Een zoon sneuvelt.... 2 li!ÉKk?:rb *o '•o En toen kwam, alsof het iets was waarop iedereen op Dower House had gewacht, de tijding, dat Hugh gesneu veld was. Het telegram werd gebracht door een meisje met een boezelaar, in plaats van door de jongen, die anders altijd.kwam, want jongens deden nu het werk van de jongelingen en de jongelingen deden het werk van de mannen, die naar de oorlog waren ge gaan. Britling stond aan de voordeur; hij had staan kijken naar het herfstgebla- cierte. dat door het warme licht van de namiddag werd beschenen, toen de bode binnenkwam. Hij opende het tele gram, hopend, zoals hij had gehoopt bij elk telegram, dat hij opende se dert Hugh naar het front was gegaan, dat het niet de woorden zou bevatten, die hij thans las: dat er zou staan ..ge wond", dat er in het ergste geval zou staan „vermist", dat het misschien 2elfs zou berichten van de een of an dere aangename verrassing, bijvoor beeld een kort verlof naar huis, waar op Hugh in zijn laatste brief had ge zinspeeld. Hij las de noodlottige, on dubbelzinnige woorden, de korte be tuiging van deelneming. Hij stond enige ogenblikken onbeweeglijk, sta rend op de woorden Het postkantoor lag een en een kwart mijl van Dower House af; het was altijd zijn gewoonte geweest om de telegrambestellers die aan zijn huis kwamen, twee stuivers te geven, en hij wilde zo spoedig mogelijk af zijn van het telegram-meisje dat in af wachtende houding voor hem stond met haar rijwiel. Hij voelde zich nu zeer moe en overspannen. Hij wist dat, als hij nu niet zijn uiterste best deed om zijn koelbloedigheid te be waren, hij plotseling in een luid ge huil zou uitbarsten Hij voelde in zijn zak naar geld: er waren enige koper- jukjes en een shilling in; hij haalde er alles uit en staarde het aan. Hij had een vreemde overtuiging, dat dit een telegram van zes stuivers moest zijn. Hij werd er door gekweld. Hij moest het kind met het schort de zes stuivers geven, en hij had hechts drie stuivers en een shilling, en hij wist niet wat hij doen moest én zijn hersens konden niet denken. Het zou te gek zijn geweest, om haar een shilling te geven, maar hij kon toch in elk geval ook geen koper stukjes geven voor een zo belangrijk iéts als Hughs dood. Toen week heel het probleem uit zijn denken en hij gaf het kind de shilling. Zij keek hem aan, ongelovig en met vragende, niet begrijpende blik. „Moet ik een antwoord meenemen, mijnheer?" „Nee", zei hij. „Dat is allemaal voor JouDit is een bijzonder soort van telegram.Het is gewichtig nieuws. Terwijl hij dit zei, keek hij haar in de ogen, en hij werd plotseling over- tüigd, dat zij precies op de hoogte was van hetgeen het legram hem had bericht, en dat zij verwonderd was Duitse Vrouwen verkopen groen vooi Kerstmis, het feest dat een lichtpunt moge zijn in deze wereld van oorlog. over de plechtige behandeling var zulk een verschrikkaujk :erich« Hij aarzelde, hij voelde dat hij n,»g 'ets moest zeggen, dat hij '..ch nie, gedroeg zoals het behoorde, en toen kwam hij tot de overtuiging, dat WJ, h°e dan ook, zijn gezicht moest afwenden van haar starende ogen. Zij maakte geen beweging om heen te gaan. Het scheen dat zij zich van hem wilde meester maken, dat zij met elke vezel van haar ziel hem wilde dwingen om nog eens tot haar te spreken. Hij liep haar voorbij, de tuin in, onmiddellijk vergat hij haar tegen woordigheid In de laatste paar weken had hij voortdurend gedacht aan de mogelijk heid van hetgeen thans was geschied; en toch, nu het feit zich had vol trokken, voelde hij, dat hij er nooit tevoren aan gedacht had, dat hij zich moest afzonderen in eenzaamheid, om het onder de ogen te zien, in al zijn afschuwelijkheid en monsterach tigheid, om het voorgoed op te ne men in zijn hersens. Hij zag zijn vrouw aankomen door de rozenlaan. Hij was overstelpt door aandoenin