KintEKKOElTl
Snoet) en Santo
in speelaoedland
ALBERT CUYP
Van vrouw tot vrouw
YUuuuJl uit de, bfcezAwutket
Ons vervolgverhaal
Dè zeven Kabouters
van Sneeuwwitje
Het was laat, toen de volgende mor
den een elfje wakker werd. Ze geeuwde
eens en keek om zich heen. Ze wist
eerst niet waar ze was. Toen zag ze de
kabouters- liggen en meteen schoot haar
alles weer te binnen. Vlug maakte ze
de andere elfjes wakker. Ze moesten
even een grap uithalen. En daar bon
den me die ondeugende elfjes alle mou
wen van de buisjes van de kabouters
tffcht. Daarna kropen ze weer vlug on
der de dekens van mos, want het was
bitter koud en de bloemen stonden dik
op de ramen. Eerst lagen ze een poosje
tegen elkaar te fluisteren en te gichelen,
maar eindelijk konden ze niet langer
wachten. Die kabouters sliepen zo maar
door.
Ze keken de hut eens rond of er niets
te vinden was, waarmee ze hen konden
plagen. En al ras vonden ze wat. Er
lagen enkele dunne twijgjes en daarmee
begon ieder elfje haar kabouter in de
neus te kitelen. Het was om te proesten
van het lachen, zulke rare gezichten de
kabouters in hun slaap trokken.
Knorrepot begon te niezen. Hummel
tje probeerde het kietelende ding onder
rijn neus weg te blazen, Lanqbaard
dacht dat het een mug was en sloeg er
naar met zijn handen. Zonderbaar draai
de zijn hoofd telkens heen en weer.
Welgemoed begon stilletjes te lachen,
K-ombeen begon als een razende aan
Zijn neus te krabben en Wijsneus brom
de boosaardig.
Maar wakker werden ze niet- Dat be
gon de elfjes te vervelen. Ze wilden het
eens met Bruin de beer proberen, die
In een hoek lag te snurken.
Rustlq gino zijn zware borst open
neer. Hij vond het gekietel in zijn neus
niets erg. Alleen jeukte het geweldig.
Toen haalde Bruin eens extra diep
adem en niesde verschrikkelijk. Door de
hevige luchtstroom rolden de elfjes door
de hut heen. De een kwam hier terecht,
de ander daar, het was een herrie van
Je welste. Maar dat was nog niet het
ergste. Bruin had zoveel stof doen op
waaien, dat ze elkaar bijna niet meer
konden zien. Vreselük- En door dat stof
begonnen eerst de elfjes allemaal te nie
zen en daarna de kabouters, die nu ein-
delilk wakker werden. En ze niesden
maar door. Ze kregen er tranen van'
In de ogen. Plotseling niesde Bruin weer
en nu nog wel drie maal zo erg als de
eerste keer. "Toen bleek pas goed. hoe
vuil het wel in de hut was. De hout
hakkers waren er misschien, al in geen
Jaren in geweest en al die tijd was er
nooit Iets aan de hut gedaan. Vorige
avond waren ze te vermoeid geweest
om er op te letten, maar nu moeiten ze
meteen aan het werk. Fluks maakten ze
Bruin wakker. Ze dachten, dat Bruin
wel zou helpen. Maar toen Bruin r"
ogen open had en om zich heen keek.
herinnerde hij zich. dat het al midden
In de winter was en een fatsoenlijke
beer dan al lang in zijn hol in winter
slaap behoort te zijn-
Hij begon luidruchtig te blazen en
toen vlogen de stofwolken nog veel
erger omhoog. De elfjes jammerden di
kabouters mooperden en ze renden alle
maal naar buiten. De kabouters werden
woest, want ze konden niet in hun buis
jes komen. Maar eindelijk hadden ze
toch de touwtjes los.
Toen stak Bruin zijn kop ook door
de deur.
..Ik ga naar mijn hol", zei hij. Dat
was een teoenvaller voor de kabouters.
