KintEKKOElTl Snoet) en Santo in speelaoedland ALBERT CUYP Van vrouw tot vrouw YUuuuJl uit de, bfcezAwutket Ons vervolgverhaal Dè zeven Kabouters van Sneeuwwitje Het was laat, toen de volgende mor den een elfje wakker werd. Ze geeuwde eens en keek om zich heen. Ze wist eerst niet waar ze was. Toen zag ze de kabouters- liggen en meteen schoot haar alles weer te binnen. Vlug maakte ze de andere elfjes wakker. Ze moesten even een grap uithalen. En daar bon den me die ondeugende elfjes alle mou wen van de buisjes van de kabouters tffcht. Daarna kropen ze weer vlug on der de dekens van mos, want het was bitter koud en de bloemen stonden dik op de ramen. Eerst lagen ze een poosje tegen elkaar te fluisteren en te gichelen, maar eindelijk konden ze niet langer wachten. Die kabouters sliepen zo maar door. Ze keken de hut eens rond of er niets te vinden was, waarmee ze hen konden plagen. En al ras vonden ze wat. Er lagen enkele dunne twijgjes en daarmee begon ieder elfje haar kabouter in de neus te kitelen. Het was om te proesten van het lachen, zulke rare gezichten de kabouters in hun slaap trokken. Knorrepot begon te niezen. Hummel tje probeerde het kietelende ding onder rijn neus weg te blazen, Lanqbaard dacht dat het een mug was en sloeg er naar met zijn handen. Zonderbaar draai de zijn hoofd telkens heen en weer. Welgemoed begon stilletjes te lachen, K-ombeen begon als een razende aan Zijn neus te krabben en Wijsneus brom de boosaardig. Maar wakker werden ze niet- Dat be gon de elfjes te vervelen. Ze wilden het eens met Bruin de beer proberen, die In een hoek lag te snurken. Rustlq gino zijn zware borst open neer. Hij vond het gekietel in zijn neus niets erg. Alleen jeukte het geweldig. Toen haalde Bruin eens extra diep adem en niesde verschrikkelijk. Door de hevige luchtstroom rolden de elfjes door de hut heen. De een kwam hier terecht, de ander daar, het was een herrie van Je welste. Maar dat was nog niet het ergste. Bruin had zoveel stof doen op waaien, dat ze elkaar bijna niet meer konden zien. Vreselük- En door dat stof begonnen eerst de elfjes allemaal te nie zen en daarna de kabouters, die nu ein- delilk wakker werden. En ze niesden maar door. Ze kregen er tranen van' In de ogen. Plotseling niesde Bruin weer en nu nog wel drie maal zo erg als de eerste keer. "Toen bleek pas goed. hoe vuil het wel in de hut was. De hout hakkers waren er misschien, al in geen Jaren in geweest en al die tijd was er nooit Iets aan de hut gedaan. Vorige avond waren ze te vermoeid geweest om er op te letten, maar nu moeiten ze meteen aan het werk. Fluks maakten ze Bruin wakker. Ze dachten, dat Bruin wel zou helpen. Maar toen Bruin r" ogen open had en om zich heen keek. herinnerde hij zich. dat het al midden In de winter was en een fatsoenlijke beer dan al lang in zijn hol in winter slaap behoort te zijn- Hij begon luidruchtig te blazen en toen vlogen de stofwolken nog veel erger omhoog. De elfjes jammerden di kabouters mooperden en ze renden alle maal naar buiten. De kabouters werden woest, want ze konden niet in hun buis jes komen. Maar eindelijk hadden ze toch de touwtjes los. Toen stak Bruin zijn kop ook door de deur. ..Ik ga naar mijn hol", zei hij. Dat was een teoenvaller voor de kabouters. Want als Bruin niet hielp, zouden zij alleen voor het werk opdraaien. De elfies, zoveel wbten ze er wel van. zou den meer toekijken en bevelen. Maar Bruin had nu al zo veel voor hen ge daan, dat ze niet meer van hem durfden vragen. In optocht brachten ze Bruin naar een hol. dat maar een paar hon derd meter weg was. Het was een pracht hol met stro en mos en diep onder de grond. „Tot volgend voorjaar" zei Bruin. En toen verween hij in het hol. Een minuut later