3Jngr5unticn.
GENEIGDE BER1GTEI.
Het Peruaansch congres zal de oorlog met Spanje voort
zetten. Uit Pruisen zijn eenige zwarte adelaars naar Frank
rijk overgevlogen en worden thans op het hart der maarschalken
gedragen. Broederen diakenen te Utrecht hebben om licht
gevraagd. Daar schijnt dus nog duisternis te heerschen!
Een duikerklok wordt tot oestersalon ingerigt, zoodat men
op den bodem der zee kan zitten smullen. Keizer Frans
Joseph en Napoleon zullen eene bijeenkomst houden. Te
Wateringen is het harddraverij geweest. De heer Fijn van
draad is tot lid van den gemeenteraad te Meppel gekozen.
In een garen en band winkel te Breda wordt een winkel
dochter en door een advocaat te 's Hage een klerkje gevraagd.
De huisvrouw van Piet van der Sprank is de wereld
tentoonstelling gaan bezigtigen. Sir William Maunsfeild
heeft eene reprimande en graaf van Zuylen vergunning om
levenslang een groot Oostenrijks kruis te dragen. Hallo-
way-pillen worden ernstig aanbevolen. Te Utrecht is een
kleermaker onder zijn werk dood gebleven. Te Amsterdam
is men tegen verleenen van inkwartiering aan de afgevaardig
den ter groote evangelie-vergadering. Te Dokkum heeft een
orthodox bij de verkiezing voor den gemeenteraad de meer
derheid verkregen. Te Goes mangelt het ook al aan zui
verheid in de leer. Bij finantien en justitie heeft men nu
al geen werk, waar moet dat van de winter heen Het Am-
sterdamsche crinolinen magazijn is verplaatst.De voorgangers
van de afschaffing van sterken drank zullen te Haarlem een
droogen maaltijd houden. Alhier vergeet men de honden
belasting te betalen. De onderwijzers in Drenthe moeten
provisioneel nog maar van f300 f400 leven. Waartoe ook
die weelde? Het Belgische muziekcorps heeft te Parijs aan
geld gebrek geleden. Te Nijmegen leert men de soldaten
met natte pakken loopen.
In een der Nos. van bet tijdschrift Nederland las ik onlangs een der
novelles van den heer D. Dekker alhier, en wel die over de kracht van het
Mesmerisme. Hij brengt daarin zijne lezers in kennis met een der gewe
zen hoofdonderwijzers in de openbare school aan het Oude Schild op Texel,
en houdt hen tevens aangenaam bezig, met in die school uitgevoerde school
jongensstreken. Oude Texelaren wisten vele dergelijke historitjes te verhalen.
Het ondervolgcnde is een van die vele, welke mij in mijne kindschheid
werden verteld.
DE SCHOOLKNAPEN.
„As je mee doet Jaap," zei Wullem van Dijk tegen zijn makker Jacob
Guil, dan zelle w't meister Oojevaar erreis goed betaald zetteu. „Eu wat
wei je dan doen," vroeg Jacob, „wel meister tempteren, as de duvekater
Job erreis deen liet," „was Willems antwoord," „maar we motte zien er
nog 'n darde man bij te kriege."„Top zei Jacob, ik ben al vast je man
en leete we Krilles van Ooste vrage, ons '11 handje te helpe."
Eer ik nu verder voortga met mijn verhaal, wil ik den lezer eene kleine
biographie geven, van den hoofdpersoon en zijn gezin.
van J3. de naam is mij ontgaan bekleedde de betrekking
van onderwijzer in een der dorpsscholen op Texel. Hij was lang en schraal
van gestalte, driftig en oploopend van aardvoor zijn' tijd was hij een ge
schikt onderwijzer, doch nu zou hij in die betrekking niet meer kunnen
concurreren om dat men thans ook verlangt, dat de onderwijzer weet, uit
hoeveel kootjes, spieren, zenuwen, enz., 's mcnschen vinger bestaatmaar
zoo als ik zeg, voor zijn' tijd was hij een geschikt onderwijzer, vooral
muntte hij uit, in het met zalving voorlezen bij de kerkdienst en als het
op Psalm zingen aankwam, wasvolgens 'smans eigen getuigenis, in
de geheele Bataafsche republiek niemand, die hem daarin overtrof, en ver
bloemen wilde hij het dan ook niet, dat hij zijne betrekking hoofdzakelijk
daaraan had te danken.
