J® 558. Zesde Jaargang. 1866. <flÖncrfcntie--f)(hÖ. WOENSDAG 5 OCTOBER. Ricinus* m <$jfiriëd geücdte. JOict-nffirtM gebeeïte. De motie van den heer Keuehenius. De prijs der Adyeutentien vau 14 regels is 40 Centenvoor eiken regel meer 10 Centen. Zegelregt voor elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags on Vrijdags middag 12 uur gelieve men de Advertentiën intezendon. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG. Abonnementsprijs voor 3 maandeuƒ1.30 Franco per post u 1.50 Men abonneert zich bij alle Boekhandclavcu en Post directeuren. Brieven franco aau den Uitgever S. Giltjes, POLITIE. Dezer dagen zijn de navolgende voorwerpen op de open bare straat gevonden en ten burele van den ondergeteekeDde gedeponeerdalstwee Sleutelseen Riemeen Sokje en een gouden Broche. Helder2 Oct. 18G6. De Commissaris van Politie, A. C. BOONZAJER. Toen wij in ons vorig artikel de troonrede besprakenbe loofden wij aan onze lezers op dit onderwerp te zullen terug komen, wanneer de debatten in de Tweede Kamer over hot adres van antwoord zouden zijn afgeloopenwij beloofden dithoewel wij toen nog niet konden voorzien het gewigtig gevolg dat die debatten hebben zouden een gevolg dat op het oogenblik dat wij dit schrijven, nog niet bekend is, maar noodwendig zal moeten zijnde aftreding van dit Kabinet of wel de ontbinding der Tweede Kamer. Waar wij zulk een gewigtig punt te bespreken hebben, moeten wij wegens plaatsgebrek vele belangrijke puntendie bij deze gelegenheid besproken zijn, met stilzwijgen voorbij gaan hetgeen wij te meer betreurendaar wij gaarne do zoo kernachtige redevoeringen van de HH. van der Maesen de Sombreff en Godefroi over Limburg, en die van de HH. Fransen van de Putte en Virnly over onze finantien, meer bepaaldelijk onder de oogen onzer lezers gebragt zouden hebben De gewigtige quaestiebet hoofdonderwerp van bet debat, was de negende paragraaph, bandelende over de koloniale aangelegenheden, of liever de bij deze paragraaf voorgestelde motie van den heer Keuehenius. Bij deze laatste zullen wij ons bier bepalen. Wij wenscben echter de zaak in bet alge meen te besprekenonze lezers die de allerbelangrijkste dis— cussieri daarover gevoerdmeer uitvoerig zouden wenschen te lezen naar de officiële verslagen der zitting verwijzende. Reeds de' eerste spreker, die bet debat opende, de heer de J.aat de Kanter, bragt het bewuste onderwerp ter sprake nl. het aftreden van den beer Mijer als minister van Koloniën en zijne benoeming tot Gouverneur-Generaal van Neêrlandsch Indiedóch het was voornamelijk de mannelijke en rondborstige Storm van 's Gravesande die zijne verontwaardiging over het geleurde en de handelwijze der Regering in eene kernachtige eif krachtige rede te kennen gaf: bij qualificeerde ronduit beV gebeurde: «om, niettegenstaande het aanvaarde mandaat om als minister de koloniale quaestie ten eiude te brengen en niettegenstaande zijne beloften in de Kamers gedaan, de portefeuille vaa Koloniën neer te loggen en als Gouverneur- Generaal optetreden", als reene onwaardige houding". Dadelijk daarop volgde een afgevaardigdewiens woord in de Kamer wegens zijne onpartijdigheid en voorzigtigheid van, veel gewigt moest wezen. Wij bedoelen den heerGodefroi, die zijne volkomen adbaesie hechtte aan het door den heer Storm gesprokene, en verklaarde: «dat de zaak niet was te regtvaardigen en de daad bij ieder onpartijdige een treurigen indruk en algemeene verbazing bad te weeg gebragt. Hij stelde (zeer natuurlijk) het geheele Kabinet voor die han deling aansprakelijk. Ook de heer Keueheniusde plaats vervanger van den heer Groenvereenigde zich met die beide sprekers, en stelde eene motie voor, waarbij de Kamer onbe wimpeld hare afkeuring over deze regeringsdaad te kennen gaf. Voor onze lezers die deze gewigtige vraag niet van den aanvang af gevolgd hebben meenen wij bier in eenige ont wikkeling te moeten treden, die misschien overbodig zal ge noemd worden, wij doen dit te meer wegens de geheel val- sche en verkeerde voorstelling in sommige bladen van de zaak gegevenen wegens bet geheel valsche