Pi AVONTUREN VAN N A ANTJil WiTS Hoe de ruzie tussen twee boeren een einde nam Ons vervolq\erhaai De zeven Kabouters van Sneeuwwitje Toen dc kabouters dat gehoord had den, keken ze Unk Wunk. die nog steels op eea rolletje lag ontsteld aan. I>nar hadden Bruin en Unk Wunk hen een mooi kopje geleverd. Knorrepot keek Be boog als hy nog nooit gekeken had en Zonderbaar jammerde tuaar steeds door „Mün arme Sneeuwwitje, mijn arme Sneeuwwitje". Bruin begon het erg vervelend te vinden. Wat drommels, als dc kabon ters geen lust hadden om naar de elf jes te guan, dnn gingen ze niet. En dot zei hü ze ook. Toen keek Wijsneus Bruin lang en doordringend aan. Ten slotte verklaarde hij ernstig, dat je we! kon zien, dat Bruin een ongelikte beer was. Neen, zei Wijsneus, een man een man, een woord, een woord. Toen moest jullie Bruin hebben ho ren lachen. Het hele hol daverde er van. Hü trommelde met de voorpoten op de grond, terwijl hü riep: „Daar heb jü je toch niets van aan te trek ken Wijsneus. Jij hebt ze toeh immers niet beloofd. Dat hebben wü gedaan. Eu als jullie er niet voor voelt, dan is de zaak afgelopen. Daar konden de kabouters niet veel tegen in brengen. In ieder geval was drie weken nog een hele poos en wie weet, wat er dan wel allemaal zou zyn gebeurd. Bruin scheen het hele gcv^l vergeten en Unk Wunk rolde zyn ste kels op. Toen begonnen ze beiden tege iyk te snuffelen. Bruin liep naar het gchterste deel van het hol, waar het rotsblok door de kabouters was weg gehaald en waar ze nu een prachtige voorraadskamer hadden gemankt vol met winterprovisie. Alle zeven kubou ters vlogen op eu snelden naar de in gang Xatuurlük liep Hummeltje weer veel te hard en hü stoof voorover de schatkamer in. En daar stond me die kleine kabouier te sehroeuweu, horen en zien verging. Bruin en Unk Wunk begrepen er niets van. Alleen roken ze iets heer lijks. Toen de kabouters in vijandige houding tegenover hen stonden, lieten Ze hun kop hnngeu. Eu toen begon Knorrepot aan oen van Je langste rede voeringen, die bij ooit gehouden had- Het kwam hier op neer, dat de kubou ters wintervoorraad byeon hadden ge xaine'id en dat Bruin en Unk Wunk er af moesten blüven. Toea hü nitgespro keu was, knikten Bruin en Unk Wunk. Ze begrepen bet. „l^ateu we slapen gaan," zei Bruin. „Morgen ga ik iets zoeken, dat nog veel heerlijker is.'' Tien minuten later was er in het hol *ie?s anders te horen dan het gesnurk Tan het bele geselschap. liet was misachten twaalf uur in de nacht, toen Hpuimeltje wakker werd. HÜ voelde zich onrustig, maar wat er aan de hand was, wist hü niet. Een poosje lag hü stil te luisteren. Wat hoorde hü daar toch? Het w-as net of er iets in het hol sloop. "Voorzichtig Iwam Hummeltje overeind eu daar zag hü Bruitje Beer, die naar de pro visisekamer sloop. Hummeltje werd woedend eu hü er achteraan. Hü nam een heel scherpe doorn en ten Bruin het andere deel binnenging, stapte Huw meltje op hem toe. Het was een grap pig gezicht. Bruins achterwerk a-tak de lueht in en Hummeltje hoorde hem met welbehagen snuiven. Toen stak Hummeltje de doorn diep in Bruins vlees eu meteen schreeuwde hij zo hard hü kon: ..Bruin, «Ie bijen." Mot een doffe kreet krabbelde Bruin achteruit en rende de nacht in. Hummeltje werd omver gegooid en de andere kabouters werden verschrikt waker. Wat moesten ze lachen, toen bc hoorden wat er ge beurd was. Arie, de kippenkoopman, is niet zeer geliefd bij ons kippenvolkje. Als Arie het erf oprijdt, ruipen wü bü voorbaat al een