Het oude Weeshuis te Assendelft. EWITSAL Onmisbaar DE RIJKSPOST SPAARBANK beverwijk WAT DE AMATEUR-TABAKSTELER MOET WETEN. DeGruyter' 1 E SPAABBANK Pim iN DER PLAATS NDERPOEDERj f U50.000.000 ONDEMJNOC DEktANBKNE dan de kosten en rZondagsgedachte door Ver van God. ZIJ WERKEN voor ons dagelijksch brood. SPORTREVUE V DE WEEK. HET AARDIGE MEISJE. Kritieke momenten. Het wonder. De pechdaivel Op en om Amsterdamsch peil. zoover G. GIJNKAMP, -Eereiid. Be.. Mr. A. MOENS, Voorzitter! NEYT, Secretaris; F. H. WIJN.T T, Penningmeester; Ir. J, cfc HATTUM, administrateur; A.l "HAAFSMA. Commissarissen-I J. ALLAN, Dr. M. H. P. pl HAEFF. Th. ,J J. DUTERLÖo'l H. INGEN HOU3Z, J. Ul| L. M. WITKAMP. ComJ van Onderzoek: Mr. H. J. j] LTENS te Beverwijk, Jhr. H| EL te 'Beverwijk en J. SMII sen-Noord. verschuldigd aan inleggersl 1 Januari 1943 904.870,36. Reserve 204.830.18. controle van den Nederland-I schen Spaarbankbond. en ierleren Zaterdagavond! n 7—8 uur, Zeestraat 52, Telefoon 3755 5ROUWER, Beverwijk Alkmaarscheweg 30 Telefoon 3592 ecountcsr.t-Belastinaen Sk feeb het zes menschen laten proeven I ver feit vroegen of 't echte the®) de zesde wist 't zékert geurig en aromatisch is! der Plaats' thee-surrogaat.1 kleur, geur en smaak als! i-thee zoo fijn 1 Da's waarij ef 't maar! jj AHhttien haraats! 10 -tabletten 14 cent der plaats' koffiebranderijen en thbehandel gaafste velletje van de wereld iR, tegt Mammfe r Maac irlijk gebruiken oudere ers voor hun kindertjes Zwitsalpoeder en dan (s nidje net zoo zacht taf als het mijne. e strooibus 40 ct. zakje 30 ct. Heden hier, morgen daar! Verzekert U daarom bij de 0 „Onderlinge Nederlandsche'* J| Verwaarborgd kapitaal ruira Voorschotheffing p. halfjaar] I f. 0.60 per f. 10OO.' f* Grootste rlsicosjpreiding. S7VERZEXERINC MY. SNEEK JUIST door de verfijnde kwali teit der Gébé- producten zal de verstandige huisvrouw op haar bon de volwa a rd i g e jus, soepen en aroma's van Gébé verkie- zenl En juist daarom zal de verstandigewin- kelier zijn toe wijzingen naar Gébé zenden. Gébé stelt Uw klanten tevrêe. I Vte maug terree Handelsondern. J. v. d. Borae »tbui 498 - Rotterdam -atfaW A 6SENDELFT is een plaats met een geschiedenis, die tot de oudste tijden van Nrd.-Holland teruggaat. Het oude Assendelft, dat tot de Zaanlandsche dorpen .gerekend wordt en daar door sommige banden mee verbonden is, neemt en ham ook vroeger een heel aparte plaats onder die dorpen in. Niet behoorende tot de oude heerlijkheid Zaanden, maar een eigen vrije heerlijkheid zijnde, stond het ook niet onder den Bal juw van Kennemerland, zooals de Zaanstreek, maar had een eigen rechtspraak. Landschappelijk gespro ken behoort echter AsseAdelft meer tot Kennemerland dan tot de Zaanstreek. Gemeenschappelijke industrie deed echter de banden met de nijvere Zaanstreek in vorige eeuwen nauwer aanhalen. Maar het uitgespro ken agrarische karakter, wadrvap de tegenstrijdige belangen met die van den handels geest der Zaan streek niet strook ten, deden in la ter jaren die ban den steeds losser worden. Zoo is Assen- 'delft een dorp op zichzelf met een eigen karak ter, evenals die andere /-tob de Zaan gerekende dorpen, die daar van verwijderd liggen, z o o a 1 s Jisp, Wormer, Oost- en West- zaan. Hoewel de nieu we uitbreiding geheel in het Noordelijk deel van de gemeente ligt, is 't „dorps midden" vanouds rond de hervorm de kerk te vin den. Deze kerk, die in de plaats is gekomen van het bouwwerk waar van de in 1597 te Assendelft geboren Pieter Saenre- dam het beroemde interieur