Kort na zijn aankomst op Texel trad meester in den echt met Grietje
Kreeft, die, omdat men den onderwijzer toen maar heel sober salariëerde,
het al dadelijk zuinig moest aanleggen en „de stukjes en brokjes bij mekaar
houden, zou meister zoo noemde zij manlief in 'n zwart pak de
kerkdienst kenne blieve waarneme." Zij was alzoo eene flinke vrouw, die
voor hare huishouding en eenigste dochtertje, groote zorg droeg; doch de
buren en de barbier van het dorp beweerden „dat zij wel erreis wat al te
kreeftig was," en dat beweren scheen niet zoo geheel ongegrond, want nog
maar weinig weken na de wittebroodsdagen waren in meesters tronie plek
ken en plekjes, krabben en krabjes waavtenemen, die maar al te zeer de
kenmerken droegen, dat zij met de nageltjes of de schaar van een kreeft
daarop waren gelithograpbeerd.
Dat op dit beneden rond niets bestendigs is, ondervond helaas ook onzen
waardigen onderwijzer, want van hen, die hem aanvankelijk vergoodde, werd
hij later verguisd, en omgekeerd, van hen, die hem vroeger hadden miskend,
werd hij later hemelhoog geprezen doch dit had alles niets te beteekenen
bij de ramp die hem trof, toen, na een langdurig ziekbed waardoor de
thermometer van 's mans finantien tot onder het 0 punt daalde. zijne
lieftallige en beminnelijke gade zoo las men in de Haarlemmer
voor immer en altijd van het tooneel dezes levens was afgestapt."
Antje, zoo heette zijn dochtertje waarvan ik straks gewaagde, Antje des
tijds een meisje van even 15 jaar, had zich altijd als een ouderlievend kind
doen kennen. Zij had hare moeder met kinderlijke- neen met Engelen
liefde en geduld, op haar ziekbed verpleegd en verzorgd, zoo ook trachtte
zij nu haren treurenden vader, op alle mogelijke wijze te troosten, en door
gehoorzaamheid, inschikkelijkheid en door allerhande kleine voorkomenheden,
zijn geleden verlies te doen vergeten en de hem geslagen wond te heelen.
Des morgens bij het ontwaken bad zij om troost voor hem en om lust,
kracht en pgewektheid voor haar, om de taak die haar wachtte te kunnen
volbrengen en die bede bleef niet onverhoord, want ieder morgen ondervond
zij werkelijk, met nieuwe lust, kracht en moed bezield te wezen, en zij
bleef dan ook, hoe jong nog, het bestuur der huishouding waarnemen,
waarin zij zoo gelukkig slaagde, dat meesters finantien van lieverlede we-
der den vroegeren stand bereikten.
Poch niet alleen was r ij welwillend jegens hare ouders, neen alle dorpe
lingen omvatte zij met dezelfde liefde; steeds had zij voor ieder een goed
woord ten beste, beleefd en minzaam groette zij elk; de armen vonden bij
haar troost en hulp voor zooveel zij dit laatste vermogt, daardoor was
het bij de dorpelingen gewoonte gewoiden, als men van haar sprak, haar te
noemen „goe Anke van Meister".
Keeren wij nu terug tot ons verhaal.