beetje schuil Nu had ik ééD van mün kippen, Wind eitje genaamd, al eeu paar keer gewaar ■schuwd dat ze beter eieren moest leggen. En eerlük gezegd, deed ze de laatste tijd wel haar best, maar ja, je kan het of je kan het niet. liet was dan ook belemanl geen won der, toen Arie mijn Windeitje beetpakte en in de grote kippenkorf deed. Mijn kippen protesteerden hevig en ik riep een spoedvergadering hyeen om hier paal en perk te stellen. Vanaf de korf, waar Ik op had plaatsgenomen, sprak ik de kippen toe. _„Dames, het is wel zeer te betreuren, dal Windeitje in deze m and gekomen is. maar 't is per slot van rekening haar eigen schuld. Ze had beter eieren moe ten leggen. Mün kippen betuigden grote bijval. doch in de korf riep een krielkip, die nauwelijks te zien was tussen de zie ke, lamme en gebrekige kippen: „Mank jü niet zo'n spectakel, blauw misbaksel, je kunt zelf ook geen eieren leggen!" Jongens, wat werd ik nydig op dat kleine" mormel. En het ergste was, ze had nog gelyk ook. Een andere kip, met een kop als een wrattenzwpn kakelde: „Ga van die korf af, ik heb het toch al zo benauwd**. En een eend kwaakte met een neusstem: „Pas jü maar^op. Straks komt Arie uit het huis en dan neemt hy jou ook nog mee!"' Bang ben ik niet voor Arie, muur toch heb ik een kijkje op hem. Op een keer had hy Rooinek al in de mand en bood al goed geld voor bem, toen de baas hem tenslotte duidelijk wist te maken, dat Rooinek van de buren was. Een uur later liep Rooinek nog te schelden, zo was hy geschrokken en dut gebeurt hem niet gauw. Ook nu had hij de be ncu geuomen. Terwijl ik zo stond te overpeinzen, zakte ik plotseling met een poot door de korf. Hevig verschrikt fladderde ik om hoog, waardoor de sluiting van do mand losraakte. Ook de kippen in de mand werden zenuwachtig eu door al die her rie raakte het deksel van de korf. Al wat leefde zocht de vryheid op, behalve de eend. Die bleef zitten en kwaakte: ..Arie, Arie, ze smeren hem allemaal, kwaak, kwaak". Nou, Arie kou z'u plezier wel op. Een uur lang is hy aan het vangen geweest; waarby hy de krielkip uit de top van een boom moest jagen. Toen Arie even wel per abois een paar van myn kippen in de korf stopte, kreeg hü ruzie met de baas. Op bet laatst gilde Arie ver onfwaardigd: „Ik moet nooit gceu kip pen meer van jou hebben en deze kip mag je ook wel houden". En hierby gooide hy Windeitje uit de korf. De volgende morgen, toen ik van de., beun sprong om de kippen wakker t«J kraiaen, gleed ik uit over een windei^ Om je dood te ergeren. Van dit en van dat. Oom Rob antwoordt Daar gaan we dan maar weer. Vorige week moest er nog al wat correspon dentie blijven liggen eu dat is natuurlyk voor myn clubgenoten erg vervelend. Zaterdagmorgen had ik al een van myn jonge vrienden aan de telefoon. Of de postzegels uiet waren aangekomen. En of. Jullie kunt genist zyn boor Froddy en E1ly Korver! Hartelijk be «lankt. Kn ik wacht maar weer op een volgende zending. Ook de postzegels van mevrouw LammertsmaBakker zyn aangekomen. En dan van Jo Burm dut is zeker een zusje van Micbni?!, die ook zo goed kan tekenen. Ken grote enveloppe vol stuurde me Henk Hoeve Ik- had gehoopt dat ik er ook een klein briefje by zou viuden, Henk. Siempje Wit doet ook mee en- heeft er ook al honderd by elkaar. Flink zo Siem! Dan nog 250 van Henk K. die me ook nog meer zal sturen. Zo gaat het goe.1 Henk. De laarsre postzegelinzameling kwam van Gerei en Lleske Vetman. Wat afschuwelyk, dat je zo'n ongeluk hebt gehad Geri. Allebei de armen ge broken. W-nt zal dat eeu pyn gedaan hebben. Fijn dat je nu weer beter bent hoor.