Van heer Roderick, die zijn ziel aan de Duivel beloofde (Slot) De eerste dag van het beleg was rerlopen zoals verwacht kon worden: m een nerveuze sfeer van haastig oebereidselen treffen aan beide zijden |er muren, voor een langdurig oor logvoeren. De boodschappers van Boudewyn waren ontvangen, maar door de heer koel afgewezen en door het volk met hoon weer door de poort gejaagd. Dat erd alles; de lont was nog niet in en sn^en der twaalf vuurmonden geweest, an eepi stonden de schutters te springen ar onfan on&eduld »om eens even te Pro" Tieren of de hondjes nog vrolijk ge- ?komefi0eg waren om Boudewijn in zyn gtaait te bijten". Kruit en kogels ng vajnoesten gespaard blijven. iartel iter di Vrouw Hillegonde begreep niet, Waarom zij de zaal moest verlaten "baas«Hen er zorg voor dragen, dat geen be tdienden zouden naderen. Maar zij ude gflwas gewend te gehoorzamen en deed de td^et °°k nu- Waarschijnlijk, zo over legde zy, zou Roderick in dit midder- C%achteiyk uur nogmaals, in zijn eigen ewek«vertrek, willen overleggen met zyn kustejraadsman. I Zij scheen zich niet te vergissen, on, b«want nauwelijks nog was zy enige n Eci?cbreden van de deur verwijderd, of \z\j hoorde de moeilijke, maar haastige 'stap van de oude Edelhert door de ten djgang weerklinken. Verbeeldde zij het a. Oolzich, of trachtte hij inderdaad het e. Me[nobele Selaat voor haar te verbergen, Jtoen zij de deur voor hem weer /e dopende? Het scheen haar toe, dat hij 'e welnaar binnen vluchtte. De deur sloot stranjzich achter hem zonder gerucht, sn g& Maar er was geen aarzeling in de stem van de oude man, toen hij nog maals de formule voor Roderick uit- sprak. „Gij zult een ding niet ver- igeten, myn zoon", voegde hij er aan toe. De wyzer van de klok stond bij na op het cyfer twaalf. „Denk er om, dat gij het recht heb te dingen op de tyd van overgave. Hij zal willen hebben zodra Boudewyn ver- slagen is. Dat zal niet lang behoeven ^**ïte zijn. Eist van hem te wachten tot |de herfst maar noem de naam «niet van de maand, noch dag, noch «uur. Zeg slechts dat hy komen kan I wanneer de bladeren zyn gevallen •van de beukenhaag rond de hof. Ont- «hou dit en doe zoals ik Vj raad." Roderick knikte, maar had de tijd niet meer om iets te vragen. De eer ste slag van twaalven sloeg door het vertrek en galmde sidderend uit. Ro derick bukte zich over het vuur en strooide een handvol salpeter in de vlammen, die plotseling in een giftig paarsen gloed hoog oplaaiden. Luid spraken zyn lippen de formule, die klonk als 'n lang-aangehouden vloek. En voor de tweede maal strooide hij een handvol salpeter, terwijl hij de vreemde woorden herhaalde. De vlam men sisten nu hevig en slingerden zich hoger op; zy vulden de gehele schouw en lekten met hun nijdige tongen zelfs buiten langs tot tegen de balken van de zoldering. Een don derslag weerklonk en een scherpe stank van pek, zwavel en schroeiend vlees golfde uit de schoorsteen, dat de vlammen neersloegen en Roderick onwillekeurig terugdiensde. De wolk van stank en rook draai de als een molenrad, vulde de gehele schouw en drukte op het vuur. zo dat het enige seconden byna pikke donker werd. Dan begon er iet:- scherp te ratelen en te blazen, also' een koor kikkers en katten met el kaar om een zangprijs dongen. Oj. de achtergrond was er echter een ge luidenmengsel van schaterlachen en krijsen verweg, maar toch duide- ïyk nog hoorbaar. Toen werd alles volkomen stil en een bokkepoot ver scheen van onder de zwavelwolk. Sa tan stapte er uit en wuifde de wolk weg. zodat het weer lichter werd rond de schouw. Maar die paarse gloed bleef. Naarmate de zomer vorderde werd de ongerustheid in het kamp van de belegeraars groter. Keer op keer had men gepoogd de burcht te bestor men, maar alles was vergeefs. Van elke twee man, die de slotgracht over wilden zwemmen, verdronk er een. De anderen