n DE SCHAT 1 T E kunt niet te voorzichtig zijn I bij de kus van een vrouw", zei J mijnheer Brisher en trok pein zend met zijn dikke vingers aan zijn neerhangende snor, die het gemis van kin verbergen moest. „Dat is ook de redenbegon ik. „Ja.' zei mijnheer Brisher en zijn troebele, blauwgrijze ogen keken mij ernstig aan. Dan boog hij zijn hoofd naar mij toe en een sterke dranklucht drong in mijn neusga ten. „Een heleboel hebben een oogje op mij gehad ook verschillende uit deze stad; ik zou ze met naam en toenaam kunnen opgeven -? maar niks hoor geen een heeft me gekregen." Ik wierp een snelle blik op zijn blozende gelaatskleur, zijn mach tige gestalte en de grootse noncha lance van zijn kleding en loosde een diepe zucht bij de gedachte, dat hij. bij gebreke van een, hem waardige, vrouw, gedoemd was de laatste van zijn geslacht te zijn. „Ik was een knappe jonge kerel In mijn jonge jaren." zei mijnheer Brisher. „en ik had werk genoeg, om ze van me af te houden. Maar ik was erg voorzichtig: en ik ben er niet ingelopen Over de toonbank geleund, scheen hij bij zich zelf te rade te gaan. of hij mij vertrouwen kon. Dan zei hij plotseling: „Een keer ben ik verloofd ge weest." „Wel, wel. Is u zo ver gegaan?" Ernstig zag hij me aan. „Ja, zo ver is het gekomen. U moet we tenHij keek schichtig om zich heen. bracht zijn mond vlak bij mijn oor en liet zijn stem dalen tot een gefluister. „Als ze nog niet dood is of met een ander getrouwd of zo iets dan ben ik nu nog ver loofd. Nou. wat zegt u daarvan?" Hij knikte nadrukkelijk met zijn hoofd en trok een grimas. „Nu nog." herhaalde hij en barstte tot mijn verwondering in lachen uit. „Ik liep weg," vervolgde hij, met opgetrokken wenkbrauwen, „naar huis." „Vertelt u me er meer van." „U zult het misschien niet wil len geloven," zei hij, „maar ik vond een schat, een echte schat." Ik dacht, dat hij een grapje maakte, en nam blijkbaar, naar zijn zin, niet voldoende notitie van deze mededeling. Althans, hij her haalde: „Ja, ik vond een schat. Ik zou u heel wat vreemde dingen kunnen vertellen, die ik beleefd heb." En nog eens herhaalde hij, dat hij een schat gevonden had en die had laten liggen. Ik achtte het geen goede tactiek hem rechtstreeks te vragen, of hij de geschiedenis wilde vertellen. Dus wijdde ik mijn aandacht aan zijn lichamelijk welzijn hij was een dorstig mens en bracht zoetjes aan het gesprek weer op de in de steek gelaten dame. „Ze was een lieve meid," zei hij een beetje droevig, naar 't mij voorkwam „en door en door fat soenlijk." Hij zuchtte. „Ja. ja. Het was hier een heel eind vandaan. In Essex, dichtbij Colchester. Ik was toen in Londen, in het bouwvak. En ik kan u verzekeren, dat ik toen een knappe kerel was. Heel slank. En keurig in de kleren, nou! Ik droeg een hoed een hoge hoed. Heus!" Met de hand boven zijn hoofd duidde mijnheer Brisher een hoed aan van geweldige afmetin gen. „En een paraplu, zo'n mooie met een hoornen handvat. Alle maal van mijn spaarduiten ge kocht. Ja. ik was erg degelijk Ik mocht haar direct, de eerste keer dat ik haar zag en zij vond mij ook wel aardig, al zeg ik het zelf. Nou. u weet wel hoe dat gaat hè?" Ik kwam natuurlijk aan huis bij haar ouwelui en het duurde niét lang, of zij en ik waren verloofd. Ze woonde thuis bij haar vader en moeder in een keurig huisje met een tuintje er bij het waren heel fatsoenlijke mensen. Je had ze bijna rijk kunnen