BURGERLIJKE STAM DER GEBEENTE TEXEL. Ba juist dit ontbreken van ieder stellig bewijs is de kraakt van het bewind, daarop steunende kan het aankomen met redenen en voorwendsels, die bij niemand ingang vinden en waaraan dan ook niemand geloof slaat. Doch keeren wijna deze onwillekeurige afdwaling tot ons onderwerp terug. In het verslag wordt de wensch uitgedrukt om reeds nu ingelicht te worden omtrent de finantiëele plannen des Ministers. Hoofdzakelijk wordt de bedoeling der regering gevraagd omtrent de personeele belasting en de ze gelbelasting. Afschaffing van het zegelregt op de dagbladen wordt noodig geoordeeld even als de voorziening in de wetgeving omtrent den accijns op de zeep. Nog vraagt de Kamer de meening der regering omtrent het tijdstip waarop de uitkeering van 4/5 der personeele belasting, aan de gemeente, zoomoe ten aanvangen of aangevangen zijn. Ze meent dat het tijdstip daar is tot herziening der postwetweuscht de invoering van postzegels voor gedrukte stukkeu en verbetering der gelegenheid tot geldverzending. Uit dit uittreksel uit het verslag (waaruit ik slechts datgene heb over genomen dat ik voor uwe lezers niet onbelangrijk heb geoordeeld) blijkt ge noegzaam dat de zitting der Kamer van morgeu gewigtige debatten kan opleveren. Nog heeft de commissie der Tweede Kamer tot ouderzoek van de Indische begrootingen over 1864 en 1865, bestaaude uit de heereu Dirks, Rochussen, vau Muiken, van Swieten en van Bosse, (toen nog lid der Kamer) haar ver slag uitgebragt. Een kort overzigt daarvan te geven is ondoenlijk en zou weinig belang inboezemen. Ik moet dus uwe lezersdie in het ouderwerp belang stellen, naar elders verwijzen. Reeds in mijn vorig schrijven meldde ik u, dat de Minister van Oorlog tijdelijk belast met de portefeuille van Marine geregeld aan dat departement audiëntie gaf. Daaruit was op te maken, dat men voorzag dat die interimaire toestand niet van korten duur zoude wezen. Thans wil men stellig dat in cas de heer Jansen voor de hem aangebodene portefeuille bedankt, (en dit schijnt naar aanleiding eener correspondentie van hier aan de Amsterdamsche Cou rant het geval te zullen zijn) het gouvernement voorloopig van verdere po gingen ter vervulling dier vacature zal afzien, en dat de heer Blanken met die portefeuille zal belast blijven tot na de beslissing der cultuurwet. Wie weetwelke belangrijke besluiten omtrent het dragen van kragen cb jassen (want dit schijnt een punt van praedelectie van dien Minister te zijn) wij dus voor onze marine nog te gemoet zien. Men zegt reeds dat hij ei- ernstig over nadenkt, om van deze gelegenheid gebruik te maken, om ook in de uniform der zee-officieren en matrozen meer gelijkheid te brengen even als hij dit heeft gedaan bij de mariniers en infanterie. Immers voor laatst genoemden zou het van groot nut kunnen zijn wauneer men in datzelfde parade-tenue tegenover den vijand kwam te staan maar ik twijfel of dat wel gebeuren zal, want het metier van vechten en doodslaan oefent men toch liefst uiet uit in een gala-rok. De Minister schijnt nu ook in te zien daar mede een Hater te hebben begaan en zou daarom voor de marine het losse eu zwierige matrozenpak tot basis te willen nemeu. Het verschil zou alleen zijn <lat op de punten van de branie-kragen der officieven een dubbel blank en op die der matrozen een dubbel zes zou worden gestikt. Alle schepelingen, van den admiraaal tot het zeuntje, zullen in klein tcuuo de Schotscbe muts drageu, en voor groot tenue zal de rand van den gliinmenden hoed nog met een paar palm verbreed worden, om het afwaaijen nog een weinig te bevorde ren de hoed zal ook nog met eenige ellen breed zwart linnen worden op gesierd, afhangende op den rugvau achtereu te zien zal de vijand dus met geen mogelijkheid eenig verschil tusschen matrozen ea officieren kunnen bespeuren. 