Januari wandeling WACHT NIET Misschien is het later dan U denkt Boekbespi ekwcf HET ONTLUIKENDE LEVEN Het weer lokte uit tot een wandeling. In de morgenuren had er 'n dikke mist gehangen, maar een licht Zuidewindje had die verdreven en om twaalf uur •traalde de ton over de velden, die lok ien tot observeren en kuieren. Een wandeling in Januari? Misschien dat het u gek lijkt en dat ge bij uzelf «egt, dat degene, die deze regels ge- «chreven heeft, last heeft van romanti sche bevliegingen, maar toöh, als ge er de gelegenheid voor hebt, trek er dan eens op uit. Ook al is het Januari. En niet alleen in Januari. Zelfs op de meest troosteloze dag ln November, als ge huiverend voor nattigheid, duisternis en storm, bü uw haard kruipt, valt er 4e genieten van een wandeling ln de, natuur. Hoeveel te meer op deze Januaridag, nu de eerste voorjaarsboden, mede ten gevolge van het zachte voorjaarsweer •1 duidelijk waarneembaar zijn. VOOR JAARS BO DEN De lente begint niet op de een en twin figste Maart Het kan er zelfs op die datum nog uitzien of er nooit geen lente zal komen We hebben het in de strenge winters die achter ons liggen, kunnen constateren. Eg dan plotseling, in een of twee weken tijds. springt het leven de grond uit. Dan is het nu wel heel «nders. Door de abnormale zachte win ter is het voorjaar reeds in volle ont plooiing en kunt ge overal de sporen van het Ontluikende leven al zien. De vlier en de ribes lopen reeds uit. De appel- en perebomen vertonen al Werking in de knoppen. Zeker, het is nog slechts in een beginstadium, maar het zijn* de eerste voorboden. De •nreuwklokjes komen reeds boven de grond, evenals de crocussen. Onwillekeurig denken We met z°rg aan de koude, die nog kan komen. Spaar uw bezorgdheid. Al die jonge tere plantjes zijn zo sterk, dat ze enkele g-aden vorst gemakkelijk kunnen ver- drf gen. Al weer zo'n wonder van de nar uur. Als we de polder 2ullen instappen zien we 'n paar boeren bezig met mest «trooien. Geen verheffende bezigheid? Neen. En het is ook niet daarom, dat We geboeid staan kijken. Het is om het vogelleven, dat we op die landen be speuren. VLIEGERS EERSTE KLAS. Talloze meeuwen worden door de mest aangetrokken. Ze zweven boven het land, heerlijk contrasterend met de blauwe lucht. Wat zijn dit toch vol maakte vliegers. Van elke windstro- ming weten ze tc profiteren, als ze zich zo maar laten gaan. Wat een volmaakte zweefvliegers. Wat een serene rust. En dan plotseling gaan ze tot actie over. Zc zien een makker, die op het land jets bijzonders heeft gevonden. In een duikvlucht storten ze zich naar bene den, krijsen luid, terwijl de op de grond gezeten meeuw de veren opzet en nog luider terugkryst. Als het hem te erg wordt, stort deze zich ook op de wieken en ge kunt genieten van een luchtduel waarbij slechts zeer zelden in ernst ge vochten wordt, maar waarbij een prach tige behendigheid wordt gedemon streerd. De spreeuwen lopen waggelend van mestkluit tot mestkluit. In tegenstelling met hun luidruchtigheid van later maanden, zijn ze ernstig en zwijgzaam bezig. Hun bonte pakjes glinsteren in de zon en er is zo'n overvloed van voed sel, dat de gewone PrOtterSruzie totaal achterwege blijft. Dan wordt onze aandacht getrokken door schichtig heen en weer vliegende vogels, die van de zelfde grootte zijn als de spreeuwen en aan merels doen denken. Het zijn de koperwieken, die in groten getale overvliegen, even neer strijken, haastig hier een pik geven en dan weer daar, om dan weer verder te snorren. Het Is duidelijk, dat ze op doortrekt zijn. Zouden ze uit hen Noor den komen en wellicht nog wat koude aankondigen? Of zouden ze al weer Noordelijker stre ken gaan opzoeken ln de verwachting, dat de winter dit jaar uitblijft en hen een vroeg broedsejzoen te wachten