noemen. Het huis was hun eigendom dat hadden ze gekocht van een bouw maatschappij, erg goedkoop, om dat de vorige eigenaar een inbre ker was en in de gevangenis zat en ze hadden ook nog een lapje giond en wat geld dat hadden ze secuur belegd ja, ze zaten er, wat je noemt, warmpjes bij. Heus, het was nog zo gek niet. En een meubeltjes, nou! Zelfs een piano hadden ze. Jane zo heette ze speelde er 's Zondags op en mooi hoor. Er was nou haast geen psalm hè, in het hele boek, die ze niet kon spelen Heel wat avondjes hebben we daar psalmen gezongen, ik en zij en de rest van de familie. Haar vader was een hele piet in de kerk. Je had hem moeten zien 's Zondags. Hij droeg een gouden bril .herinner ik me, en als hij zong, keek hij je over zijn brille- glazen heen aan en als hij zich In de wijs vergiste, dan volgde altijd wel de helft van de mensen hem. Zo'n type was het. En als je dan achter hem aan liep hij in zijn zwarte pak en met zijn hoge hoed op nou .dan was je geen klein beetje trots, dat je zo'n schoon vader kreeg. En toen de zomer kwam ging ik er veertien dagen logeren. Nou moet u weten ,dat we graag wilden trouwen, ik en Jane. Maar hij zei, dat ik eerst een goeie baan moest hebben. En als ik daar dan kwam, dan deed ik natuurlijk mijn best, om te laten zien, dat ik iets presteren kon, dat ik van alle markten thuis was, begrijpt u?" Ik gaf te kennen, dat ik hem begreep. „Goed. Nu was er achter in hun tuin een plek en daar groeide niks als onkruid en zo. Toen zeg ik te gen hem: „Waarom maakt u daar niet een rotspartij van?' zeg ik. „Dat zou een aardig gezicht zijn." „Veel te duur," zegt hij. „Kost niks," zeg ik. „Ik ben een kei in het aanleggen van rotspar tijen. Laat mij er een voor u ma ken." U moet weten: ik had mijn broer geholpen, toen die er een achter zijn brouwerij maakte, dus ik wist, hoe het moest. Ik zeg dus: ..Laat mij er een maken voor u. Het is wel vacantie, maar zo ben ik nou, ik houd niet van niks doen," zeg ik. Nou, en ten lange leste zei hij, dat het dan wel mocht. En zo vond ik de schat." „Welke schat?" Vroeg ik. „Nou, die schat, waarvan ik u vertelde, die de oorzaak is, dat ik nooit getrouwd ben." „Wat zegt u? Een schat, die u opgroef?" „Ja, een verborgen schat. Zat in de grond. Heb ik er uit gehaald. Zoals ik zeg een echte schat." Hij keek me een beetje beledigd aan. „Hij zat niet dieper dan een voet, tenminste de bovenkant," vervolg de hij. „Ik had nog nauwelijks dorst gekregen, en toen zat ik er al op." „Vertelt u verder," zei ik. „Ik had u eerst verkeerd begrepen." „Nou dan- Toen ik tegen die kist stootte, begreep ik direct, dat het een schat was. Bij instinct, denk ik. Dat is je kans kerel, dacht ik. Ik kende gelukkig de wetten van de gevonden schat en zo. Anders zou ik daar vast zijn begonnen te schreeuwen. Ik vermoed dat u weet „Het Rijk pikt hem in," zei ik. „Tenminste negenennegentig pro cent. Gaat u verder. Het is een schandaal! Wat deed u toen?" „Ik legde de deksel bloot. Er was niemand in de tuin of in de buurt er van. Jane hielp haar moeder in huis. Ik was geweldig opgewonden, dat kan ik u verzekeren. Het slot wou niet open en toen gaf ik een slag tegen de scharnieren. En toen vloog hij ineens open. Vol met zil veren munten, tot aan de rand! En glinsteren dat het deed! Ik beefde er van. En juist op dat ogenblik ik ben een boon. als het niet waar is kwam de vuilnisman om de hoek van het