gen, even vreemd en onverklaarbaar als de emoties der jeugd. Hij had thans precies hetzelfde gevoel, dat hij als jongen had, wanneer hij de een of an dere onaangename bekentenis aan zijn ouders te doen had. Hij voelde, dat hij thans niet met haar spreken kon, dat hij te kort zou schieten in de taak om het haar te vertellen. En dat hij niet zou kunnen verdragen, dat hij werd geobserveerd. Hij keerde zich. plotse ling links om. Hij ging alsof hij haar niet gezien had, over het grasveld, naar het zomerhuisje, dat gelegen was op een hoogte, die de straatweg be heerste. Zij riep hem, maar hij gaf geen ant woord Hij wilde niet naar haar kijken; maar gedurende enige ogenblikken spande hij zich in om te horen of zij hem volgde. Eerst toen hij veilig ih 't zomerhuisje was, kon hij een blik achter zich werpen. Het was in orde. Zij ging weer het huis binnen. Hij haalde tersluiks, bijna met een soort van schuldgevoel, het telegram uif zijn zak en herlas het. Hij keerde het om en om en las het nog eens. Gesneuveld. Toen sprak zijn stem, die hem schor en vreemd in de oren klonk, zijn ge dachte uit. „Mijn God, hoe onuitsprekelijk vreemdWaarom heb ik bem laten gaan? Waarom heb ik hem laten gaan?" Mevrouw Britling boorde niets van de slag die hem had getroffen veór 's avonds na het eten- ZÜ was zo Ge woon om zijn onbegrijpelijke gedra gingen te negeren, dat zij, voordat zij samen aan tafel zaten, niet bemerkte, dat er iets tragisch over zijn doen en laten lag. Hij scheen gedrukt en uit zijn humeur, en geneigd haar uit de weg te gaan, maar die manier van doen was haar niet vreemd. Zij wist, dat dingen, welke haar buitengewoon onbeduidend toeschenen, het lezen van een politieke redevoering in de '„Ti mes", een toevallige opmerking, een enkele beweging zelfs, hem aldus van zijn stuk konden brengen. Zij had zich enigszins geoefend om onverschillig te blijven bij dergelijke raadselachtige grilligheden. Maar aan tafel keek zij op en "zij werd in haar ziel getroffen, toen zij een verwilderd, doodsbleek gelaat zag en wanhoopsogen, die haar raadselachtig aanstaarden. „Hugh", zei zij. En toen met een koude zelfbeheersing: „Wat is het?" Zij keken elkander aan. Zijn gè- zicht ontspande zich en er kwam éen uitdrukking van hopeloosheid in zijn ogen. „Mijn Hughfluisterde hij, en gedurende enige seconden zwegen bei den. „Gesneuveld", zei hij, en plotseling stond hij kermend op, en frommelde in zijn zak. Het scheen, dat hij nooit zou vinden wat hij zocht. Eindelijk kwam het voor de dag, een verkreukeld tele- n was opgesloten, te ontkomen. Nooit te voren in haar leven had zij zó vurig gewenst, spontaan en zonder terughou ding te zijn; nooit te voren had zij zich zó belemmerd gevoeld door haar beschroomdheid, haar zelfcritiek, en door haar diep-ingekankerde gewoon te om zich nooit te laten gaan. Zij werd verscheurd .door de ellende die uit zelfreflectie ontstaat. Het scheen haar toe, dat ZÜ bereid zou zijn haar leven aan de gehele wereld te geven, om in staat te zijn haar man thans te troosten. En zij wist niet wat ZÜ doen moest. Zij ging de eetkamer uit naar de hall en luisterde. Op de tenen liep zy naar boven tot zij kwam voor de KERSTAVOND Van zorg Vervuld liep 'Ic door de vreemde 'ad, Dacht aan mijn kind'ren, die tehuis ik liet, 't Was Kerstmis en door alle straten klonk Blij marktgedruis en jubel-vrolijk kinderlied En als de mensenstroom, mij met zich nam, Drong 'n schorre kinderstem mij in het oor: Koop wat, mijnheeri Een. mager handje hield Mij vragend wat armoe^jp speelgoed voor. Ik schrok ineen en bij bleke schijn Van de lantaarn zag ik, een vaal gezicht, Hoe oud en of het knaap of meisje was, Bemerkte ik nayw in 't zwakke licht. 't Zat op de stenen trap van een portaal, En steeds weer klonk yermoeid die vlakke stem: Koop wat. mijnheer! 