staat? De wind wordt iets sterker, vooral als we de ringvaart naderen. Het zal wel verbeelding zijn, maar het lijkt ons zo toe, dat het aan de waterkant altijd harder waait, dan op het land. VETTE R1ETHENNEN. De riethennen of waterhoentjes en meerkoeten drijven op het water. Wat zien ze er prachtig uit, de eerste met de felrode en de tweede met de witte bles. Als ze Ons op de kaai zien ver schijnen, {rekken ze eerst wat verder op, maar als we rustig op een hek gaan zitten, trekken ze zich al spoedig ner gens meer van aan en zwemmen ons lustig voorbij. Wat een verschil met 'n tweetal jaren terug. Wat zien ze er nu weldoorvoed en glanzend uit. Juweel tjes zün het stuk voor stuk, die geen armoede hennen. En tocnl We herinneren ons, dat we ln dezelfde maand in 1947 hier hebben gewandeld, hoewel het toen geen wan delen mocht heten. Het was een waden door meters hoge sneeuwbergen, over sloten, die slechts hier en daar Us lieten zien, maar die voor het grootste deel sneeuwwoestijnen waren. En koud! De wind sneed je door alles heen! Toen waren hier ook riether.nen. Vier dode en nog twee levende Ontdekten we. De levende zonder enige glans, zo licht en mager, dat ze door de wind af en t<>e werden omver geblazen. Een eind verder staat een valk te bidden. Doodstij hangt hij ln de lucht. Alleen de toppen van de vleugels be wegen nauw merkbaar. Hij spiedt en spiedt en we hopen hem te zien sro ten. Er is echter geen prooi en na enkele minuten wiekt hij weg. We zijn koud geworden en stappen flink door. Als we weer thuis geko men zyn, voelen We ons dankbaar, dat we e.- even uit geweest zyn. We raden u aan het ook eens te doen. Maar vooral met uw ogen wijd open. Van vrouw tot vrouw Toen ik deze week na de was te heb ben gedaan, moe en afgetobd een poos ging zitten om in de krant wat ver strooiing te zoeken, trok het mijn aan dacht, dat er in de krant toch veel meer door mannen geschreven wordt dan door vrouwen. Eigenlijk werd ik er een beetje nijdig over. Want als je de hele dag aan de was bent geweest, dan wil je ook wel eens wat te vertel len hebben over dingen, waarover tot dusverre alleen maar mannen schrijven Want om de waarheid te zeggen, zo heel veel bijzonders vind lk het niet Da hele krant staat vol over politiek en moord en diefstal en ik vraag me zelf wej eens af, of er nou zo gewoon in het dagelijks leven nooit iets ge beurt, waar je over zou kunnen schrij ven, en waarover we allemaal wel eens zitten te Piekeren. De mannen niet. Die piekeren niet. Tenminste niet over de kleine dagelijk se dingen. Misschien wej over grote. Dat weet ik zo net niet. Maar de klei nigheden laten ze graag aan ons over. En het zijn juist de kleinigheden, waar je soms zo mee in zit. Ik wil graag bekennen, dat ik mis schien wel een beetje te gauw pieker- Maar wat zijn er toch niet dikwijls van die kleine moeilijkheden in een huls houding. waar.eenspan geen idee van heeft. Alleen het eten al. Als je man 's avonds thuis komt, is het vanzelfsprekend, dat er eten op tafel staat. Er wordt niet eens meer bij nagedacht. Maar hoeveel zorg kost het ons niet om alle dagen maar weer een maaltijd klaar te hebben. Dan spreken we nog niet eens over de kos ten, want wat zouden we niet graag eens witlof willen hebben, ook als het voor onze beurs nog onbetaalbaar is. Enfin, de was is klaar en ik moet nu werkelijk toch weer gaan zorgen, dat de aardappels geschild worden en dat de groenten worden klaargemaakt. Al wil ik U eerlijk bekennen, dat mijn rug net voelt of ze stuk is. Veertien dagen geleden heb ik ook zo'n nare wasdag gehad. Een grote was, van vijf mensen, waarbij vier volwassenen, dan ken je je plezier wel op. En toen na de was voor het eten zorgen. Aard appelen met rode kool en een bordje pap toe. Ik weet. dat mijn