Oom Hans houdi college
NUUWS UIT DE SKEERWINKEL
rtu
ende betekent. Een legende van de
gJ|te doelman aller tijden een le
de, ade van een voorbeeldig sportsman.
ge
estHij was het, mede de voetbal-
erlj>rt in de periode tussen 1911 en
ce fcO tot grote bloei wist te brengen,
tje sschien is hij zelfs de allergrootste
dei uur uit ons voetbal, want hij ken-
in zijn beste jaren noch in eigen
;d, noch daarbuiten zijn gelijke.
Cunnen we dit van een andere spe-
zeggen? Van een Smit, een Bak-
ys, een Bok de Korver, van een
óók schitterden aan het voetbal-
mament? In het buitenland waren
altijd nog wel te vinden, die het
;er deden. Een Puck van Heel en
i Caldenhove? Zonder twyfel: op
continent waren z|j enig, maar
geland had voetballers, die hen ze-
overtroffen.
Göbel was tien jaar lang in de we-
®r' d onovertroffen. Nergens vond men
n veelzijdige doelman tussen de
len. Wie een Frank Swift, een Da
li, de Spanjaard Zamorra of de
a jech Planicka aan het werk heeft
zien (en die zijn er te vinden in
1 s land!) zal welhaast zeker aan
tengere Indische Just Göbel het
edicaat „de allerbeste" toekennen.
n vergelijking over een zo groot
ntal jaren is vanzelfsprekend fan-
itisch moeilijk, maar er zullen in
S land en daarbuiten zonder twy-
voetbalkenners gevonden worden,
Just Göbel aan zullen wijzen als
beste doelman aller tijden.
d d<
In de periode tussen 19 Maart 1911
31 Augustus 1919 stond Göbel 22
onder de lat voor het nationale
'tal, een erelijst, die zeker veel uit-
breider zou zijn geweest, indien
Jj ereldoorlog no. 1 niet 'n heleboel
et in 't intern, voetballeven had
gooid en indien hij niet de voet-
e (sport vaarwel had gezegd op een
oment, dat hij nog in grootse vorm
"fes. Hij vestigde zich toen als dok-
nd
:iia In 1912 verdedigde Göbel ons doel
rda dens de Olympische Spelen
di
eno
Stockholm. Kort voor t|jd stopte hij
toen bij de stand 3-3 op fantastische
wijze 'n penalty en in de verlenging*
won ons elftal. Hoe hoog de presta
ties van de Arnhemse medische stu
dent in die jaren wel stegen bewijst,
wat er in Engeland gebeurde na een
ontmoeting met Göbel in doel. De
flegmatieke Britten die ook toen
al heel wat gewend waren! droe
gen onze doelman in triomf van het
veld en dat was op het grote eiland
nog nooit gebeurd. Was 't een won
der, dat Göbel onmiddellijk na de
wedstrijd een contract voorgelegd
kreeg om als prof in Engeland te* blij
ven Tot bittere teleurstelling van de
Engelsen vertrok Göbel echter weer
als amateur naar het vasteland
Wat kenmerkte eigenlijk het werk
van Göbel onder de lat? Was het z'n
fabelachtig aanpassingsvermogen,
zijn katachtige duiken en sprongen
naar alle bedreigde plekken van zijn
doel, zijn sierlijke, klassieke stijl of
alleen al het feit, dat hij anders dan
een ander zijn doel verdedigde? Just
Göbel was een aparte figuur, 'n doel
man die schijnbaar zonder moeite z'n
ploeg voor een nederlaag kon behoe
den en in de meest kritieke momen
ten rust in alle gelederen terug wist
te brengen.
Misschien was de beroemde 2-1
zege op Hout rus f daarvan wel het
beste bewijs. Kort daarvoor im
mers had ons team in Engeland
met 12-2 van de Britse voetbal
meesters verloren en dat was de
schande van Darlington"
Toen kwamen de Britten naar
Den Haag en het wonderlijke ge
beurde, dat Huug de Groot met
een enorme kogel uit een vrije trap
Nederland na de rust de leiding
wist te geven. Twee-één voor de
leerlingen' Konden de meesters
dat. nemen? Er zijn wellicht oude
ren, die zich de heroïsche strijd
van onze ploeg nog herinneren,
dat laatste half uur. Vivian Wood-
ward, toen de Britse Tommy Law-
ton, was een machtig midvoor.
