De Man met den Mantelzak. Van de 80 jongelingen, die tot eene dienstvérbindtenis bij het instructie-bataillon te Kampen, waren opgeroepen, zijn er 59 opgekomen. Van dezen zijn er om verschillende redenen 5 afgekeurd en 7 bedankt, zoodat er 47 bij ge noemd bataillon zijn ingelijfd. Naar men verneemt, zal het eerlang te 's Gravenhage nieuw op te rigten dagblad den naam voeren van het Vaderland met het motto//het vaderland getrouw blijf ik tot in den dood." In de Groninger Courant komt eene advertentie voor van de heeren J. Rau van Gameren en J. M. de Kempenaer als bestuurders van de Algemeene Kiesvereeniging voor Ne derland, waarin zij diegenen, welke eene uitnoodiging tot deelneming hebben ontvangen, verzoeken de bewijzen hunner toetrediug vóór 1 April in te zenden. De vrouw van den beambte van den nederl. Centraal- spoorweg te Utrecht met name van Beerenstein, had den 19 Reb. J!. het geluk van te bevallen van een zoon, en om reden hij de eenigste op dien dag geboren zoon aldaar was, heeft genoemde beambte aan Z. M. den Koning geschreven, met verzoek, zijn zoon te mogen laten doopen met den naam Willem Rrederik. Z. M. de Koning heeft hierop goed gunstig doen antwoorden en den beambte een geschenk van honderd gulden bovendien gezonden. Den 24 Rebruarij is op 7Sjarigen leeftijd te Warffum overleden de heer Geert Rijnders, lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, ridder der orde van den Nederl. Leeuw, enz., van 18261848 lid der Prov. Staten van Groningen, sedert 1849 onafgebroken lid der Tweede Kamer. Hij was zeer gezien ouder zijne medeleden. In eene Brusselsche correspondentie van een Antwerpsch dagblad komt liet berigt voor, dat eene commissie van Bel gische ingenieurs, door den minister van buitenlandsche zaken geraadpleegd, thans ook, overeenkomstig het gevoelen der Nederlandsche ingenieurs, als hare meening heeft te kennen gegeven, dat de afdamming der Schelde, wel verre van nadeel te doen, eene wezenlijke verbetering van het vaarwater van Vlissingen tot Antwerpen heeft te weeg gebragt. Men voegt er bij, zegt de berigtgever, dat dit advies niet zal worden •openbaar gemaakt, om de Belgische staatslieden, die altijd het tegendeel beweerd hebben, niet voor het hoofd te stooten. In het krankzinnigengesticht te Bicêtre overleed dezer dagen een man, wiens leven van 't begin tot het einde een echte roman was. Hij heette Julien Marnë, was van eene rijke familie van Saint Onge, welke tydens het schrikbewind geëmigreerd was, ontving eene goede opvoeding en trad in Russische dienst. Op zekeren dag werd hij gevangen geno men en naar Tobolsk gebragt, waar hij 11 jaar bleef. Een werk over Siberïe, dat hij den Russische keizer zond, gaf aanleiding tot zijne in vrijheid stelling, doch onder voorwaar de dat hij nooit meer in Rusland zou terugkeeren. Van Tobolsk begaf Marné zich naar Turkije, waar hij tot tweemaal toe bijna was opgehangen. Hij vernam toen dat een oom van hem te Parijs overleden was en begaf zich op reis om zijn aandeel van de erfenis (750,000 fr.) in ontvangst te nemen. Hij kwam aan het hof van Louis Philippe, maar voerde zulke dwaasheden uit, dat men hem als krankzinnig te Bicêtre op sloot. Een jaar daarna werd hij losgelaten en in twee jaren maakte hij zijn geheele vermogen op. Tot armoede vervallen besloot hij zich van het leven te berooven, sprong in de Seine, maar werd gered. Voorts was hij achtereenvolgens croupier, schermmeester, taalonderwijzer