Want als Bruin niet hielp, zouden zij
alleen voor het werk opdraaien. De
elfies, zoveel wbten ze er wel van. zou
den meer toekijken en bevelen. Maar
Bruin had nu al zo veel voor hen ge
daan, dat ze niet meer van hem durfden
vragen. In optocht brachten ze Bruin
naar een hol. dat maar een paar hon
derd meter weg was. Het was een pracht
hol met stro en mos en diep onder de
grond.
„Tot volgend voorjaar" zei Bruin.
En toen verween hij in het hol. Een
minuut later hoorden de elfjes en ka
bouters hem al snurken. Inmiddels wa
ren ze zo koud geworden, dat ze op
een draf naar hun eigen huisje renden.
//^-'
UIT DE NATUUR
De vogeltrek
De trek is begonnen.. Hebben jullie
er al wat van bemerkt? Of weten jul
lie niet. wat de vogeltrek is? Dan moet
ik jullie dat eerst even vertellen. Heel
veel vogels kunnen niet tegen de grote
klimaatsverschillen, die we in ons land
soms kennen. In de zomer heel warm.
en in de winter erg koud. Voor andere
vogels is er in de winter geen voedsel
te vangen, zoals vliegen, enz. Weer an
deren worden verlegen, als er vorst is,
en de grond hard. waardoor ze nietbij
torren, wormen enz. kunnen komen.
Als de temperatuur dus verandert, we
zouden ook zo kunnen zeggen, als de da
gen korter worden, dan beginnen veel vo
gels zich niet meer op hun gemak te voe
len, als worden ze gewaarschuwd, dat
er een slechte tijd in aantocht is. Ze wor
den onrustig. En ze verzamelen zich. Op
vele dagen kun je zulke vergaderingen
zien. soms al tamelijk, vroeg. De kievie
ten. de wulpen. grutto's, de tureluurs
de kleine zangvogels, de spreeuwen, af
en toe zie je hele kolonies. In deze herfst
met het buitengewoon mooie weer is de
De scholekster neemt aan de trek
in zoverre geen deel. dat hij slch s
de kuststreken van het eigen land
opzoekt.
eigenlijke trek nog niet begonnen, maar
het kan elke dag aanvangen
Als je dan in je slaapkamertje ligt. on
der de panden, dan hoor ie ze soms
vertrekken. Niet aan het geruis van de
wieken, maar aan de geluiden, die ze
tijdens de trek maken.
Het is fijn te luisteren en steeds als
ik het hoor, krijg ik het gevoel, dat die
vogels grote voorrechten hebben. Wat
zou het niet fijn zijn. als wij ook vleu
gels hadden en heen konden vliegen waar
we wilden.
Duizenden kilometers vliegen die vo
gels soms. De vogels, die wc in de zo
mer hier zag. ziin ook naar b*t Zuiden
zuiden van Frankrijk, in Italië, ja, ze
vliegen zelf* de M'-^IJamdse zee over
komen in Afrika terecht..
En nu zul je misschien zeggen: Ja, oom
Rob. dat is alles we! mogelijk, maar ik
zie hier in de winter soms nog hed lang
kievieten en spreeuwen enz.
Daar heb je gelijk In. Hoewel, als het
werkelijk begint te vriezen, dan zie je
geen kievieten meer. Dan zijn ze "plotse
ling verdwenen En met de spreeuwen,
ook de spreeuwen trekken. Je ziet hW
in de winter wel spreeuwen, maar die
achter de rug en komen uit Noorwegen
hebben waar5<-hjjnJijk ook al een hele reis
of Finland of Lapland»
De meeste spreeuwen, die je deze zo
met hier zag, zijn ook naar het Zuiden
Heb jullie wel eens een koppel wilde
ganzen in vlucht gezien. Iets mooi
ers is er haast niet te bedenken. Ze vlie
gen in de vorm van een V en de vogel,
die vooraan vliegt is ongetwijfeld de
leider, die de tocht al meermalen gemaakt
heeft. Een heel eind kan je ze volgen,
en soms zie je. dat de vogels in de lange
rijen van plaats verwisseltn. Dat houdt
dan weer verband met de wind, want 't
spreekt wel vanzelf, dat ze ook moe wor
den en graag in de luwte van elkaar vlie
gen. Alleen die taaie makker voor
aan gaat bijna nooit van zijn plaats.