8 Maart. Hoewel de zitting der Staten-Geueraal van heden niet zoo belangrijk was als ik gisteren vermeende dat ze wezen zoude, zou ik in elk geval eene groo- tere ruimte noodig hebben in uw bladdan waarover ik meen te kuuneu be schikken, in geval ik u het geheele debat wilde mededeelen. Ik moet mij dus bepalen tot het volgende Aan de ministers-tafel waren gezeten de H. H. Ministers Fransen van de Putte, v. Bosse, Geertsema en Cremers. De heer v. ECK voerde het eerst het woord, eti besprak de plannen van den Min. vau Finantien, om onze middelen meer onafhankelijk te maken van de Indische baten. Hij wenschte o.a. de spoedige afschaffing van het zegel op de dagbladen, afgescheiden van de indiening der zegelwet in het algemeen. De heer ZYLKERdien wij niet goed verstaan konden, schijnt, zoo als uit het vervolg der zitting blijktgesproken -te hebben over de terugtrediug van den Minister Thorbecke, uit het kabiuet. De Limburgsche afgevaardigden, de heeren DE BÏEBERSTEIN, CORNE- LIS en DE LOM DE BERG, bespraken het tractaat met Pruisen tot wering van den sluikhandel, terwijl de heer DIRKS het fiuantieel stelsel des Mi nisters in het algemeen beoordeelde, waarmede hij zich wel verceiiigen kon. De lieer MIJER besprak de ministeriele crisis. Hij is >an oordeel dat de algemeene indruk, over de gegevene inlichtingen in de zitting van 27 Febr. jl. gegeven door het Ministerie, niet gunstig is geweest. Hij wenschte niet te wachten tot de heer Thorbecke wederom in de vergadering tegen woordig was, maar opheldering te verkrijgen van deze regering. Het alge meen gevoelen-wasen dat deelde ik u, M. d. R. reeds veel vroeger mede dat niet de wijze vau invoering van het strafwetboek, maar wel de hou ding van den heer vau de Putte aanleiding tot die tweespalt heeft gegeven. Tusschen de officiële verklaringen door den Minister van Koloniën en dien van den heer Thorbecke, vindt spreker een verschil als tusschen water en vuur. Hij wees voorts op de verklaring van den heer van de Putte, dat, ingeval de meerderheid iu den ministerraad tegen liem geweest was, hij toch niet zou heengegaan zijn. Waarom, vroeg spreker, de zaak dan niet laten rusten tot na de beslissiug omtrent de kultuurwet? Er bestond toch wel geen periculum iu mora? Na den langen tijd, die deze questie reeds gevorderd had, konden eenige maandeu langer of korter, niet veel afdoen. Spreker vraagt: Is het Kabinet er reeds in geslaagd, een' miuister van Marine te vinden? Wie is de opvolger des heeren Thorbecke? Wie is het hoofd van het Kabinet De heer VAN ZUYLEN (van 's Hage) vraagt aan de particuliere vrienden des heeren Thorbecke en hoofdzakelijk aan dcu heer Zijlkerinlichtin gen nopens de crisis. Hij meent datlo. of die vrienden niets weten j of dat 2o. het belang der partij medebrengt, gcenc inlichtingen te geven. Waarom, zegt spreker, is de heer Thorbecke, die toch regt tot zitttng heeft in deze Kamer, nu niet hier Door zijne afwezigheid wil Thorbecke dat het licht niet schijne in plaats der duisternis. N.B. Ik geef hier slechts de woorden des heeren v. Z., den verklaarden tegenstander van T., terug). De heeren GODEFROI en ROCHUSSEN voeren daarna het woord over onderwerpen die wij kortheidshalve achterwege moeten laten. Laatste spre ker vroeg echter mededcelingen omtrent de invoering van het strafwetboek iu Indië, die door den minister vau Koloniën zóó urgent was geoordeeld, dat daarvan eene ministeriële verandering het gevolg was. De MINISTER VAN FINANTIEN, de beer van Bosse, antwoordde hoofdzakelijk: Dat er nog geen minister van Marine was gevonden, dat het Kabinet echter hoop had van te slagen. Dat(en dit was het antwoord aan den heer Meijer) het