schilderde (met figuren van A. van Ostade, Rijksmuseum) is èn wat bouwkun stig werk èn wat omvang betreft verre de mindere van het oude bedehuis. De op het schilderij voor komende grafkelder van de heeren van Assendelft ligt nu op de begraafplaats buiten het tegen woordige kerkgebouw, evenals de vol piëteit geschil derde grafzerk van Pieters vader. Ook het smakelooze raadhuis, dat vergeefs poogt te Imponeeren en herinneringen wekt aan het postkan toor te Krommenie, is geen bouwkunstige verbetering ten opzichte van het eveneens reeds lang verdwenen oude rechtshuis. Om van de pastorie maar heelemaal te zwijgen. (Foto-archief.) Toch is nog iets van het oude dorpsmilieu bewaard gebleven in de buurt rond de kerk. Komen we langs den prachtigen ouden tuinmuur achter de begraaf plaats, dan vinden we daar het oude weeshuis, dat nu ook op het punt staat te verdwijnen in verband met de zoo noodige uitbreiding van de begraaf plaats. Dit oude houten gebouw, een staal van degelijke, oude timmermansbouwkunst, is reeds tal van jaren, niet meer als weeshuis in gebruik, maar diende tot veestal. Het is te betreuren, dat, toen het bouwwerk nog geheel intact was, daarvoor geen andere bestem ming is gevonden, een die méér in overeenstemming was met de cultureele waarde van het gebouw. Een belangwekkend oud-vaderlandsch bouwwerk zou moeite waard ge- weest zijn, om op een andere plaats in de gemeente weer opgebouwd te worden. Nu zal het schamele om hulsel, uitgesloopt, verminkt en ver waarloosd, vallen onder sloopers- handen. Een akrdl-g, oud hoekje van As sendelft zal daar mee verdwijnen. Het vergrooten der begraafplaats is echter een ur gente kwestie ge worden, daar nog slechts een gering aantal graven be schikbaar is. Het verdwijnen van dit stukje dorpsschoon en jeugdherinnering Teekenins F Mars ging Burgemees" leeKening r. Mars. ter De Boer zeer Ier harte en speciaal wenschte hij de groep boomen langs den ouden kerkhofmuur te sparen. Daarom wendde "hij zich verleden jaar tot de toen pas op gerichte commissie voor landschapsschoon in Hol lands Noorderkwartier. In overleg met het commissielid den heer D. Has pels, die mede provinciaal adviseur is, zullen nu de oude boomen gespaard blijven tot de nieuw ontwor pen beplanting wat uitgegroeid is, om daarmee het „kale tijdperk" te overbruggen. We hopen dat, wanneer eenmaal de vergroo ting van de begraafplaats voltooid is, een in het dorpsmilieu passend geheel verkregen zal zijn, waarop het landelijke Assendelft, met zijn nog vele prachtige oude boerderijen recht heeft. Voor loebach-swyger». Het is niet zoo eenvoudig... De allereerste verzorging van het ge- Was bestaat In het schoonhouden van den grond. Het is noodig dezen on- kruidvrlj te houden door middel van hakken en schoffelen, waardoor tevens de bodemventilatie wordt bevorderd. Een vraag, welke zich herhaaldelijk voordoet, is wel of men de planten al dan niet moet „toppen". Dit zal er voornamelijk van afhangen, voor welk doel men de tabak teelt. Indien men pruimtabak wenscht, zal men vroeg en diep dienen te toppen, waardoor de bladeren zwaar, vet en (lik worden. Voor rooktabak zal men niet of zoo laat mogelijk moeten toppen. In het al gemeen kan men zeggen, dat het ge- wenscht is, alleen de bloemknoppen uit te knijpen, zoodra deze zich gaan ont wikkelen. Door het wegnemen van de bloemtrossen verkrijgt men een vlug ger afrijpen van het blad en daardoor een iets betere kwaliteit. Om bladbe schadiging te voorkomen kan men het beste toppen in den namiddag of tegen