en directeur van een bureau de placement. In eene zamenzwering gewikkeld, vlugtte hij naar Engeland, waar hij agent van politie werd. Van En geland begaf hij zich naar Amerika, waar het hem eerst slecht ging, totdat hij eindelijk in Californie een groot ver mogen verwierf. Van Amerika begaf hij zich over Hamburg naar Weenenwaar hij schouwburgdirecteur werd en een gedeelte van zijn vermogen verteerde. In 1861 kwam hij te Parijs terug, en hield zich met scheikunde bezig. Hij wilde diamanten fabriceren. Voor 15 maanden eindelijk had hij zulke aanvallen van waanzin, dat men hem weer in Bicêtre moest opsluiten, waar hij nu onlangs zijn veelbewogen leven eindigde. In de Fransche strafkolonie op Calddonie heeft een verschrikkelijke gebeurtenis plaats gehad. Zes mariniers en 19 arbeiders gingen 6 October hout halen in een bosch der Ouébias. Gedurende den maaltijd, dien zij onder het werk hielden, hadden de soldaten de geweren in rotten gezet, zon der dat iemand er de wacht bij hield. De vijandige wilden, die hen bespiedden, maakten zich onverhoeds van de wapens der Franschen meester en velden daarna deze met hunne bijlen, om op hunne beurt een maaltijd te houden, maar van m en schen vleesch II. Slot. «Verbeeld u mijne heeren, het beste en fraaiste paard, zoo als men er in geen dertig mijlen in het ronde vindteen arm verlaten kind, dat ik in het bosch ontmoet heb sterk van inhoud, beenen als die van eene ree, een Arabische kop, zwart als houtskool en matig van levenswijze als een hermieteenige bladen die hij in de holle wegen van de boomcn scheurde en een weinig water uit een wagenspoor, was hem voldoende. Twee keer 's weeks, ging ik naar de heerlijkheid van Fiers, op welker grondgebied dit hu:s zich bevindtde eigenaars belastten mij met orders voor hunne ijzersmelterijen te Varennes, Bagnolles en Cossè, en droegen mij boodschap pen op voor Condé en Damfront. Als men ons zag aankomen heerschte de vreugde op het kasteel, wij werden in den stal en de keuken goed ont haald, want een elk was verwonderd over de lieftalligheid van mijn beestje en nimmer ontving ik de belooniug, die ons beide deed leven, zonder aan hem de eer daarvan toe te keuneu, en hem daarvoor, door eene teederlijke bezorgdheid mijnen dank te betuigenen dit was niet meer dan billijk, want op zijnen rug gezeten was ik even zoo onnuttig als het vijfde wiel aan een rijtuighij was het, die mij geleide wanneer ik hem de leidsels op den hals legde, wist hij de bestemde plaats te vinden, werwaarts hij galoppeerde zonder struikeleu, langs goede of slechte wegen ik heb zelfs veeltijds in den waau verkeerd, dat hij even zoo als ik, de boodschappen verstond, waarmede men mij belastte, gelijk ook de plaatsen werwaarts wij henen moesten. Onze vriendschap was als die van twee broederswij ver lieten elkander nooitwanneer ik tegen hem sprak, dan antwoordde hij mij, en nimmer bestond er tusschen ons eenige gedachte, die wij elkander niet mededeelden. Toen barstte de staatsomwenteling in alle hare hevigheid nit, en de adel, bij wien wij ons bestaan vonden, werd verpligt hunne heerlijkheden te verlaten, wij verdienden niets meer eu moesten met groote ontberingen voortleven. Caraco en ik, namen gezamenlijk dienst; hij werd voor eenen kolenwagen gespannen, en na afloop van den moeijelijken dag, gedurende welken wij negen of tien uren te zamen gewerkt hadden, kwamen wij afgemat van vermoeijenis met eenige weinige stuivers