Meuras- en <ftÖoertentte-6r~H Achtste Jaargang. ZATÜRDAG 19 DECEMBER. Tweede Kamer. Verschijnt WOENSDAG en ZATÜRDAG. Abonnementsprijs voor 3 maanden1.30 Franco per post „1.50 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post directenren. Brieven franco aan den Uitgever S. Giltjes De prijs der Advertentiicn van 14 regels is 60 Centen voor eiken regel meer 15 Centen. Zegelregt voor elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags middag 12 uur gelieve men de Advertentiën intezenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Aan nieuwe abonnenten op dit blad, ingaande 1 Januarij a. s.worden de num mers die deze maand nog verschijnen, gratis verstrekt. Nadat hoofdstuk V (Bïnnenlandsche Zaken) met 44 tegen 20 stemmen is aangenomen, is aan de orde gesteld de be raadslaging over hoofdstuk VI (Marine). Bij de behande ling van art. 2.5a (nieuw gebouw tot huisvesting van adel borsten f150,000) wordt deze post door den heer Storm van 's Gravesande bestreden. De heer van Eek is het nog niet eens over zijn stem en zegt de minister moet als deskundige weten of een dergelijk gebouw noodig is. Aan de andere kant vindt hij bezwaren tegen het voorstel en had liever ge zien dat het in een afzonderlijke wet was opgenomen. De heer Nierstraz juicht het denkbeeld om de adelborsten in een gebouw voortaan op te leiden, zeer toe. Sprekers per soonlijke vierjarige ondervinding heeft hem de bezwaren leeren kennen aan de tegenwoordig bestaande opleiding op een wacht schip verbonden. Zij kan niet strekken om gezonde begrippen van militaire discipline aan te kweeken. Hij meent dan ook dat hoe eer hoe beter de adelborsten aan wal moeten. Het verblijf aan boord heeft geenerlei voor deel. Hij zou nu, met het oog op onze finantien, de daarstel- ling van een gebouw aan den wal nog wel eenigen tijd kun nen verdagen, maar de toestand van de Kortenaar verbiedt het, daar het schip met iederen dag zou kunnen zinken. Wat de plaats van vestiging van het instituut betreft, spr. is met het Nieuwediep niet ingenomen maar des Ministers voorstel berust op eene 14jarige ondervindig. Het verblijf echter op eene zeeplaats is niet wenschelijk voor de opleiding van adelborsten. De heer Lenting ondersteunt het voorstel van den heer van Eek tot regeling van het onderwijs der adelborsten bij de wet. Is eenmaal de toegezegde wet op het militair onderwijs voor het leger tot stand gebragt, dan kan daarmede eerstbedoelde opleiding in verband worden gebragt. De Minister van Marine betoogt de onvermijdelijke nood zakelijkheid van het tot stand brengen van een gebouw voor de opleiding van adelborsten, met 't oog op den toestand van het wachtschip de Kortenaar. Het kan nog twee, drie, vier of tien jaar méégaan. Die oude schepen kunnen het dikwijls heel lang volhouden. Maar wanneer men nu een finantieel bezwaar maakt zal dit telken jare gemaakt kunnen worden, terwijl men moet bedenken dat het gebouw, nu gemaakt wor dende, eerst over twee jaar zal kunnen betrokken worden. De opleiding zelve zal overigens in een instituut, geheel aan den wal, zeer winnen. Als men nu de Kortenaer vrij krijgt, dan zal het dienstbaar gemaakt worden aan de opname van de zee-militeinsen daardoor zal veel worden uitgewonnen. Wat betreft de plaats van vestiging, gelooft de Minister dat de éénige geschikte plaats is nabij de werf van uitrusting. Voor de schadelijke gevolgen van te groote familiariteit tus schen de officieren en adelborsten, vreest de Minister niet. Men moet echter ook letten op het karakter eener maritieme zeeplaats, waar de jongelieden verkeer kunnen hebben met verschillende nationaliteiten en op verschillende schepen. Wat betreft de gevraagde wettelijke regeling van de op leiding der adelborsten, merkt de Minister op, dat voor geen vak zulke strenge waarborgen bestaan om zich te overtuigen van de bekwaamheid der adspirant-officierenherhaalde exa mens moeten gedaan worden, ook bij bevordering in rang, als zij eenmaal officier zijn geworden. Door de programma's van die examina heeft het gouverne ment de jongelieden in zijn magt, beter dan bij eene wette lijke regeling zou kunnen geschieden. De Minister geeft toe dat het wenschelijk zou wezen, dat nog een aantal andere vakken geleerd