Zesde Jaargang. 1860. Oltcutös-- en iJÜLj ^<ftÖoertentie--6faÖ. ZATURDAG 9 J U N IJ. <0fficteëï gebcrttc. POLITIE. «Uiit-officicd gcbceïtc. liet programma van liet nieuwe Ministerie. „JS 525. HELRERSCHE COURANT. Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG. Abonnementsprijs voor 3 inaandenƒ1.80 Franco per post 1-50 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post directeuren. Brieven franco aan den Uitgever S. Giltjes. De prys der Advebtentien van 1—^4 regels is 40 Centen voor eiken regel meer 10 Centen. Zegelregt voor elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdacs middag 12 uur gelieve men de Advertentien intezeudon. Ingezonden stukkeu minstens één dag vroeger. Bij dit Hommer behoort een Bijvoegsel. Ten burele van den ondergeteekende is gedeponeerd: 1». Een UITHANGBORD en 2°. Een GOUDEN ME DAILLON dezer dagen op de openbare straat gevonden. Helder, 8 Junij 1866. Be Commissaris van Politie, A. C. BOONZAJEB. liet hoofdartikel over de verkiezingen van 12 Junij a. s. voorkomende in ons blad van Woensdag jl.was natuurlijk geschreven alvorens ons het regerings-programma, door den minister van Koloniën in de zitting der Eerste Kamer van Maandag jl. gegevenbekend konde wezen, en daar wij het mogelijk achten, dat enkelen onzer lezers wenschen te weten welk een indruk dit officieele stuk op ons heeft te weeg gebragt en of het welligt hier of daar ons aanleiding gegeven heeft om terug te komen van de denkbeelden in dat artikel ont wikkeld hebben wij het in de gegeven omstandigheden niet onraadzaam geacht kortelijk dit stuk te bespreken. Beginnen wij met de verklaring, dat voornoemd programma onze overtuiging in geen en deele heeft aan het wankelen ge bragt en dat de vrees, door ons in vermeld artikel uitgedrukt, daardoor volstrekt niet is weggenomen. Het is ons in zeker opzigt onverschillig, of de heer Mijer dan wel de heer v. Zuylen de eigenlijke zamensteller is van het Kabinet, omdat wij niet te doen hebben met elk minis ter in het bijzonder, maar met het ministerie in het geheel. Weinig kan ons dus de verklaring geruststellen: dat de heer van Zuylen daarin geene plaats bekleedt dan die van minis ter van Buitenlandsche Zaken. Is daarom zijne anti-revolu tionaire denkwijze minder strijdig met die van de meerderheid der Nederlandsche bevolking? Zijn wij daarom overtuigd, dat hij niet gevolg zal trachten te geven aan zijne individuele convictie, omtrent de noodzakelijkheid eener herziening der onderwijs-wet, hoe dan ook? Immers de tegemoetkoming aan de bezwaren van zoo velen, is volgens hem geen «agitatie" maar eenvoudig »pligtsbetrachting". Men zegge vrij dat het ons te doen is om invloed uit te oefenen op de verkiezingenwij verklaren opregtelijk dat de rede van den minister van Koloniën onze ongerustheid te dier zake niet heeft weggenomen: Immers wat lezen wij in die rede? (1) »De Regering heeft het voornemen niet om ten behoeve «van deze of gene partijde hand aan de Grondwet te slaan «maar zij zal met onbèschroomdheid eene wijziging in de wet ^«van 1857 voordragen, als zij meent dat dit ter bevordering «van een volksbelang noodig is en als de zaak niet, met de «wet zelve in de hand, kan worden geregeld. En verder «Zij (de Regering) wil eerst onderzoeken of het niet moge- «lijk is in die bezwaren door de wet zelve te voorzien. «Eerst wanneer dit mogt blijken onmogelijk te zijnzal de «Regering eene wijziging in de onderwijs-wet voordragen." Welnu, w%t blijkt uit deze mededeeling? Dat de Regering op dit oogeiiblik nog geen voornemen heeft eene herziening der onderwijs-wet voor te dragen, maar wie zal er voor instaan dat zij die later niet noodig zal achten in het volksbelang In dat geval toch zal ze onbeschroomd eene herziening voorstellen. Het oordeel over die al of niet noodzakelijkheid in't belang des volkswie zal het uitspreken? En zal de Ministerraad niet de bezwaren tegen de wet in- (1) Het officieele Bijblad nog niet ontvangen hebbende bruik van liet verslas 's Gravcnhage. maken wij ge- gebragt wat te zwaar tillen? Wanneer