huis. Ik kreeg er bijna hartkloppingen van. dat ik zo stom was geweest al dat geld daar maar zo open en bloot te la ten glinsteren in de zon. En direct daarop hoorde ik onze buurman die hield ook vacantie zijn boontjes begieten. Stel je voor. dat hij over de schutting gekeken had!" „En wat deed u toen?" „Als een haas de deksel dicht, natuurlijk, en een hoop aarde er over en toen ging ik een meter verder spitten. Nou. en ik kon wel dansen van plezier. Ik dacht alleen maar: pas op. dat niemand er iets van merkt. „Een schat." zei ik maar steeds in mezelf, „honderden en duizenden ponden." En dan dacht ik weer. al» er nou maar niks boven de grond uitsteekt, en dan ging ik er weer naar toe en gooide alle aarde er op. uit de kuil er naast. En zweten dat ik deed. En daar komt me ineens haar va der aankuieren. Hij zei niks tegen me en stond maar stil achter me te kijken. Maar Jane vertelde me later, toen hij naar binnen was. dat hij gezegd had: „Die aap van een jongen van je. Jane" hij gaf me altijd zulke vleiende namen „nou. die weet toch wel wat aanpakken is." Hij scheen er diep van onder de indruk te zijn." „Hoe lang was die kist?" vroeg ik opeens. „Hoe lang of hij was?" zei mijn heer Brisher. „Ja hoe lang hoe groot?" „O! Zowat zo bij zo." Mijnheer Brisher duidde de afmetingen van een middelmatige koffer aan.. „En helemaal vol?" vroeg ik. „Ja, helemaal vol met zilverstuk ken. halve kronen geloof ik." „Goeie hemel!" riep ik uit, „dan moeten het wel honderden ponden geweest zijn." „Duizenden." zei mijnheer Bris her kalm. „Ik heb het uitgere kend." „Maar hoe kwamen die daar?" „Al wat ik weet is. dat ik ze daar vond. Mijn veronderstelling was toen deze: De kerel, die vóór haar vader in het huls woonde, was een beruchte inbreker, een echte be roepsmisdadiger. Ik weet niet of ik u al verteld heb, dat hij eens de mailzakken uit een trein geroofd heeft. Nou, in ieder geval leek het mij toe „Ja, dat zou best kunnen zijn," zei ik. „Maar wat deed u verder?" „Zweten," zei mijnheer Brisher, „met straaltjes. Die hele morgen bleef ik in de tuin. zogenaamd voor die rotspartij, en piekerde er over, wat ik zou doen. Ik zou het mis schien aan haar vader verteld hebben, als ik niet aan zijn eer lijkheid getwijfeld had ik was bang, dat hij het me af zou nemen en het zou aangeven bij de poli tie en bovendien leek het me, omdat ik toch een lid van de fa milie zou worden, aardiger," als ik dat allemaal meebracht. Dan zou ik, om zo te zeggen, een betere in druk maken. Nou, ik had nog drie dagen de tijd .voordat mijn vacan tie om was, dus Ik hoefde niet zo'n vreselijke haast te maken. Onder het spitten zat ik maar steeds te bedenken, hoe ik dat geld in mijn bezit zou krijgen. Maar ik zag er Kort verhaal door H. G. WELLS i geen gat in. Op een gegeven ogen blik begon ik er plotseling aan te twijfelen, of ik het wel werkelijk gezien had en ik ging er weer naar toe en had de kist juist blootgelegd toen haar moeder naar buiten kwam, om een beetje wasgoed op te hangen. Ik kreeg bijna de stui pen. Een tijdje later was ik in eens doodsbenauwd ,dat er mis schien een ander zou hebben aan gezeten. Maar toen kwam juist Ja ne naar me toe om te zeggen, dat we gingen eten. „Dat zal smaken hè, na al dat graven," zei ze. Onder het eten was ik erg on rustig; ik zag de buurman al over de schutting klimmen en zijn zak ken volstoppen. Maar 's middags werd ik wat kalmer