wilde wat
vragen, maar hij wist niet wat hij zeg
gen moest.
De vrouw lag roerloos. De man stond
op en keerde zich naar Wim om. ZU
keken elkaar aan. HU bleek een jongen
te zijn van 19 of 19 jaar, een magere
aristocraten-zoon met agressieve ogen en
een nerveuze trekking om de mond.
Isserwat? vroeg Wim. HU had een
hekel aan zwijgende mensen.
dunst nee zeg. we zoeken alleen maar
naar boterbloemen, zei de ander honend
Deze aanval werd door Wim prompt
beantwoord met een: Stikterooord patseri
Aangenaam, mijn naam Is Jan, zei de
vreemde Jongen met een venijnige na
druk op het woord mijn, een beledi
ging. die den volksjongen enkele ogen
blikken In verwarring bracht.
In do verte werden de voetstappen van
een Dultso patrouille hoorbaar.
Er kwam een verandering ln de hou
ding van den tegenstander.
Ze kan hier niet blijven liggen, zei h*J
gejaagd.
Pak aan. Neem JU do benen.
Zelf beurde hU do vrouw op met één
arm onder haar schouders en rug, terwijl
hij met de andere het hoofd onder
steunde.
Wlm pakte aan. ZU droegen de be
wusteloze vrouw tot ln het dichte struik
gewas langs het pad en Heten zich op de
hurken naast haar neer.
Wlm luisterde. De patrouille naderde,
ging voorbij. Het geluld van do Uzer-
beslagcn laarzen op het pad stierf weg.
Toen de vreemde weer sprak, klonk zUn
stem Jongensachtiger en gespannen.
Wat denk Je hiervan?
HU kreeg geen antwoord.
Wlm werd door de snelheid van zijn
eigen gedachten verbUsterd. Wat gebeurde
hier? Wie was deze vrouw? Waarom
werd zy vervolgd? Was ztj gewond? Eén
ding was duideUJk: alle drie verkeerden
zU in levensgevaar
Toen bewoog de vrouw. De vreemde
Jongen richtte haar op tot zu zat en sprak
zacht en dringend. ZU antwoordde met
een gestamelde woord eerst, later meer
samenhangend.
Hij probeerde of zij kon staan en dat
gelukte toen Wim haar andere arm nam.
De jongens luisterden. Het bleef stil.
Zo worstelden zich door de struiken
naar het pad en gingen daarover verder,
gedrleén, zwUgend. Een zUpad, een straat.
Hun gids deed hen stilstaan voor een
buis.
HU belde en klopte tegelijkertijd één
maal. De vrouw leunde zwaar op
Wim's arm.
Iemand deed open. Ze gingen binnen en
de deur werd achter hun gesloten. Even
later stonden zU in een kamer die ver
licht was door drie kaarsen.
Voor het eerst zag Wlm het gezicht van
de vrouw. Het was een Jodin.
De ontdekking sloeg als een nieuwe
golf van verbUsterlng door hem heen.
Hu was bang. De blinde angst van een
dier dat ln een val gelokt is.
Maar tegelUkerHjd begon zich, voor het
eerst, een probleem scherp voor hem af
te tekenen. Deze dingen gebeurden dus.
Deze dingen gebeurden zonder dat hU er
en 'duideUJk begrip van had gehad. Waar
om gebeurde het? Wat bracht de men
sen hiertoe. Jagers en hun tegenstanders
en daar tussen de inzet: mensen, deze
En een vraag drong zich met volle
kracht op de voorgrond van zUn denken:
Ik zit er tussen ln. Ik moet een hou
ding bepalen. Wat moet Ik hier?
De jongen, die zichzelf Jan had ge
noemd sprak ondertussen met een kleine
grijsharigen man. De vrouw, die hen bin
nengelaten had, hield zich met de vluch
telinge bezig.
Plotseling keken ztj allen Wlm aan.
Dus Je kent hem niet? zei de man aar
zelend.
Oe vreemde Jongen glimlachte. HU ging
naar Wlm toe.
Nee, zei hU, wU kenden elkaar nog niet
Je weet hoe Ik heet, zei hU zacht. Hij
stak zUn hand uit. Het spUt mij, dat ik
dat zei van die boterbloemen. Ver
geef me.
Toen sloten hun handen Ineen,
Wai de herfsimannetjes kwamen doen
Kleine en grote vrienden, hebben
Jullie allen je plaatsje Ingenomen
rond het haardvuur? Dan ga ik be
ginnen.
Het was herfst net als nu. De bla
ren van de bomen waren rood en geel.
Ons huls was bedekt met klimop, die
van groen, rood geworden was en als
de zon er op sche?n was het of alles
ln brand stond.
Alleen de populieren achter ons
huis waren nog niet van kleur veran
derd. ZIJ stonden trots recht op, als
groene pluimen.
