Januari wandeling
WACHT NIET
Misschien is het later dan U denkt
Boekbespi ekwcf
HET ONTLUIKENDE LEVEN
Het weer lokte uit tot een wandeling.
In de morgenuren had er 'n dikke mist
gehangen, maar een licht Zuidewindje
had die verdreven en om twaalf uur
•traalde de ton over de velden, die lok
ien tot observeren en kuieren.
Een wandeling in Januari? Misschien
dat het u gek lijkt en dat ge bij uzelf
«egt, dat degene, die deze regels ge-
«chreven heeft, last heeft van romanti
sche bevliegingen, maar toöh, als ge er
de gelegenheid voor hebt, trek er dan
eens op uit. Ook al is het Januari. En
niet alleen in Januari. Zelfs op de
meest troosteloze dag ln November, als
ge huiverend voor nattigheid, duisternis
en storm, bü uw haard kruipt, valt er
4e genieten van een wandeling ln de,
natuur.
Hoeveel te meer op deze Januaridag,
nu de eerste voorjaarsboden, mede ten
gevolge van het zachte voorjaarsweer
•1 duidelijk waarneembaar zijn.
VOOR JAARS BO DEN
De lente begint niet op de een en twin
figste Maart Het kan er zelfs op die
datum nog uitzien of er nooit geen lente
zal komen We hebben het in de strenge
winters die achter ons liggen, kunnen
constateren. Eg dan plotseling, in een
of twee weken tijds. springt het leven
de grond uit. Dan is het nu wel heel
«nders. Door de abnormale zachte win
ter is het voorjaar reeds in volle ont
plooiing en kunt ge overal de sporen
van het Ontluikende leven al zien.
De vlier en de ribes lopen reeds uit.
De appel- en perebomen vertonen al
Werking in de knoppen. Zeker, het is
nog slechts in een beginstadium, maar
het zijn* de eerste voorboden. De
•nreuwklokjes komen reeds boven de
grond, evenals de crocussen.
Onwillekeurig denken We met z°rg
aan de koude, die nog kan komen.
Spaar uw bezorgdheid. Al die jonge
tere plantjes zijn zo sterk, dat ze enkele
g-aden vorst gemakkelijk kunnen ver-
drf gen. Al weer zo'n wonder van de
nar uur.
Als we de polder 2ullen instappen
zien we 'n paar boeren bezig met mest
«trooien. Geen verheffende bezigheid?
Neen. En het is ook niet daarom, dat
We geboeid staan kijken. Het is om het
vogelleven, dat we op die landen be
speuren.
VLIEGERS EERSTE KLAS.
Talloze meeuwen worden door de mest
aangetrokken. Ze zweven boven het
land, heerlijk contrasterend met de
blauwe lucht. Wat zijn dit toch vol
maakte vliegers. Van elke windstro-
ming weten ze tc profiteren, als ze zich
zo maar laten gaan. Wat een volmaakte
zweefvliegers. Wat een serene rust. En
dan plotseling gaan ze tot actie over.
Zc zien een makker, die op het land
jets bijzonders heeft gevonden. In een
duikvlucht storten ze zich naar bene
den, krijsen luid, terwijl de op de grond
gezeten meeuw de veren opzet en nog
luider terugkryst. Als het hem te erg
wordt, stort deze zich ook op de wieken
en ge kunt genieten van een luchtduel
waarbij slechts zeer zelden in ernst ge
vochten wordt, maar waarbij een prach
tige behendigheid wordt gedemon
streerd.
De spreeuwen lopen waggelend van
mestkluit tot mestkluit. In tegenstelling
met hun luidruchtigheid van later
maanden, zijn ze ernstig en zwijgzaam
bezig. Hun bonte pakjes glinsteren in
de zon en er is zo'n overvloed van voed
sel, dat de gewone PrOtterSruzie totaal
achterwege blijft.
