Jïieums* en i *Mj <ftÖoertentie--6föÖ.
LOTING VOOR DE NATIONALE MILITIE.
Jtf 489.
Zesde Jaargang.
1860.
ZATURDAG
3 FEBRUARIJ.
EERSTE BEKENDMAKING.
J5ict-uf|idcd gcücdte.
HELDERSGHE COURANT.
Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG.
Abonnementsprijs voor 3 maanden1.30
Franco per post a u o l.EO
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven frmco aan den UitgeverS, Giltjes.
De prijs der Adyertentiln van 14 regels is 40
Centen voor eiken regel meer 10 Centen. Zegelregt voor
elke plaatsing 85 Ceuteu. Vóór des Dingsdags en Vrijdags
middag 12 uur gelieve mende Advertentiën intezenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
#fftrtëcï iKöeuto.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente
HELDER maken bekenddat de LOTING over de in 1865
in deze gemeente ingeschrevenen voor de ligting der Nationale
Militie 1866, is bepaald op Vrijdag den 16 en Zaturdag
den 17 Februarij a. s. beide dagen des voormiddags
ten Negen ureop eiken dag over die ingeschrevenenwelke
daartoe bij afzonderlijke billetten worden opgeroepen.
De belanghebbenden worden aangemaandom aan die op
roeping te voldoen en op den daarin gemelden dag en het
uur te verschijnen in het WEESHUIS, in te gaan door de
Oostelijke poort.
Gedurende vijf dagente rekenen van den dag waarop de
loting heeft plaats gehad kunnen tegen de wijze waarop zij
is geschied, bij de Gedeputeerde Staten bezwaren worden
ingebragt door belanghebbende lotelingenof door hun/vader
bf voogdbij verzoekschriftop ongezegeld papieronder
teekend door hem die het bezwaar inbrengt.
Dat verzoekschrift moet worden bezorgd bij den Burge-
méester dezer gemeente.
"Voorts wordt in herinnering gebragt, dat zij die vermeen en
vrijstelling van dienst te kunnen erlangen, daarvan bij de
loting opgave moeten doen aan den Heer Militie-Commissaris.
Bovendien zullen zijdie vrijstelling reclameren wegens
broeder dienstgehouden zijnzich op Maandag den 19
Februarij, des morgens tusscben 9 en 12 ure, te vervoegen
aan het Raadhuismet de geboorte-bewijzen van al hunne
broeders en de bewijzen van dienst of zakboekjes hunner
broeders, op wier dienst zij hunne reclame gronden.
Helder 31 Januarij 1866.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
STAKMAN BOSSEBurgemeester.
L. VERHEY, Secretaris.
IIK MIMISTEKIëliE CKISKS.
Plet is een ongewoon verschijnsel in een constitutionelen
staat als de onze, een ministerie te zien aftreden dat het
vertrouwen bezit van de beide takken der wetgevende magt
en dat nog wel op een oogenblik dat al de begrootingswetten
met overgroote meerderheid zijn aangenomen, en waarop zoo
vele belangrijke en gewigte aangelegenbeden hare oplossing
verwachten.
Opzettelijk hebben wij eenigen tijd gezwegen, in de hoop
eenige inlichting te erlangen nopens de redenen die tot deze
belangrijke gebeurtenis hebben aanleiding gegeven, doch te
vergeefs, terwijl ook het stilzwijgen van onzen Haagschen
correspondent, wien wij verzocht hebben ons de beslissing
per telegraaf te melden, ons bevestigde in het vermoeden
dat, op het oogenblik dat wij deze regelen schrijven, nóch
omtrent de ware oorzaken noch omtrent den afloop iets met
zekerheid bekend is.
Wij komen er rond voor uit dat de redenen die door som
mige bladen als oorzaak der aftreding van bet ministerie worden
opgegeven, ons ten eenenmale onaannemelijk voorkomen.
Immers waarin bestaan die redenen?
Sommigen meenen in de cultuurwet. Dit beweren wordt
weersproken door den hr. Torbecke zeiven. Toen toch in de
Kamer gesproken werd over verdeeldheid in het Kabinet ten
aanzien dier wet, verklaarde de hr. T.dat de cultuurwet
door bet geheele Kabinet was onderzocht en goedgekeurd,
terwijl hij er bijvoegde »dat niet elk minister voor elk artikel
der voordragt aansprakelijk kan gesteld worden", pat dus nü,
nu het verslag der Kamer over dit wetsontwerp^ reeds ver
schenen is zóódanig verschil van gevoelen tusschen de mi
nisters van Binnenl. Zaken en Koloniën zou ontstaan zijn,
dat een van beiden zou moeten aftreden is wij herhalen het
geheel en al onaannemelijk.