Als de mensen de ganzen zien vliegen,
zeggen ze wel eens dat het winter bete
kent. Maar zo is het niet De ganzen
trekken elk jaar en er is niet elk jaar win
ter. Waar je soms een paar dagen van
te voren aan kunt merken, dat er win
ter komt, dat zijn de kieviten. Als die er
nog laat zijn. b.v. in Tanuari. kan het ge
beuren dat ze plotseling verdwenen zijn.
Dan is de kans er, dat er èèn of twee
dagen later felle vorst komt. Want dan
zijn ze meegenomen door vogels, die uit
een streek kwamen, waar de vorst reeds
was begonnen..
Het is maar een weet he?
OHS RAADSELHOEKJE
Een leuk raadsel hè, de vorige keer.
En wat hebben er een massa kinderen
meegedaan. Ik laat hier de oplossing
volgen, want er waren er enkele onde*.
die het niet goed hadden, dus dan kun
nen die het nu zien.
Koud
Inkt
Nevel
DuJ.er
Edel
Recht
Kabaal
Otto
Eerst
Rommel
Iepziekte
Enkel
Rood
En als Je dan de voorste letters leest,
van boven naar beneden, dan krijg je
KINDERKOERIER.
En nu de nieuwe opgave. Ik weet uit
ervaring, dat jullie erg veel houdt van
het zoeken naar verborgen plaatsnamen,
dus doen we dat deze week weer eens-
1Hij keek scheel de jongen aan.
2. Je bent een schalk, maar denk er om
hoor. nu-is mijn geduld uit. (Twee
plaatsen)
3. In Appelscha genoten we erg.
4. De kachel der buren rookte erg.
(Twee plaatsen).
5- Ik ga naar de nieuwe weg.
6. Oom Rob damt niet. hij schaakt lie
ver.
7. Zeven huizen brandden die nacht af.
(Twee plaatsen).
8. De plassen stonden op de weg,
9- Die mensen konden niet meer.
10 Iaat me even los Jan.
Inzendingen vóór Donderdao aan:
OOM ROB.
Postbus 3, Schagen
Toen Oom Rob een
jochie was
Het was Zaterdagmiddag en we had
den afgesproken, dat we die middag er
op uit zouden trekken. Waar we heen
zouden gaan, wisten we niet, maar we
hadden in ieder geval geen zin om de
hele middag in het dorp te blijven. Het
was prachtig weer en dus dwaalden we
door de vrije natuur. Als we zo een
poos gedwaald hadden werden we als
het ware aangetrokken, door een plaats
een vijfhonderd meter buiten het dorp.
waar midden in een weiland een k'ein
slootje was. waar je heerlijk over kon
springen.
Daar belandden we ook die middag
weer. We, dat waren een tiental jon
gens uit onze klas en er was deze mid
dag een vreemdeling tussen, een jongen
uit Amsterdam, die op het dorp was
komen logeren. Hij had Van oom en
tanet de boodschap meegekregen, dat 1
hij niet aan het slootje springen mocht
meedoen, want die kenden ons en ze
wisten, dat een Amsterdammer het in
slootje springen tegen ons lang niet kon
opnemen.
En om te voorkomen, dat hij in een
sloot sprong, verboden ze het hem. Nou,
jullie begrijpt, dat hij daar lang niet
blij mee was. Eerst keek hij hoe wij
telkens over de sloot sprongen, de stok
in ondergreep of bovengreep. tussen-
beens, met of zonder aanloop en wat 't
mooiste was, met de boerenplomp.