man daar zo dol op is en dus verheugde ik me er op, dat hij lekker zou eten. Had ik er om gedacht, dat we de vorige week ook a! twee keer rode kool hadden ge had. En al had ik er om gedacht, je kunt tegenwoordig maar niet de groen te krijgen, die je wilt hebben. o Hij was nog maar nauwelijks de kamer binnen, of hij snoof en terwijl hij me vals aankeek mopperde hij: „Alweer rode kool. Het is of je niks anders kunt klaarmaken". Als ik verstandig had geweest, had ik natuurlijk niets teruggezegd. Da» was er waarschijnlijk geen ruzie van gekomen. Maar nu raakte ik zo ver. dat ik me zelf beloofd heb, dat er geen rode kool meer op tafel komt, voor hij er om smeekt. NEL. Toen wij een dezer dagen 'n blaadje van een scheurkalender trokken, lazen we daarop een Chinees gezegde. Het luidde: „Wacht niet. Het is misschien later dan ge denkt". Het gezegde trof ons door zün een voudigheid en zijn zuiverheid. Het ken merkte de hoge beschaving en het *Ü- ne gevoel, dat het Chinese volk sinds eeuwen bezit. Het is 'n gezegde, waar wü ln onze gejaagdheid niet aan den ken. Wij hebben immers altüd zo veel te doen. We hebben het zo druk en het leven laat Ons niet tot bezinning komen. Tot we tenslotte door een sim pel blaadje van een kalender even aan het nadenken worden gebracht. „Wacht niet. Het is misschien later dan ge denkt". Misschien gaat het U als ons. Misschien moet ge het zinnetje Ook twee maal lezen, voor het goed tot U is doorgedrongen. Hoe dikwijls zijn we niet geneigd om iets maar uit te stellen. Het komt wel. Het heeft nog geen haast. De tüd dringt nog niet. En dan plotseling komen we tot het besef, dat we te lang hebben gewacht. Dat het later was, dan we dachten. Dat het te laat is geworden. Hoe d.kwijls zal het ons niet gebeurd zijn, dat we ons telkenmale iets hadden voo.-genomen. maar aan dat voorne men geen 'gevolg hebben gegeven. Laksheid misschien, Maar zou het ook niet kunnen zijn, dat die laksheid zijn oorzaak vindt [n het feit, dat we te gedachtenloos leven. Dat we ons maar laten voortdrijven door alle dagelijkse beslommeringen, zonder er aan te den ken, dat niet alleen wij voorthollen, maar dat ook de tijd voortholt, zonder zich om ons armzalige stervelingen te bekommeren? Wacht niet.Want het is zeker, dat wij dé wedloop met de tijd ver-~ liezen. Het is zeker, dat er op de een of andere dag een moment komt. waarop we tegen ons zelf zullen moe ien zeggen: „Nu had ik dit of dat nog willen doen. Nu had ik nog iets op mijn programma staan, dat ik ter wil le van mijn eigen ziclerUst had moet ten uitvoeren. Maar de tijd is niet blij ven stilstaan. Ge bebt er de gelegen heid niet meer voor. Want het was later da» gy dacht.. Het is wel eens noodzakelijk, dat w# ons op die Prachtige woorden van Chi nese oorsprong beraden. Is het iü«t zo, dat ieder van ons, elke dag wel eens iets heeft te doen, wat niet zo dringend noodzakelijk is en dat w«r het daarom maar laten wachten. Tot we met een schok tot het besef ko men, dat we ons voornemen niet kun nen uitvoeren, omdat de persoon tegen over wie we iets hadden goed te ma ken, is heengegaan? Hebben wc zelf ook niet dikwijls grote voornemens en idealen gehad, hebben we geen plannen gemaakt ,die we telkens maar weer werden uitgesteld, omdat er iets tussen kwam? Is de diepe betekenis van deze spreuk ook niet hierin ge legen, dat we vermaand worden, orn van het leven te maken, wat er van te maken is? Juisr nu het nog niet te laat is! Laat dit gezegde ons bijblijven. Laat ze een richtsnoer in ons leven zün. Laten we goedmaken wat er goed te maken is. Want heus, het I* zo gauw te laat. VERWACHTING Het is geen dik boek, wat op Onze redactietafel verscneen, het tijdschrift „Verwachting", maar het beantwoordt volkomen aan de gekozen titel. „Verwachting wil