den avond, als de bladeren eenigszins slap hangen. Behalve dat het toppen een sterken 'groei van de bladeren bevordert, ont wikkelen zich uit de oksels der blade ren zijscheuten, de zgn. dieven of zui gers; de mate van optreden hiervan wordt mede bepaald door de variëteit. Deze zijscheuten moeten regelmatig worden weggebroken, zoodra zij 10—20 cm. lang zijn. Slechts de twee bovenste zuigers kan men laten staan, deze kun nen, als het andere blad bijna geheel geoogst is, nog een kleinen na-oogst le veren. De kwaliteit van deze bladeren, Is niet al te best: zij leveren een zware tabak, welke, in kleine hoeveelheid aan shag toegevoegd, deze echter iets pit tiger kan maken. Het oogsten. Het blad moet een zekere rUpings- graad hebben wanneer het geplukt wordt. Indien men te vroeg plukt, droogt de onrijpe tabak moeilijk en krijgt bij het fermente'eren geen goede kleur, terwijl de brandbaarheid te wen- schen overlaat. Wanneer men te laat plukt, dus als het blad doodrljp Is. 'Tian verliest het veel van zijn soepelheid, van zijn aroma en ook de brandbaar heid stelt teleur. Wanneer een blad gaat afrijpen. ver liest het de groene kleur, de bladpunt wordt geel, terwijl zich op het blad tal v?n gele vlekken gaan vertoonen; de bladranden gaan zich ombuigen. Dit is het goede rijpingsstadium, waarin be gonnen kan worden met plukken. Wan neer men nog even langer wil wachten *°t vergeling van het blad verder voortgeschreden is en er hier en daar nog kleine groene partijtjes in het blad voorkomen, dus wanneer het blad, zoo- als wij het zouden willen noemen vol- rijp (dus niet doodrijp) is. kan dit zon der bezwaar; de kwaliteit van de kerf- of shagtabak zal er ongetwijfeld door winnen. Het rijpingsproces van de ta bak kan door het weer worden be ïnvloed: droog, warm weer bevordert de rijping, terwijl nat weer ln tegen overgestelde richting werkt. Het plukken kan het beste geschie den als de bladeren slap hangen, dus ln den namiddag of 's avonds. Vroege .pluk. dus in fle morgenuren, als de dauw van de bladeren Is opgedroogd, vereischt iets meer zorg, teneinde blad beschadiging te voorkomen, doch geeft het voordeel, dat zulk geoogst blad zich beter en spoediger laat fermentee ren. Het plukken geschiedt door de bladeren met behulp van duim en wijs vinger zijdelings van den stengel it te drukken: zou men de bladeren naar be neden afbreken, dan zou dit een te groote stengelbeschadiging veroorza ken. De geplukte bladeren laaf men eeni- ge urirn aan hoopjes bubpn liggen om wat te verwelken, zê zijn. dan later ook Duizenden zijn er In den lande, die zich om In de nabije toe komst niet van een rookertje te zijn verstoken hebben geworpen op de tabaksteelt, honderden zijn er, die als amateur-tabakker met enthousiasme aan hun taak begin nen, doch moeilijk in deze „conste" volharden en tenslotte zijn er tien tallen, die bomen vragen om raad. Tabak telen ls nj, niet zoo een voudig als men zleh wel gaarne voorstelt. Met enkele teeltaanwijzln-. gen, welke wU ontvingen van den tabaksteelt-consulent Ir. L v, d, Ven, zal de serieuze tabaketeler daarom zeker zijn voordeel knnnen doen. gemakkelijker te bewerken voor het drogen. De hoopjes neme men echter niet te groot, daar anders gemakkelijk broei kan optreden. Daar de rijping der bladeren zich van onder naar boven aan de plant vol trekt, begint men met de onderste bla deren te plukken en gaat zoo geleide lijk met tusschenpoozen van een week tot 14 dagen naar boven, hetgeen na tuurlijk afhankelijk ls van het rijpings proces. 