werden door de aspirant-officieren; maar dit juist doet bij den Minister de vrees ontstaan dat eene regeling bij de wet dat aantal vakken te veel zou doen vermeerderen. Bovendien moeten de jongelieden op 19jarigen leeftijd reeds eene^ practische opleiding ontvangen op het schip. Het is den Minister echter in zekeren zin onverschillig of de bestaande regels bij de wet of bij Kon. besluit worden vastgesteld. Een bepaald verband tusschen bet militair onderwijs en de oplei ding der adelborsten kan echter niet bestaan. In tusschen wil de Minister gaarne afwachten den loop dien de regeling van het militair onderwijs zal nemen, om daarna te overwegen of ook voor de opleiding der adelborsten een wettelijke regeling noodzakelijk kan zijn. De heer W. van Goltstein ontwikkelt het denkbeeld om het instituut voor de adelborsten te Medemblik te vestigen en verzoekt den Minister ernstig te willen onderzoeken in hoever dat denkbeeld toegepast kan worden. Spr. doet al de voordeelen, ook uit een finantieel oogpunt, uitkomen welke voor eene vestiging te Medemblik pleiten. De heer Storm van 's Gravesande verklaart zien* door de verdediging van dezen post door den Minister, overtuigd, zóó dat hij nu van zijn tegenstand afziet en. vóór den post zal stemmen. De heer Lenting dankt den Minister voor het hem gege ven antwoord. Hij erkent- dat onder de leiding van den Mi nister het onderwijs aan het instituut zeer goed is geweest, maar toch is ervoor de toekomst een vaste grondslag noodig. Wat de waarborgen voor de examens betreft, deze bestaan ook voor het militair onderwijs; en toch wil de Minister v. Oorlog dat onderwijs regelen. De Minister v. Marine kon dus zijn voorbeeld volgen. Hij hoopt dat de Minister de zaak nader zal overwegen. De heer de Casembroot noemt als bezwaar tegen de plaat sing van het instituut te Nieuwediep, dat de instituteurs daar geen onmiddelijken omgang kunnen hebben met andere ge leerde mannen, gelijk dit in andere plaatsen geschieden kan, meer in het centrum der beschaving gelegen, zoodat het on derwijs minder eenzijdig zou worden. Daarom zal hij tegen den post stemmen, ofschoon hij oordeelt, dat de opleiding aan wal zeer goed kan plaats hebben. De Minister geeft nader de redenen op van zijne voorkeur voor de vestiging van het instituut te Nieuwediep. Hij is daaraan zoozeer gehecht dat, werd zijn idéé niet aangenomen, elke andere plaats van vestiging hem onverschillig zou zijn, of schoon de Minister erkent, dat men gemakkelijk voor het aangevraagde bedrag het instituut elders kan vestigen, ook in de centrums der beschaving. Wat dat laatste betreft, be hoeven de leeraars aan het instituut niet zoo geleerd te wezen, als zij maar doelmatig onderwijs geven. Met betrekking tot de regeling van het onderwijs herinnert de Minister te hebben gezegd, dat hij vooraf den loop van het wetsontwerp op het militair onderwijs wilde afwachten, al vorens omtrent die regeling definitief te beslissen. De heer Nierstrasz meent dat de zaak van te groot belang is om haar zoo kort en ter loops te bediscussiëren. Hij be strijdt nader het gevoelen van den Minister dat Nieuwediep de eenig geschikte plaats van vestiging voor het instituut zou wezen. Hij geeft den Minister dus in overweging of er geen andere zeeplaats ware aan te wijzen en om in elk geval zich niet tot het Nieuwediep te bepalen. De beraadslaging wordt gesloten en het artikel in stemming gebragt, aangenomen met 41 tegen 15 stemmen. Nadat in eene volgende vergadering nog eenige discussien zijn gevoerd over de afdeelingen personeel, mariniers, de wen- schelijkheid van eene gelegenheid tot voortdurende weten schappelijke ontwikkeling van het korps zee-officieren en, in verband daarmede, de oprigting eener applikatie-schoolhet stelsel van bevordering bij keuze; de waarneming van seden taire betrekkingen door marine-officierende konduite-rap- porten; de te lage traktementen der officieren van gezond-^- heidde uitbreiding van het korps mariniers, ook met hét oog op de dienst in Oost- en West-Indie, enz. werd hefcge-- heele hoofdstuk aangenomen met 61 tegen 3 stemmen. I [De. discussie over hoofdstuk VIII (oorlog), is thans aan de orde.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1868 | | pagina 1