ik dacht bij mezelf: het heeft er waar schijnlijk al zo,lang gelegen, dat het nog wel een beetje wachten kan en ik probeerde voorzichtig het gesprek op het vinden van een schat te brengéh,' bm te zien. hoe de oude heer Wer die dingen dacht." Mijnheer Brisher hield even op en glimlachte bij de herinnering hieraan. „Nou, die ouwe. dat was n mooi exemplaar!" zei hij. „Wat?" zei ik: wilde hij „Moet u horen", zei mijnheer Brisher en legde zijn hand kalme rend op mijn arm. „Om hem eens aan de tand te voelen, vertelde ik hem een geschiedenis van een van mijn vrienden ik fantaseerde maar wat, begrijpt u die een bankbiljet van vijf pond vond in een overjas, die hij geleend had van een ander. Ik zei, dat hij het had gehouden, maar dat ik er niet zeker van was. of hij daarmee wel goed gehandeld had. Nou, en toen had je hem moeten horen. Goeie genade, wat ging hij tekeer! Hij was me er eentje. Hij zei .dat hij v/el verwacht had. dat ik zo'n soort vrienden had. Dat die juist pasten bij iemand, die te lui was om te werken en dan nog het lef had het aan te leggen met de dochter van fatsoenlijke mensen. En zo maar door. Ik weet de helft niet meer van wat hij allemaal vertelde. Ik beeron hem tegen te spreken, om eens precies te zien, hoe hij over die -"-«een dacht. „Als u een paar shilling op straat vond. zoudt u die dan niet houden?" vroeg ik. „Zeker niet", zei hij. ..ik zou er niet denken" De paltrokmolen „de Eenhoorn" aa>n het huiten Spaarne te Haar lem, en eigendom van de ver eniging „De Hollandse Molen" wordt gerestaureerd. De werk zaamheden zullen worden uitge voerd door de molenmaker Jon geman uit Westzaan. „Wat!" zei ik. „ook niet als u ze bijvoorbeeld ergens begraven vond" „Jongmens", zei hij, „natuurlijk zou ik dat niet doen. Weet je dan niet. wat Caesar al gezegd heeft?" „Wie is dat eigenlijk? O, ja. Nou, die haalde hij er zelfs bij. Hij was er altijd gauw bij met bijbel teksten dood te slaan, die ouwe. En zo ging hij maar door; er kwam geen eind aan. Tenslotte kon ik niet meer verdragen. Ik had Jane beloofd, hem niet te zullen tegen spreken, maar het werd me een beetje te bar. Ik, wel, ik heb hem toen ook het een en ander verteld. Enfin, het was donder en blik sem. Maar ik begreep wel, dat ik die schat er alleen zou moeten uit halen. En ik dacht bij mezelf: „wat zal ik je dat inpeperen ouwe, als ik dat geld heb Hij zweeg geruime tijd. „Nou. u zult het misschien niet willen geloven, maar in de volgen de drie dagen kreeg ik geen kans om de schat weg te halen: geen halve kroon kreeg ik eruit. Altijd kwam er iets tussenbeide altijd. „Gek eigenlijk, dat men daar nooit aan gedacht heeft", zei mijnheer Brisher. „Schatten vinden is zo moeilijk niet. Maar ze weghalen, dat is de kunst. Ik geloof niet, dat ik in die drie nachten een oog dicht deed: ik piekerde maar, waar ik het geld he— -mu brengen, wat ik ermee zou f ~i en welke ver klaring ik ervan zou geven. Ik werd -er ziek van. En overdag was ik zo stil. dat Jane er kregel van werd. „Je bent helemaal niet meer dezelfde van vroeger, in Londen", zei ze een paar maal tegen me. Ik probeerde de schuld op haar vader te gooien en op zijn geharrewar: maar zij wist wel beter. Natuurlijk dacht ze. dat ik een ander meisje in mijn hoofd had. Ze zei. dat ik haar bedroog. En we kibbelden een beetje. Maar ik was zo vervuld van mijn schat, dat ik eigenlijk weinig lette op wat ze zei. Eindelijk