't Aantal bladeren per pluk va rieert van 2 tot 4. Het drogen van tabak. Na het oogsten volgt het drogen. Met een klein mesje wordt de hoofdnerf van het blad ongeveer 3 cm. van het afgebroken einde over een lengte van 10 tot 15 cm, gespleten. Voorzichtig heid is hierbij geboden, teneinde het blad niet te beschadigen. De aldus ge spleten bladeren worden aangeregen aan stokken (z.g. spijlen) ter lengte van 1.50 meter, zoodanig dat de bladeren om en om komen te hangen, dus tel kens met de buitenzijde tegen elkander. De bladeren komen hier op een onder- lingen afstand van 4—5 cm. te han gen. De spijlen hebben ln de droog ruimte een onderlingen afstand van 20 cm., wanneer men verschillende étages wenscht te maken, komen deze 70—80 cm. boven elkander, Inplaats van stok ken kan men ook gebruik maken van touw of IJzerdraad. De droogruimte moet noch te groot, noch te klein zün. Bovendien houde men in het oog dat versch geplukt blad niet direct naast gedroogd blad komt te hangen. Wanneer men tijdig geplant heeft, kan men reeds begin tot half Augus tus met den pluk van de onderste bla deren (het klein geel en het zandgoed) beginnen. Meestal zijn de weersomstan digheden dan nog van dien aard, dat men deze bladeren buiten kan drogen. Men behandelt de bladeren zooals boven aangegeven en hangt ze op ln een open schuur, loods, een laag kippenhok of onder een afdak, zoodanig dat de bla deren beschut zijn tegen regen en di recte zonbestraling. Voor een goede kleurzetting ls diffuus (verspreid) dag licht het beste. Bij het oogsten van het aardgoed en het bestgoed zijn de weersomstandigheden meestal niet zoo danig dat men buiten kan drogen. Na de bladeren aangeregen te hebben laat men ze een paar uur buiten hangen om ze te laten verwelken, waarna ze ln de droogruimte worden opgehangen. Wegens het gevaar van „zweeten" mo gen de bladeren niet te dicht op elkan der hangen. Den eersten tijd dient men langzaam te drogen door 's nachts of 's avonds te ventileeren. Bij droog, warm weer houde men de ventilatie openingen dicht. Zoodra het blad vol doende op kleur is gekomen, meestal na een week, kan het droogproces be spoedigd worden. Na ongeveer 4 weken kan men rekenen dat het drogen be ëindigd is. De gedroogde tabaksblade ren worden met touw of raffia tot bos jes van 30 tot 40 bladeren vereenigd, in afwachting van de fermentatie. Mr. R. Houwink___ Ieder mensch, ook de ^meest geloovi- ge, heeft tijden, waarop hij ver is van God. Zijn 'leven schijnt hem dan dor en onvruchtbaar. Het is hem, of hij dagenlang trekt door een brandende woestijn, waar hij eenzftam is en ver smacht van dorst. Dat dit ook den meest geloovige overkomt, is iets, waarbij wij wel eens even mogen stil staan. Het dunkt ons, klein-geloovigen en ongeloovigen, im mers zoo raadselachtig, dat ook zij, die wij vereeren en misschien in een verborg«en hoekje van ons hart benijden als geloofs helden, hun zwakke en moeilijke oögenblikken (die soms jaren duren!) hebben, waarin zij ver zijn van God. Wie zich verdiept in de levens van deze figuren wij noemen een Augus- tinus, een Luther, een Pascal, een itier- kegaard zal daarin meer dan eens stuiten op dergelijke „dorre plaatsen", waar hij kreten van angst en vertwij feling verneemt, klachten over een zaamheid, geestelijke uitputting en verschrompeling. En hij zal zich dan er over verbazen, dat zoo iets mogelijk is bij menschen, die hij tot nog toe ge houden had voor, als wij het zoo eens uitdrukken mogen, boezemvrienden Gods. Laat God dan ook zijn liefste kin deren