't Werd smekend steeds herhaald, Maar niemand hoorde of luisterde naar hem. En ik? Was 't linksheid, was 't schaamte soms, Op straat te hand'len met een bedelkind? Eer nog mijn hand getast naar mijn beurs. Verklonk het stemmetje reeds in de wind Maar toen ik met mij zelf alleen was, Toen greep de angst mij deerlijk aan en diep: Alsof mijn eigen kind het was geweest, Dat riep om brood, terwijl ik het ontliep. TH. STORM gram. Hij wierp het op tafel voor haar neer, toen schoof hij zijn stoel onl^n- dig achteruit en liep haastig de ka mer uit. Zij hoorde hem snikken. Zij had hem niet meer in Zijn gezicht durven kijken. „Oh!" riep zy en begreep, dat haar een onmogelijke taak op tfe schouders werd gelegd. „Maar wat kan ik hem zeggen?" zei zij, met het telegram in de hand. Het kamermeisje kwam binnen. „Neem de tafel maar af!" zei me vrouw Britling, opstaande. „Meneer Hugh is gesneuveld...." En toen, na enige ogenblikken: „Oh! Wat kan ik zeggen? Wat kan ik zeg gen?" Die avond deed mevrouw Britling de uiterste poging van haar leven, om aan de gevangenis van zelfbewustheid en zelfgenoegzaamheid, waarin zij deur van de kamer van haar man. Daar stond zij stil. Zij kon van bin nen geen geluid horen. Zij strekte haar hand uit en draaide de kruk van de deur een weinig om. En toen schrok zij van het geluid dat dit maakte en van haar eigen vrijpostig heid. Zij trok haar hand terug en vluchtte in een houding van wanhoop en met doodsbleek gelaat de gang door naar haar eigen kamer. Haar geest was ten diepste geschokt door deze ramp, waaraan zij tot op dit ogenblik nooit had willen denken. Zij had het zichzelf niet veroorloofd daaraan te denken. De gestalte van haar man stond haar voor de geect, als die van het een of andere bekla genswaardige dier, dat zich gewond en bloedend voortsleept. Aan Hugh dacht zij nauwelijks. „O, wat kan ik voor hem doen?" vroeg zij zich af, terwijl zy voor de uitgedoofde haard op haar slaapkamer zat „Wat kan ik zeggen of doen?" Zij peinsde totdat zij begon te hui veren, en toen stak zy het vuur aan.. Het was laat in de avond en na een eeuwigheid van besluiten en twijfe lingen en aarzelen, toen mevrouw Britling naar haar man ging. Hy zat dicht bij de haard, met zijn kin op de handen geleund, en wachtte op haar. Hij voelde dat zij bij hem zou komen, en intussen dacht hij aan Hugh in een langzame, trage opeen volging zijner gedachten. Hij toonde door een beweging dat hij haar de kamer had horen binnenkomen, maar hij zag niet naar haar op. Hij sidderde even bij haar nadering. Zij kwam naar hem toe en bleef naast hem staan. Zij trachtte hem zeer zacht aan te raken en langs zijn haren te strijken. „Lieveling", zei. zij, „mijn arme lie veling". „Het is zo vreselijk voor je", zei zij, „het is zo vreselijk voor je. Ik weet hoe lief je hem had Hij bedekte zijn gezicht met de handen en werd zeer stil. „Mijn arme lieveling", zei zij, nog altijd langs zijn haren strijkend. „Mijn arme lieveling". En zij zei maar steeds, „arme lieve ling"; zy zei het thans omdat haar niets anders meer in de gedachte was gekomen om te zeggen. Zij wenste met heel haar ziel hem tot troost te zijn, maar zij bracht haar voornemen zó armzalig ten uitvoer, dat zij zich van de mislukking fel bewust werd. En dat maakte haar nog onhandigei'. En het maakte haar gevoel van misluk king nog sterker En plotseling hield haar strelende hand stil. Plotseling kwam de ware vrouw voor de dag. „Ik kan je niet bereiken!" riep zij. „Ik zou iets willen doenJij! Jij met je hart, dat haast gebroken is.." Zij ging weer naar de deur. Zij be woog zich moeilijk, zij was verblind door haar tranen. Britling trok zijn handen weg van zijn gelaat. Verbaasd stond hij op. Me delijden en medelijdend begrijpen kwam plotseling heengestormd door zijn leed. Hij ging naar haar toe en nam haar in zijn armen. „Lieveling", zei hij, „ga