Ik wed. dat jullie niet eens meer weet
wat dat is, springen met de boeren
plomp. Want ik zie tegenwoordig maar
heel weinig jongens meer slootje sprin
gen.
Dan kom je met een grote vaart aan
rennen. de polsstok in de handen en
als je dan vlak voor de sloot staat,
plant je de stok met een geweldige
plomp in het water en springt er over.
Het water spat je dan om de oren en
het is een prachtig werk en een fijn ge
zicht. Maar je moet er zwaai van heb
ben. Anders kom je in het midden van
dig was. om hem zover te krijgen en
we hadden ook al begrepen, dat dat de
enige manier was om hem in het water
te krijgen. En ja, na veel getreiter, was
hij eindelijk zo ver. Hij nam de polsstok
maakte zijn aanloop, en lag even later
midden in de sloot. Hij had de polsstok
te laag genmen en was elegant het wa
ter in gezwaaid. Wat hebben we tóch
gejuicht. Het was natuurlijk niet mooi
van ons. maar we konden er niets aan
doen. Het was een kleine wraakneming
voor de eigenwijze manier waarop hij
over ons springen had gesproken.
Vijf minuten later brachten we hem
onder het gebrul van „Snoek, snoek"
bij tante.
En daar kon hij zijn pleizier op. Want
tante was er zelf. Hij is nooit meer met
ons mee geweest te slootje springen.
Neet Harry vertelt
de sloot terecht
inze Amserdamse vriend zat er naar
te kijken en zoals de meeste Amster
dammers, kon hij niet nalaten, kritiek
uit te oefenen op onze wijze van sprin
gen. Er deugde blijkbaar niet veel van.
En hij zei het op een Amsterdamse ma
nier. die er nu juist niet toe bijdroeg,
om ons welwillend tegenhem te stem
men. Dat wij begonnen hem te sarren.
Dat hij een durfniet was een gehoor
zaam kindje met een grote mond, dat
hij niks waard was, en wat al niet meer.
Dat vond hij allemachtig vervelend.
En ten slotte liet hij het niet od zich
zitten. Hij ging mee doen. Er gebeurde
wat er gebeurde. En al spoedig deed
hij mee.
Er gebeurde eerst niets. Want de
sloot was niet erg breed en hij was
voorzichtig. Hij zocht de smalste plekjes
uit.
Nou je snapt, dat wij het gauw ge
noeg in de gaten hadden. En wij hem
plagen. Verbazend kinderachtig, maar
dan had hij maar geen praatjes moeten
hebben tegen ons. Dat duurde zo een
paar uur en ten slotte kon hij al aardig
sprinqen. Alleen aan de boer<""-
had hij zich nog niet gewaagd. We za
gen echter, dat er maar weinig voor no-
Snoep en Santo gingen op weg
naar de Scheerkazerne om kennis
te maken met majoor Scheermes
en z'n vrienden. De Scherkazerne
was spoedig gevonden en vol ont
zag bekeken Snoep en Santo het
geval. Tjonge tjonge, 't zae er ge
vaarlijk uit. Net besloten ze maar
eens aan te kloppen, toen ze plot
seling een rasperige stem hoorden,
die dreigend ze: Scheer Je v:cg of
ik sla je weg! Snoep en Santo
schrokken zich bijna een hoedje.
Voor zich zagen ze eèn lang
iemand.
Wij zoeken majoor Scheermes,
zeiden ze benepen, we wilden
graag me: hem kennismaken, om
dat we nieuwelingen zijn.
O. dat verandert de zaak. zei de
stem minder dreigend. Jullie zijn
dus geen vijanden. Wel, Ik ben
zelf majoor Scheermes.
En majoor Scheermes boog als
een knipmes.
Jullie zijn natuurlijk geschrok
ken van mijn stem, zei de majoor,
maar ja, die is wat rasperig ge
worden, van de baard, zie Je. 'k
Heb nl de baard In mijn keel! De
majoor zuchtte. Dat komt. omdat
ik zoveel vijanden heb.