Veelzijdig met 'n ontzettend schot
in z'n schoenen. Hij was de cap
tain van het Britse elftal en een,
die de hoogste sportieve waarden
in ere hield. Een half uur lang put
te hij en z'n voorhoede uit alle ar
senalen, diehet Britse meester
schap kende. Onze verdediging
hield stand. De afgemeten corners
van de Britse buitdhspelers regen
den in het Hollandse doelgebied,
bestemd voor de hoofdevan
Woodw&rd en z'n mannen. Maar
telkens en telkens weer veerde uit
het Hollandse doel een katachtige
figuur op vóór een van die ge
vaarlijke Britse kopballen z'n werk
kon doen. Gobel, groter dan ooit.
graaide en stompte in de onmoge
lijkste standen onder de zwaarst
mogelijke druk alle gevaren weg.
Een strijd, waarbij het publiek
vergat te applaudiseren!
Het raadsel van het
vuur
Hans is een geleerde baas. Hy weet
van een heleboel dingen af, waar een
ander nooit over heeft gedacht. Soms
zyn dat maar doodgewone dingen.
Soms stelt de een of ander een vraag
en als ge even over die vraag na
denkt, komt ge tot de ontdekking, dat
er meer aan vast zit, dan ge opper
vlakkig wel zoudt denken. Zo stelde
zyn neefje hem laatst de vraag, of
de mensen altijd vuur hadden gèkend.
Ja, wat moest Oom Hans daar nu
op zeggen. Hij dacht lang en diep na
en eindelijk zei hij: „Ja, de mensen
hebben het vuur altijd gekend. Want
al vanaf de eerste jaren dat er men
sen op aarde waren zullen er af en
toe branden zijn geweest, die door
onweer of zonnestralen werden ver
oorzaakt.
Maar de mens beheerste het vuur
niet. Hy kende het dus Wel, maar hij
beschouwde het als een ramp. Hij
was er bang voor. Want het was een
zonderling natuurverschijnsel. Naar
mate de mens echter moediger werd.
kreeg hij meer belangstelling voor
het vuur. Ten slotte dorst hij het zelfs
te naderen. En wie weet of er bij een
grote brand in het bos niet eens een
1 ree zodanig verbrandde, dat het als
het ware een gebraden houtje werd.
Een boutje, dat heerlijk rook en veel
beter smaakte dan het rauwe vlees,
dat onze voorouders eerst aten.
En dan het was in koude nachten
aangenaam warm. Ook dat ontdek
ten de eerste ihenscn. In piaats van
angst te hebben voor het vjiur be
gonnen ze er naar te verlangen. Als
er iets brandde, trokken ze er op af
met stukken vlees en vis en rooster
den die.
Ze begonnen de eigenschappen van
het vuur te leren en te waarderen.
Maar ze konden het nog niet zelf ma
ken. Als er dus eens een brand ont
stond, in een boom, een bos, een hut.
het maakt niet uit waar. dan probeer
den ze het vuur te bewaren. Men
kreeg zells speciale vuurbewaarplaat
sen. Want als men geen gas of olie
heeft is het niet zo gemakkelijk om
vuur aan te houden. En de mensen
begonnen hef als een ramp te be
schouwen als het vuur uitdoofde.
Zo bewaarden ze kooltjes vuur in
de as, hielden hier of daar een pitje
in olie gedrenkt aan, -tot ze eindelijk
een manier ontdekten om vuur te
maken.
Maar daarover vertel ik een andere
keer wel eens.
ierk
„Wat benne wai toch een voorzich-
t n)volk," zoi Klaas en hai vouwde
•f' een zucht een krant dicht, weer-
in had zitte leze. „Ja, ja, wai gaan
;t over ien nacht ois."
,Wat den nou weer?" vroeg de
irrebier en je hoorde ut mes over
stoppels raspen. „Nou," begon
ged aas, „deer hei je nou die theege-
iedenis. Iedere winkelier ken je ver-
tw lc, dat alle thegbonne gieniens be-
:ed worre. Meskien drinke de mense
<yej et zo veul thee meer as vroeger. Je
bete rekene, ze hewwe er gien toid
)Oil
ivei
liaa
;d o
Afoin, nou zou je docht hewwe, dat
thee wel gauw van de bon gaan
1. Maar leit ik me deer nou in de
ant.leze, dat ze toch eerst maar een
er perbere wille om ut rantsoen
keer te verhougen. Dus ut komt
er op neer, dat er nog genog thee
om meer te geve. Uit verklaringe
ui winkeliers bloikt, dat ut niet no-
g is. De mense redde ut zo ok wel.
naar evengoed de disterbusie hand-
ve. Welja. Nei, je hewwe verskil-
ide toppunte, maar dut vind ik nou
?kei ch ^el ut toppunt van voorzichtig-
ant I*"
vond Kees, „ut ken gien kwaad
j voorzichtigoid. Je moete maar zo
kene, wai kroige er gien koppie
vooiee minder om en er benne altoid
oPl tg weer een stik of wat lui, die er
stikkie brood an verdiene. Ik
set niet hoe ut in mekaar zit, maar
zelle toch wel een theebero of zo
hewwe en*dat ken je toch zo maar
niet oprode. Nei man, leve en leite
leve".