Dan wordt onze aandacht getrokken
door schichtig heen en weer vliegende
vogels, die van de zelfde grootte zijn
als de spreeuwen en aan merels doen
denken. Het zijn de koperwieken, die
in groten getale overvliegen, even neer
strijken, haastig hier een pik geven en
dan weer daar, om dan weer verder
te snorren. Het Is duidelijk, dat ze op
doortrekt zijn. Zouden ze uit hen Noor
den komen en wellicht nog wat koude
aankondigen?
Of zouden ze al weer Noordelijker stre
ken gaan opzoeken ln de verwachting,
dat de winter dit jaar uitblijft en hen
een vroeg broedsejzoen te wachten
staat?
De wind wordt iets sterker, vooral
als we de ringvaart naderen. Het zal
wel verbeelding zijn, maar het lijkt ons
zo toe, dat het aan de waterkant altijd
harder waait, dan op het land.
VETTE R1ETHENNEN.
De riethennen of waterhoentjes en
meerkoeten drijven op het water. Wat
zien ze er prachtig uit, de eerste met de
felrode en de tweede met de witte
bles. Als ze Ons op de kaai zien ver
schijnen, {rekken ze eerst wat verder
op, maar als we rustig op een hek gaan
zitten, trekken ze zich al spoedig ner
gens meer van aan en zwemmen ons
lustig voorbij. Wat een verschil met 'n
tweetal jaren terug. Wat zien ze er nu
weldoorvoed en glanzend uit. Juweel
tjes zün het stuk voor stuk, die geen
armoede hennen.
En tocnl We herinneren ons, dat we
ln dezelfde maand in 1947 hier hebben
gewandeld, hoewel het toen geen wan
delen mocht heten. Het was een waden
door meters hoge sneeuwbergen, over
sloten, die slechts hier en daar Us lieten
zien, maar die voor het grootste deel
sneeuwwoestijnen waren. En koud! De
wind sneed je door alles heen!
Toen waren hier ook riether.nen. Vier
dode en nog twee levende Ontdekten
we. De levende zonder enige glans, zo
licht en mager, dat ze door de wind
af en t<>e werden omver geblazen.
Een eind verder staat een valk te
bidden. Doodstij hangt hij ln de lucht.
Alleen de toppen van de vleugels be
wegen nauw merkbaar. Hij spiedt en
spiedt en we hopen hem te zien sro
ten. Er is echter geen prooi en na
enkele minuten wiekt hij weg.
We zijn koud geworden en stappen
flink door. Als we weer thuis geko
men zyn, voelen We ons dankbaar,
dat we e.- even uit geweest zyn. We
raden u aan het ook eens te doen.
Maar vooral met uw ogen wijd open.
Van vrouw
tot vrouw
Toen ik deze week na de was te heb
ben gedaan, moe en afgetobd een poos
ging zitten om in de krant wat ver
strooiing te zoeken, trok het mijn aan
dacht, dat er in de krant toch veel
meer door mannen geschreven wordt
dan door vrouwen. Eigenlijk werd ik er
een beetje nijdig over. Want als je de
hele dag aan de was bent geweest,
dan wil je ook wel eens wat te vertel
len hebben over dingen, waarover tot
dusverre alleen maar mannen schrijven
Want om de waarheid te zeggen, zo
heel veel bijzonders vind lk het niet
Da hele krant staat vol over politiek
en moord en diefstal en ik vraag me
zelf wej eens af, of er nou zo gewoon
in het dagelijks leven nooit iets ge
beurt, waar je over zou kunnen schrij
ven, en waarover we allemaal wel eens
zitten te Piekeren.
De mannen niet. Die piekeren niet.
Tenminste niet over de kleine dagelijk
se dingen. Misschien wej over grote.
Dat weet ik zo net niet. Maar de klei
nigheden laten ze graag aan ons over.
En het zijn juist de kleinigheden, waar
je soms zo mee in zit.
Ik wil graag bekennen, dat ik mis
schien wel een beetje te gauw pieker-
Maar wat zijn er toch niet dikwijls van
die kleine moeilijkheden in een huls
houding. waar.eenspan geen idee van
heeft. Alleen het eten al.