hoorden de elfjes en ka bouters hem al snurken. Inmiddels wa ren ze zo koud geworden, dat ze op een draf naar hun eigen huisje renden. //^-' UIT DE NATUUR De vogeltrek De trek is begonnen.. Hebben jullie er al wat van bemerkt? Of weten jul lie niet. wat de vogeltrek is? Dan moet ik jullie dat eerst even vertellen. Heel veel vogels kunnen niet tegen de grote klimaatsverschillen, die we in ons land soms kennen. In de zomer heel warm. en in de winter erg koud. Voor andere vogels is er in de winter geen voedsel te vangen, zoals vliegen, enz. Weer an deren worden verlegen, als er vorst is, en de grond hard. waardoor ze nietbij torren, wormen enz. kunnen komen. Als de temperatuur dus verandert, we zouden ook zo kunnen zeggen, als de da gen korter worden, dan beginnen veel vo gels zich niet meer op hun gemak te voe len, als worden ze gewaarschuwd, dat er een slechte tijd in aantocht is. Ze wor den onrustig. En ze verzamelen zich. Op vele dagen kun je zulke vergaderingen zien. soms al tamelijk, vroeg. De kievie ten. de wulpen. grutto's, de tureluurs de kleine zangvogels, de spreeuwen, af en toe zie je hele kolonies. In deze herfst met het buitengewoon mooie weer is de De scholekster neemt aan de trek in zoverre geen deel. dat hij slch s de kuststreken van het eigen land opzoekt. eigenlijke trek nog niet begonnen, maar het kan elke dag aanvangen Als je dan in je slaapkamertje ligt. on der de panden, dan hoor ie ze soms vertrekken. Niet aan het geruis van de wieken, maar aan de geluiden, die ze tijdens de trek maken. Het is fijn te luisteren en steeds als ik het hoor, krijg ik het gevoel, dat die vogels grote voorrechten hebben. Wat zou het niet fijn zijn. als wij ook vleu gels hadden en heen konden vliegen waar we wilden. Duizenden kilometers vliegen die vo gels soms. De vogels, die wc in de zo mer hier zag. ziin ook naar b*t Zuiden zuiden van Frankrijk, in Italië, ja, ze vliegen zelf* de M'-^IJamdse zee over komen in Afrika terecht.. En nu zul je misschien zeggen: Ja, oom Rob. dat is alles we! mogelijk, maar ik zie hier in de winter soms nog hed lang kievieten en spreeuwen enz. Daar heb je gelijk In. Hoewel, als het werkelijk begint te vriezen, dan zie je geen kievieten meer. Dan zijn ze "plotse ling verdwenen En met de spreeuwen, ook de spreeuwen trekken. Je ziet hW in de winter wel spreeuwen, maar die achter de rug en komen uit Noorwegen hebben waar5<-hjjnJijk ook al een hele reis of Finland of Lapland» De meeste spreeuwen, die je deze zo met hier zag, zijn ook naar het Zuiden Heb jullie wel eens een koppel wilde ganzen in vlucht gezien. Iets mooi ers is er haast niet te bedenken. Ze vlie gen in de vorm van een V en de vogel, die vooraan vliegt is ongetwijfeld de leider, die de tocht al meermalen gemaakt heeft. Een heel eind kan je ze volgen, en soms zie je. dat de vogels in de lange rijen van plaats verwisseltn. Dat houdt dan weer verband met de wind, want 't spreekt wel vanzelf, dat ze ook moe wor den en graag in de luwte van elkaar vlie gen. Alleen die taaie makker voor aan gaat bijna nooit van zijn plaats. Als de mensen de ganzen zien vliegen, zeggen ze wel eens dat het winter bete kent. Maar zo is het niet De ganzen trekken elk jaar en er is niet elk jaar win ter. Waar je soms een paar dagen van te voren aan kunt merken, dat er win ter komt, dat zijn de kieviten. Als die er nog laat zijn. b.v. in Tanuari. kan het ge beuren dat ze plotseling verdwenen zijn. Dan is de kans er, dat er èèn of twee dagen later felle vorst komt. Want dan zijn ze meegenomen door vogels, die uit een streek kwamen, waar de vorst reeds was begonnen.. Het is maar een weet he? OHS RAADSELHOEKJE Een leuk raadsel hè, de vorige keer. En wat hebben er een