niet weg van mij Wenend keefde zij zich naar hem toe en sloeg haar armen om zijn hals, en ook zy weende. „Mijn arme vrouw!" zei hij. „Myn arme vrouw. Als het niet om jou was dan geloof ik, dat ik mij vannacht zou kunnen van kant maken. Huil niet, lieveling. Huil toch niet. Je weet niet hoe je mij steunt. Je weet niet hoe je mij helpt". ~Hij trok haar naar zich toe; hij druk te haar wang tegen de zijne.... Zijn hart was zo gewond en verscheurd, dat hij het niet kon verdragen, dat een ander menselijk wezen van hem zou gaan in ellende. Hij zette zich op zijn stoel en nam haar op zijn knieën, en zei al wat hij kon bedenken om haar te troosten en haar gerust te stellen en te doen voelen, dat zij heel veel voor hem was. Hij sprak van ieder hoopvol vooruitzicht in hun leven, van alles wat hun toekomst betrof, maar alleen hij noemde nooit de naam van die lieve bleke jongen, die nu op hem wachtte.Hij kon nog wel iets langer wachten Eindelijk ging zy van hem weg. „Goede nacht", zei Britling, en hij bracht haar naar de deur. Tus.en öt.-Nicolaas en K.e-<tm;s worden in sommige plaatsen van ons land nog duivekaters gebakken „Het was heel lie. van je om my te komen troosten", zei hy.... Zachtkens sloot hij de deur achter haar, Nauwelijks was de deur achterhaar dicht, of hij vergat haar weer. Plotseling was hij m weer alleen, heel alleen. Hij was alleen in een le dige wereld... De eenzaamheid sloeg hem met wanhoop. Hij had familie, hij had een gezin om voor te zorgen. Maar nooit had hij iemand bij wie hij kon uit wenen. Een tijdlang atond hij naast zÜn open venster. Hij keek naar zijn bed. Maar geen slaap,* dat wist hij, zou die nacht over hem komen, tenzij liet de slaap der uitputting was. Hij keek naar de schrijftafel, waaraan hij zo dikwijls had zitten werken. Maar het schrijven was nu waardeloos en doel loos geworden In deze k^ier was het niet uit te houden. Hij moest uitgaan. Hij keek naar het venster, en daar buiten was een verward geruis van nachtgeluiden en een ver geblaat van schapen, er waren donkere bomen, vage vormen en de hemel was zwaar en vér en vol sterrenHet scheen of de sterren vol aandacht Waren van wachters. Naaf hen zou hij toe gcan. Heel zachtkens ging hij naai ie deur en nog zachter liep hij het por taal over en de trap af. Eens of twee maal hield hij op om te luisteren. Hij verliet het huissmet uiterst voorzich tigheid Door de duisternis ging hy, en ip eenmaal was zijn jongen weer bij hem spelend, klimmend in de bomen, op wonderlijke wijze op een fiets heen en weer slingerende over het gras veld, ernstig pratend over zijn toe komst. liggend op het gras en koddige caricaturen tekenend. En nog eens lie pen zij naast elkander heen en weer het was vlak bij deze zelfde plek pratend op ernstige toon, maar iet wat schuwEn hier hadden zy een beetje verlegen gestaan, voordat de jongen naar binnen ging om afscheid te nemen van zijn stiefmoeder, om daarna met zijn vader naar het sta tion te wandelen „Morgen zal ik weer werken", fluis terde Britling, „maar vannacht vannachtvannacht ben ik voor joukun je me horen, kun je me horen? Je vaderdie zo op je gerekend had Hij liep naar de verste hoek van het hockeyveld, waar hij enige tijd op en neer liep; toen stond hy lang stil bij de heg, die hij met beide handen vast hield, wezenloos starend in de duister nis. Eindelijk keerde hij zich af, en ging strompelend en wankelend door de rozenhof. Een tak van een klim roos wondde hem in het gelaat en deed hem pijn. Hij duwde er gemelijk van zich af en toen schramde hij zijn hand. Hij liep tot aan de bank in het bosje; daar ging hy zitten en mom pelde een beetje in zichzelf; en toen werd hij heel stil, terwijl zijn arm achter op de bank en zijn hoofd op zijn arm rustte.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Vrije Alkmaarder | 1948 | | pagina 8