in den steek? Het schijnt zoo, moeten wij wel antwoorden. En dan komt al spoedig de groote, vernieti gende twijfel in' ons op, die zoo- al niet Gods bestaan, dan toch in elk ge val Gods liefde aanrandt en zinne loos maakt. Maar ach, wat hebben wij weer haastig en oppervlakkig geoordeeld! Wat hebben wij weer over God en mensch gedacht en gesproken, alsof het de natuurlijkste zaak van de we reld was, dat God de almachtige WANNEER Iemand voor ons dagelijksch brood zorgt, dan is dat zeker ook de bakkér. Hij is het toch, die dat doet in den meest letterlijken zin. Dat dit tegenwoor dig niet zoo heel gemakkelijk is, laat zich begrijpen en toch zoo heel moeilijk is het nu ook niet. Over de problemen, voortvloeiende uit zich mogelijk wijzigende sa menstellingen van het brood, be hoeft de bakker zich immers het hoofd niet te breken. Wanneer een nieuwe wijziging in de lucht hangt, ls men te Wageningen, aan het Station voor Maalderij en Bakkerij, reeds we ken, soms zelfs maan den vooraf, bezig met het nemen van aller lei proeven en is de tijd van invoering eenmaal daar, dan heeft de bakker het recept compleet in huis en moet hij, zoo als een man uit de practijk ons zeide, „al heel weinig benul van zijn vak hebben, wil hij niet een behoorlijk brobd te voorschijn brengen." Want dit ls Inderdaad een feit, het brood, dat ons tegenwoordig wordt voorgezet, mag er wezen. Dat hebben we tijdens den vorigen oorlog wel slechter gekend en we zijn er^tèch gekomen. Laten we niet mopperen, omdat we de slagroomwafels, de mocca- punten en al wat er meer is op het gebied van heerlijke zoetigheden er tijdelijk bij moeten denken.; „Dat is voor den bakker erger dan voor het publiek, omdat hij het rechtstreeks merkt in zijn porte- monnaie," uitte een „belangheb bende" zich heel eerlijk. De oorlog duurt niet eindeloos en eenmaal zal dit alles weer beter worden. Dan eerst zullen de graanschuren van Europa wijd voor ons open staan en wij zullen daarbij allen wèl varen, dë bakker niet in 't minsj. Vele bedrijfsmoellijkheden, waar voor hij zich thans geplaatst ziet, zullen dan verdwenen zijn. Denken wij dan nog eens aan deze tijden terug, dan zal het toch al licht zijn met een tikje waardee ring voor de wijze, waarop, alle moeilijkheden ten spijt, ook de bakker zorgt voor wat wel mede het voornaamste ls in het leven: ons dagelijksch brood. Ze vroeg me, hoe Ik dacht over het roeien voor meisjes. Haar vader moest er niets van hebben, bij moeder kon ze ook geen steun vinden en een paar tan tes waren bfepaald anti. Maar dat waren allemaal vreeselijk ouderwetsche luitjes, die niets voor de sport voelen, die de heele sportbeoefening een d^raze doene- rij vonden. Ze was aardig: leuke, frisscl^e toet, bruin van de zon; donker-golvena haar,, een slank figuurtje, stevig gebouwd des ondanks. En ze keek me verlangend aan; verlangend, omdat ze hoopte en verwachtte, dat Ik haar zou kunnen helpen in den strijd tegen „die vree selijk ouderwetsche luitjes". Jongedame, zei ik, waarom zou je niet roeien? Tenminste, als de roeisport ge schikt is voor jel Toen keek ze verwonderd. Waarom zou ze niet geschikt zijn voor de roeie- rij? Een paar van haar vriendinnen roeiden ook en als die het mochten, was er voor haar ook geen bezwaar. Ik heb haar toen ronduii^ gezegdlaat je keuren door een dokter, die weet wat sport ls, die weet, wat roeien is. En als hij zegt, dat je kunt gaan roeien, nou., waag er dan een ruzietje aan met „die ouderwetsche luitjes"! Een week later zag lk haar weer. Geen ruzie thuis!" riep ze. De dokter had haar de roeisport af geraden.. Niet, omdat ze niet gezond was, of omdat ze 't een of 't ander gebrek had, maar roeien was zwaar, had hij ge zegd, tè zwaar voor haar. En nou ga ik zeilenl besloot ze. O Ans was achttien. Ook aardig, ook leuk. I Haar vader vertelde me, dat zé lid geworden was van de roeivereen' en nu regelmatig haar baantje trok. N. Is ze eerst nog onderzocht door den dokter? vroeg ik. Dat was een dwaze vraag volgens de pipa. 