massa kinderen meegedaan. Ik laat hier de oplossing volgen, want er waren er enkele onde*. die het niet goed hadden, dus dan kun nen die het nu zien. Koud Inkt Nevel DuJ.er Edel Recht Kabaal Otto Eerst Rommel Iepziekte Enkel Rood En als Je dan de voorste letters leest, van boven naar beneden, dan krijg je KINDERKOERIER. En nu de nieuwe opgave. Ik weet uit ervaring, dat jullie erg veel houdt van het zoeken naar verborgen plaatsnamen, dus doen we dat deze week weer eens- 1Hij keek scheel de jongen aan. 2. Je bent een schalk, maar denk er om hoor. nu-is mijn geduld uit. (Twee plaatsen) 3. In Appelscha genoten we erg. 4. De kachel der buren rookte erg. (Twee plaatsen). 5- Ik ga naar de nieuwe weg. 6. Oom Rob damt niet. hij schaakt lie ver. 7. Zeven huizen brandden die nacht af. (Twee plaatsen). 8. De plassen stonden op de weg, 9- Die mensen konden niet meer. 10 Iaat me even los Jan. Inzendingen vóór Donderdao aan: OOM ROB. Postbus 3, Schagen Toen Oom Rob een jochie was Het was Zaterdagmiddag en we had den afgesproken, dat we die middag er op uit zouden trekken. Waar we heen zouden gaan, wisten we niet, maar we hadden in ieder geval geen zin om de hele middag in het dorp te blijven. Het was prachtig weer en dus dwaalden we door de vrije natuur. Als we zo een poos gedwaald hadden werden we als het ware aangetrokken, door een plaats een vijfhonderd meter buiten het dorp. waar midden in een weiland een k'ein slootje was. waar je heerlijk over kon springen. Daar belandden we ook die middag weer. We, dat waren een tiental jon gens uit onze klas en er was deze mid dag een vreemdeling tussen, een jongen uit Amsterdam, die op het dorp was komen logeren. Hij had Van oom en tanet de boodschap meegekregen, dat 1 hij niet aan het slootje springen mocht meedoen, want die kenden ons en ze wisten, dat een Amsterdammer het in slootje springen tegen ons lang niet kon opnemen. En om te voorkomen, dat hij in een sloot sprong, verboden ze het hem. Nou, jullie begrijpt, dat hij daar lang niet blij mee was. Eerst keek hij hoe wij telkens over de sloot sprongen, de stok in ondergreep of bovengreep. tussen- beens, met of zonder aanloop en wat 't mooiste was, met de boerenplomp. Ik wed. dat jullie niet eens meer weet wat dat is, springen met de boeren plomp. Want ik zie tegenwoordig maar heel weinig jongens meer slootje sprin gen. Dan kom je met een grote vaart aan rennen. de polsstok in de handen en als je dan vlak voor de sloot staat, plant je de stok met een geweldige plomp in het water en springt er over. Het water spat je dan om de oren en het is een prachtig werk en een fijn ge zicht. Maar je moet er zwaai van heb ben. Anders kom je in het midden van dig was. om hem zover te krijgen en we hadden ook al begrepen, dat dat de enige manier was om hem in het water te krijgen. En ja, na veel getreiter, was hij eindelijk zo ver. Hij nam de polsstok maakte zijn aanloop, en lag even later midden in de sloot. Hij had de polsstok te laag genmen en was elegant het wa ter in gezwaaid. Wat hebben we tóch gejuicht. Het was natuurlijk niet mooi van ons. maar we konden er niets aan doen. Het was een kleine wraakneming voor de eigenwijze manier waarop hij over ons springen had gesproken. Vijf minuten later brachten we hem onder het gebrul van „Snoek, snoek" bij tante. En daar kon hij zijn pleizier op. Want tante was er zelf. Hij is nooit meer met ons mee geweest te slootje springen. Neet Harry vertelt de sloot terecht inze Amserdamse vriend zat er naar te kijken en zoals de meeste Amster dammers, kon hij niet nalaten, kritiek uit te oefenen op onze wijze van sprin gen. Er deugde blijkbaar niet veel van. En hij zei het op een Amsterdamse ma nier. die er nu juist niet