1868.
Jlieutös- en
<ftÖoerfenfte--öföÖ.
J\o. 715.
Achtste Jaargang.
ELDERSCHE COURANT.
Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG.
Abonnementsprijs voor 3 maandenƒ1.30
Franco per post 1-50
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post-
irecteuren. Brieven franco aan den Uitgever S. Giltjes.
ZATURDAG
De prijs der Advertkntien van 14 regels is 60
Centenvoor eiken regel meer 15 Centen. Zegelregt voor
elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags
middag 12 uur gelieve men de Advertentièn intezenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
4 APRIL.
<£>ffiaëd gcöedte.
POLITIE.
Ten burele van den ondergeteekende is gedeponeerd een
DAMES KRAAG (Bont).
De Commissaris van Politie
Helder, 3 April 1868. A. C. BOONZAJER.
- JMet-uffidëd geüedte.
Een woord aan Jhr. Mr. O. van FOREEST
Afgevaardigde voor het Hoofd-Kiesdistrict
ALKMAAR.
Het was Woensdag den 23 Mei 1866.
De Tweede Kamer der St.-Generaal hield hare 71e zitting.
De cultuurwet van den minister Fransen van de Putte was
door conservatieve goochelkunst dubbelzinnig geworden en dien
tengevolge door dien niet knutselenden minister ingetrokken.
Het ministerie alzoo in zijne hoofdroeping belemmerd zijnde,
begreep iedereen dat dit ook de aftreding van dat ministerie
zou ten gevolge hebben.
Reeds den dag na de beslissende stemming, had dan ook
het ministerie, in allen ernst zijne portefeuilles ter beschikking
gesteld van Z. M. den Koning, zoo als constitutionele ministers
betaamt.
Bij de bekende rondheid en eerlijkheid van den hr. Fransen
van de Putte, kon niemand iets anders verwachten.
Toch was er een lid der Tweede Kamer beducht, dat het
ingevlochten conservatief amendement niet alleen zou versmaad
worden, met al de kracht van een minister die weet wat hij
wil, maar dat deze mogelijk ook nog wel behebt zou zijn
geworden door conservatieve gewoonten, bv. door den lust
om quand même aan het bewind te blijven.
En die volksvertegenwoordiger achtte het noodig eene der
prikkelendste redevoeringen te houden, doorweven met grie
vende liefelijkheden, op de wijze des vampijrs, die met zijne
breede vlerken het slagtoffer in slaap wiegt, welks bloed hij
uitzuigt.
En wie was die geniepige volksvertegenwoordiger op wien
de woorden des dichters van toepassing zijn
Tant de fiel entre - t - il dans 1'ame des devöts.
Kiezers in het district Alkmaar. Yerhoovaardigt u, zet de
borst hoog, want het was u beschoren dien spreker naar 's lands
vergaderzaal afgevaardigd te hebben. Die spreker was
Jonkheer Mr. C. van FOREEST.
Ziehier dat debatzoo rijk in leering
De heer mr. C. VAN FOREEST.
„Ik weusch eenige inlichting te ontvangen omtrent de gevolgen die de
nintrekking der cultuurwet voor dit ministerie hebben zal"
(Men lette wel op de woorden intrekking der cultuurwet, eenc eigen-
magtige handeling van het ministerie zelf, dat reeds een begin van aftreding
was. Red.)
Mij dunkt de Kamer mag niet uiteengaan zonder eenige zekerheid verkre
gen te hebben, omtrent het besluit dat het ministerie, naar aanleiding van
de intrekking van die wet, nemen zal, of vrij waarschijnlijk reeds genomen
heeft. Ik zeg reeds genomen heeft, omdat wel geen lang en rijp beraad zal
noodig geweest zijn om tot dat besluit te komen. (Een rijp beraad is steeds
in alle zaken noodig jhr. mr. C. van Foreestuw stijl is niet fraai. Red.)
Ik onderstel toch bij de ministers te veel tact, tc veel politiek doorzigt,
om er een oogcnblik aan te twijfelen, of zij hebben dadelijk na de iutrekkiug
der cultuurwet ingezien dat èn huu eigen belang èn liet belang van den Staat
gebiedend vorderen, dat zij hun ontslag aan den Koning vragen. Ik zeg hun
eigen belang, omdat ik meen dat het voor den staatsman betamelijk is om
dan, wanneer de politieke dood onvermijdelijk is dien dood moedig onder
de oogen te zien en te weten met eere te sterven.
(Alzoo handelen volgens u, de tegenwoordige ministers, die dien politieken
dood zoolang mogelijk verschuiven, onbetamelijk of zij zijn lafaardsf Red.)
Daarom hebben dan ook alle onpartijdigen het in den minister van Kolo
niën toegejuicht dat hij, toen zijne cultuurwet in het hart was getroffen, de
■doodelijkheid van die wond heeft erkend, en er geen oogcnblik aan gedacht
heeft het leven van die wet, en zijn eigen leven misschien, nog eenige
weinige oogenblikken te rekken. (Wat een les voor den heer, 'k verbeter,
voor deD graaf van Zuvlen eu zijne lotgenootenRed.)