standpunt waarop de ministers zich bij liunne bestrijding geplaatst hebben. Immers de Kamer keurde niet af do benooming van den heer Mijer tot Gouverneur-Generaal. Hadde zij dit gedaan ze ware hare magt in bevoegdheid to buiten gegaandie be noeming is een Koninklijk praerogatief, waarmeo de Kamer niets to maken beeftmaar wat do Kamer afkeurde was dat de heer Mijer van zijn optreden aj aan tot Zaturdag vóór zijne benoemingin de Kamers beloften aflegde die hij wist niet te zullen nakomendat hij de Kamers mystificeerdedaartegen kwam de Kamer opomdatzoo als de hoer v. Nierop het in zijne welsprekende rede zoo juist deed uitkomen «de motie een protest moest wezen en was, voor do eigen waardigheid van bet parlement dat gemistificeerd wasomdat geen minis ter des IConings beloften moest afleggen, die bij wist niet te zullen nakomen." Derhalve en wij kunnen op dat punt niet genoeg druk ken bet was niet de benoeming van den heer Mijer die de Kamer afkeurde, maar de wijze waarop bij van zijn op treden af aan de volksvertegenwoordiging bad gemystificeerd om niet te zeggen opzettelijk bedrogen. Wy laten geheel nog daar de omstandigheid dat do boer Mijer do impopulairsto man van Indie is, en dat wy ook daitrom de daad van het Kabinet lijnregt in strijd achten met 's lands belang. De afgevaardigde uit Arnhem, voorsteller der motiewiens politieke rigting overigens met do onze in lijnregten strijd is, kwam er dan ook rondborstig voor uit «dat zijno motie be paaldelijk was eene motie van wantrouwen," bij bevestigde luid, dat hij geen vertrouwen stelde in bet Kabinetjabij sommeerdo ieder lid, om op te staan en de aftreding van den beer Mijer goed te keurendie niettegenstaande zijne stellige beloften, geen enkel koloniaal vraagstuk bad afgedaan. En geen der 62 aanwezige leden raapte den handschoen opbom door den beer Keuehenius toegeworpen, geen enkel lid, van welke partij dan ook, durfde openlijk voor de Regering als verdediger optredenalleen waagde de beer de Brauw eene wanhopige poging door bet voorstellen eener zachtere motie, doch deze werd zelfs geen oogenblik een punt van debat. Wat kon nu de Regering doen De zaak als zaak verdedigen was eene onmogelijkheid. Zo was en is niet te verdedigen. Daarom trachtte de Minister van Binnenlandseho Zakeu te betoogen, dat de motie vreemd was aan bet in behandeling zijnde ontwerp en dat de Kamer de Regering wilde dwingen tot het benoemen van een anderen Gouverneur-Generaalbij dreigde ook min of meer inge wikkeld met eene ontbinding der Kamer, bij aanname der motie doch een en ander werd door verschillende sprekers, waaronder weder den beer Storm, op onomstootelijke gron den wederlegd en de bedreiging met ontbinding boezemde vol strekt geen vrees in. Wij hebben reeds gezegd dat wij geen verslag geven der zittingendaartoe is ons bestek te kortzoodat wij verpligt zijn geweest vele hoogst gewigtige redevoeringen weg te laten, die stellig der vermelding overwaardig zouden geweest zijn. Maar wij moeten een oogenblik stilstaan bij het betoog van den minister van Justitie, dat in booge mate onze verwonde ring beeft gewekt, een betoog dat een man van de kunde en bekwaamheid als de heer Borret slechts leveren kon ter ver dediging van eene onverdedigbare zaak. Immers de beer Borret trachtte te betoogen dat de motie inbreuk maakte op bet regt der Kroon en de Kamer bare bevoegdheid te buiten ging, hij vertrouwde dat de Kamer de motie, dio hij met den naam van «ongrondwettig" bestem pelde, niet zou aannemen. De beer Borret vergat echter aan to toonen «waarin die inbreuk op het regt der Kroon en dio ongrondwettigheid toch wel gelegen was." Hij beriep zich op de wet op de ministeriele verantwoordelijkheid, op eene wijze waardoor hij S zich en zijn ambtgenoot van Binnenlandseho Zaken eene les i op den lials haalde van den heer van Nierop over dat on-1 derwerpdie, boe scherp ook, toch zeer vordiend was. De wijze waarop de heer Borret de Regering verdedigde, was dan ook zóódanig dat de afgevaardigde uit Haarlem, die

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1866 | | pagina 1