toe bijdroeg, om ons welwillend tegenhem te stem men. Dat wij begonnen hem te sarren. Dat hij een durfniet was een gehoor zaam kindje met een grote mond, dat hij niks waard was, en wat al niet meer. Dat vond hij allemachtig vervelend. En ten slotte liet hij het niet od zich zitten. Hij ging mee doen. Er gebeurde wat er gebeurde. En al spoedig deed hij mee. Er gebeurde eerst niets. Want de sloot was niet erg breed en hij was voorzichtig. Hij zocht de smalste plekjes uit. Nou je snapt, dat wij het gauw ge noeg in de gaten hadden. En wij hem plagen. Verbazend kinderachtig, maar dan had hij maar geen praatjes moeten hebben tegen ons. Dat duurde zo een paar uur en ten slotte kon hij al aardig sprinqen. Alleen aan de boer<""- had hij zich nog niet gewaagd. We za gen echter, dat er maar weinig voor no- Snoep en Santo gingen op weg naar de Scheerkazerne om kennis te maken met majoor Scheermes en z'n vrienden. De Scherkazerne was spoedig gevonden en vol ont zag bekeken Snoep en Santo het geval. Tjonge tjonge, 't zae er ge vaarlijk uit. Net besloten ze maar eens aan te kloppen, toen ze plot seling een rasperige stem hoorden, die dreigend ze: Scheer Je v:cg of ik sla je weg! Snoep en Santo schrokken zich bijna een hoedje. Voor zich zagen ze eèn lang iemand. Wij zoeken majoor Scheermes, zeiden ze benepen, we wilden graag me: hem kennismaken, om dat we nieuwelingen zijn. O. dat verandert de zaak. zei de stem minder dreigend. Jullie zijn dus geen vijanden. Wel, Ik ben zelf majoor Scheermes. En majoor Scheermes boog als een knipmes. Jullie zijn natuurlijk geschrok ken van mijn stem, zei de majoor, maar ja, die is wat rasperig ge worden, van de baard, zie Je. 'k Heb nl de baard In mijn keel! De majoor zuchtte. Dat komt. omdat ik zoveel vijanden heb. Vijanden? vroegen Snoep en Santo verschrikt. Ja, 't volk der baardstoppels, zei de majoor somber. Wat die me al niet een last heb ben bezorgd! ïfaar ik krijg ze wel, brulde de majoor opeens met een ehle harde stem, zodat Snoep en Santo zich opn'euw bijna een hoedje schrokken. 'k Scheer ze allemaal weg! gilde de majoor woedend. En toch, ver volgde hij somber, toch zijn die baardstoppels hardnekkig. Je kuntJ ze er moeilijk onder krijgen. Ied« re keer, wanneer lk denk ze te hebben overwonnen richten de baards'oppels zich weer opnieuw op. Korporaal Kwast, bruldp de majoor plotseling. Daar zagen Snoep en Santo korporaal Kwast al aan komen hollen, een raar, dik mannetje met een reusachtige bos haar op z'n hoofd. Wat wenst u, majoor, vroeg kor poraal Kwast. Moet de vijand In gezeept worden? Nog niet. zei de majoor. Deze twee (en hij wees cp Snoep en Santo) willen kennis met ons ma ken. Roep lord Zeens'aaf en draag hem op hu nte vragen wie ze zHn. orporaal Kwast snrone stram In de houding en riep met luMe stem om 'o'd Zepstaaf Deze kwam na een ppr*«r -epl nr» z'n gemak aanlonen. Sn oen en Santo vonden lord Zeepstaaf eigenlijk nog een vreemder man nejte dan korporaal Kwas' *oe wel hij niet zo'n rare. grote haar op z'n hoofd had. Tn^^n deel, de lord was helemaal v-»al, een gladde kaal kon. Maar h" er zeer deftig en voornaam en hij rook ook erg lekker F" wai wat je noemt een doorluc^^? per soon. Snoep en Santo waren erg benieuwd wat er zou gebeuren. Het maantje Maantje aan de hemel, Waar kom jij vandaan? En vertel eens maantje. Waar jij heen zulf gaan? 