i
De schoonheid van het
Kerstgebeuren in de poëzie
Een wandeling door de tuin
vanoude en nieuwe Kerstlyriek
WIJ STAAN weer voor kerstmis. De wereld met al zijn
ijdele, verdwaasde mensjes heeft zich wederom ongestoord,
niet sneller en niet langzamer, naar kerstdag gespoed. En
zie, daar staat nu die mens! Het kerstgebeuren heeft steeds
een enkel moment diepe invloed op hem uitgeoefend, heeft
hem immer een ogenblik getild buiten zijn alledaagsheid.
Zo ook nu. Ook nu laat hij plotseling af, zich te vermeien
in de Politieke intrigues der wereld, vergeet hij zich te
verstrikken in de levensproblemen die hij telken dage weer
opnieuw voor zich ziet. Ook nu laat hij een enkel ogenblik
zijn soms lichtzinnige, soms nutteloze vermaken los,
bant de dagelijkse besognes uit zijn gedachten, laat zijn
ongefundeerd verdwaasd hunkeren naar beter voor wat zij
is, en keert zich tof zijn te dikwijls uit het oog verloren
middelpunt. God
He is wonderlijk, maai uoy immer en in toenemende mate
is het kerstfeest bij machte voor een enkel ogenblik de
grootst denkbare verandering in de moderne mens aan te
brengen- De activus die zijn gedachten richt en bepaalt zoals
h ij dat zich wenst, die zich er steeds op toelegt zichzélf
te doen gelden en die voor zich steeds de probleemstelling
vestigt en ten gronde richt, om die mens te maken tot
het simplistische wezen, dat zijn povere zelf volkomen
uitsluit en dat zich ontvankelijk stelt voor al datgene
wat de Allerhoogste hem vermag toe te fluisteren.
Wij staan weer voor kerstmis. Onze gedachten zijn niet
anders dan die van de anonyme dichteres uit de middel
eeuwen die schreef:
..Si die dit lkdeken heeft ghedicht.
Was seer bedruct van sinnen".
En iets verder sprekende over Jozef en Maria, nadat deze
het Jezuskindje uit Gods hand hadden ontvangen:
..Maar si sanghet om troost te ghewinnen
Ghebenedljt moeten si beyde sijn!"
Alle eeuwen door is het kerstgebeuren een heilsfeest
geweest, dat de mens heeft aangegrepen. Het Is, tegen deze
achtergrond, vanzelfsprekend, dat de op het Christusfeest
afgestemde werken van grote kun-tenaars integrerend en
hoogst belangrijk bestanddeel vorm/j van hun oeuvre. Stel
lig niet in de laatste plaats vermag de letterkunde hier de
bewijzen voor te geven. Want een welhaast ontstellende
schat aan kerstliederen, nu eens teer en broos, dan weer
extatisch in zijn aandoening, hier somber en zwaarmoedig,
daar juichend en schallend van vreugde, is ons gebleven
in de poëzie.
De onvergelijkelijke schoonheid die wij in deze kerstge
dichten verankerd vinden, wilden wij in deze kolommen
trachten toe te treden. Een enkel ogenblik wilden wij de
dag ontvluchten om af te dalen in de kerstlyriekvoort
brengselen der eeuwen. „Daar is uit 's werelds duist're
wolken een licht der lichten opgegaan". Wij weten het,
doch opnieuw willen wij het horen- Van Gods meest
begenadigd mensenkind
„IN HET MEER der kunst weerspiegelen zich de steeds
wisselende wolken van de tijd", heeft Just Havelaar eens
ergens geschreven. Overduidelijk tonen de middeleeuwen
bet bewijs van deze zin. De middeleeuwer leeft in zijn
veilige beslotenheid van alles wat simpel is. Problematicus
is het nog niet, kerkelijk duellisme komt eerst in de late
middeleeuwen, hij laat zich zonder meer leiden door de
kerk. die hem trekt binnen zijn stille geheiligdheid, en die
hem van tijd tot tijd de weg geeft naar de wereld en het
leven.
Simpelheid draagt immer de mogelijkheid tot goede poëzie
met zich. Het dichterlijk voelen ondervindt niet de remming
van het probleem, van enig ziele duellisme. Voorts is de
simpelheid steeds het getuigenis van een eerlijkheid, een
openhartigheid, die even ontroerend als opvallend kan zijn-
Zeer dikwijls gaan eenvoud en oprechtheid samen en geeft
het middeleeuwse lied zijn wezenlijke diepte- Lees het „Ml
quam een schoon geluyt in mijnen oren". (Zuster Bertken).