Als je man 's avonds thuis komt, is
het vanzelfsprekend, dat er eten op
tafel staat. Er wordt niet eens meer
bij nagedacht. Maar hoeveel zorg kost
het ons niet om alle dagen maar weer
een maaltijd klaar te hebben. Dan
spreken we nog niet eens over de kos
ten, want wat zouden we niet graag
eens witlof willen hebben, ook als het
voor onze beurs nog onbetaalbaar is.
Enfin, de was is klaar en ik moet nu
werkelijk toch weer gaan zorgen, dat
de aardappels geschild worden en dat
de groenten worden klaargemaakt. Al
wil ik U eerlijk bekennen, dat mijn
rug net voelt of ze stuk is. Veertien
dagen geleden heb ik ook zo'n nare
wasdag gehad. Een grote was, van vijf
mensen, waarbij vier volwassenen, dan
ken je je plezier wel op. En toen na
de was voor het eten zorgen. Aard
appelen met rode kool en een bordje
pap toe. Ik weet. dat mijn man daar
zo dol op is en dus verheugde ik me
er op, dat hij lekker zou eten. Had ik
er om gedacht, dat we de vorige week
ook a! twee keer rode kool hadden ge
had. En al had ik er om gedacht, je
kunt tegenwoordig maar niet de groen
te krijgen, die je wilt hebben. o
Hij was nog maar nauwelijks de
kamer binnen, of hij snoof en terwijl
hij me vals aankeek mopperde hij:
„Alweer rode kool. Het is of je niks
anders kunt klaarmaken".
Als ik verstandig had geweest, had
ik natuurlijk niets teruggezegd. Da»
was er waarschijnlijk geen ruzie van
gekomen. Maar nu raakte ik zo ver.
dat ik me zelf beloofd heb, dat er
geen rode kool meer op tafel komt,
voor hij er om smeekt.
NEL.
Toen wij een dezer dagen 'n blaadje
van een scheurkalender trokken, lazen
we daarop een Chinees gezegde. Het
luidde: „Wacht niet. Het is misschien
later dan ge denkt".
Het gezegde trof ons door zün een
voudigheid en zijn zuiverheid. Het ken
merkte de hoge beschaving en het *Ü-
ne gevoel, dat het Chinese volk sinds
eeuwen bezit. Het is 'n gezegde, waar
wü ln onze gejaagdheid niet aan den
ken. Wij hebben immers altüd zo veel
te doen. We hebben het zo druk en
het leven laat Ons niet tot bezinning
komen. Tot we tenslotte door een sim
pel blaadje van een kalender even aan
het nadenken worden gebracht.
„Wacht niet. Het is misschien later
dan ge denkt". Misschien gaat het U
als ons. Misschien moet ge het zinnetje
Ook twee maal lezen, voor het goed
tot U is doorgedrongen. Hoe dikwijls
zijn we niet geneigd om iets maar uit
te stellen. Het komt wel. Het heeft
nog geen haast. De tüd dringt nog niet.
En dan plotseling komen we tot het
besef, dat we te lang hebben gewacht.
Dat het later was, dan we dachten.
Dat het te laat is geworden. Hoe
d.kwijls zal het ons niet gebeurd zijn,
dat we ons telkenmale iets hadden
voo.-genomen. maar aan dat voorne
men geen 'gevolg hebben gegeven.
Laksheid misschien, Maar zou het ook
niet kunnen zijn, dat die laksheid zijn
oorzaak vindt [n het feit, dat we te
gedachtenloos leven. Dat we ons maar
laten voortdrijven door alle dagelijkse
beslommeringen, zonder er aan te den
ken, dat niet alleen wij voorthollen,
maar dat ook de tijd voortholt, zonder
zich om ons armzalige stervelingen te
bekommeren?
Wacht niet.Want het is zeker,
dat wij dé wedloop met de tijd ver-~
liezen. Het is zeker, dat er op de een
of andere dag een moment komt.
waarop we tegen ons zelf zullen moe
ien zeggen: „Nu had ik dit of dat nog
willen doen. Nu had ik nog iets op
mijn programma staan, dat ik ter wil
le van mijn eigen ziclerUst had moet
ten uitvoeren. Maar de tijd is niet blij
ven stilstaan. Ge bebt er de gelegen
heid niet meer voor.