's Avonds in mijn bedje Kan ik je duid'Ifjk zien Door "t kiertje Jij mij ook misschien Wel te rusten maantje Ik ga slapen hoor Blijf door 't kiert ie schijnen Heel de nacht maar door 1 nden door GERI cn IAN BUTER Als eerste pasagier kwam 30 jaar ge leden op Schiphol aan de journalist Rhodes. Het toestel werd gevlogen door de piloot Shaw. Ter herinnering hier van kwamen beiden met de Convair „Albert Cuyp" vandaag weer op Schip hol aan. Na aankomst vavn de Convair ':nks Shaw en Rhodes in de cockpit. t m dêr. Misschien heeft u dat kostelijke boek je van Theo Thijssen ook gelezen, „Het taaie ongerief". Er wordt op een onna volgbare wijze in beschreven, hoe een Jongen, in dit geval waarschijnlijk Thijs sen zelf, wel eens gesukkeld heeft met zijn kleren. Uit een arm gezin afkomstig werd hij nog al eens opgescheept met kleren, die vermaakt waren, die ande ren reeds gedragen hadden of met wat een of andere tante voor hem had ge maakt. Als een kind een beetje gevoelige na tuur heeft, is er ook wel niets ellendi- gers te bedenken, dan dat het maanden moet lopen in een kledingstuk, dat hij alleen maar naar en bespottelijk vindt. En kinderen kunnen op dat punt soms ontzaglijk teergevoelig zijn. Ik heb dat zelf soms ook meegemaakt In de tijd die achter ons ligt was het helaas 20, dat je lang niet alles kon krijgen. Van oud moest je nieuw trachten te maken. Van verschillende stukjes probeerde je Zoveel mogelijk een passend kledingstuk te maken voor de kinderen, die de on hebbelijke gewoonte hadden om overal uit te groeien. En dan had je er uren werk aan. Want u zult het waarschijnlijk wel met me eens zijn, dat het een heidens werk was. Als het dan eenmaal klaar was, 'keek je niet eerst naar het resultaat. Je legde naald en draad neer en beging een onredelijkheid tegenover de kinde- fen. Want je eerste gezegde was: „God dank dat het klaar is. Wat is me dat 'n stuk werk geweest" Dat was de eerste onrechtvaardig heid. Want in zo'n stemming is het van zelfsprekend, dat je van het kind ver langt, dat het de nodige waardering toont voor de hoeveelheid arbeid die er in verborgen ligt. En daar heeft het niet het minste begrip van. Het kind beoordeelt het stuk op zijn manier. Als het maar meent, dat het kledingstuk iets bijzonders heeft, in on gunstige zin. dan is de tegenzin gewekt. Zo is het miizelf deze week nog een keer gegaan. Ik had voor mijn jongste een ja'je gemaakt en het had me nog al enige zweetdruppels gekost. Ik had me zelf reeds bij voorbaat in de stemming gebracht, dat het een mooi stuk werk was. Toen ik het echter aantrok, was de kritiek onbarmhartig. Een ogenblik dreigde ik mijn geduld te verliezen en me te beroepen on het werk, dat ik er aan had gehad. Maar toen dacht ik ge lukkig aan dat Taaie ongerief, waarover ik hier boven schreef. Het was een hele toer voor me, maar gelukkig wist ik het toch zo ver te brengen, dat ik mijn eigen werk critlsch b keek. En toen bleek me dat het kind waarlijk gelijk had. Stelt u zich nu eens voor, dat we een ogenblik ons verstand niet gebruik - ten. Dan heeft u de scène. En ik ben er van overtuigd dat daar geen drama tische gebeurtenissen uit voortvloeien. Zo erg behoeft het niet te zijn. Het zakt wel weer. Maar een ding zou lk u voor willen waarschuwen: Als u eens in e«*- dergelijk geval komt te verkeren, en de kans er op is heel groot, houdt dan steeds voor ogen. dat het zo belangrijk is, dat de kinderen van u steeds kunnen zeggen, dat ge rechtvaardig in uw op treden zljt- Want de scène is vergeten, terwijl het gevoel bij het kind onbewust toch levendig blijft, dat er aan de recht vaardigheid iets mankeert. Zo zijn we van het jasje bij de op voeding gekomen. Ik hoop maar dat u het niet erg vindt. Want ook dat is iets waarover we wel eens met elkaar mo gen praten. Waarom zouden we over iets wat het moeilijkste Is, geen boom opzetten? NEL „Das een mooie instelling," brom de de barrebier. „Ze beginne over al met die lappedage. Ik ben er hillegaar niet voor." Dat konne we ons oigeluk wel voors elle, want de barrebier heb een woif, dat een best wolX is. maar