in het Kabinet Mi nisters zitting hebbendie eene zekere voorliefde koesteren voor die herziening, is het dan niet te verwachten, dat dezen de meening zullen zijn toegedaan, dat de mogelijkheid, om met de wet in de hand aan de bezwaren van sommigen te gemoet te komenniet bestaat Zal de heer Groenwanneer hijhetgeen zeer waarschijnlijk is, weder in de Kamer zitting heeft genomen, geene pressie uitoefenen op zijne geestverwanten aan de groene tafel geze ten Zal in een Groeniaansch Kabinet niet altijd de onder- wij s-quaestie praedomineren Wij stellen deze vragen naar aanleiding der officieele me dedeeling doch even geregtigd zouden wij van onzen kant zijn te vragen Waaruit blijkt de gegrondheid der klagten waarop die bezwaren gegrond zijn? Waaruit blijkt dat de wet op het onderwijs niet eerlijk en naar behooren is uitgevoerd In ée'n woord, waaruit blijkt de noodzakelijkheid tot veran dering zelfs in de toekomst Een dilemma staat bij ons vast. Of de regering handhaaft hare overtuiging en die harer partijen dan is eene herzie ning der wet van 1857, vroeg of laat, onvermijdelijkof ze offert hare overtuiging op aan het behoud der ministerieele por tefeuilles en dan is ze beginselloos en onwaardig de teugels van het bewind te voeren. Men zou ons kunnen tegenwerpen, dat wij weinig of geene waarde schijnen te hechten aan de door den heer Mijer in de Eerste Kamer afgelegde verklaring, en die tegenwerping zou volkomen gegrond wezen. Evenmin als wij na de aftreding van de ministers Thorbecke en Olivier vertrouwen konden stellen in het Kabiuet v. d. Puttev. Bosse, en in het pro gramma door laatstgenoemden ontwikkeld (en waarvan wij de redenen hebben ontwikkeld in de Nos. 464 en 498 van dit blad) evenmin kunnen wij vertrouwen stellen in het thans opgetre den Kabinet Mijervan Zuylendoch thans op geheel andere gronden. De hoofdgrond is, dat het ministerie is een half Groeniaansch half conservatief ministerie, terwijl wij een liberaal ministerie verlangen. Wanneer wij nu de heeren van den Bosch en Pels Rij eken als specialiteiten buiten rekening latendan bestaat het mi nisterie uit: lo. Den heer Mijer, die reeds vroeger zitting had in het ministerie van der Brugghen, dat toch zeker een anti-revo lutionair Kabinet was; thans opgetreden om zoo mogelijk de koloniale kwestie tot oplossing te brengennaar het programma door hem onlangs in de Kamer, bij de behandeling der cul tuurwet, gegeven, is stilstand of reactie op koloniaal gebied niet twijfelachtig. Wat de geest is van dat programma, dat door een der uitstekendste leden der Kamer (den hr.Godefroi) als évasief werd bestempeld, is verre van duidelijk. 2o. Den heer v. Zuylen; bepaald Groeniaan en als zoodanig in de Kamer opvolger van het hoofd dier partij. Het voor stel tot enquête omtrent de Limburgsche brieven-kwestie, met het doel om Thorbecke ten val te brengenligt nog te versch in het geheugen, om op nieuw te behoeven herinnerd te wor den. Na de verwerping van dat insidieuse voorstel, was de heer van Zuylen altijd en overal opposant quand même tegen elk voorstel van de Regering, en gaf zelfs na de aftreding van het Kabinet van de Puttevan Bosse aan zijn wrok tegen den heer Cremers toeop eene wijze, die voor een Mi nister van Buitenlandsche Zaken al zeer weinig diplomatisch was. Hij gaf nl. den Duitschen bond de gronden aan de hand waarop dezealthans naar zijne zienswijze het voorstel tot uittreding van Limburg uit dien Bond zou kunnen ver werpen.Het is hier de plaats niet om te spreken over een in der tijd door de buitenlandsche bladen medegedeeld feit, dat namelijk de heer v. Zuylen tijdens zijn gezantschap te Konstantinopelde minder eervolle rol zou gespeeld hebben van geldschieter op pand van den Sultan. 3o. Den heer Heemskerk Az. De politieke rol door dien mi nister gespeeld, ontneemt hem elke aanspraak op vertrouwen van welke partij dan ook. Achtereenvolgens sloot hij zïc aan elke staatkundige partij aanwas eerst Thorbeckiaansch

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1866 | | pagina 1