Want het was later da» gy dacht..
Het is wel eens noodzakelijk, dat w#
ons op die Prachtige woorden van Chi
nese oorsprong beraden. Is het iü«t
zo, dat ieder van ons, elke dag wel
eens iets heeft te doen, wat niet zo
dringend noodzakelijk is en dat w«r
het daarom maar laten wachten. Tot
we met een schok tot het besef ko
men, dat we ons voornemen niet kun
nen uitvoeren, omdat de persoon tegen
over wie we iets hadden goed te ma
ken, is heengegaan? Hebben wc zelf
ook niet dikwijls grote voornemens
en idealen gehad, hebben we geen
plannen gemaakt ,die we telkens maar
weer werden uitgesteld, omdat er iets
tussen kwam? Is de diepe betekenis
van deze spreuk ook niet hierin ge
legen, dat we vermaand worden, orn
van het leven te maken, wat er van
te maken is? Juisr nu het nog niet te
laat is! Laat dit gezegde ons bijblijven.
Laat ze een richtsnoer in ons leven
zün. Laten we goedmaken wat er
goed te maken is. Want heus, het I*
zo gauw te laat.
VERWACHTING
Het is geen dik boek, wat op Onze
redactietafel verscneen, het tijdschrift
„Verwachting", maar het beantwoordt
volkomen aan de gekozen titel.
„Verwachting wil een tijdschrift zijn,
dat bijdraagt tot gegrond vertrouwen
in de toekomst van een betere wereld,
waarop ons volk krachtens zijn beste
tradities recht heeft", aldus zegt de
redactie van dit tweemaandelijks tijd
schrift, waarvan de abonnementsprijs
f 4,95 per jaar bedraagt.
De klinkende namen der redactie
leden alleen zouden reeds een waar
borg voor de inhoud kunnen zijn en het
is ons een waarlijk genoegen geweest
enige uurtjes de verschillende besproken
problemen mede te mogen onderzoeken.
Voor in de aarfhef van het boekske
staat: „Wij wensen eefi levend contact
met de lezer te hebben. Alle vragen
en opmerkingen die bij U opkomen
naar aanleiding van de inhoud van dit
tfjdschrift zullen wü gaarne door mid
'!<><j1 hiervan met U bespreken."
c' Een soort Radiolympus in boekvorm
dus. Bijna hadden we de pen gegrepen
naar aanleiding van enige bij ons op
komende vragen, die onvermijdelük tot
de lezers zullen komen. A]s bewijs hier
voor noemen wij U enige hoofdstuk
ken: Realisme en idealisme; Wordende
wereld; Wat is logica?; Vroedmcesters
der komende beschaving; Mens en evo
lutie; Het goede recht der parapsycho
ïogie enz. Het eerste nummer van „Ver
wachting" heeft aan onze verwachting
beantwoord.
H.
Deze keer drie flonkerende partijt
jes uit 3 verschillende schaaktijciper
ken. Het eerste dareert uit 1861, het
tweede uit 1916 en het derde uit 1948.
Allereerst dus dat uit de ..grijze
oudhdid" Het is een partijtje, da:
werd gespeeld in het VAS te Amser-
cam tussen de toenmalige wereldkam
pioen Prof. Anderssen uit Duitsland
en de Amsterdammer K]oos. Nadat na
enkele zetten een volkomen symme
trische stelling wordt bereikt, begint
de Duitse Professor 'n Koningsaanval,
die snel doorslaat.
WIT: Kloos ZWART: Anderssen
Italjaans Vierpaardenspei
1. e2e4, e7—e5; 2. Lfl—c4. Pg8—
f6; 3. Pblc3, Lf3—c5; 4. Pgl—f3.