Vijanden? vroegen Snoep en
Santo verschrikt.
Ja, 't volk der baardstoppels, zei
de majoor somber.
Wat die me al niet een last heb
ben bezorgd! ïfaar ik krijg ze
wel, brulde de majoor opeens met
een ehle harde stem, zodat Snoep
en Santo zich opn'euw bijna een
hoedje schrokken.
'k Scheer ze allemaal weg! gilde
de majoor woedend. En toch, ver
volgde hij somber, toch zijn die
baardstoppels hardnekkig. Je kuntJ
ze er moeilijk onder krijgen. Ied«
re keer, wanneer lk denk ze te
hebben overwonnen richten de
baards'oppels zich weer opnieuw
op. Korporaal Kwast, bruldp de
majoor plotseling. Daar zagen
Snoep en Santo korporaal Kwast
al aan komen hollen, een raar,
dik mannetje met een reusachtige
bos haar op z'n hoofd.
Wat wenst u, majoor, vroeg kor
poraal Kwast. Moet de vijand In
gezeept worden?
Nog niet. zei de majoor. Deze
twee (en hij wees cp Snoep en
Santo) willen kennis met ons ma
ken. Roep lord Zeens'aaf en draag
hem op hu nte vragen wie ze zHn.
orporaal Kwast snrone stram In
de houding en riep met luMe
stem om 'o'd Zepstaaf
Deze kwam na een ppr*«r -epl
nr» z'n gemak aanlonen. Sn oen en
Santo vonden lord Zeepstaaf
eigenlijk nog een vreemder man
nejte dan korporaal Kwas' *oe
wel hij niet zo'n rare. grote
haar op z'n hoofd had. Tn^^n
deel, de lord was helemaal v-»al,
een gladde kaal kon. Maar h"
er zeer deftig en voornaam en
hij rook ook erg lekker F" wai
wat je noemt een doorluc^^? per
soon. Snoep en Santo waren erg
benieuwd wat er zou gebeuren.
Het maantje
Maantje aan de hemel,
Waar kom jij vandaan?
En vertel eens maantje.
Waar jij heen zulf gaan?
's Avonds in mijn bedje
Kan ik je duid'Ifjk zien
Door "t kiertje
Jij mij ook misschien
Wel te rusten maantje
Ik ga slapen hoor
Blijf door 't kiert ie schijnen
Heel de nacht maar door
1 nden door
GERI cn IAN BUTER
Als eerste pasagier kwam 30 jaar ge
leden op Schiphol aan de journalist
Rhodes. Het toestel werd gevlogen door
de piloot Shaw. Ter herinnering hier
van kwamen beiden met de Convair
„Albert Cuyp" vandaag weer op Schip
hol aan.
Na aankomst vavn de Convair ':nks
Shaw en Rhodes in de cockpit.
t m
dêr.
Misschien heeft u dat kostelijke boek
je van Theo Thijssen ook gelezen, „Het
taaie ongerief". Er wordt op een onna
volgbare wijze in beschreven, hoe een
Jongen, in dit geval waarschijnlijk Thijs
sen zelf, wel eens gesukkeld heeft met
zijn kleren. Uit een arm gezin afkomstig
werd hij nog al eens opgescheept met
kleren, die vermaakt waren, die ande
ren reeds gedragen hadden of met wat
een of andere tante voor hem had ge
maakt.
Als een kind een beetje gevoelige na
tuur heeft, is er ook wel niets ellendi-
gers te bedenken, dan dat het maanden
moet lopen in een kledingstuk, dat hij
alleen maar naar en bespottelijk vindt.
En kinderen kunnen op dat punt soms
ontzaglijk teergevoelig zijn. Ik heb dat
zelf soms ook meegemaakt In de tijd
die achter ons ligt was het helaas 20,
dat je lang niet alles kon krijgen. Van
oud moest je nieuw trachten te maken.