verdienste in onze woning terugmijn hart brak bij het zien van onze ellende de zucht tot welvaart, de liefde tot geld, waarmede ik scheen geboren te zijn, had ge sluimerd zoo lang wij redelijk ons brood verdiendenthans wakkerde deze drift weder op, en wel zoo sterk dat dezelve mij eene misdaad deed begaan. Wat Caraco aangaat, die zich beter gedroeg dan ik, ouderging alles met ge duld en betuigde mij steeds zijue onverdeelde liefde en vriendschap. Op zekeren avond (bet was reeds tien jaren dat wij te zamen leefden) werd er door eene bende Chouaans hevig aan mijne deur geklopt. „Geef ons," zeiden zij, „hetgeen gij bezit, tot handhaving der regtvaardige zaak." „Helaas! mijne vrienden," antwoordde ik, „ik bezit niets," Zij zagen Ca raco en wilden zich van hem meester maken ik sloeg mij armen om zijnen hals eu zwoer dat men mij eerder zou dooden, dau te gedoogeu mij van mijnen vriend te scheiden zij stieten mij met wreedheid terug, en daar ik voor de overmagt moest zwichten, verwijderde zij zich met mijne lieveling. Ik was gedurende drie dagen door mijne smart zoodanig ter neder gedrukt, dat ik met het geringste voedsel genoot; mijne gedachten waren verward, mijn hoofd verhit en het was toen, dat ik zelfs meende krankzinuig te worden. Ik had naauwelijks de kracht om het verhaal te hooren, dat een kolenbrander mij kwam dobn-,- betreffende eene schérültitseling' tüsVchen de Chouaans en de Blaauwen, waarbij eerstgenoemden eene totale nederlaag hadden geleden en op de vlugt waren gedreven. Twee uren later, terwijl ik peinzende over mijn ougelukkig lot op mijne legerstede nederzat, hoorde ik voor het huis het gehinnik van een puard ik rigt mij op, zie uit het veostereu ziedaar miju Caraco terug. Op het eerste oogenblik maakte de vreugd mij bewegenloos, toeu hij met zijne gewone vriendelijk heid naderde, mij likte, met zijn kop langs mijn verbleekt aangezigt streek en van blijdschap met zijne voorpooten opsproug. De genoegens die wij smaakten waren onuitsprekelijk. Dat arme beest, had alleeii den weg ge vonden, om tot mij terug te keerenNa de eerste verrukking bemerkte ik dat hij een zadel met zich sleepte waarvan de riemen gebroken, benevens een valies of mantelzak, welke ik door zijne zwaarte niet kon opheffen toen ik het op de tafel nederlegde, deed eeu geluid vau zilveren schij ven mij sidderen. Ik opende het valies: het was gevuld met kroonen van zes frankendie ik op de tafel telde en bevond eene som van bijna vijftien duizend franken te bedragen Het gezigt van deze voor mij groote som, deed mijne oogeu schitteren; toen reeds drong de gierigheid met haren scherpen klaauw tot in mijn hart door ik telde en hertelde zonder ophou den ik liep van de tafel naar de deur om te zien of er niet iemand voorbij kwam, en keerde terug naar de tafel, om mij te verzekeren dat men mij niets van mijn schat had ontroofd; ik weende en lachte op hetzelfdeoogen- hlik, ik kuste miju geld en lag het ouder mijne hoofdpeluw. Ik vond het noodzakelijk, om den volgenden dag mijn schat voor de gretige blikken van een ieder te verbergen, en, zonder mij zelvcn af te vragen of dit geld mijn eigendom was of niet, nam ik eene spade, groef eene opening in den grond in het donkerste en afgelegenste gedeelte van het huis, en betrouwde aau de aarde het geld dat mij door mijueu getrouwen vriend was aange- bragt. Terwijl ik de aarde digt trapte, werd ik eensklaps met eene nage dachte bezield en ten gevolge