Pb8c6 (zo is er met verwisseling van
zetten een Italiaans Vierpaardenspel
ontstaan); 5. d2—d3, d7—d6; 6. h2—h3,
h7—h6 (heeft niet veel te betekenen);
7. a2a3. Lc5—b6; 8. 0—0, g7—g5
(echt Anderssen. Zodra hü maar even
de gelegenheid krü'gt, begint hij met
de aanval); 9. Lele3 (Ph2 was beter
geweest), g5— g4; 10. h3xg4, Lc8xg4;
11. Pc3—e2? (geeft zwart de gelegen
heid de witte koningsvleugel helemaal
uit elkaar te scheuren) Lg4xf3: 12.
g2xf3, Th8g8; 13. Kgl—hl, Pf6xe4'
(mag niet- genomen worden wegens
Dh4 mat!); 14. Pe2g3, Pe4xg3; 15.
Khl—g2. Tg8xg3Ü (de snelste weg);
16. f2xg3. Dh4xg3; 17. Kg2—hl. Dg3—
h3; 18. Khl—gl, Lb6xe3; 19. Tfl—f2.
Le3xf2 mat. Een fraaie aanval.
En nu nummer twee. Het werd ge
speeld in het toenmalige Petrograd
(thans Leningrad) in 1916 en laat ons
een aardig dame-offer zien.
WIT: G. Helbach ZWART. Amateur
Zweeds
1. e2e4, d7d5 (een verouderde
verdediging, waarmee Mieses v: oeger
veej succes heeft geoogst); 2. ?4xd5.
Dd8xd5; 3. Pbl—c3. Dd5—d8; 4. 2—d4
P'o8 -c6; 5. Pgl—f... Lc8—g4; 6 <14 d5
(de oude combinatie b.tg.ntj. Peó—e5;
7%Lfl—bö. c7c6; 3. P£3xeö «specta
culair gc-speeic. maar volkomen cor
rect), Lg4x-.il; 9. cöxcfi, a7—a6 (Ook
bc6 geeft niet meer); 10. c6— c7, a6xb5
11. c7xd8D, Ta8xd8; iz Pc3xdl en
zwart kon het opgever. hij is
een vol stuk achter.
To» besluit een nog kleine; partijtje,
dat kort geleden in Budapest werd
gespeeld. De zwart-speler is de be
kende Hongaarse mees.er dr. Baiogh.
WIT: dr. Nagy ZWART: dr. Baiogh
Konings-Indisch
1. Pgl—f3, d7 -d5; 2 g2—g3, Lc8—
f5; 3. Lfl—g2, Pb8-d7; 4. c2—c4, c7—c6
5. c4xd5. c6xd5; 6. Ddl—b3. Pd7—c5;
7. Db3b5. Lc8—d7j; 8. Db5xc5???
(wit loopt in de listige val), Ta8c8U
en wit gaf het op, want hij verliest
de dame of hij wordt op cl mat gezet.
Een leerzaam partijtje waaruit weer
eens overduidelijk blijkt, hoe ver
keerd het is, om te vroeg met ce Jame
op stap te gaan.
In het middernachtelijk
duister
Het was op een donkere avond, dat ik bij mijn vriend Gert in de Heer-
ougowaard aankwam. Enlaat ik het maar meteen vertellen, ik kwam
ongelegen. Dit werd me natuurlyk met gezegd, maar dat zag ik aan de
rusteloze blik in Gert's ogen, aan het zenuwachtig been en weer gedraaf van
zyn hond en aan tientallen andere niet definieerbare dingen.
De vrouw van Gert schonk een kopje thee in en vroeg: „Moeten jullie
niet een partytje schaken?"
Myn vriend had zich met de hem opgedrongen situatie al enigszins ver-
xoend en legde het schaakbord op tafel. Het rookgerei werd voor de dag
gehaald en na een poosje waren we in het spel verdiept.
DE LONT IN HET .KRUITVAT.
Totdat... van buiten, heel diep uit
de verte, hoorden we een klagend ge-
mauw,... 4
We keken elkaar eens aan.
„Het is al vroeg in"Maart", zei ik.
„Je bent gek. Dat is een bunzing",
voer Gert wel wat heftig uit.
Nu ging mij een licht op. Alsik niet
gekomen was, zou hy nu beslist al over
«e glibberige klejakkers of drassige
grasvelden lopen met zyn onafscheide
lijke hond op jacht naar de een of an
dere bunzing.