Van verschillende stukjes probeerde je
Zoveel mogelijk een passend kledingstuk
te maken voor de kinderen, die de on
hebbelijke gewoonte hadden om overal
uit te groeien.
En dan had je er uren werk aan.
Want u zult het waarschijnlijk wel met
me eens zijn, dat het een heidens werk
was. Als het dan eenmaal klaar was,
'keek je niet eerst naar het resultaat. Je
legde naald en draad neer en beging
een onredelijkheid tegenover de kinde-
fen. Want je eerste gezegde was: „God
dank dat het klaar is. Wat is me dat 'n
stuk werk geweest"
Dat was de eerste onrechtvaardig
heid. Want in zo'n stemming is het van
zelfsprekend, dat je van het kind ver
langt, dat het de nodige waardering
toont voor de hoeveelheid arbeid die er
in verborgen ligt. En daar heeft het niet
het minste begrip van.
Het kind beoordeelt het stuk op zijn
manier. Als het maar meent, dat het
kledingstuk iets bijzonders heeft, in on
gunstige zin. dan is de tegenzin gewekt.
Zo is het miizelf deze week nog een
keer gegaan. Ik had voor mijn jongste
een ja'je gemaakt en het had me nog al
enige zweetdruppels gekost. Ik had me
zelf reeds bij voorbaat in de stemming
gebracht, dat het een mooi stuk werk
was.
Toen ik het echter aantrok, was de
kritiek onbarmhartig. Een ogenblik
dreigde ik mijn geduld te verliezen en
me te beroepen on het werk, dat ik er
aan had gehad. Maar toen dacht ik ge
lukkig aan dat Taaie ongerief, waarover
ik hier boven schreef. Het was een hele
toer voor me, maar gelukkig wist ik het
toch zo ver te brengen, dat ik mijn eigen
werk critlsch b keek. En toen bleek me
dat het kind waarlijk gelijk had.
Stelt u zich nu eens voor, dat we
een ogenblik ons verstand niet gebruik -
ten. Dan heeft u de scène. En ik ben
er van overtuigd dat daar geen drama
tische gebeurtenissen uit voortvloeien.
Zo erg behoeft het niet te zijn. Het zakt
wel weer. Maar een ding zou lk u voor
willen waarschuwen: Als u eens in e«*-
dergelijk geval komt te verkeren, en de
kans er op is heel groot, houdt dan
steeds voor ogen. dat het zo belangrijk
is, dat de kinderen van u steeds kunnen
zeggen, dat ge rechtvaardig in uw op
treden zljt- Want de scène is vergeten,
terwijl het gevoel bij het kind onbewust
toch levendig blijft, dat er aan de recht
vaardigheid iets mankeert.
Zo zijn we van het jasje bij de op
voeding gekomen. Ik hoop maar dat u
het niet erg vindt. Want ook dat is iets
waarover we wel eens met elkaar mo
gen praten. Waarom zouden we over
iets wat het moeilijkste Is, geen boom
opzetten? NEL
„Das een mooie instelling," brom
de de barrebier. „Ze beginne over
al met die lappedage. Ik ben er
hillegaar niet voor."
Dat konne we ons oigeluk wel
voors elle, want de barrebier heb
een woif, dat een best wolX is.
maar een beetje koupziek. En as
er zoks of zoks ar» de hand is. den
gaat moeder met nageen stik of
wat vrullie nei de lappedage of nel
de tentoonstelling of wat den ok
en as ze thuis komt, is de buul
een beetje leger.
„Nou heb zë eerst Hoorn had,"
bromde de barrebier, „toe is ze
nei Alkmaar weest en Skagen kon
ze vezel'f hillegaar niet legge lette.
No, toe in Hoorn hew lk me al
puur noidig maakt, want wat ze
deer kocht had, had ze hier ok
wel koupe kend en niks duurder.
Eerder beter en nag goedkouper.