Voorheen bestond op Texel men zal er nu wel al wijzer zijn geworden
de zotte gewoonte om bijna iedereeneen alias of bijnaam te geven, en
niet zelden kende men deze of gene wel bij zijn alias- maar niet bij zijn
familienaam. Zoo was daa ook door de schooljeugd meester van B. de
naam van Ooijevaar gegeven, enkel en alleen daarom, omdat zijne beenen in
verhouding tot zijn ligchaam, buitengewoon lang en daarbij overal even dik
of liever even dun waren. Des Zondags bij de waarucmiug der kerkdienst
viel dat zoo erg niet in het oog, omdat zooals de jongens zeide, „zien
koeze dan mit wier opvuld ware"maar in zijn schoolcostuum lango
blaauwe rok, dito vest, korte manchester broek, met zwarte bandjes om de
beenen vastgemaakt, en „skeepe greewe koese" was dit zeer opzigtelijk; het had
dan ook de opmerkzaamheid der lieve jeugd getrokken en aanleiding gege
ven, „meisters bieue" met die van de ooijevaar op eene lijn te plaatsen.
Op eene schooue herfst morgen waren de studenten vroegtijdig in do
school, minder met oogmerk om zich dadelijk te gaan verdiepen in de pro-
blema's van Bartjes of andere aangeleerd wordende wetenschappen, dan wel
om, als naar gewoonte, „takkie" te spelen over tafels en banken, hetgeen
in den regel met niet weinig lawaaij en geschreeuw gepaard giug en vooral
dezen morgen met buitengewoon veel gerucht geschiedde. Het zij nu dat
meester dien nacht slecht had geslapen, of wel door het rumoer te vroeg
was gewekt geworden, het was nog geen tijd voor den aanvang van het
onderwijs en toch was meester de school al binnen gestoven, ik zeg opzet
telijk'gestoven, omdat het maar weinig scheelde doordat een zijner slof
fen hem dwars onder den voet kwam of hij had het praktisch bewijs ge
leverd, dat alle ligchamen naar het middenpunt der aarde worden aangetrok
ken. De lange gouwenaar die meester bijna altijd vergezelde en vooral
niet vergeten werd, als hij de tempel der wetenschap betrad, was gelukkig
niet gebroken, eu kon ook nu wedor tot barometer dienen, waarop de jon
gens konden zien, of meester al of niet goed geinust was; ditmaal waren de
rookwolken extra groot en werden spoedig elkauder opvolgend uitgeblazen,
hetgeen bij zachtere temperatuur van 's mans humeurzeer gestadig plaats
greep. Geeu wouder dus, dat de jeugd niet erg op haar gemak was, eene
vreeselijke uitbarsting voorzagen en reeds meende, dat jufvrouw-driestreng
het eindje touw dat bij groote executie w erd gebezigd, dewijl bij kleine ver
grijpen de vaderlandsche plak dienst deed met hunne ruggen in gemeen
schap was.
Toen het ellen lange formulier, dat men het gebed noemde, opgedreuud en
van Psalm 119 het 5e vers gezongen was, meende meester, dat voor hemden
tijd daar was, om alle die zich aan ongeregeldheid hadden schuldig ge
maakt streng te kastijden. Jufvrouw-driestreng werd dan ook oogenblikke-
lijk uit de lade, waarin zij met hare vriendin de plak des nachts werd op
gesloten, te voorschijn gehaald. De strafoefening viug aan met de oudgastcu
en liep zóó geregeld af, tot de a. b. studenten bijna niemand werd ver
schoond, zelfs ook zij niet, die na het rumoer in de school waren gekomen;
het was meesters leuze„de goeje moete het met de kwaje ontgelden".
Nu zon meu denkeu, dat zij den kwaden weg verlatende, voortaan als heilige
boontjes de academie zullen bezoeken; het tegendeel is waar; de gehouden exe
cutie had geenszins de gewenschte uitwerking; want in plaats van vrees, had zij
in hooge mate vooral hij ons driemanschap en anderen verbittering
en de last doen ontstaan, om zich te wreken; van daar dat meu een kom-
plot smecdc om bij de eerste gclegculieid de beste het „meister Oojevaar"
betaald te zetten. Terwijl inmiddels bij de jongere schoolieren een, door
de ouders moeijelijk te overwinnen alkeer tegen het ter school gaan, was
opgewekt geworden.