^Had oom Rob het maar eerder geweten, dan had ik je vast een grote brief geschreven. Als je raadsels hebt, kun je ze gerust insturen. Geri Buter, SpoorbuurtAnna Pan lowna zou graag met een vriendinnetje willen corresponderen. Ze is elf jaar. Wie schryft aan haar? Natuurlyk vind ik het goed, dat Ton ny Schouwenaar me schryft. Des re meer clubleden, des te liever. Voetbal len ben ik ook dol op Tonny. Aleen word ik er te dik voor. Freekje Wilkens in ook hartelijk welkom. Maar schrijf maar niet. meer „myubeer" hoor. Ik ben voor jullie allemaal oom Rob. Marijke Pauw wil me in de grote vacautie komen opzoeken. Dat is een leuk. idee. Daar praten we nog eens over Marijke. Ben jy ook zo ongeluk kig met knikkeren. Lees dan deze week maar eens „Toen Oom Rob en jochie was." Stijnie Bcnit moet ik meedelen dat ik gceu zilverpapier kan gebruiken. Vroe £er spaarden ze dat op de scholen op, BjjÜnie. Vrnag het daar maar eens. En nu stop ik weer voor deze week. DE VERJAARDAGEN. j Ik had enkele opgaven van verjaar [lagen van myn vrienden gekregen. Maar nu is door een ongeluk mijn lijstje zoek geraakt. Het spyt me erg, maar Sk kan er niets aan doen. Gelukkig waren er nog niet by die al gauw jarig waren. En als- jullie na toch nog eens aan me sebryft, meldt het dan nog even. Denk jullie er ook aau Verborgen plaatsnamen te insturen. OOM ROB, POSTBUS 3, SCHAGEN. Opstel, ingezonden door Eefje Rijs OP JAVA Pietje Pomneus wilde altijd graag op «tap. Op een keer zei z'n vader tegen Pietje: „Ga jü maar eens kyfcen, af er sinaasappelen en bananen zyn te krijgen". „Ik ga ul vader", zei Pietje, ..maar mag Gerrit de Giraffe ook mee?" „Goed"', zei Vader, ..maar denk er om". „Ja Vader". Daar ging Pietje. Hy ging op Gerrit zitten en daar zat hl} mannen aan het plukken van sinaasappelen en bananen Toen het donker wend ging Pietje met volle draf naar huis. „Vader, Mooier, er waren al man nen aan het werk". „Goed", zei Vader. ..dan guan wy volgende week heen. En ga au maar lekker te bed." „Wei te rusten Vader". „Wel te rus ten jougen". Eu Pietje droomde vaa alles. 'a Maandags vroeg Pietje „Gaan we nu. Vader". „Nee jongen", zei Vader, „morgen gaan we. Nog ééij nachtje slapen". En toen gingen ze dan. '6e hadden zak ken mee. En Gerrit de giraffe ging ook mee en "s avonds kwamen ze moe. maar volbeladen met sinaasappelen en bananen weer thuis. Toen Oom Rob een jochie was Ik had me voorgenomen om maftr een paar keer te schrijven over die kleine avonruurtjes, die ik in mijn jonge jaren beleefd heb, maar nn krijg ik af en- toe brieven, die me vragen om nog wat meer van die avonturen te vertel lcn. Er was zelfs één vriend van me bij, die schreef, dut ik zeker nog al ondeugend was geweest. En dat is hele maal. niet zo. Af en toe eens een klein beetje. En al was het erg, dan zou ik bet jullie toch nog niet vertellen, want stel je eens voor, dat myn clubvrienden dan ook erg ondeugend werden. Wat Zouden jullie vaders eu moeders dan wel van Oom Rob zeggen. Ik zal jullie nu verrellen, hoe ik knikkers maakte. Het was knikkerryd »n ik was altijd ongelukkig iu hot spel. Dus zat ik regel matig zonder knikkers. En centen om te kopen, dat was er niet by. Toen zocht ik naar andere middelen. Eu het duurde niet lang. of ik had het gevon den. Met nog een kameraad zou ik knikkers gaan bakken. Net als In de steenbakkerij. Wy zochten een stuk mooie klei. maakten prachtige