een beetje koupziek. En as er zoks of zoks ar» de hand is. den gaat moeder met nageen stik of wat vrullie nei de lappedage of nel de tentoonstelling of wat den ok en as ze thuis komt, is de buul een beetje leger. „Nou heb zë eerst Hoorn had," bromde de barrebier, „toe is ze nei Alkmaar weest en Skagen kon ze vezel'f hillegaar niet legge lette. No, toe in Hoorn hew lk me al puur noidig maakt, want wat ze deer kocht had, had ze hier ok wel koupe kend en niks duurder. Eerder beter en nag goedkouper. Maar afoin, een mens z'n lust ls een mens z'n leven, dus ik heb dat over moln kant gaan leiten. Maar in Alkmaar was de bok al puur vet. Ik had docht, dat ze gten pun te meer had. maar weer of ze die van daan streunt heb. Joost mag ut wete, ze most weer nel Alkmaar en vezelf weer met een koffer met goed thulskomme." No, wai kenne er. Een snokker wolfke, maar een duur wolfke. Dus de barrebier zei wel rede had hew we om te klagen. Toid om er wat tussen te gooien krege we gien lens. De barrebier gong deur. Hai stond zo wat op springen. „En lelt ze me deer nou van de week met odeklonje en skeerzeip thulskomme Hai wou nag een heel relaas er an - toe voege, maar deer kwam niks van. We hadde te veul lol. En dat zou nag veul erger worre. Want toe we' een beetje kalmeerd ware, zoi Tinus, een visserman, die alle soorte paling verkoupt: „Dat hel je troffen maat. Den kenne we mekaar de hand wel geve. Want dat wolf van moin komt me deer verdubbelkme met geroukte paling thuis...." En toe vroeg Kees zo nuchter weg: „Ze hadde toch zeker gien borreltje op?" Dat was vëzelf veer te halen. Want je kenne van onze vrullie zegge wat je wullen, ze bloive gnap. Tenminste op ut gebied van borreltje. Aars weet ik ut zo net niet. Want dat zo maar koupen, dat loikt er niks op. Wie komt er nou met odeklonje voor de dag, as je klrrel ut zelf verkoupt. En das met paling al persies ut zelfde. ,No maar hoe krege ze da nou klaar?" proestte Klaas. „Ze hewwe er gewoon beprate leiten, zoi de barrebier. „Zonder meer beprate leiten. Ze heb ut me zelf vertéld. Die kirrel was zo ver legen lekker an ut smoezen en hai had er zo'n slag van. dat moe der had een flessie luchtgoed en een stik skeerzeip in de koffer voor ze er goed en wel erg in had. En toe begon ze nag wel te preuve len. da twe ut zelf verkochte, maar die klrrel had z'n smocssles klaar en de lachers op de hand. Afoin Ant heb betaald. E„ ik kon eerst niet an de weet komme, wat ut kostte. Maar op ut lest kreeg lk ut flessie odeklonje in de hande en leit ut me nou nag een stuiver duurder weze as bal ons. Nou, toe wazze de rape gaar." „Ja, me joón," zoi Kees, die weer een beetje uitlacht was, das nou ut wonder van de radeneer kunst, el. Die vrullie hewwe hille gaar de bedoeling niet had om dat spul te koupen, maar er benne kirrels, die zo prate kenne. dat je doene op ut lest wat ze wulle. Das nou in ut kloln met odeklonje en paling, maar das in ut groot ok zo. De mense leite der oigen veul» te veul ondersteboven prate. Das altoid zo weesd en dat zei altold wel zo bloive ok." FIGARO l^eri/mde ijsheid Mijn rol is uiU- Uc ga van deze wereld af. Een wereld die slechts kort mij onder komen gal. Van duizend raads'len werd niet één er mij onthuld En nogmaals duizend raads'len neem ik mee in 't graf. Ik smeek U vromen toe, om God es wn Spaar me Uw goede raad, zwijg liever stils Geloof me lk ga recht gij =let slechts scheef Laat mij dus gaan en koop U zelf een bril. Dat Ik eens drinken zou, te mijner tijd. Heeft God geweten In der eeuwigheidi Daarom reik mij de kruik, want dronk lk niet, M'n vrind, waar bleef dan Zijn Alwetendheid!

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

De Vrije Alkmaarder | 1949 | | pagina 3