De gelegenheid om zich te wreken brak spoediger aan dan men
had gedacht. In den namiddagschool, toen bij meester de bui wat was
gezakt, werden Willem en Jacob naar de kerk gecommitteerd, om het uur
werk op te winden. Dat was koorn op hun molenspoedig was dan ook
boek, lei eu schrift in de schoolborden gepakt en verlieten zij de school.
Hoe klopte hun het hart van vreugde, bij een zoo ouverwachte uitkomst,
zij wisten niet, wat daarvan te moeten denken, waaraan de uitredding uit
de drukkeude school atmospheer, doch die hun nog dragelijker was dan het
bijzijn van „meister Oojevaar," te moeten toeschrijven. Werd men naar
de kerk gezonden, dan gaf dat niet alleen een „vroegertje," maar men had
ook gelegenheid eenigen tijd met „takkie speule" door de stoelen of „schuil-
hokkic" in de banken zich te vermaken, er werd dan ook bij die gelegen
heid niet verzuimd preekstoel en „meisters bordje" eene visite amicaal te
brengen. Wordt vervolgd
De Redactie onderschrijft niet altoos de gevoelens der inzenders.
Mijnheer de Redacteur
Gun mij een klein plaatsje in uw veel gelezen blad, omdat
het geldt Neêrlands weerbaarheid. De Spectator van 3 Aug.
No. 31, geeft onder de rubriek pluksel, een klein artikeltje
onder het opschrift nln da Roos." Ik schrijf het hier woor
delijk af, omdat misschien enkele uwer geabonneerden de
Spectator niet lezen, het luidt aldus:
»De permanente afdeeling van het centraal comité van den
Nederlandschen weerbaarheidsbond heeft een woord aan het
Nederlandsche volk doen drukken, een goed en flink woord,
een manlijk woorder komt in dit stuk eene zinsnede voor
die zeer de behartiging verdient."
«"Meent niet zoo luidt het tot de mannen en jongelingen
dat wij van u vergen, dat gij u uniformen aanschaft, dat gij
u officieren kiest, dat gij parade's bij woont. Dat alles zijn
slechts bijzaken, die, waar men er tijd en geld genoeg voor
bezit, haar nut kunnen hebben, maar die even veilig achter
wege kunnen blijven, de hoofdzaak is dat gij u tot goede
scherpschutters vormt."
"Die deze zinsnede ontworpen heeft, is reeds een fameus
scherpschutter, hij heeft raak geschoten vlak in de roos."
Het doet mij genoegen dat de heeren van de Spectator dit
goedvinden, want aan hun oordeel hecht ik veel, ik zag met
genoegen de vermelding en erkenning van 54 vereenigingen
dezer dagen in de Nieuwsbladen vermeld, ik ben buitenge
woon lid van de vereeniging Westvriesland te Schagen en
ware ik wat jonger gij vond mij in de rijen, met het geweer
op schouder, ik roep aan al die vereenigingen toe houdt u
staande, doet uw best om bestaande moeijelijkheden te over
winnen, wat beduidt een geweer als men het niet weet to
handterensluit u aan maDnen en jongelingen die een paar
uurtjes in de week over hebt; die bond maakt u allen tot
kameraden, hier komt geen geld of geen geloof in 't spel,
het geeft een zekere achting en vertrouwen op elkander, die
moeijelijk bij andere korpsen te vinden is. En hebt gij we
zenlijk met uw Vaderland wat op, is Oranje uwe kleur, (bij
sommige gelegenheden zou ik zeggen zeker.) Kom dan terwijl
het nu nog tijd is, als één man op, om de verdediging te leeren
van uw vaderland en van die geliefkoosde kleur er kunnen
kwade dagen komen waarin men uwe hulp noodig heeft.
Een oud Scherpschutter van Westvriesland.
Schagen, 5 Aug. 1867.