roude knikkers en het bakken begon. We maakten vuur waar jc wei ei>» »-.s ,%p kou broden en dc ronde balletje» op een bhk er be ven. Het ging prachtig. N* eea paar uur hadden we wel vyftig kaftkcro. Maar ze lmddcn eeu gebrek. Ze waren niet. stevig. Als we er voorzichtig mee deden, ging het n<>g. maar anders vle leu ze uit elkaar. Met zyo twee?n gingen we naar de andere jongens, die aan bet storten waren. Brutaal vroeg ik eei» aebtje. Ik had de zelfgemaakte knikkers iu de hand en kreeg er acht echte by. Toen stortte ik. Het resultaat was verbluf fend. Dc echte knikkers rolden over de grond, maar de zelfgebakken knikker» vielen allemaal in gruis. De jonge» van wie ik een aehrje had gekregen, gal een schreeuw van schrik. Hy snapte er niets van. Nou, des U beter. Het «inde van het lied was, dat ik vau hem vier echte knikkers kreeg. Want by dacht, dat zijn knikkers zo slecdit ware» ge weest. Vyf minuten kier had ik de vier knikkers verloren. Toen wilde ik bet zelfde nog eens uithalen, maar n» bad hü- n>e door. We raakten een beetje aaa. het ravotte» eu- daar konden de zelfgebakken knikkers die ik nog ia myn zak had niet tegen. Ze ware» alle maal aan gruis. Ik heb eook geen knikker» meer ge bakken. DE SCHIPPER. Inzending van Miehael Burm. Schipper zou je wel vertrekken Met dit. onbevaarbaar weer? Is nu 't varen niet gevaarlijk? 'k Bleef maar liggen, deze keer. Schipper ga je nu uog varen? 't Is zo laatal over tien. Je kunt straks, in 't roetzwart donker Zelfs geen wal of water zien. Schipper zeg me. hoe is 't mogelijk, Dat je in dig dichte mist Toch je weg nog weet te vinden Zonder «lat je je vergist. Storm, stroom, bakens, banken, boelen SchepfiQ, ka-is kras door elkaar Maar de boot vanrt vaardig verder. Schippertje, hoe speel je 't klaar. El» de schipper, heel gernakkelyk Neemt een versa plok tabak En hy zegt, zyn pytfje stoppend 't Schippersvak is ook 'n vnkl" WIE ZIJN ER JARIG? 1 Maart was Nan Tijsen te Dirk# hom jarig. 2 Maart: Maartje Hoogland te An na Paulowna. 5 Maart: Marjo Donselaar te. DiFk» horn. 7 Maart: Marietjc de Boer te 00- desluls. Hartelijk gefeliciteerd hoorl OOM ROB ONS KORT VERHAAL Toon Kos liep met een uy< ig ge-JCht !r. het land. Alles liep hem vandaag te gen Had hy me daar pas een handelaar in het land gehad, aan wie by een koe wilde verkopen, die hy niet al te best rertrouwdc; was de koop byna tot stand gekomen, toen zyn buurman met wie hy jaren overhoop lag eu die op het stak er naast werkte, tegen hem begon te praten. En dat terwijl hy al «n jaren niet tegen heui gesproken had. En wat hy zei, was natuurlyk uiet van het beste. „Ut wordt toid, dal je dat. beisaie op mime buur. Hni gaat met dc dag achter uit" De koop was natuurlyk niet tot stand gekomen. De handelaar had een vragend gezicht getrokken en toen Toon dave rend tegen de buurman begon te vloeken en ie schelden, had hij begrepen, dat hy er bijn» in was gelopen. Zonder iets te zeggen, was hy het land uitgegaan. Toou b!c»*f achter. Op zyn stuk land. De buur man nadstnan werkte degelyk door. Flij reageerde zelfs niet, toen Toon zich in zulke beledigingen uitpuft.