Teder in het uitdrukken van het moedergevoelen:
.Dat kindekijn heeft gescreit met sinen ogen;
Doe wert dat maechdelike hert moederlic bewogen,
Haer reine borsten boot si ter stont
Dat kindekin voor sinen heiligen mont
Met zoete mededogen
Eerlijk in de ganse overgave confessie:
O milde heer, ick bidde u openbare.
Wilt van mi nemen dat herte mijn in desen nieuwen iare,
Ick gevet u mit allet sijn.
En -mach niet langer heeten mijn,
Het valt mi veel te sware.
O, lees toch de middeleeuwse kerstliederen, wat een ver
bijsterende diepte dragen zij in hun simpele woorden! On
zegbaar is het, waarom in een modern vers een dergelijke
rijm en metrumoplossing als in de eerste regel van onder
staand verscouplet ten enen male beuzelachtig is, terwijl
hef in het oude lied wonderlijk juist op zijn plaats is:
Die stomme beesten dat is waer
Knielden voor onsen heere
Sij bekinden, dat god was daer
Ende boden hem lof ende eere.
De kerstliederen der middeleeuwen behoren tot de schoonste
cSe onze literatuur bezit- Zij zijn de getuigenissen van de
Hemelse reinheid, zoals die een enkele maal in de menselijke
ziel kan dalen, èn van het gelouterde godsbesef dat altijd
indruk laat. De kerstliederen der middeleeuwen hebben een
altijd durende schoonheid, bevatten de Immer geldende
waarheid:
Wie ihesus heeft te vrende,
Hi vintten naet ellende
Al in sijns vaders rijeke.
Wie doet ons des ghelijcke?
ZODRA WE IN HET kielzog der rederijkers komen,
zien wij plotseling de middeleeuwse eenvoud/zonder/meer
wegvallen. Afgezien van een meer geprononceerde vera
techniek zien we de dichters de moraal van kerstmis meer
en meer op de voorgrond schuiven. En deze rhetoriek blijft
de kunstenaar beheer?en jn toenemende mate, afgezien of
het nu de reformatie is van Starter of Revius, de contra
reformatie van Stalpart van der Wielen, of Harduyn, ofwel
om in de termen van Dr. J. J. Mak te spreken het
humanistischmoralisme van een Spieghel. Tot zelfs bij
Bredero en Vondel onderkennen wij de rederijkers Invloed.
Ofschoon Het is ook de barok die bij Vondel zijn
invloed laat. Het moet gezegd, ook Vondel heeft zich niet
geheel kunnen onttrekken aan de tè nadrukkelijke praal en
statie, aan de tè tomeloos doorgevoerde pronk en zwier der
barok. Nochtans, Vondel is in feite de enige man van zijn
tijd, die maat weet te houden. Zijn dichterschap was groot
genoeg om hem te behoeden egen een wegcijferen van zijn
zélf. Hij blijft de dichter, die zijn poëzie hakt uit graniet
en marmer.
Hier is de wijsheit ongeacht:
Hier geldt geen adel, staet, noch pracht
De hemel heeft het kleen verkoren.
Al wie door ootmoed wordt herboren,
Is van het hemelsche geslacht.
In de Pastorale periode zien wij het pompeuze klatergoud,
de bombastische clair obscur der barok afnemen. Men keert
zich- In zekere mate weer naar de middeleeuwen. Welhaast
onmiddellijk krijgen we een niveau verschuiving naar boven.
Een aantal verfijnde, gevoelvolle (soms tè gevoelvolle) g«
dichten is ons uit deze Periode gebleven. Zeer bekend Is
het „Herders hij Is gebooren". Een der herders spreekt:
Ick nam mijn fluytjen. een ander
Die nam zijn moeseltjen,
En speelden met malkander.
Voor 't soete Kindeken.
Na, na. na, Kintje teer.
Sus, sus en krijt niet meer,
Doet u kleyn ooghskens toe.
Sij zijn van t krijten moe.
Siet wij schenken u t samen
Een teer kleyn Lammeken.
Boter, melck, en saene.