waren evenmin ooit te ruggekeerd. Hun stormrammen ra- meiden als waren zij krachteloosniet eenmaal was het ergens gelukt een bres in de muren te slaan waar een man door kon, nog voordat allen wa ren weggemaaid door de kogels der roeren en de pijlen der boogschutters op d? transen. Geen dam wilde hou den in dat vermaledijde water van de gracht niet alleen de aarde, maar ook de stenen zakten weg als zand. Reeds driemaal had een gewel dige wervelstorm het tentenkamp ge teisterd en tenten, mannen en wa pentuig dooreengesmeten als kiezel steentjes en stukje hout. Besmette lijke ziekten waren gevolgd op weken lange perloden van droogte, waarin in de wijde omtrek geen druppel wa ter te vinden was. Een ramp was de rattenplaag, die de soldaten teisterde. De ratten vra ten het goede brood uit hun handen slechts wat beschimmelde en uit gedroogde korsten lieten zij voor de mensen over. En behalve aan brood en kaas en spek, aten de langstaar ten zich zat aan de talloze lijken, die elke nieuwe dag weer bracht. Want van den Vossenwerth werd geen ko gel uit een vuurmond afgeschoten, die geen doel trof. En het bombardement ging door, dag en nachtDe sol daten werden angstig en ontevreden en openlijk spraken zy reeds over het verbond met de Duivel, dat Roderick gesloten zou hebben. Maar ook het volk in den Vossen werth was niet rustig. Het ging alles te goed en er gebeurden vreemde dingen. Volgens de berekeningen moesten de voorraden kogels en kruit graan en vlees en wijn minstens reeds vijf maal opgebruikt zyn maar steeds weer was er en nooit was het einde te zien. Heer Roderick had goed praten, dat men zich vergiste, en sinds hij persoonlijk de staljongen een pak ros had gegeven, omdat die volhield, dat hy zelf gezien had hoe Joosje Pek zijn kroes weer vol bier schonk toen hem al had leeggedronken, zweeg een ieder wanneer zijn heer in de buurt kwam, maar niemand die de stal jongen niet geloofde. Er waren er meer, die de Duivel gezien meenden te hebben. De een had zyn bokkepoot ontdekt, plotseling en even, maar heel duidelijk tussen de poten der paarden in de halfdonkere stal. De smids knecht had naar zyn zeggen zelfs op zyn staart getrapt. Maar die mede deling had hem een flink pak slaag bezorgd van de torenwachter, die ogenblikkelijk aannam, dat hy dan wel weer geprobeerd zou hebben om zyn dochter te zoenen. Vooral echter de vrouwen waren angstig. Ze hoorden hoe de mannen dachten en zij namen geen blad voor de mond. Alles in het huishouden ging verkeerd: het vuur doofde bijvoor beeld plotseling, zodat de aardappels maar half gaar werden, ofwel er was schuurzand inplaats van zout over gestrooid. En zo duizenden van die kleine dingen die anders toch nooit of maar zelden voorvielen. En als het nu nog maar ergens in één huis zo was, maar overal was de boel als behekst. Als de vrouwen bijna de vloer hadden aangeveegd, woei plotseling de buitendeur open en al het stof vloog terug. Om de haver klap waren de kinderen zoek. Als er iemand zyn beurs trok, steevast rol den de munten er uit, en ze snorden met zo'n vaart op de vloer in het rond, dat je met tweeën of drieën moest grabbelen en jagen om ze weer te pakken te krygen. Maar tydens de jacht botsten de hoofden minstens een keer hard tegen elkander. Dat scheen er zo bij te horen. Er was ook niemand meer die zich bly maakte of verwonderde wanneer weer eens een vijandelyke kogel precies op het midden van een tuinmuurtje terecht kwam en daar, vlak naast een paar spelende kinderen, bleef liggen. Of wanneer een pyl broek of vest door boorde, maar zelfs de huid niet schaafde. De mensen keken elkander vaak hoofdschuddend aan en de angst was in hun ogen te lezen. Roderick besloot een eind te maken aan deze onhoudbare toestand. Op een dag riep hy 'zijn mannen samen en sprak hen toe. Hij zeide, dat hij zelf ook verontrust was door de al te goede