-, dat do helft er van genoeg was om hem voor een maand de gevangenis in te helpen. Ten slofte was Toon zo ver. dat hü bijna stikte. Gelukkig, dat er een sloot tussen was. Driftig liep Toon naar buis. Te driftig, want na enkele passen sprong zün klomp in tweeën. Toon strof felde eu de buurman liet een duidelijk hoorbaar gegrinnik horen. „.Ta mau." riep ie, „zo worre je ondeugde straft". Gelukkig wi-»f Toon zich nu te beheer SCii Moeizaam strompelde hy huiswaarts Do i huiskomst zou wel weer niet lollig zijn. Want Toon was eigenlijk niet zo'n beroerde kerel Maar zijn vrouw, daar had hij het slecht mee getroffen. Zuiuig nis byna niemand en over Toon volko men de baas. Zy was het dan ook. die hen» vanmorgen had overgehaald, nra te proberen «le zieke koe voor goed te ver kopen. Toen Toon het erf opstrompelde, trok bü een gezicht dat in sinat was om me dely len op te wekken. Griet zyn vrouw zat op het slakje. Ze keek hem met haar felle oogjes aan cn Toon voelde zich byzonder onbehaaglijk, ny werkte zyn pruim van de ene mondkant naar «le andere en wilde net omstandig be ginnen te vertellen, hoe het niet de hm» del misgelopen was, maar by kreeg er de gelegenheid niet voor. Griet hapte ten paar maal naar lucht en toen snerpte haar felle stem door 't afgeschoten vertrekje. „Die joon van jou, deer zal je plezier van beleve". Toon en Griet hadden eeu zoon. Een flinke kuuap van twintig jaar, die het meeste werk op de boerderü verrichtte. Jan was Toou's trots. Hy had veel met de jongen op. Trouwens dat had Griet ook. Maar hy moest haar zin «Joen. En het was nu heel ongelukkig, dat Jan dat gedaan had in de eerste tien jaren van zyn leven, maar^iat het tweede tien tal zich kenmerkte door een toenemend verzet. Een verzet, dat de laatste jsiren zo krachtig was geworden, dat Jan veel al zyn gang ging en Griet, zicb er mop perend cn grommend hij neerlegde. Als Jan er by was, zweeg ze iti de regel. Maar tegen Toon luchtte ze dan baar hart. Toon was daar al aan gewend. Dik wijls zei hü niets, een enkele keer pro beerde l»ü Griet tot andere gedachten t« brengen. Een meestentijds vergeefse poging. Met het oog op de situatie van de niet verkochte koe en de kapotte klomp, be sloof Toon dat bet beter was om het gewone antwoord achterwege te laten. Andoi-8 zei hy nog nl eens: ,,U is jouw joon ok", maar hy oordeelde het nu ver staudiger om een zekere belangstelling te veinzen. „Die snotneus wul kermis hoywe m«-t Jans rooi". Toon's mond ging open. IIü keek Griet uiet begrijpend aan. Want Jans Pool was de dochter van de buurman, wnar mee Toon eu Griet al jaren overhoop la gen. En het was voor Toon vau zelfs pre keu«l, dat z'yn zoon meedeed niet de vro lyke keuken en dat bij ook het buur meisje in de strijd betrok. Hü keek Griet opnieuw aan, na eerst zorgvuldig zyn neus gesnoten te hebben en zei eindelyk fel: ,,Je liege Ut toch zeker". Griet genoot van haar triomf. Einde lyk zouden zy en Toon één lijn trekken. Want het stond voor haar vast, dat Toon alles zou doen, wat in zyn vermo gen lag. om Jan te beletten verkering met Jans Pool te krijgen. En des te eer der er ingegrepen werd, des te beter, want ja, één keer met de meid naar de kermis was nog wel geen trouwen, maar voorkomen is beter dan genezen. Toen deed Toon het verhaal van de ongelnksmorgen van de niet verkochte koe, dat dc schuld van buurman was en van de gebarsten lomp, waar bü om gelachen had. Mokkend zaten ze by elkan; op het staltje, dronken de opgewarmde koffie en hrffildeu alle ellende op, die ze al on dervpnden hadden van de ruzie met buur inan Pool. Twee mensen, die teerden op hun haat. Die zich verdiepten in alle mogelijke en onmogelijke rampen, die hen boven het hoofd zouden kunnen hangen, als Jan en Jans Toen Jan Kos tegen zyn moed«'r ge zegd had, dat hy met Jans Pool kermis zou gaan houden, had hy de bui niet af gewacht. Hij wist, dat het