Maar afoin, een mens z'n lust ls
een mens z'n leven, dus ik heb dat
over moln kant gaan leiten. Maar
in Alkmaar was de bok al puur
vet. Ik had docht, dat ze gten pun
te meer had. maar weer of ze die
van daan streunt heb. Joost mag
ut wete, ze most weer nel Alkmaar
en vezelf weer met een koffer met
goed thulskomme."
No, wai kenne er. Een snokker
wolfke, maar een duur wolfke. Dus
de barrebier zei wel rede had hew
we om te klagen. Toid om er wat
tussen te gooien krege we gien
lens. De barrebier gong deur.
Hai stond zo wat op springen.
„En lelt ze me deer nou van de
week met odeklonje en skeerzeip
thulskomme
Hai wou nag een heel relaas er
an - toe voege, maar deer kwam
niks van. We hadde te veul lol. En
dat zou nag veul erger worre.
Want toe we' een beetje kalmeerd
ware, zoi Tinus, een visserman, die
alle soorte paling verkoupt:
„Dat hel je troffen maat. Den
kenne we mekaar de hand wel
geve. Want dat wolf van moin
komt me deer verdubbelkme met
geroukte paling thuis...."
En toe vroeg Kees zo nuchter
weg: „Ze hadde toch zeker gien
borreltje op?"
Dat was vëzelf veer te halen.
Want je kenne van onze vrullie
zegge wat je wullen, ze bloive
gnap. Tenminste op ut gebied van
borreltje. Aars weet ik ut zo net
niet. Want dat zo maar koupen,
dat loikt er niks op. Wie komt er
nou met odeklonje voor de dag, as
je klrrel ut zelf verkoupt. En das
met paling al persies ut zelfde.
,No maar hoe krege ze da nou
klaar?" proestte Klaas.
„Ze hewwe er gewoon beprate
leiten, zoi de barrebier. „Zonder
meer beprate leiten. Ze heb ut me
zelf vertéld. Die kirrel was zo ver
legen lekker an ut smoezen en
hai had er zo'n slag van. dat moe
der had een flessie luchtgoed en
een stik skeerzeip in de koffer
voor ze er goed en wel erg in had.
En toe begon ze nag wel te preuve
len. da twe ut zelf verkochte, maar
die klrrel had z'n smocssles klaar
en de lachers op de hand. Afoin
Ant heb betaald. E„ ik kon eerst
niet an de weet komme, wat ut
kostte. Maar op ut lest kreeg lk ut
flessie odeklonje in de hande en
leit ut me nou nag een stuiver
duurder weze as bal ons. Nou, toe
wazze de rape gaar."
„Ja, me joón," zoi Kees, die
weer een beetje uitlacht was, das
nou ut wonder van de radeneer
kunst, el. Die vrullie hewwe hille
gaar de bedoeling niet had om dat
spul te koupen, maar er benne
kirrels, die zo prate kenne. dat je
doene op ut lest wat ze wulle. Das
nou in ut kloln met odeklonje en
paling, maar das in ut groot ok
zo. De mense leite der oigen veul»
te veul ondersteboven prate. Das
altoid zo weesd en dat zei altold
wel zo bloive ok." FIGARO
l^eri/mde ijsheid
Mijn rol is uiU- Uc ga van deze wereld
af.
Een wereld die slechts kort mij onder
komen gal.
Van duizend raads'len werd niet één
er mij onthuld
En nogmaals duizend raads'len neem
ik mee in 't graf.
Ik smeek U vromen toe, om God es
wn
Spaar me Uw goede raad, zwijg
liever stils
Geloof me lk ga recht gij =let
slechts scheef
Laat mij dus gaan en koop U zelf
een bril.
Dat Ik eens drinken zou, te mijner tijd.
Heeft God geweten In der
eeuwigheidi
Daarom reik mij de kruik, want dronk
lk niet,
M'n vrind, waar bleef dan Zijn
Alwetendheid!