Daarom veroverde ik een plaatsje in
hart, toen ik Gert om een overall
en een paar laarzen vroeg.
..We komen, niet zo laat thujs. hoor.
«ei hü by'aa juichend tot zün vrouw.
voordat we de inktzwarte nacht instap
ten.
Ik had n l. bemerkt, dat mijn vriend
opzettelük de breedste sloten vermeed
en er omheen liep.
„Zo," zei Gert flegmatiek, terwyl hü
zün peukje sigaret wegwierp, ..Nou
dan gaan we er maar recht op af."
Jonge, Jonge, wat kreeg ik een spijt
van mün woorden. Met de moed der
wanhoop slingerde ik mü ln de git
zwarte nacht over de brede sloten.
„Hier is het", zei mün gids, met
zaklantaarn in een hol onder de klamp
lichtend.
„Waar zitter»tve hier zowat," vroeg
ik, want ik wist niet meer waar Noord
of Zuid was.
,,'t Veld, by de ringsloot", was het
zekere antwoord.
Uit de rugzak haalde Gert een opge
vouwen, zeildoeken emmertje en uit 'n
doosje een stukje carbid. Dit laa-.lte
wierp hü lo het hol.
„Daar zal ie wel een hekel aan krü-
gen," zei Gert, terwijl hij water ln het
gat hoosde.
Binnen enkele seconden veerde een
zwart-bruin voorwerp vanonder 'thooi
vandaan. Bliksemsnel beet de hond, die
tot nu toe gehoorzaam afwachtte, toe.
Een stroper heeft een ongelukkig
leven. Eenmaal gegrepen door de
zucht tot stropen, kan hy er niet
meer aan ontkomen. Hij raakt er
aan verslaafd.
Een van onze verslaggevers maakte
een nachtelyke strooptocht, dit
maal op bunzingen, mee. Hij
schrijft zyn bevindingen naar de
natuur, d.w.z. hard en streng, doch
naar waarheid.
CONTACT
Wc zullen eerst de weg maar langs
gaan", zei myn vriend, „de hond
waarschuwt ons wel."
Gezellig koutend beenden we de ein
deloz* Middenweg af in de richting van
Verlaat, waarby ik de lange polsstok
droeg en Gert een rugzak waarin, naar
later bleek, verschillende onmisbare
Instrumenten.
De „peperbus" zoals de Katholieke
kerk aan het Noordeinde in de volks
mond wordt genoemd, sloeg juist elf
slagen, toen wy er voorbijkwamen. De
laatste slag was nog niet verklonken of
Gert hield me met een ruk tegen.
..Stil!", zei hü. „De hond!"
Hij had gelyk. Van heel ver hoorden
we de hond blaffen.
„Waar zou hü zitten, was myn 'iet
wat onnozele vraag.
„Een kwartier lopen", was het korte
antwoord.
ER OP AF.
Nu bewees de polsstok goede dien
sten. Met onzekere sprongen, omdat we
door de duisternis de overzüden niet
konden zien, namen we do «loten. Om
dat er een sportieve rivaliteit bestond
tussen Gert en mü, maakten we zonder
aarzelen de gewaagse sprongen. Op «en
zeker ogenblik zei ik, «en weipjg f*-
raakt' «paart mal"
waarbü het gèbeurde, dat ik een keer
lelyk gehaakt werd, door een laag langs
een slootkant gespannen prikkeldraad.
„Even hoger springen", was het nuch
tere bescheid van Gert.
Plotseling «tonden w« voor «en
klampje hooi.
„IIü kreeg geen tüd om te stinken",
zei m'n steenharde kameraad en stopt*
de bunzing in de rugzak.
EEN KLACHT IN DE NACHT.
We vervolgden onze tocht en keerden
is een boog terug naar d« Nieuw* weg.
De hond was ons vooruitgesneld en
joeg de 'ratten uit de slootkanten, het
geen we konden opmaken uit het korte
stugge geblaf, of hy joeg zacht jankend
achter een haasje aan, hetwelk hy toch
nooit zou kunnen krijgen.