een tijdschrift zijn, dat bijdraagt tot gegrond vertrouwen in de toekomst van een betere wereld, waarop ons volk krachtens zijn beste tradities recht heeft", aldus zegt de redactie van dit tweemaandelijks tijd schrift, waarvan de abonnementsprijs f 4,95 per jaar bedraagt. De klinkende namen der redactie leden alleen zouden reeds een waar borg voor de inhoud kunnen zijn en het is ons een waarlijk genoegen geweest enige uurtjes de verschillende besproken problemen mede te mogen onderzoeken. Voor in de aarfhef van het boekske staat: „Wij wensen eefi levend contact met de lezer te hebben. Alle vragen en opmerkingen die bij U opkomen naar aanleiding van de inhoud van dit tfjdschrift zullen wü gaarne door mid '!<><j1 hiervan met U bespreken." c' Een soort Radiolympus in boekvorm dus. Bijna hadden we de pen gegrepen naar aanleiding van enige bij ons op komende vragen, die onvermijdelük tot de lezers zullen komen. A]s bewijs hier voor noemen wij U enige hoofdstuk ken: Realisme en idealisme; Wordende wereld; Wat is logica?; Vroedmcesters der komende beschaving; Mens en evo lutie; Het goede recht der parapsycho ïogie enz. Het eerste nummer van „Ver wachting" heeft aan onze verwachting beantwoord. H. Deze keer drie flonkerende partijt jes uit 3 verschillende schaaktijciper ken. Het eerste dareert uit 1861, het tweede uit 1916 en het derde uit 1948. Allereerst dus dat uit de ..grijze oudhdid" Het is een partijtje, da: werd gespeeld in het VAS te Amser- cam tussen de toenmalige wereldkam pioen Prof. Anderssen uit Duitsland en de Amsterdammer K]oos. Nadat na enkele zetten een volkomen symme trische stelling wordt bereikt, begint de Duitse Professor 'n Koningsaanval, die snel doorslaat. WIT: Kloos ZWART: Anderssen Italjaans Vierpaardenspei 1. e2e4, e7—e5; 2. Lfl—c4. Pg8— f6; 3. Pblc3, Lf3—c5; 4. Pgl—f3. Pb8c6 (zo is er met verwisseling van zetten een Italiaans Vierpaardenspel ontstaan); 5. d2—d3, d7—d6; 6. h2—h3, h7—h6 (heeft niet veel te betekenen); 7. a2a3. Lc5—b6; 8. 0—0, g7—g5 (echt Anderssen. Zodra hü maar even de gelegenheid krü'gt, begint hij met de aanval); 9. Lele3 (Ph2 was beter geweest), g5— g4; 10. h3xg4, Lc8xg4; 11. Pc3—e2? (geeft zwart de gelegen heid de witte koningsvleugel helemaal uit elkaar te scheuren) Lg4xf3: 12. g2xf3, Th8g8; 13. Kgl—hl, Pf6xe4' (mag niet- genomen worden wegens Dh4 mat!); 14. Pe2g3, Pe4xg3; 15. Khl—g2. Tg8xg3Ü (de snelste weg); 16. f2xg3. Dh4xg3; 17. Kg2—hl. Dg3— h3; 18. Khl—gl, Lb6xe3; 19. Tfl—f2. Le3xf2 mat. Een fraaie aanval. En nu nummer twee. Het werd ge speeld in het toenmalige Petrograd (thans Leningrad) in 1916 en laat ons een aardig dame-offer zien. WIT: G. Helbach ZWART. Amateur Zweeds 1. e2e4, d7d5 (een verouderde verdediging, waarmee Mieses v: oeger veej succes heeft geoogst); 2. ?4xd5. Dd8xd5; 3. Pbl—c3. Dd5—d8; 4. 2—d4 P'o8 -c6; 5. Pgl—f... Lc8—g4; 6 <14 d5 (de oude combinatie b.tg.ntj. Peó—e5; 7%Lfl—bö. c7c6; 3. P£3xeö «specta culair gc-speeic. maar volkomen cor rect), Lg4x-.il; 9. cöxcfi, a7—a6 (Ook bc6 geeft niet meer); 10. c6— c7, a6xb5 11. c7xd8D, Ta8xd8; iz Pc3xdl en zwart kon het opgever. hij is een vol stuk achter. To» besluit een nog kleine; partijtje, dat kort geleden in Budapest werd gespeeld. De zwart-speler is de be kende Hongaarse mees.er dr. Baiogh. WIT: dr. Nagy ZWART: dr. Baiogh Konings-Indisch 1. Pgl—f3, d7 -d5; 2 g2—g3, Lc8— f5; 3. Lfl—g2, Pb8-d7; 4. c2—c4, c7—c6 5. c4xd5. c6xd5; 6. Ddl—b3. Pd7—c5; 7. Db3b5. Lc8—d7j; 8. Db5xc5??? (wit loopt in de listige val), Ta8c8U en wit gaf het op, want hij verliest de dame of hij wordt op cl mat gezet. Een leerzaam partijtje waaruit weer eens overduidelijk blijkt, hoe ver keerd het is, om te vroeg met ce Jame op stap te gaan. In het middernachtelijk duister Het was op een donkere avond, dat