er zou span nen, maar hy voelde er niet voor on» eerst de storm van moeder te trotseren eu later nog eens een gezamenlyke aan val van vader en moeder te moeten ver duren. Hij had de deur achter iicli dicht getrokken, zijn fiets genomen en nu reed hy tluitend öe weg af, die hem naarde naburige markt zou voeren. Het was Donderdag en dun bon men er op reke nen, dat Jan naar de markt ging, om naar het vee te koken, om te pralen- met de jongens, waarmee hü op de land bouwschool had gelopen.... eu otü Jans te ontmoeten. Want het was tussen Jans en Jan al veel verder, dun zyn vader en moeder dachten. De burenruzie tussen Kos en Pool was al een jaar of tien oud. En in de eerste paar, jaren hadden Jan en Jans er braaf aan mee gedan. Ze waren toen 'een jaar of tien geweest. Op school scholden cn vochten ze. Toen ze dertien waren, liepen ze eikaar zonder spreken Voorbij. Toen ze achtten waren, raakten ze beiden op de zelfde gymnastiek ver eniging en een jaar later werden ze bei den in het bestuur gekozen. Het ys was toen reeds lang gebroken. Na een ver gadering, na de repetities liepen ze met elkaar op en op een maanlichte avond, nu reeds byna een half jaar geleden, hadden Jans en Jan elkaar een ogenblik te lang angebeken. Hoe 't kwam wisten ze later zelf niet meer, maar plotseling stonden zc in de schaduw van het huis vau Jaus' ouders, terwyl hun lippen elkaar zochten en vonden. Gichelend had Jans gefluisterd: „Als -.le ouwelui ons zo erii9 zien konne". Jan had haar nog een beetje steviger in zyn armen genomen en verklaard, dat hem «lat weinig kon scholen; en «lat die ruzie hem gestolen k««n worden. Een bnlf jaar lang had het gescharrel nu al geduurd. En hot begon hen beiden te vervelen. Dat wil zeggen, niet de toe te avonden, in het geheim doorgebracht, maar liet geheimzinnige gedoe. En ze hadden afgesproken, dat ze de kermis met elkaar in het openbaar zouden door brengen, komt van wat er van komt. Nn was de kogel «loor de berk. Bij Kos. en ook bij Pool, Want toen een uurtje later Pool thuis kwam om te konkelen, vond hij ziju vrouw en doch ter in tranen en in enkele minuten werd hem döidelyk gemaakt, dat Jans een oogje op Jan en dat Jan twee ogen op .fans gevestigd had. Een beetje schuw keek Jaus haar vader aan. Hoe zou hy het wel opnemen? Pool had eerst een beetje beduusd ge keken en toen was hy in een bulderende lach uitgebarsten. ..Dat treft", riep hü uit. „Dat zei de bure nei ut zin weze. En we hewwe net weer een intermezzo had. Mensen wat was die Kos weer noidig op me. En as hai hoort, dat ut nou tussen jullie zo staat, den barst ie uit mekaaj". Toen vertelde Pool wat er die morgen was voorgevallen. Jans huilde nog eeu deuntje harder, rees tyen plotseling vast beraden op, ging naar de schuur cn even later zagen vader en moeder haar wegryden. In de twee naast elkaar gelegen boer deryen zaten de ouders en bespraken de ontstane situatie. Het zou niet zo ge makkelyk zijn om alles in vrede te plooien. Ergens langs de weg lagen twee fiet Ben. In de berm zaten Jans en Jan. Hand in hand. Er was geen sprake meer van tranen. De zon scheen over het wü de land en ze genoten van eikaars ra byheid. Komt tyd komt raad. Toen dominee Wieiwrs die middag tegen twaalven het pad van de boerdery van Kos opreed, zijn fiets tegen de mnur zette en even later do schemerige koe gang instapte, vond hy de nog steeds mokkende echtelieden tegenover elkaar zitten. De dominee was een graag ge ziene gast by de Kosseu. Kos zat in de Kerkeraad