Ministerie geen minister orateur had doch datbij politieke vragen ieder minister zou antwoorden in zijn eigen kring. Hij trad na beantwoording der heereu Rochussen en Godefroiin eene breedvoerige ontwikkeling zijner finanticle plannen. De Minister wil volstrekt geene beloften doen nopens afschaffing van belastingen of anderzins. Hij wees er op dat de uitgaveu voor de «poorwegen niet zullen bedragen 100 millioen doch ongeveer 150 millioen. Nadat de heer VAN ECK don Minister had geantwoord gaf de heer ZIJLKER te kennen, dat hij aan to nieuwsgierigheid of belangstelling van den heer van Zuylen niet voldoen kon. Hij kon dit evenmin als een zijner collega's. Die rede, van den anders niet zeer rederijken heer Zijlker', togaf den heer van Zuylen aanleiding tot repliek. De heer VIRULY besprak de keunisgave van den Minister van Fiuant. omtrent de stijging der uitgaven voor de spoorwegen vau 100 tot 150 mil lioen. Hij vraagt: Zijn ouder die rijzing ook begrepen de kosten voor de brug over den Moerdijk en die voor de brug over het Y te Amsterdam (Deze waren onder de raming vroeger niet uitgetrokken.) De heer van Zuylen (uit Arnhem) komt hoofdzakelijk met zijn Haagschen naamgenoot daarin overeen dat de heer Thorbecke in de Kamer had kunnen aanwezig zijn, en dat geen der politieke vrienden vau dien staatsman eenige mededeeling nopens de crisis had gedaan. Na eene potpouri waarin hij spreekt over Palmerston GnizotRussel centralisatienationale mi litie onderwijs vau kerk en staatkomt eindelijk weder het woord aaa den Minister vau Finantien, die in antwoord op de vraag des heeren Viruly verklaart, dat onder de verhooging van de uitgaven van de spoorwe gen thans alle uitgaveu begrepen zijn. De zitting wordt daarna geschorst tot morgen ten elf ure. Mogt daarin iets belangrijks geschieden dat ik echter niet, verwacht, dan zal ik u daarvan volgens uw verlangen, per telegraaf,kennis geven. In liet voorloopig verslag der afdeelingeu vau de Tweede Kamer nopens de afwijking vau de regels der gemeeutewet omtrent plaatselijke belastingen vind ik het volgende over twee gemeente „Men mist in den toelichtenden slaat de specificatie van de opbrengst der te betten verbruiks belastingen Men zou opdat bezit prijs stellen, omdat, voor zoover men dit beoordeclen kanhet geslagt hier wel zou kuunen worden gemist 3fnge5an&En. De Redactie onderschrijft niet altoos de gevoelens der inzenders. Mijnheer de Redacteur Vergun mij voor liet onderstaande een plaatsje in uw veel gelezen Courant. Lid zijnde van het Departement Schagen der Maatschappij tot Nut van 't Algemeem was ik tegenwoordig in de vergadering van Julij li.en werd ik door het bestuur en de aanwezige leden mede aangezocht om te loten voor eene vaste bijdragebij welke loting mijne beurt van optredeu zou ziju in de laatste vergadering, in Maart 1866. In de vergadering van Januarij was ik zoo vrij eene losse bijdrage te doen, waarvoor ik bij het verlaten van de catheder door den heer W. A. Hazeu, als voorzitterop eene deftige wijze werd bedankt. Maar in de vol gende vergadering werd ik bij de lezing der notulen door den heer J. H. W. Slaugen naar mijn inzien, zeer gepikeerd; hetgeen door mij met stilzwijgen werd beantwoord. Ik nam daarna de vrijheid, den heer secretaris J. H. W. Slangen te schrijven, dat ik bedankte om de bijdrage te vervullen, die ik in Maart, volgens het lot, zou moeten houden. Daar ik nueven als vroeger 5 dageu voor de vergadering een convocatie-biljet omving, waar wel de naam van den verhandelaar voor dieu avond stond opgeteekend maar achter de bijdrage vier puuten moest ik veronderstellen dat de heer J. II. W. S.se cretaris wel nota van mijn schrijven had genomen. Maar, nu begint de vergadering, dc notulen worden gelezen, en zonder