Voor u lief mondeken,
Na, na, na, Kintje teer,
Sus, sus, en krijt niet meer,
Doet u kleyn ooghskens toe,
Sij zijn van 't krijten moe.
't Kintjen be gonst, te slaepen.
De Moeder sprak 6ns aen.
Lieve herders bij u «dwepen
Wilt soetjens buyten gaen,
U He zij peys en vree.
Dat brengt mijn kint u mee.
Want 't Is Godt uwen Heer,
Kom morgen nog eens weer.
En dan staan wij voor een kale, dorre hoogvlakte. Slechts
een enkele schamele struik ontdekken we zo hier en daar.
Het is een kerstlied van de twee quasi moderne „mères"
Wolf en Deken, die van achter bun raampjes met de ge
drapeerde gordijntjes, de poes en het theekopje de man in
de straat trachtten te stichten. Het is Onno Zwier's kefst
cantate, bombastisch en snobblstisch als zij is, met recitatie
ven en koren. Het is een pathetische Tollens, die ln „Heft
aan, heft aan" galmt: ..Dat Jezus is geboren". Ja, triest en
tegelijk frapperend zelfs de tachtigers hebben zich nimmer
aan een kersgedicht gewijd. (En zij hadden bet gekund!).
Met uitzondering van Guido Gezelle, die een enkel kerstvers
schreef, moeten wij wachten tot het jaar 1935, het jaar
waarin LeoPold's gedichten werden gepubliceerd. Eerst bij
Leopold treffen we weer een tweetal sublieme kerstliedjes
aan. Wij citeren het tweede:
Zij waren den dag zich moe gegaan
met zwoegen en met ge2ucht,
in den laten avond kwamen zij aan
In Bethlehem het gehudit.
Maria en Jozef liepen tesaam
de donkere straten door
en vroegen bij alle menschen aan
en vonden er geen gehoor.
En hadden eindelijk in een stal
hunnen intrek genomen
en zochten zwijgend zich terecht
in dit hun onderkomen.
Na angst en nooden waren gerust
ingeslapen zij beiën
en ook het kindje was gesust.
dat gekomen was met schreien.
Maria lag bi) haar jonge kind
gelukkig en uitgeput
en Jozef hield zijn knikkend hoofd
in de linkerhand gestut.
En engelen zweven met vleugelslag
om de drieën, dit nieuw gezin
en de driekoningen komen aan
en houden hun voeten In.
ZO KOMEN WIJ tot de modernen. Waar laten zij zich
door bepalen? Wij onderkennen In vrij grote hoeveelheid
antimilitaristische en anti Duitse liederen, door de geschls
denis der achter ons liggende jaren in de hand gewerkt
Helaas vermochen wij geen enkel specimen aan te treffen,
dat zich literaire pretenties kon aanmeten
Doch er zijn een tweetal typen kerstgedichten, die èn in
aantal, èn in belangrijkheid opvallend uitrijken boven voren
genoemde groepen. Daar zijn de gedichten die sterk op de
middeleeuwen zijn geïnspireerd, Men vindt in deze poëzie
dikwijls een welhaast volmaakte synthese tussen de moderne
taal en gedachtenwereld, en het simplistische element de*
middeleeuwen. (Men vraagt zich af, gevoelt de dichter wel
licht, dat hij de door te veel beredeneren ontstane zelfver
strikking waarin onze kerken maar al te dikwijls verkeren,
moet contrarieeren.„De vrolijke herder" van Gabriël
Smit vormt een goede illustratie van wat wf) hiervoor zeiden.
Ik zing U van den herder Jan
zoo blij als ik maar zingen kan.
Een novum (en meer) sinds de middeleeuwen zijn ook
de ontstellend eerlijke confessies van schuld, van zonde,
vanwanhoop soms zelfs ook. Als karakteristiek voorbeeld
wensen wij aan te halen „Kerstnacht van de Ongelovige"
van Frans Muller-
Waarom ontwaak ik, alsof deze nacht
Niet eender is als alle andere nachten?
Wat vreemd verlangen hield in mij'de wacht,
Terwijl ik meende niets meer te verwachten?
Waar is de ster, die boven t wonder staat?
Waar zijn de stemmen van de englenreien?
Ik hoor wat meöSchen loopen op de straat
Zwaar klinkt hun stap op de bevroren keien.