Toen we bü de Kanaalbrug liepen,
hoorden we plotseling de hond weer
lang en aanhoudend blaffen, ten teken
dat hij weer voor een bunzing stond."
„Sjonge," zei Gert, ..dat wordt lastig.
Hü zit in bet rietveld.
Dat hij de moeilijkheid niet overschat
had, bewees het eerstvolgend kwartier.
Eén misstap zou ons fataal geworden
zyn in dit stukje moeras en ik was bly
dat we eindelyk op een dykje tussen
het riet en de ringsloot kwamen.
Juist stapte ik over een prikkeldraad
dat door Gert omlaag gehouden werd.
toen vlakby mü uit het riet een kla
gend geluid opsteeg, hetwelk geleek op
het geschrei van een kind. Ik greep
mün Vriend bü de schouder en hijgde:
„Een bunzing!"
„Natuurlük, wat dacht jÜi een von
delingetje?" spotte Gert.
Hy stak met de polsstok naar twee
ln 't riet glinsterende geel-groene vönk
jes, de ogen van de bunzig.
Een tydlang hoorden we niets
De hond kwam snuffelend naar.ons
toe.
GEDULD.
„Die zyn we kwyt", meende mün
vriend, ging op zün gemak op een bos
riet zitten en draaide e€n sigaret. Ik
hoedde me ervoor ln de vlam te küken.
My'n ogen waren aan de duisternis ge
wend en ik kon, als ik myn hoofd laag
langs de grond hield, het minder duis
tere wateroppervlak van de ringsloot
zien. Zo Oriënteerde ik mü en boven
dien door de In de verte lichtende vuur
torens.
Gert scheen iedere meter grond te
kennen. Zelfs ln de slóten wist hy met
onfeilbare juistheid zün polsstok op de
hardste plekken te «teken.
Opnieuw blafte de hond en wü spoed
4en ons er heen. Over «en weiland
kwamen w* bü «en dam, die de akker
met de Nieuw* weg verbond. He»
bleek, dat de bunzing in het riooltj*
(„Pomp", zei Gert) onder de dam ge
kropen was.
„Hoe krijgen we üie er uit?" vroeg
jk mijn Vriend.
Deze had reeds zijn korte jekker Uit
getrokken en hield de binnenopening
va de mouw voor de opening van het
riooltje, daarby het einde van de mouw
dichtknÜPend.
„Steek jij aan de andere kant van de
dam de polsstok er even in", comman
deerde hij.
Dit deed ik en het volgend ogenblik
zag ik Gert als een donkere massa
omhoogkomen. Toen ik hem bijlichtte
zag ik, dat hü de mouw, waarin de
bunzing, op een dampaal beukte,
„Da's nuirimer twee", zei Gert en
deed het slappe dierenlichaam in d*
gonjezak.
„Die stinkt joch wei zei ik. terwül
ik enige meters uit de wind ging staan.
„Ja", was het kalme antwoord, ,,mün
jas kan ik niet meer aan."
WEER NAAR HUIS.
We volgden het dykje weer en kwa
men op „De Weel". Vandaar zochten
we de spoorlijn op en liepen zo, naast
elkander op de bielzen in de richting
van het station Noordscharwoude en
later Heerhugowaard. Onderwyj voer
den we een geanimeerd gesprek.
Het motregende en volgens Gert was
de kans, dat wü nu nog een bunzing
zouden vangen zo goed als uitgesloten.
D* regen sloeg de reuk var bet bun*
zingspoor weg, zette mijn vriend des
kundig uit«en. En nu bleek, wat ik
trouwens reeds wist. hoe zeer deze stro
Per een vriend van de natuur was. Ho*
hü zich «rgerde aan sommige jager^
die slechts niets ontziende stroper» me»
een jachtact* bleken te zün, door d*
hazen, Jong of oud, drachtig of niet»
te schieten. Zelfs was er ten» ten jaget
met hem mee op de bunzing)acht g*
weest. die zich niet ontzien xou heb*
ben, om <en kat te vangen.
De klok «loeg dri* uur. toen wü d*
woning van Gert weer bereikten.