kreeg ik een idee. Ik ben altijd nogal sterk geweest in het plannen maken, maar ze uit voeren. dat gaat me meestal niet goed af. Enfin, ik had dan het vol gende bedacht. Eerst zou ik al mijn zakken vullen met die halve kronen en dan zou ikMaar dat komt straks. Nou, ik durfde niet meer over dag naar de schat te gaan kijken en wachtte daarom eerst de nacht af. Toen alles stil was. stond ik op en sloop naar beneden naar de achterdeur met het voornemen mijn zakken te gaan vullen. En laat ik daar nou net over een em mer vallen in de keuken! En haar vader er natuurlijk als de kippen bij met een geweer hij sliep erg licht, haar vader was nogal wan trouwend van aard en daar stond ik nou met mijn goeie ge drag. Ik verzon een verhaal van een karaf water .die gebroken was en dat ik zo'n dorst had en daarom naar beneden v/as gegaan om bij de pomp te drinken. Nou. en ik kreeg natuurlijk de nodige schimp scheuten van hem te horen, dat kun je begrijpen". ,.U wilt toch niet zeggen, dat. begon ik. „Wacht u nou even", zei mijn heer Brisher. „Ik zei al, dat ik een plan gemaakt had. Dat geval met die emmer was wel een tegenval ler, maar dat wou nog niet zeggen, dat dat plan mislukt was. Zult u horen. Ik maakte de volgende dag die rotspartij af. net alsof er niets gebeurd was: de stenen erop een groen verfje alles keurig in orde. En op de plaats van de kist een plantje, om te weten, waar ik moest zijn. ziet u. En ze kwamen allemaal kijken en vonden het erg mooi zelfs hij was een beetje vriendelijker, toen hij het zag en zei alleen maar: „Jammer, dat je niet altijd zo je best doet. dan zou je misschien nog eens een vast baantje kunnen krijgen!" „Ja", zeg ik ik kon het niet la ten „dat rotspartijtje is nog zo kwaad niet. daar ben ik werkelijk van gaan houden", zei ik. „Be grijpt u? Daar ben ik werkelijk van gaan houden! Ik bedoelde...." „Ja. ja, ik bgerljp het", zei ik haastig, want mijnheer Brisher heeft er een handje van zijn gees tigheden wat erg lang uit te spin nen. „Hij begreep het niet", zei mijn heer Brisher. „tenminste toen niet. Nou en toen dat allemaal voorbij was, toen ging ik naar Londen. Toen ging ik naar LondenEen lange pauze. Toen: „Maar ik ging natuurlijk niet naar Londen", zei mijnheer Bri sher onverwachts met grote leven digheid en boog zich ver naar mij over. „Geen kwestie van. Wat dacht u dan? Ik ging naar Col chester, geen stap verder. De schop had ik achtergelaten op een plaats, waar ik hem kon terugvinden. Al les had ik haarfijn uitgedacht. In Colchester huurde ik een paard en wagen en zei, dat ik naar Ipswich moest en dat ik daar 's nachts bleef en de volgende dag terug kwam. en de kerel, bij wie ik het ding huurde, liet me een hall pond vooruit betalen en toen ging ik op weg. Maar ik ging ook niet naar Ips wich. Om middernacht stond ik dan met mijn paard en wagen op het weggetje, dat langs hun huls liep geen vijftig meter er vandaan; en een nachtje dat het was uit gezocht voor de onderneming 'n pikzwarte lucht en erg warm en het begon al te lichten hier en daar en dan barstte het los. Een geweldig onweer. Eerst een paar dikke druppels en toen pijpestelen. Nou, ik aan het werk hoefde niet bang te zijn, dat de ouwe iets horen zou. Ik deed ook geen moei te om de schop zachtjes te hante ren: ik geloof, dat ik door al die donder en bliksem een beetje op gewonden was. Misschien zong ik zelfs wel. Ik was zo druk bezig, dat