't Kind was door en door gezond, mankeerde nooit wat en bovendien: roeien was gezond. Ze roeide den heelen zomer. En lag twee maanden later in 't ziekenhuis, ter observatie. Daarna kreeg ze een lange rustkuur thuis en moet thans (voorloo- pig) een voorzichtig leventje leiden.... O Ik vind roeien een prachtige sport. Een gezonde sport ook. Maar ik zou' toch dit willen zeggen: eerst het lichaam serieus laten onderzoeken en dan roeien. Om dat het roeien zoo heel veel vergt van het lichaam, van het hart en de longen. Een zegt de dokter: ga je gang!, pak dan de wherry en roei! Naar hartelust! Noordh tenniskampioenschappen. Beek, de sterkere, tegen (Van Leyen, de zwakkere. Maar die zwakkere wint de eerste set met 61. Omdat de ster kere zonder eenige concentratie speelt. 'Hij heeft dien dag al te veel meege maakt, heeft een ernstige gebeurtenis van dichtbij zien gebeuren en dat is niet gunstig geweest voor de concentratie. De twggde set: 52 voor den zwakkere! Die d3n waarom? plotseling gaat ver dedigen! Dat ziet de andere, die zon der concentratie tactisch niets geleden heeft van het drama in den ochtend. En de man, die de partij als 't ware in zijn zak heeft, verliest met 6—8! Derde set: 51 voor den zwakkere, Door sterk aanvallend spel, waardoor de sterkere moedeloos wordt. En weer gaat hij verdedigen. Om geen en kele game meer te winnen.. 57. Dc -terkere dus in de volgende jonde Zie hier twee aardige momenten: de beteekenis van concentratie (normaal had de sterkere gemakkelijk in twee sets kunnen winnen; nu werd hij bijna weggeslagen uit het tournool!) en de waarde van de taktiek; met aanvallend spel de eerste set royaal winnen, de tweede set bijna, de derde set op een haar na. De zwakkere Van Leyen zal dien mid dag geleerd hebben! Fanny Koen op de Alkmaarsche gras- baan! Een tengere, jonge vrouw, die we reldrecords doet sneuvelen! Gast dat zien! Gaat dat zien! Lezer, ik ontken niet de waarde van de topprestaties, maar neem me niet kwalijk, hier was sprake van een on gezonde belangstelling van de zijde van het publiek Hier kwam men- niet om topprestaties te zien, maar om Fanny Koen te zien. Hier kwam men niet, om goede athletiek te bewonderen, maar om een wereldrecordhoudster aan te gapen. Natuurlijk gebeurde er geen wonder. Fanny sprong en Fanny liep. Goed, zoo als van haar verwacht werd. Maar Fanny was geen wondermensch. En dat viel dit publiek een beetje tegen! En 't was maar gelukkig, dat geen we reldrecord opnieuw gebroken werd. Manus, onze visscher, heeft pech ge had. Hij had een prachtig plaatsje in het riet gevonden en zijn hengel zweef de vlak boven den waterspiegel. Ineens verdween zijn. dobber en Manus, uit zijn rust opgeschrikt, werd actief. Hij sloeg aan ende hengel knapte radicaal middendoor 'k Heb niks gezien, zei Manus, maar 't moet een beste karper geweest zijn. Want ik had een knoert van een hengel!, „Als lk niks vang, zeg ik het rond uit!" merkte Jaap, visscher nummer twee op...