dat er een woord wordt gesproken over mijn schrijven aan den hr. J. H. W. S., loopen die werkzaamheden af, de dames, gasten en kinderen der zangschool komen boven de voorzitter noodigt den verhandelaar uit tot spreken na afloop daarvan worde er door de kleinen eenige aangename coupletten ge zongen waarna de voorzitter gehoor vraagtdoor den hamer te laten vallen en vervolgens mijn persoon oproept, om de vaste bijdrage te vervullen; waarop ik bij herhaling ZEd. te kennen geef, bedankt te hebben per brief aan den secretaris die daarop antwoordde wel een brief van rflij te hebben ontvangen, maar dat ZEd. dien als een brief, (hoe ver beneden alle critiek) vau vriendschap had aangezien omreden ik dien wel aan zijn adres maar niet in zijne functie als secretaris had geadresseerd; waardoor eene woor denwisseling ontstondwaaruit ik vermeen te mogen opmaken dat het ner gens anders om begonnen was, dan om mij eens aardig voor 't publiek in 't zonnetje te zetten. Ik vroegen bekwam van den voorzitter het woord, waarin ik te kennen gaf te moeten veronderstellen, dat er wel degelijk nota van mijn schrijven was genomen omreden mijn naam niet als vaste bijdrager op het couvocatiebiljet voorkwam waarop de voorzitter voorstelde de zaak tot de e. k. vergadering uit te stellen of te verdagen het welk door een klein ge-, deelte van 't gezelschap werd goedgekeurd door eenig voetgestamp. Nadat de vci'gaderiug door losse bijdragen en den zang der kinderen was bezig gehoudeu deed de voorzitter de vraag of er ook nog iemand onder de leden of gasten was die zich wilde aanmelden om eene bijdrage te doen waarop de lieer Heerema, hulponderwijzer, zich beleefdelijk aanmelddeom ingeval het niet te laat was hij zich dan beschikbaar stelde voor eene bij drage waarop de voorzitter antwoordde, het dan maar wit te stellen tot eene volgende vergadering en zonder iemand verder te vragen, de vergadering sloothetwTelk door een groot getal leden met tegenzin werd vernomen zoodat de vergadering weder op verzoek van een lid werd geopend en alzoo werd besloten met twee bijdragen tot vervelens der directie die daarna andermaal de vergadering sloot. Uit bovenstaande blijktvermeen ik dat de geest van Nieuwenhuizen weinig doorstraalde in de handelingen der directie en dat het aan de liaak- pikkeu van leden sprekers, nimmer bevorderlijk kan ziju voor de aanwinst van leden en den bloei van ons Departement. Schagen, 1 Maart 1866. J. L. MUNTER. Yan 1 8 Maart 1866. ONDERTROUWD Geene. GEHUWD Jacob Koorn landman 40 j. weduwnaar van Martje Eel- man laatst van Grietje Dijksen en Wijntje Kooijman, 27 j. GEBOREN Aagje d. van Johannes Hopman en Aagje Huisman. Sijbraud z. van Jacob Kuiper en Pietertje Kuiper. Johannes z. van Jan Bas en Neeltje List. Trijntje d. van Jacob van Keeren en Mar- retje Dijt. Gerritz. van Pieter Pippeliug en Meintjc Sluisman. Margaretha Elisabeth d. van Klaas Burgman eu Pieterje de Wijn. Wil lem z. van Dirk Snip en Elisabeth Krijncn. Willem van Jan Kaan en Maria Verbaarschot. OVERLEDEN: Dirkje Bakker 2 j. d. van Pieteï" Bakker cn Dina Kooiman. Aangespoeld een lijk van een manspersoon MAKKTBEIIIGT EN* SCHAGEN 8 Maart. 20 Nuchtere Kalveren f 3 a 6. 164 Overlioudêvschapöli 1'23 a 30. 22 Magere Varkens f22 a 28. 20 Biggen f 11 a "14. Konijnen f 10 a a 70 ct. Kippen 60 a 100 ct. Eenden 50 a 110 ct. Duiven 10 a 20 Boter 82ct. per kop of f 1.10 per Ned. ffi. Kaas 25 a 45 ct. per Ned. Kip-Ëijereu f2, Eend-Eijeren f2.65 per 100 stuks. PURMERENDE 6 Maart. Kleine Hooikaas f32.Middelbare-f36.Kleine voorraad, vlug eu duur verkocht. Aangevoerd 43 stapels Kleine Kaas7 Middelbare. Boter van fl.20 tot 1.30 per Ned. fg. Gemiddeld fl.25 per Ned. jjg.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1866 | | pagina 2