ik bij mijn vriend Gert in de Heer- ougowaard aankwam. Enlaat ik het maar meteen vertellen, ik kwam ongelegen. Dit werd me natuurlyk met gezegd, maar dat zag ik aan de rusteloze blik in Gert's ogen, aan het zenuwachtig been en weer gedraaf van zyn hond en aan tientallen andere niet definieerbare dingen. De vrouw van Gert schonk een kopje thee in en vroeg: „Moeten jullie niet een partytje schaken?" Myn vriend had zich met de hem opgedrongen situatie al enigszins ver- xoend en legde het schaakbord op tafel. Het rookgerei werd voor de dag gehaald en na een poosje waren we in het spel verdiept. DE LONT IN HET .KRUITVAT. Totdat... van buiten, heel diep uit de verte, hoorden we een klagend ge- mauw,... 4 We keken elkaar eens aan. „Het is al vroeg in"Maart", zei ik. „Je bent gek. Dat is een bunzing", voer Gert wel wat heftig uit. Nu ging mij een licht op. Alsik niet gekomen was, zou hy nu beslist al over «e glibberige klejakkers of drassige grasvelden lopen met zyn onafscheide lijke hond op jacht naar de een of an dere bunzing. Daarom veroverde ik een plaatsje in hart, toen ik Gert om een overall en een paar laarzen vroeg. ..We komen, niet zo laat thujs. hoor. «ei hü by'aa juichend tot zün vrouw. voordat we de inktzwarte nacht instap ten. Ik had n l. bemerkt, dat mijn vriend opzettelük de breedste sloten vermeed en er omheen liep. „Zo," zei Gert flegmatiek, terwyl hü zün peukje sigaret wegwierp, ..Nou dan gaan we er maar recht op af." Jonge, Jonge, wat kreeg ik een spijt van mün woorden. Met de moed der wanhoop slingerde ik mü ln de git zwarte nacht over de brede sloten. „Hier is het", zei mün gids, met zaklantaarn in een hol onder de klamp lichtend. „Waar zitter»tve hier zowat," vroeg ik, want ik wist niet meer waar Noord of Zuid was. ,,'t Veld, by de ringsloot", was het zekere antwoord. Uit de rugzak haalde Gert een opge vouwen, zeildoeken emmertje en uit 'n doosje een stukje carbid. Dit laa-.lte wierp hü lo het hol. „Daar zal ie wel een hekel aan krü- gen," zei Gert, terwijl hij water ln het gat hoosde. Binnen enkele seconden veerde een zwart-bruin voorwerp vanonder 'thooi vandaan. Bliksemsnel beet de hond, die tot nu toe gehoorzaam afwachtte, toe. Een stroper heeft een ongelukkig leven. Eenmaal gegrepen door de zucht tot stropen, kan hy er niet meer aan ontkomen. Hij raakt er aan verslaafd. Een van onze verslaggevers maakte een nachtelyke strooptocht, dit maal op bunzingen, mee. Hij schrijft zyn bevindingen naar de natuur, d.w.z. hard en streng, doch naar waarheid. CONTACT Wc zullen eerst de weg maar langs gaan", zei myn vriend, „de hond waarschuwt ons wel." Gezellig koutend beenden we de ein deloz* Middenweg af in de richting van Verlaat, waarby ik de lange polsstok droeg en Gert een rugzak waarin, naar later bleek, verschillende onmisbare Instrumenten. De „peperbus" zoals de Katholieke kerk aan het Noordeinde in de volks mond wordt genoemd, sloeg juist elf slagen, toen wy er voorbijkwamen. De laatste slag was nog niet verklonken of Gert hield me met een ruk tegen. ..Stil!", zei hü. „De hond!" Hij had gelyk. Van heel ver hoorden we de hond blaffen. „Waar zou hü zitten, was myn 'iet wat onnozele vraag. „Een kwartier lopen", was het korte antwoord. ER OP AF. Nu bewees de polsstok goede dien sten. Met onzekere sprongen, omdat we door de duisternis de overzüden niet konden zien, namen we do «loten. Om dat er een sportieve rivaliteit bestond tussen Gert en mü, maakten we zonder aarzelen de gewaagse sprongen. Op «en zeker ogenblik zei ik, «en weipjg f*- raakt' «paart mal" waarbü het gèbeurde, dat ik een keer lelyk gehaakt werd, door een laag langs een slootkant gespannen prikkeldraad. „Even hoger springen", was het nuch tere bescheid van Gert. Plotseling «tonden w« voor «en klampje