gang van zaken en dat hij de volgende dag met tweehonderd ruiters een uitval wilde wagen. Hij werd luide toegejuicht. Het volk was wild van vreugde en Roderick stond toe, dat bier en wyn rykelijk zouden vloeien. Des nachts echter begaf hy zich naar de stallen, zadelde zyn paard en reed naar de poort. Niemand die hem hoorde of zag soldaten en officieren lagen languit op de stenen onder de blote hemel om hun roes uit te slapen. De poort zwaaide zon der gerucht voor hem open en de valbrug plofte neer. Maar ook de to renwachter sliep de slaap des recht vaardigen. Roderick reed door het vyandelijk kamp. Hy zag geen wachters en geen soldaat zat er rondom de smeulende vuren. Hier en daar lag een lichaam uitgestrekt, maar het was niet te on derscheiden of het een slapende of een dode was. Voor de tent van Bou dewijn steeg hij van zyn paard. Hy trad binnen, het blote zwaard in de hand. Toen hy weer op steeg veegde hy het lemmet driemaal door de ma nen van de vos. Hy keerde terug zoals hij gekomen was, zonder gerucht en ongezien. De eertte herfststormen hadden zich reeds uitgeraasd over de torens en daken van den Vossenwerth. De velden waren bruin en grys gewor den, de bomen hadden hun blaren ver loren. De oogst was binnengehaald en de wonderlyke 2ege over Boude wyn was alhaast weer uit de dage lijkse gesprekken verdwenen. Heer Roderick was meer in zichzelve ge keerd dan ooit. Het scheen, dat hem de overwinning en de vrede weinig vreugde hadden gebracht. „Ik ben gekomen", zei Satan. „Ik ben bereid", antwoordde Ro derick. Hy sloeg het dek terug van zyn legerstede en stond recht. Hij was gekleed en had zelfs zyn zwaard om gegespt. „Wat wacht gy nog?" vroeg hy de Duivel. „Ga my voor. Ik volg." „Hebt ge van niemand meer af scheid te nemen, heer Roderick?" Roderick aarzelde. „Van vrouw en kind neen. Maar als gij wilt, laat my van Edelhert. Een minuut slechts „Ik ben hier, heer Roderick", klonk de stem van Edelhert. De ge stalte van de oude man stond in de open deur. Hy hief de brandende kaars, die hy in de hand hield, nam de Duivel op van hoofd tot voeten en vroeg: „Wat wil die bokkepoot hier op de Vossenwerth? Keer terug naar uw holen van pek en zwavel, naar de stinkende poel van uw zon den." „Edelhert" zei Roderick, ver baasd. „Spreek niet zo. Gij weet toch dat hy myn bondgenoot was en voor welke prys". „De bladeren zyn van de bomen gevallen", grynsde Satan. „Gij zult uw heer moeten laten gaan of ge wilt ge hem en mij volgen, zo is het mij ook wel." „Dat was niet de afspraak, myn- heer de Duivel", zei Edelhert. „Over bomen is geen woord gerept. Dc bla deren van de beukenhaag zouden af gevallen moeten zyn, dan „Dat is hetzelfde" sprak de Dui vel haastig. „Dat is niet hetzelfde", zei Edel hert. „Wilt gij er u van overtuigen? Zo volgt my." Gedrieën gingen zy in den hof. Bij de beukenhaag gekomen bukte Edel hert zich en streek met de hand over de takken. „Kom hier, heer Satan," zei hij, „en overtuig u". De Duivel bukte en keek. Hy tast te langs de takken. Verdorde blade ren ritselden tussen zijn klauwen. Hij telde vyf, tien, zestien, twintig. De takken hingen nog voL Hij knarsetandde. „Wanneer?" vroeg hy. „Nooit," zei Edelhert. „Wat hebt gij er mee gedaan, Edel hert?" vroeg Roderick toen de Dui vel met een rauwe kreet van woede was weggevlogen. „Hoe hebt ei] ze zo vast gekregen in hemelsnaam ,,Niet ik heb dat gedaan, heer Ro derick. Gy leeft nu al bijna veertig jaren en weet gy nog niet dat noch de herfststormen, noch de win terkou by machte zijn om de blade ren van de beukenhagen te doen val len Roderick zweeg ongelovig nog. „Maar gij behoeft u er ook niet voor te schamen," hernam Edelhert, glimlachend. „De Duivel is ouder dan gy, heer Roderick. En ook hij wist dit biykbaar nog niet."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Vrije Alkmaarder | 1948 | | pagina 7