ik helemaal niet dacht aan het on weer en mijn paard en wagen. Nou, ik had de kist al gauw blootge legd en wilde hem optillen ..Was zwaar zeker?" zei ik. „Er was geen sprak evan. dat ik hem van de grond kreeg. Wel. ik was dood ongelukkig. Daer nou helemaal niet aan gedacht. Ik werd wild dat kan ik u verze keren vloekte als een ketter. Stapel werd ik. Ik dacht, er geen ogenblik aan .dat ik het bij gedeel ten kon overbrengen. Trouwens ik kon toch ook moeilijk het geld zo los in die wagen meenemen. Als een bezetene rukte ik aan de ene kant van de kist en rang! daar vloog me het hele zaakje over de «ond met een donderend lawaai. Een geweldig gerinkel van zilver. En direct daarop een bliksemstraal dat het wel helder dag leek. en daar ging me de achterdeur onen en de ouwe kwam de tuin in met dat vervloekte oude geweer van hem. Nou. ik schrok zo geweldig ik wist niet meer wat ik d»ed. Ik stopte niet eens mün zakken meer vol. maar vloog de schutting over en rende als een bezetene naar de wagen. Hijgende en door nat kwam ik daar aan. Het was niet mooi meer.En u mag me geloven of niet, maar toen ik op de plaats kwam. waar ik paard en wagen had achtergelaten, waren ze er vandoor. Nou. toen heb ik ge vloekt en geraasd als nog nooit in mijn leven. En toen ik daar moe van was geworden, ben ik op weg gegaan naar Londen Ja zo is het gegaan Mijnheer Brisher zweeg naden kend. Toen herhaalde hii: „Ja. zo is het gedaanmet enige bitter heid in zijn stem. ..En?" vroeg ik. „Dat is alles", zei mijnheer Bri sher. „Is u dan niet meer terugge gaan?" „Kun je begrijpen! Ik had schoon genoeg van die beroerde schat, tenminste voor een poosje. En ik wist ook niet. wat ze zouden doen met iemand die een gevon den schat had "proberen in te pik ken. Nee, ik ging naar Londen en daarmee uit „En is u nooit meer teruggeko men?" „Nee". „En Jane dan? Heeft u haar niet geschreven?" „Jawel, driemaal. Maar ik kreeg geen antwoord. We hadden een beetje ruzie gehad voordat ik weg ging. omdat zij jaloers was. Nou, ik wist dus -eigenlijk niet precies, hoe de zaken stonden. En ik wist ook niet, wat ik zou doen. Had de ouwe me herkend of niet? Enfin, ik hield de krant een beetje in de gaten, om te zien. of er niks in stond over een schat, die bij het Rijk was aangegeven. Want ik dacht natuurlijk, dat hij nou eens zou laten zien. hoe eerlijk hij was". „En gaf hij het aan?" Mijnheer Brisher knipoogde en schudde langzaam van nee. „Niks hoor", zei hij. „Jane was een beste meid hoor", vervolgde hij, „werkelijk waar, ook al was ze een beetje jaloers, en misschien zou ik na een tijdje wel weer naar haar terug zijn gegaan. Ik dacht zo bij mezelf: als hij die schat niet aangeeft, dan heb ik vat op hemNou, op een goeie dag kijk ik, zoals gewoonlijk, naar het nieuws uit Colchester en toen las ik zijn naam. En wat denkt u nou dat daar stond?" Ik had geen flauw idee. Mijnheer Brisher liet zijn stem dalen en fluisterde mij in mijn oor met een grijns: „Dat hij vals geld In omloop had gebracht, valse munt! „U wilt toch niet zeggen „Ja" zo is het. Lelijk hoor. Het werd een hele zaak. En hij ging de bak in. al draaide hij ook nog zo. Bewijzen genoeg, nou wel een dozijn halve kronen". „En heeft u niet „Niks hoor. En het hielp hem ook niet veel, of hij zei. dat het een schat was. die hij gevonden had".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Vrije Alkmaarder | 1949 | | pagina 10