Zwaar klinkt hun stap, hun ingetogen zwijgen
Geeft aan dien gang een vastberadenheid-
Hoe konden zij zoo'n zekerheid verkrijgen?
Mijn God, ik zie de ster niet die hen leidt!
Zal ik dan altijd de Herodes blijven.
Die steeds de wijzen weer voor laat gaan,
Die leest en herleest, wat profeten schrijven
Van dezen nacht, maar kan het niet vc.staan?
Maar kan het niet verstaan, en t wordt weer stil...»
Wéér werd in mij het wonder niet geboren.
Ben ik dan niet een mensch van goeden wil,
Mijn God, waarom wordt ik niet uitverkoren?
De wijzen zijn voorbij, benijd, veracht;
Op welk een dwaasheid heb ik liggen wachten?
Waarom ben Ik ontwaakt in dezen nacht.
Die eender is als alle andere nacht7
Muller toont zich hier de typische mciernist. Hij is hier
de zoeker, de twijfelaar, de tragische figuur die het goede
weet, maar bet niet kan bereiken. Of concreter: De geha
vende, berooide mens, die in de politieke èn religieuze
ontreddering geen uitweg meer weet, die de desolate wereld
rondom reddeloos noemt, en d:e de decadente mensheid
als verloren beschouwt.
Eerlijk is deze Poëzie, voorzeker Wij stellen haar dan ook
Vèr boven veel uit vroeger perioden. Immers, in een modern
gedicht als dit spreekt een vol gemoed zich met ontstellen
de openhartigheid uit. En dat verkiezen wij immer boven
de gezapige achttiende eeuwers, die hun kerstfeest door
wijn, kalkoen en een paar kousevoeten voor een haardvuur
Beten bepalen. Voorts is dit werk suggestief, beklemmend
dikwijls, en het bezit dus literaire waa.de. Doch om andere
dan literaire redenen wensen wij bezwaren te poneren.
Het is overduidelijk, dat de huidige dichter zich genood
zaakt gevoelt, zijn geschonden wereld te stellen tegenover
de heerlijkheid van de Chrisusgeboori*. Maar zij.i dep/es
sivisme, zijn negativisme zelfs, mag niet zo zijn als Mvlier
doet voortkomen: „Waarom ben ik ontwaakt in deze nacht,
die eender is als alle andere nachten?" Muller is «één van
die velen die aan een ongelimiteerd defaitisme lijdt. Doch
defaitisme is niet tolerabel in ons huidige wereldbeeld, het
sou de ontreddering totaal maken) En Muller en al zijn
confraters dienen het „coute que coute" uit hun wezen te
bannen. Laten zij zich richten naar een dichter als Teun
de Vries. Ook die blijkt buitenmate somber-
Droefgeestige aarde, Uw zware en sombere kimmen
strekken zich leeg en grauw.
Maar, en d^ar gaat het om. De Vries bouwt dit alles
op een fundament van zekerheden. Bovenaangehaalde phra
•en waren de beginregels van De Vries' „Kerstmis".
Aldus eindigt dit gedicht:
Vergeet! vergeet! en neem de oude boeken
waar 't Is bericht,
dat, waar wij dag en nacht vergeefs naar zoeken:
Gods helder licht
Of wel: God is! Tracht de communicatie met hem te
vestigen! Al zijn de kimmen van 's mensen zelf nog zo
swaar en somber en al strekken zij zich nóg zo leeg en
grauw, er is geen reden tot wanhopen. Het is verkeerd,
verhuld in zijn eigen droefenis maar troosteloos in de tred
molen van het „laisser faire laisser passer" te lopen.
Het is weer kerstmis. Méns, zie in dat God, in dit Kerst
feest nog immer tot U spreekt. Begrijp dat God ten opzichte
van ons de moed nog steeds niet heeft opgegeven! Is de
geboorte van ieder nieuw mensenkind niet het stelligste
bewijs? Neen, God heeft zich nog niet afgewend van ons.
Hij Is. in al Zijn heerlijkheid. Wanneer deze wetenschap
ho U treedt, dan zal eenvreemde lichtende glans over de
zwaarmoedigheid van alle dag komen spelen. Een glans,
die liefderijk is, en die de mens ondanks alle droefenis toch
vreugdevol vermag te stemmen. Mens, moge het kerstfeest,
dat nu aan Uw woning klopt, U dit doen duidelijk geworden!