daarvan met bet voornemen tot eene straf waardige daad. Sidderend, verward en gedrongen door eene magt, sterker dan mijnen wil laadde ik mijn geweer met twee kogels; ik sloot mijne deur en gevolgd van Caraco, wendde ik mijne schreden naar het duisterste ge deelte des wouds, in minder dan auderhalf uur had ik meer dau drie mijleu te voet afgelegd eu bepaalde mijnen togt tot aan de plaats waar de scher- mutseliug tusschen de Chouaans en de Blaauwen had plaats gehad. Ver scheidene lijken lagen nog uitgestrekt op de aarde. Daar omhelsde ik tee- derlijk mijn getrouw beest, daar, zeide ik hem vaarwel eu hij viel, iu het hart getroffen door twee kogels." „Maar mijn hemel!" riep ik uit, „waarom hebt gij hem gedood?" De goede man smolt weg in trauen eu was eeuige oogenblikkeu zonder mij te kunnen antwoorden. Ik herhaalde mijne vraag, hij herstelde zich en ver volgde „Dat vervloekte geld, hetwelk ik wilde bewaren, was er de oorzaak van. Ik had juist geraden, dat Caraco mij de krijgskas der Chouaans had gebragt, en na zijnen ruiter verloren te hebben zich met de vlugt had gered. Maar dezen laatsten dacht ik zulleu niet nalaten, zich herwaarts tot mij te begeven, de ontkenning van het bezit des schat3 zoude ounoodig zijn geweestzij zouden het gansche huis doorzocht hebbeu en nimmer had ik het geld vrijwillig terug gegeven." „Maar, vader Cherin, heeft dit voorgevoel uwe vrees bewaarheid "Zonder twijfel," antwoordde hij „acht dagen later, vervoegde zich eene bende Chouaans tot mij „waar is uw paard het is hier teuggekomen, een valies met zich sleepeude." „Helaas! mijne goede vrienden, antwoordde ik, (en in dit oogenblik na men de gelaatstrekken van dezen man eene uitdrukking van onschuld eu goedaardigheid aan) „gij weet immers wel dat Caraco niet heeft kunnen te rugkomen, vermits hij in het gevecht gesneuveld is. Ach dat de hemel u niet straffe, voor de tweede scheiding die gij ons hebt doen ondergaan Zij verzederden zich zeiven van de waarheid en verontrustten mij niet langer, meenende nu wel overtuigd te zijn dat het geld iu de handen der Blaauwen was gevallen. Toen de omwenteling geëindigd was, verhaalde ik aan een ieder mijn voorval, en zoo als ik u reeds gezegd heb, men kent mij in deze streken niet anders, dan onder den naam van de man met den mantelzak." „En heeft dit geld u nog al tamelijk voordeel aangebragt?" vroeg ik. Hij antwoordde - „het heeft mij geholpen om gedurende veertig jaren met eere te leven en, daar de hemel mij met geene rampen heeft bezocht, zoo moet ik daaruit opmaken, dat Gods toorn niet op mij ligt. Ik ben rijk, maar niettegenstaande dat heb ik in mijne levenswijze geene verandering gemaaktIk blijf alleen, altijd denkende aan mijnen ouden vriend, en, ter zijuer nagedachtenis, bied ik steeds mijne hulp aan hen die ze noodig heb- beo. Geen paard zal ooit bij mij iukomen, zonder versch stroo, goed hooi eu allerbeste haver te vinden." "Wat ons aangaat, die ouder de klasse der tweevoetige behoorden, "wij moesten ous tevreden houden met eenen jammerlijken maaltijd, en na eenige stille overpeinzingen omtrent het wonderbare karakter van vader Cherin, sliepen wij eenige uren in na ous voor eeu groot vuur te hebben nederge- vleid. Den volgenden morgen wilde hij geene belooning ontvangen voor het stallen, voeden en de behandeling onzer paarden, maar vorderde tien fran ken voor onze vertering.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1869 | | pagina 2