Je konne zien, dat de barrebier er
ok nag wat van zegge wou, maar hai
kwam er niet an toe, want Dirk, die
z'n weetje nagal mient te hewwen,
sneed de hele theediscussie of. Je
konne zien, dat-ie wat op z'n lever
had. Hai gong er breiduit voor zitte
en hai zoi terwoil-ie een „Weekend
in Noord-Holland" voor de dag haal
de: „Leit die thee maar zwumme. We
wete allegaar wel, dat ut een hele
toer weest is om de disterbusie voor
mekaar te groigen en ut zei nag wel
groter toer weze om dat ding weer
weg te kroigen. Nee, ik wou vanei-
vend ut efkes hewwe over dat arti
kel over die Westfriese spellingsre
gels. Ik weet niet of jullie dat ok le
zen hewwe, maar ik wou wei derus
wete, hoe jullie deer over denke".
„Nou kom ik voorloupig an skeren
niet toe", zoi de barrebier en hai liet
de klant de klant en hai kwam heel
koeterdekoet bai ons zitten.
„Koik," zoid-ie, „ik heb dat artikel
ok lezen. Want om je de waarhoid
te zeggen, ik houw van West Fries
land en ik praat ut liefst op z'n boers.
En toe ik zo lezen had, wat die kirrel
deer over skreêf, toe ben ik an ut
prakkezeren gaan. Want ja, wai zit
te hier nou al ruim twei jaar met me
kaar te hannesen en den skroive we
dat maar op, maar ut ken best weze,
dat er gien klap van deugt.
Ik weet dat zo persies niet. Want
je moete maar zo rekene, wai benne
-maar doodgewone boeremense en om
je nou de waarhoid te zeggen, houw
ik m'n hart vast, as de geleerde d'r
oigen er mee beginne te bemoeien.
Want je kenne wel voele, dat ze onze
skroiverai met een deftig woord een
privé-spellinkje noeme. En om je nou
de waarhoid te zeggen wazze we er
net zo groosk op."
De barrebier zuchtte er van en Dirk
klotie op z'n skouwers, „Sleip er maar
rustig van maat", zoid ie. „De wereld
droit evengoed wel, al skroive wai
den ok wel derus een verkeerd woord
En leite we den eerst efkes vaststelle.
dat ut nag heel erg de vraag is of wai
ut wel zo verkeerd skroive. Want ja,
die Westfrieze Styk heb nou regels
maakt ei, maar leite we op de voor
grond stelle, dat dat ok maar maak
werk is, en maakwerk van hefl jonge
datum. Er benne een stik of wat ge
leerde here bai mekaar kommen en
die hewwe hele verhandelinge houwen
over de verwantskap van ut Westfries
met ut Fries en toe hewwe ze een
zoodje regels in mekaar doktert en
dat moet er den maar wat op loike
Kees had al een toid zitte te po
pelen en hai moest og nag een duit
in ut zakje doen. Nou ken je Kees
niet hillekendal telle, want dat is wel
zo'n verlegen boereknar en van taal
heb ie niks gien verstand. Maar afoin
as-ie aars wat zoit, den skroive we
ut ok op, dus weerom nou niet.
„Koik, joös, ik heb dat gedichie ok
lezen. En ik heb m'n skouwers er
over ophaald. Want je moete zo reke
ne, dat ze met ut gewone Nederlands
een beetje begonne benne om ut wat
ienvoudiger te make. Maar hier is ut
nou persies aarsom. Ut wordt je hier
zo lastig maakt as ik weet niet wat.
Wai kenne gien h voor een w. En wai
kenne gien ae, maar wel een aa en
we wete niet van inkeld maar wel
van enkeld. En zo is ut met taet en
ota en wirrels. En nou ken ut best
weze, dat ze deer op are plaasse in
West Friesland wel van hoord hewwe.
Ut iene durp of ut are is een groot
verskil.
Maar dat wul ik je wel zegge, dat
as ze een Westfriese skroiftaal hewwe
wulle, den moete ze ut zo makkeluk
mogeluk make. Want aars kenne de
mense er niet meer uitkomme en den
leze ze ut niet. En dat zei de bedoe
ling wel niet weze".
„Weet je wat we derus doen rnoste,
zoi Dirk, we moste die kirrels van de
Styk een keer in de Sköferwinkel hew
we. Meskien dat we nag wat van me
kaar lere konne".
„Vraag ze den maar op een thea-
middaggie," zoi de barrebier, „den
kenne we 's eivends tenminste over
wat aars prate."
Afoin, dat houwe we den maar
voor ofsproken. We höre er nag wel
een keer van.
FIGARO.