Anderen willen, dat verschil van opinie, omtrent de wijze
van invoering van het wetboek van strafregt in Indië, de
aanleidende oorzaak der crisis zijn zou. Dit wordt zelfs vau
eêne doorgaans wel onderrigte zijde beweerddoch niettegen
staande die bewering, kunnen wij daaraan geen geloof slaan.
Immers dit is slechts eene quaestie van vorm, een verschil
van zienswijze tusschen twee ministers, doch dat in geen ge
val ons belangrijk genoeg toeschijnt om den hr. T. tot in
diening van zijn ontslag te bewegen. Algemeen bekend i3
het toch ook, dat er vroeger tusschen dien minister en dien
van Oorlog verschil van opinie bestond over een veel belang-
ïijker vraagstuk, nl. over de vraag of de onkosten voor mi
litaire werken door de uitvoering van concessien noodzakelijk,
moesten worden gedragen door den staat of door den conces
sionaris waarover zelfs in de Kamer gesproken werddoch
niettegenstaande de hr. Blanken bij zijn gevoelen bleef per
sisteren (en dit verschil van gevoelen is te belangrijker daar
o. i. het beweren van den hr. Blanken in lijnregten strijd is
S^et art 119 der Grondwet) bleef de hr. Tliorbecke zijne
portefeuille behouden.
Ook omtrent andere punten bestond er tusschen de leden
van het Kabinet verschil van zienswijze, b.v. over de rege
ling der quarantainedoch zonder dat dit aanleiding" gaf tot
ontslag. Evenzeer komt het thans hoogst onwaarschijnlijk
voor, dat alleen eene quaestie van vorm aanleiding zou ziju
van die zoo beklagenswaardige tweedragt in bet ministerie.
Nog andere oorzaken worden vermeld, doch wij onthouden
ons die hier te bespreken. Sommigen willen dat een streven
naar de superioriteit door den heer Fransen van de Putte,
den heer T. er toe geleid zou hebben zijn ontslag aan te vra
gen. Wanneer wij in aanmerking nemen, dat het geschil in
den boezem van het ministerie juist ontstaat op een oogenblik
dat de heer v. d. Putte zich onmisbaar kan achtenjuist nu
de cultuurwet in behandeling zou komendan komt ons die
lezing waarom zouden wij 't ontkennen en ook om an
dere redenenniet geheel ongegrond voor. Doch de oorzaken
daarlatende, vragen wij ons af: wat zal het gevolg zijn?
Vooraf maken wij onze lezers opmerkzaam, dat dit
artikel geschreven wordt een paar dagen vóór het in 't licht
verschijnt; zoodat, wat ons thans nog raadselachtig en duister
voorkomt, bij de lezing welligt reeds zal opgelost zijn.
Op den voorgrond stellen wij, dat wij niet gelooven dat
eene verzoening tusschen de ministers van Binnenl. Zaken en
van Koloniën zal plaats* vindenzoodat in elk geval een van
beiden, of misschien beiden uit bet Kabinet z^J. treden.
Wanneer dan de Koning, het ontslag van den hr. v. d.
Putte aannemende, de zamenstelling van een nieuw Kabinet
opdroeg aan den heer Tliorbeckezou deze nieuwe ministers
moeten vinden voor Finantien en Koloniën. Wat zou er an
ders worden van de cultuurwet, die op dit oogenblik als do
quaestion bruiante kan worden beschouwd Wien zal men
met hare verdediging belasten? Wie zal genegen zijn de na
latenschap van den heer Betz te aanvaarden Met het oog
op een en ander en voornamelijk op de moeijelijkheid om op
dit oogenblik een minister van Koloniën te vinden, gelooven
wij niet dat de heer Thorbecke weder als minister van Bin-
nenlandsche Zaken zal optreden.
Als de heer Fransen van der Putte met de zamenstelling
van het nieuwe Kabinet belast wordtzal men er welligt in
slagen bet weder voltallig te maken. Men zal wel eenige
liberalen kunnen vinden die lust gevoelen de ministeriele zetels
voor eenigen tijd in te nemen. Maar wij vragen het in
gemoede waar is de krachtwaar is het prestige van zoo
danig kabinet? Zal de heer Fransen van der Putte de be
kwaamheid bezitten om de leiding der zaken op politiek ter
rein op zich te nemen Zullen de kamers in zoodanig mi-
nisterie vertouwen stellen? Ontveinzen wij het niet, vereenigd/'
was het ministerie sterk, gescheiden zal het zwak zijn; zoq-^vT^
ergens, was hier het bekende "Eendragt maakt Magt"
Cï