< schepper van hemel en aarde, zich iets gelegen laat liggen aan dien ver stokten en hoogmoedigen mensch, die zich telkens weer gedraagt, alsof hij aan niemand verantwoording schuldig is over zijn daden en alsof hij in staat, is zichzelf een god te zijn God echter is God en de mensch mensch. En dat zijn twee „werel den," die wij al redeneerend en fan- taseerend heel gemakkelijk met elkaar in verbinding kunnen brengen, maar die in werkelijk h"e i d mijlen ver uiteen liggen; zóó ver. dat er van „on ze" wereld uit geen mogelijkheid be staat om die andere wereld .te berei ken. W ij kunnen slechts de handen uit strekken! En wij moeten er telkens weer aan herinnerd worden, dat wij van ons uit! niet' anders kun nen dan dat. Onze greep blijft een greep in het luchtledige, totdat God Zijn Hand in de onze legt. Het is de centrale boodschap, die de kerk van Christus als „goede tijding" aan ieder mensch te brengen heeft, dat God metterdaad zijn Hand in de onze heeft gelegd. Maar deze goede tijing is een wonder, iets ongehoords, dat wij des te minder vermogen te begrij pen, naarmate wij meer oog hebben voor den staat, waarin onze handen verkeeren bezoedeld door het bloed van onzen naaste, gekromd door be geerte naar zijn goed. "En zoo komt het, dat het telkens weer is, alsof God Zljh Hand niet in de onze heeft gelegd; alsof wij ver zijn van God, oneindig, wanhopig ver. met ons zelf alleen in een brandende woestijn, vol luchtspiegelingen wel licht, maar zonder schaduw en zonder bron. En wie zou zulk ver-zijn van God smartfiiijker en dieper ondergaan dan degeen, die tevoren Gods Hand stevig en barmhartig in de zijde had gevoeld! Maar: Gods Hand missen in zijn leven, hoe verschrikkelijk dit ook mo ge zijn, is in elk geval weten, dat Gods Hand er is; het is hongeren en dorsten naar Gods nabijheid; het is roepen en schreien (ja misschien een schreeuwen met gebalde vuisten!) naar een antwoord Gods op onzen nood. Én hoeveel minder verschrikke lijk ls dit, welbeschouwd, dan: niet *weten, of God er is, dan: overgeleverd en uitgeleverd te zijn aan de toevallig heden van een zinloos bestaan! Zoo blijkt „ver van God" minder erg dan „zonder God". En wie nu nogmaals zich verdiepen gaat ln de levens van hen, die ons als geloofshelden voor oogen staan, die zal ook reeds spoedig bemerken, dat hun ver-zijn van God hoezeer dit hun ook kwelt en ver ontrust altijd geleid heeft tot een dieper en zuiverder verstaan van Gods liefde en Zijn barmhartigheid'. Pascal heeft het eens zoo gezegd: „Men verwijdert zich slechts van God door te vervreemden van de „liefde". En in dit woord ligt het geheim beslo ten van alle dofheid in het geestelijk leven van den geloovigen mensch on afhankelijk van de kracht, die zijn ge loof ln onze oogen heeft. Door te vervreemden van de liefde, raken wij Ver van God; of wij Augus- tinus heeten of Luther, Kierkegaard of Pascal, of dat wij slechts een van de vele „klelngeloovigen" en „ongeloovi gen" zijn, die nog ergens in een ver borgen hoekje van hun hart een gevoel van heimwee hebben bewaard naar het Gansch-Andere. Vervreemden van de liefde, wat is dat anders dan de hand van den naas te loslaten? En zijn wij soms vergeten, dat Gods Hand voor ons geen andere dan de hand van den naaste is? Eilandje van stilte. TN het hart van Amsterdam ligt de J Begijnhof. Rondom, vlak langs zijn muren, raast het verkeer, is het hoofdstedelijk menschdom op jaeht op jacht naar wat er zooal ls na te jagen in deze dagen, al was het maar bij groenboer en kruidenier. Binnen heerscht rust, leeft de vredige sfeer die er in lange eeuwen niet is verstoord. Die dit plek je gronds heeft gemaakt tot een eiland je van rust. Het ligt daar en schijnt te zeggen: wie doet me wat! En in derdaad, het is in zijn vriendelijkheid en vrede onaanrandbaar. Als ge er binnenloopt door de poort aan het Spui of dool die in de Begij- nensteeg, voelt ge u Ineens opgenomen in een zeventiend' eeuwsch wereldje. Een boos gerucht wil, dat de Amster dammer zijn Begijnhof niet kent.