Oorspronkelijk kinderverhaal
door Diet Metzger
Achter ons huis was een grasberm,
een witte geit lag daar xo'n beetje
tc staren, net een klodder zeepschuim
ln het geel groen van de dijk.
Ik liep er heen, voerde de geit wat
gras en vleide me naast hem neer.
Kijk md naar de wolken boven mij,
die rose en witte bergen vormden,
vergat Uc wie Ik was. verloor mijzelf
ln die onmetelijke ruimte.
Tot lk wakker werd uit mijn droom
door een rood blad, dat op mijn neus
viel.
Ik wilde opstaan, maar bleef ver
stijfd zitten wantuit dat rode
blaadje stapte een heel klein man
netje. met oen rood pakje aan en een
rood mutsje op.
Ik kon mijn ogen niet geloven. Zou
'dat het Herfstmannetje zijn, waarvan
ik zo dikwijls gedroomd had?
Het Herfstmannetje, dat de bloem-
pies aanmaande om te gaan slapen in
de warme aarde tot de herfststormen
en de koude winter voorbij waren?
Het was een grappig kereltje. Ik
stak mijn vinger voorzichtig naar hem
uit, hij probeerde er op te klimmen
To?n ik echter mijn vinger bewoog,
ro'de hij er af en verloor zijn mutsje
Hij zocht net zo lang tot hij het
weer gevonden had en liep toen naar
een bloem toe.
Wat zou hij gaan doen? Stil, be
weeg je niet. Hij zou kunnen schrik
ken en wegkruipen.
Hij klom vlug, maar zonder Iets te
beschadigen, langs de stengel en
daarbovenlfeel voorzichtig één
voor één, sloot hij de bloemblaadjes
toe.
Ais je gezl?n had. hoe voorzichtig
hij dat deed, zou Je vast nooit meer
'n bloem nodeloos afplukken of vernie
len.
Toen hij klaar wns met zijn werk,
gleed hij langs een zilveren herfst
draad naar de grond. En overal om
mij heen zag ik nu van die kereltjes
aan het werk.
Toen alle bloempjes in de omgeving
schenen te slapen, gaven de manne
tjes elkaar een hand en vormden een
hele lange rij.
Zo liepen ze tussen het gras en de
bloemen naar een plek waar een zon
nestraal op aarde viel. Toen plotseling,
waren ze verdwenen.
Ik ben nog dikwijls naar die plek
gaan kijken, maar de mannetjes heb
ik nooit meer gezien.
DOOR
(1860-1904)
QNDER DE NAMEN der grote Russische schrijvers van de tweede helft der
vorige eeuw bevindt zich één, die in Nederland nog veel te weinig be
kendheid geniet: de naam Tsjechov.
Wie las nog nooit Iets van Dostojewski, van Poesjkin, van Tolstoj? Maar
de naam Tsjechov is voor velen niet meer dan een klank. En toch Tsjechov
is niet minder groot dan die anderen; misschien zelfs is hij hun meester.
Dostojewski de psycholoog; Poesjkin de dichter; Tolstol de wijsgeer.
Tsjechov is en psycholoog en dichter en wijsgeer. En Tsjechov is de reus, die
zich neerbuigt tot het leven der mensen, het alledaagse leven der gewone
mensen, die dat leven teder door zijn vingers laat gaan en het voor ons
opleest met rustige stem.
Als wij luisteren, gaan wij houden van den ongelukkigen dwaas, die onze
medemens is en gaan wij houden van den verteller, om zijn droeve glim
lach, en zijn moede, liefdevolle ogen.
Wij hopen, dat wij met dit verhaal, dat door één onzer redacteuren uit de
oorspronkelijke taal in het Nederlands Is weergegeven, een goede keus gedaan
hebben uit het rijke oeuvre van den groten Russischen meester.
Den directeur van de stadsbank, Pjotr
Sjemjonytsj, den boekhouder, zijn as
sistent en twee leden hadden ze 's nachts
in de gevangenis gezet, 's Daags na de
„krach" zat de koopman Avdjejev, lid
van de contróle-commissie van de bank,
met z'n vrienden bij zich thuis in de
winkel en sprak:
Dat, weet je. is God's wil. *t Nood
lot ontloop je niet. Nou zitten we hier
wel kaviaar te smikkelen, maar mor
gen, kijk - de gevangenis, de bedelzak
of zo maar dood. Alles kan er gebeu
ren. Neem nou eens als voorbeeld
Pjotr Sjemjonytej....
Hij praatte en kneep zijn dronken oog
jes toe, en z'n vrienden dronken, aten
kaviaar en luisterden. Na de schande
en hulpeloosheid van Pjotr Sjemjonytj,
die de dag te voren nog machtig en
door allen geëerd was, beschreven te
hebben, ging Avdjejev met een zucht
voort: Zo komt Boontje om z'n loontje!
De schurken hebben nu ook wat ze ver
dienen! Ze wisten best, die kuikentjes,
hoe ze gappen moesten, laten ze zich nu
ook maar eens verantwoorden.