en in die kwaliteit kreeg by nog al eens bezoek van dominee. Toen dominee dan oo by hen op liet staltje kwam zitten, duurde het niet lang, of hy was van de hele situatie op de hoogte gebracht. Een nauw merk baar glimlachje 6peelde om zyn lippen, toen hy het verhaal hoorde. Zorgvuldig poetste hy zyn bril schoon, zette hem met waardigheid weer op zyn neus en vroeg boen onverwacht: „Waar is die ruzie nu door gekomen en hoe lang «luurt ze al Kos?" Kos krabde zyn kale schedel. Daar moest hy eerst eens ernstig over naden ken. Wat was het ook weer? Er was na die tyd zo voel herrie geweest over zo veel zaken, dat hy zlchvniet meer kon herinneren, waar «le ruzie eigenlyk daar ontstaan was. Maar zijn vrouw wist het nog drom rncls goed. Fel keek zc haar man aan. V eet je dat nou al niet meer?'' Ut was immers ok al om die beroerde moid. Zui cn Jan wazze immers altoid an ut k.nnimen. En toe op een keer sloeg ons Jan er met een stok op der kop en had je de poppe au ut dansen". Toon Kos keek Griet met grote ogen an. Was dat nu de eigenlyke oorzaak van de ruzie? Ja, nu hy er goed over nadacht, dat was de aanleiding geweest. En hy herinnerde zich Bog goed, dat hy het in de eerste tyd verschrikkelyk kin derachtig had gevonden, oni daar zo over te lopen bokken. Maar ja, de jongens deden er even hard aan mee. „Wat donders", zei Toon ten slotte, ik docht, dat die twei ok zo'n verle gen hekel" an mekaar hadde, „Ze vochte as kat en bond en ze sprake gieniens teugen mekaar. Ik begroip- er niks van". Jaus Pool en Jan Kos kwamen het dorp inrijden. Niet gezamelyk. Een paar honderd nieter achter elkaar. Jans reed door het hek, treuzelde by «le schuur nog wat en stak schichtig haar hand op toen Jan passeerde. Toen stapte ze de boerdery binnen. Een schrik voer door haar heen. De keuken zag blauw van de rook. En daar door heeu zag ze vaag d« verhitte boerenlioofden, die tegen el kaar gesticuleerden. De vrouwen werk ten met de zakdoek en het loderynflesje. De dominee glimlachte. Er viel een stile Meteen stormde Griet de boerdery weer uit. Achter het huis van Kos zag ze Jan lopen. „Jan!" schreeuwde ze, „Jan kom gauw, ze benne bai mekaar! As deer maar gien ongelukke van kom me1" Met een forse sprong nam Jan de sloot. Toen renden Jans eu- Jan de keu ken binnen, op het ergste voorbereid. Er was echter iB de keuken nog steeds stilte. Jan's vader en rooedter keken Jan aan en Jans' vader en moeder Jans. Toen zagen ze. dat het een aardig stel was. De dominee poetste opnieuw zy» bril. Zyn gelaat straalde van vreugde. Vorsend keken Pool en Kos elkaar nn. In stilte taxeerden ze, overwogen, dachten langzaam na. Wie zou het eerst® woord spreken? De stilte werd byna ondragelijk. Tot plotseling de snerpende stem van Griet de verlossing bracht: „Wat bliksemse j- n, dat had je toch ok wel eerder bedenke kond. Dnn had jo vroeger toch niet met die moid hoeve te veehtey. Den hadde wai tenminste nooit zo'n mot had". Het gezelschap om de tafel lachte. Be vryd van de knellende band van jaren lar.ge ruzie. Jan en Jans keken elkaar aan. Hadden zy vroeger gevochten? En was daar al die ruzie door ontstaan? „Ik heb altoid wel docht, dat jü zo'n verveulende hapskeer wazze", riep Jans overmoedig. Verder kwam ze niet. Want toen nam Jan haar in zyn armen en sloot haar mond. Er wns na die tyd geen ruzie meer tussen de Polen en de sen, E» d» zieke koe is gelukkig weer beter gewor den.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Vrije Alkmaarder | 1949 | | pagina 4