- Als u het mij vraaft, ik ben bang, dat er een ferm brok waarheid schuilt in het ge rucht. Ik ben er nu twee ochtenden achtereen binnengeslenterd, ik heb om hoog gekeken naar de hooge tuit- en klokgevels, ik heb stilgestaan voor den houten gevel op nummer 34 (die histo risch zoo merkwaardig moet zijn, maar die ik in mijn onschuld alleen maar mooi weet te vinden en plezierig om naar te kijken) en ik heb eens diep adem gehaald voor het stille beeld tus- schen het groen, waarvoor op dezen Juli-dag de geraniums zoo helderrood en fluweelig glansden in de zon die overigens dit jaar iets tégen ons schijnt te hebben. Ik wilde dan maar zeggen: ik was er twee keer, en ik was er alle bei de keeren alleen, met uitzondering dan van den onvervalschten Jordaner, die er met zijn melkbus de vrouwtjes met hun kannen op den drempel lokte. Hetgeen al met al dan niet pleit tégen het gerucht.... Als een eenzaam wandelaar zich waagt binnen deze muren, en hij treft het niet dat hij er tegelijk met den melk boer of met den bakker ls, dan ls er toch altijd wel ergens een hand, die een gordijn terzij schuift en een vrouw tje kijkt nieuwsgierig naar den nieuws gierigen bezoeker. Een begijntje? Wo nen er nog begijntjes in den hof? Of alleen maar weduwen en vrouwtjes die zonder man door het leven zijn gegaan? Ze wonen er nog. Waar een gevelsteen Bethanlë zegt, huizen de begijntjes, die wij als nonnen kennen. Wie er wonen zijn de stilte gewend. Sinds jaar en dag. Kijk maar naar de reliefsteenen hü het poortje aan de Spuizijde. Ge vindt er een knaapje dat hard wegloopt, op, een hond die de plaat poetst, mitsga ders een haan die den aftocht blaast, tesaam in beeld brengend een hof-be paling die de rust moest waarborgen in langvergane dagen: Ter voorkoming van gedruisch op den hof mogen er geene haanen .noch honden gehouden worden. Ook mogen er geene vrien dinnen der begijnen of anderen ver- nagten. zonder verlof van meesteressen; en knegtjes die booven de drie jaren oud zijn in 't geheel niet. De bewoonsters van het Begijnhof hebben nooit gemord over speruren. Ze moesten altijd om tien uur binnen zijn, want dan ging de poort dicht. En ze vinden het best zoo. Loopt er eens binnen, in dit Begijn hofje, en ge vindt er iets van den vre de, waar de wereld zoo naar haakt. HAN Q. HOEKSTRA. OOK DE WINKEL VOOR UITSTEKEND KOFFIE- EN THEESURROGAAT Butaroma fgele sauspoeder) schakelt in de keuken in tallooze gevallen het gebruik van boter uit. ATbumona (juspoederf levert vele soorten smakelijke jus en tallooze appetijtelijke sausen op. Trrmsparanta aardappelti* pioca) helpt U bij het bereiden van pudding, vla, pap, enz. Bet beate, dat op de bon verhr^pbaa» A. eCHOLTEN'S FABRIEKEU 1 Open een toekomst voor Uw kind, door geregeld te sparen.^ Daar kun» U slaat op maken I Is d'r nu letterlijk geep één huishouden meer, waar nog boter, melk of eieren gebruikt worden als er iets lekkers ge bakken wordt! Mina Bakgraag hoeft U zeker niet te vertellen; hoe dat komt hé? Juist natuurlijk PANKO.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Dagblad voor Noord-Holland : Alkmaarsche editie | 1943 | | pagina 3