Kijk maar uit, Iwan Danllytsj, dat
jou ook niet zo iets overkomt! merkte
een van z'n vrienden op.
Mij, waarom dan?
- Daarom. Zij hebben gegapt, maar
de contróle-commissie, wat heeft die er
er van gezien? *k Geloof, dat jij toch de
balansen ondertekende?
- Nou, dat zou wat? spotlacht Avd
jejev. Ondertekende! Ze kwamen met
die balansen hier ln de winkel aan
dragen. nou toen ondertekende ik.
Weet ik daar soms iets van af?
Geef me maar wat je wil. ik zet
overal wel esn krabbeltje onder.
Schrijf jij nou eens neer, dat ik
iemand de keel afgesneden heb, nou
dan onderteken ik dat even goed. Ik
heb geen tijd om dat allemaal uit te
pluizen, en trouwens, ik kan niet zien
zonder m*n bril.
Zo praatten ze een tijdje over 't geval
met de bank en het lot van Pjotr Sjem
jonytsj en hierna gingen Avdjejev en
z'n vrienden op weg om bij een kennis,
wiens vrouw die dag jarig was, pirok*
te gaan eten. Op de verjaarspartij spra
ken alle gasten slechts over de bank-
krach. Avdjejev maakte zich dikker dan
alle anderen en verklaarde, dat hij de
krach allang aan had voelen komen en
al twee jaar geleden wist, dat het niet
helemaal zuivere koffie was daar op
die bank. Terwijl ze hun pirok geno
ten, beschreef hij een stuk of tien
wederrechtelijke handelingen die hem
-bekend waren.
En als U dat wist, waarom heeft U
er dan geen aangifte van gedaan? vroeg
hem 'n officier die op de partij aan
wezig was.
Ik niet alleen, heel de stad wist het,
lachte Avdjejev. Nou en 'k had geen
tijd ook om naar de rechtbank te lopen.
Och wat die lui!
Toen hij wat uitgerust had na de pi
rok, dineerde hij en rustte nog eens uit,
daarna begaf hij zich voor de avondmis
naar de kerk, waar hij etarosta was;
na de avondmis ging hij weer naar het
verjaarsfeest en speelde tot middernacht
„preferance".
Naar het scheen was alles uitstekend
in orde. Toen Avdjejev na twaalven weer
thuis kwam, deed de keukenmeid voor
hem de deur open; zij was bleek en kon
geen woord uitbrengen, zo beefde ze.
Zijn vrouw, Elizaweta Trofimovna, een
hevig dikke, grove oude dame, met los
hangende grijze haren, zat in het vertrek
op de divan, sidderde over haar gehele
lichaam, liet haar blik, waaruit geen en
kele gedachte te lezen was, ronddwalen
als een beschonkene.
De oudste zoon, de gymnasiast Wasilij,
was in haar buurt druk in de weer met
glazen water; ook hij was bleek en
hoogst opgewonden.
Wat is er aan de hand? vroeg Avd
jejev en woedend keek hij schuins naar
de kachel. (Bij hem thuis hadden ze vaak
last van kolendamp).
Er is daarnet een officier van justi
tie met politie-agenten geweest....... ant
woordde Wasilij. Ze hebben huiszoe
king verricht.
Avdjejev wierp een blik om zich heen.
Kasten, komode's. tafels, alles droeg de
sporen van de zojuist gedane huiszoe
king. Een minuut lang bleef Avdjejev
onbeweeglijk staan, als in een kramp,
zonder iets te begrijpen, dan kreeg btf
een zwaar gevoel in zijn ingewanden,
die alle gingen trillen, zijn linkerbeen
begon te slapen, en daar hij het beven
niet langer uit kon houden, ging hij
languit op z'n rug op de divan liggen;
bij voelde hoe zijn ingewanden zich om
en om draaiden en hoe zijn onwillig lin
kerbeen klopte tegen de rug van de
divan.
Twee, drie minuten lang ging hij ln
gedachten zijn gehele verleden na, maar
hij kon geen enkel vergrijp vinden, dat
de aandacht van de rechterlijke macht
verdiende.
Dat is allemaal nonsenszei hij
en hij richtte zich op. 't Kan niet an
ders of ze hebben me belasterd. Ik
zal morgen een aanklacht moeten in
dienen, dat ze niet nog eens 't lef
hebben
De volgende morgen, na een slapeloze
nacht, begaf Avdjejev zich als altijd naar
zijn winkel. De klanten kwamen aan
met het bericht, dat de procureur in de
afgelopen nacht nog den vriend van den
directeur en den secretaris van de bank
in de gevangenis had gezet. Dat bericht
verontrustte Avdjejev niet. Hij was er
van overtuigd, dat ze hem belasterd had
den en dat, als hij dezelfde dag nog een
aanklacht indiende de huiszoeking van
gisteren genoeg zou blijken voor den of
ficier van justitie.