hooi. „IIü kreeg geen tüd om te stinken", zei m'n steenharde kameraad en stopt* de bunzing in de rugzak. EEN KLACHT IN DE NACHT. We vervolgden onze tocht en keerden is een boog terug naar d« Nieuw* weg. De hond was ons vooruitgesneld en joeg de 'ratten uit de slootkanten, het geen we konden opmaken uit het korte stugge geblaf, of hy joeg zacht jankend achter een haasje aan, hetwelk hy toch nooit zou kunnen krijgen. Toen we bü de Kanaalbrug liepen, hoorden we plotseling de hond weer lang en aanhoudend blaffen, ten teken dat hij weer voor een bunzing stond." „Sjonge," zei Gert, ..dat wordt lastig. Hü zit in bet rietveld. Dat hij de moeilijkheid niet overschat had, bewees het eerstvolgend kwartier. Eén misstap zou ons fataal geworden zyn in dit stukje moeras en ik was bly dat we eindelyk op een dykje tussen het riet en de ringsloot kwamen. Juist stapte ik over een prikkeldraad dat door Gert omlaag gehouden werd. toen vlakby mü uit het riet een kla gend geluid opsteeg, hetwelk geleek op het geschrei van een kind. Ik greep mün Vriend bü de schouder en hijgde: „Een bunzing!" „Natuurlük, wat dacht jÜi een von delingetje?" spotte Gert. Hy stak met de polsstok naar twee ln 't riet glinsterende geel-groene vönk jes, de ogen van de bunzig. Een tydlang hoorden we niets De hond kwam snuffelend naar.ons toe. GEDULD. „Die zyn we kwyt", meende mün vriend, ging op zün gemak op een bos riet zitten en draaide e€n sigaret. Ik hoedde me ervoor ln de vlam te küken. My'n ogen waren aan de duisternis ge wend en ik kon, als ik myn hoofd laag langs de grond hield, het minder duis tere wateroppervlak van de ringsloot zien. Zo Oriënteerde ik mü en boven dien door de In de verte lichtende vuur torens. Gert scheen iedere meter grond te kennen. Zelfs ln de slóten wist hy met onfeilbare juistheid zün polsstok op de hardste plekken te «teken. Opnieuw blafte de hond en wü spoed 4en ons er heen. Over «en weiland kwamen w* bü «en dam, die de akker met de Nieuw* weg verbond. He» bleek, dat de bunzing in het riooltj* („Pomp", zei Gert) onder de dam ge kropen was. „Hoe krijgen we üie er uit?" vroeg jk mijn Vriend. Deze had reeds zijn korte jekker Uit getrokken en hield de binnenopening va de mouw voor de opening van het riooltje, daarby het einde van de mouw dichtknÜPend. „Steek jij aan de andere kant van de dam de polsstok er even in", comman deerde hij. Dit deed ik en het volgend ogenblik zag ik Gert als een donkere massa omhoogkomen. Toen ik hem bijlichtte zag ik, dat hü de mouw, waarin de bunzing, op een dampaal beukte, „Da's nuirimer twee", zei Gert en deed het slappe dierenlichaam in d* gonjezak. „Die stinkt joch wei zei ik. terwül ik enige meters uit de wind ging staan. „Ja", was het kalme antwoord, ,,mün jas kan ik niet meer aan." WEER NAAR HUIS. We volgden het dykje weer en kwa men op „De Weel". Vandaar zochten we de spoorlijn op en liepen zo, naast elkander op de bielzen in de richting van het station Noordscharwoude en later Heerhugowaard. Onderwyj voer den we een geanimeerd gesprek. Het motregende en volgens Gert was de kans, dat wü nu nog een bunzing zouden vangen zo goed als uitgesloten. D* regen sloeg de reuk var bet bun* zingspoor weg, zette mijn vriend des kundig uit«en. En nu bleek, wat ik trouwens reeds wist. hoe zeer deze stro Per een vriend van de natuur was. Ho* hü zich «rgerde aan sommige jager^ die slechts niets ontziende stroper» me» een jachtact* bleken te zün, door d* hazen, Jong of oud, drachtig of niet» te schieten. Zelfs was er ten» ten jaget met hem mee op de bunzing)acht g* weest. die zich niet ontzien xou heb* ben, om <en kat te vangen. De klok «loeg dri* uur. toen wü d* woning van Gert weer bereikten.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Vrije Alkmaarder | 1949 | | pagina 4