Evenmin behoeft het, geloof ik, betoog, dat bij den tegenwoordigen toe
stand iu Europa en in Indie er voor alles behoefte is, dat zich eene krach
tige hand aan het roer bevinde en dat het schip van den staat er niet aan
blootgesteld zij om, welligt met een noodtnig (b. v. van herstelde departe
menten van Eeredienst. Red.), de stormen te gemoet te gaan, die het in de
Westerschcen Indische zeeën kunnen wachten.
(Onze lezers weten nu eenmaal, dat die krachtige hand, ons de neutraliteit
van Luxemburg heeft doen mee garanderen, waardoor we meer dan ooit aan
dat ons geheel vreemde land vastzitten.)
Ik zeg, mijnheer de president, ik ben te zeer overtuigd dat het ministerie
dit zelf zal inzien, om te twijfelen aan het antwoord dat ik van de ministers
zal ontvangen. Mijn doel met deze interpellatie is dan ook alleen om eene
verklaring te vernemen, die in de eerste plaats de ongerustheid wegneemt,
die bij velen bestaat, dat het ministerie in deze gewigtige oogenblikken, er
toe zon kunnen overgaan om zijn kwijnend bestaan nog eenigen tijd voort te
slepen (Kent gij dus grooter bestaan-voortslepers als de heeren Schim-
melpennick en van Zuijlen Red.); eu die in de tweede plaats een einde
maakt aan den laster en de miskenning (Hoe lief niet waar? Red.) waaraan
deze ministers bij velen bloot staan, dat zij uit zucht naar den ambtstitel
en uit gehechtheid aan hunne portefeuilles zouden nalaten, of, althans uit
stellen, om een besluit te nemen, dat hunne eer en het belang van den staat
beide gebiedend voorschrijven.
De Voorzitter. Ik stel aan de vergadering voor den heer van Foreest het
gevraagd verlof te verleeneu.
Dienovereenkomstig wordt besloten.
De heer van Bosse, minister van Finantien.
Daar het ministerie te kennen gaf, dat het de beëindiging der koloniale kwes
tie als zijne hoofdroeping beschouwde, zoo kan er geen twijfel bestaan over de
vraag of, die taak niet kunnende volbragt worden, het kabinet niet den na
tuurlijken regter, de Kroon, moest inroepen, en ter Harer beoordeeling de
vraag stellen, of het bewind al dan niet langer aan zijne handen kon worden
toevertrouwd. Met andere woorden het ministerie heeft zijn ontslag reeds
gevraagd op den dag volgende op dien, waarop de minister van Koloniën
de cultuurwet had ingetrokken.
De heer van Foreest. Ik heb alleen het woord gevraagd, om den minister
van Finantien mijn dank te betuigen voor de gegeven inlichtingen. Het
antwoord, dat ik vau hem heb ontvangen, is geen ander dan ik verwacht
had. Door dat antwoord uit te lokken, heb ik het tweeledig doel bereikt,
dat ik mij hij deze interpellatie voorstelde, in de eerste plaats, om de on-
gerusten in den lande gerust te stellen en in de tweede plaats, om het mi
nisterie te vrijwaren tegen de verdenking dat het, om zijne zetels te behouden,
zou hebben nagelaten wat naar parlementair gebruik ouder omstandigheden
als de tegenwoordige betamelijk is.
(Thans zijn er uog veel meer ongerusten in den lande jhr. mr. van
ForeestRed.)
De heer van Bosse, minister van Finantien.
Hij, die den laster en de miskenning vreest, waarvan de geachte spreker
gewaagt, en zich daardoor laat ontmoedigen, doet beter geeue plaats op deze
zetels in te nemen.
Een conservatief ministerie trad op.
Dit haalde zich op den hals de motie-Keuchenius, waardoor
het veroordeeld werd. Toen had het moeten aftreden.
Het trad niet af maar het antwoordde met Kamer-ontbindiDg.
Door eene nieuwe Kamer werd datzelfde ministerie dood-
gestemd, omdat het vaderland door hetzelve in gevaar werd
gebragt.
Wederom antwoordde het met de uitgekozenen des volks als
schooljongens naar huis te zenden.
Andermaal werd dit ministerie gebrandmerkt voor deze
roekelooze daaddoor de motie-Blussddoor het ministerie
zelf in den beginne een motie van wantrouwen genoemd
en waarvan het zelf verklaarde eene kabinetskwestie te zullen
maken, dat is bij aanneming te zullen aftreden.
Niemand verwachtte anders met drie zijner eigene vrienden
de Bosch Kemper, Gefken en Saaijmans Vader aan het hoofd.
Toch treedt het niet afhet sluit de ooren als of er niets
gebeurd ware.
Met dit ministerie is dus iets anders gebeurd, dan met het
kabinet Fransen van de Putte, uit vrees voor welks aanblijven
jhr. mr. C. van Foreest, vorenstaande venijnige redevoering
hield
Nu vragen wij
Jhr. mr. C. van Foreest, waar waart gij dezer dagen om
dezelfde woorden tot dit ministerie te rigten?
Was het niet noodig?
Uw eerlijk hart antwoorde.
Naschrift. Het is eene treffende bijzonderheid dat de Ni
Botterdamsche Courant van hedeneveneens een gedeelte d