HELDERSGHE COURANT. Zaturdag «flöoertentie-öfaö. 19 Maart. M 919. Tiende Jaargang. 1870 Jïteuo)S= en De Kleine Pers, Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00 Franco per post n 1.25 Men abonneert zich bij alle Bockhandelaren en Post directeuren. Brieven franco. De prijs der Adveetentien van 14 regels is 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advertentiën intezenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Uitgever S. GILT J ES. Onlangs vonden wij in de Purmorender Courant een pro test tegen de zoogenaamde kleine pers, naar aanleiding der hatelijkheden, welke de Hoornsche Courant en de Nieuwe Noord-Hollander elkander, vooral op godsdienstig gebied, toe voegen. Den schrijver van dat protest kennen wij niet, en ofschoon hij ons de gelegenheid aanbiedt zijn naam te verne men, hebben wij toch geen plan daarvan gebruik te maken, omdat wij liefst de zaken behandelen, zonder daarbij de per sonen in aanmerking te nemen. Dit laatste moge den schrijver reeds dadelijk overtuigen, dat wij het in sommige opzigten volkomen met hem eens zijn. Wij lezen de genoemde bladen zelden, en kunnen dus over de zaak in kwestie niet oordeelen maar die aannemende gelijk ze wordt voorgesteld, dan moeten ook wij de handelingen der beide bladen afkeuren. Maar eene andere vraag is het, of dit den schrijver regt geeft, alle kleine bladen, of liever de zoogenaamde kleine pers te minachten en te bespotten. Dat ontkennen wij ten sterkste. Wij hebben een geheel ander denkbeeld van de roeping der kleine pers. dan de schrijver en daarom meenen wij ook niet te mogerr zwijgen. Wij laten de polemiek der genoemde bladen ter beoordeeling hunner lezers, maar wenschen de algemeene beschouwingen van den schrijver als leiddraad te gebruiken, om onzen lezers ons ge voelen aangaande de pligten der dagbladpers mede te deelen. »De houding der zoogenaamde kleine per3 in de behande ling der tegenwoordige kwestiën van den dag, is ergerlijk," zegt de schrijver van het protest. «Ieder lokaal blaadje; al verschijnt het in een stadje van de kleinste soort, of zelfs in een dorpverbeeldt zich het hoofdorgaan te zijn van de een of andere rïgting in den lande. uDe hoogst geplaatste personen, de meest eerbiedwaardige instellingen worden er in besproken en gehekeld of het straat jongens en kinderspelen waren." Laat ons even die drie punten overwegen. Wat is het onderscheid tusschen de groote en kleine pers? De eerste heeft meer hulpmiddelen, waarover zij beschikken kan, dan de laatste; zij kan de redactie aan verschillende personen toevertrouwen, welke ieder voor een bepaald deel Optreden, terwijl de laatste zich doorgaans tot enkelen moet bepalenzij kan zich uitgaven laten welgevallen, die de laat ste vermijden moet, enz. Maar geeft dat alles haar het mo nopolie om haar gevoelen te mogen uitenen aan de kleine pers de verpligting, om haar na te praten of te zwygen De gchrijver schijnt dat te bedoelen, wanneer hy het ergerlijk noemt, dat de laatste de kwestiën van den dag behandelt. Of wenschte hij welligt de geheele kleine pers op te ruimen, omdat wij aan de groote genoeg hebben Of zou zij zich enkel mogen bepalen tot afgezaagde of verouderde vraag stukken Wij kunnen noch het een, noch het ander toestemmen. Het is waar, de groote dagbladen zijn door de zegelafschaffing gemakkelijker, goedkooper te bekomen dan vroegermaar het is er toch nog verre van verwyderd, dat zij in ieders handen zouden komen. Doch, al ware dat het geval, zijn hunne be schouwingen dan altijd zóó juist, zóó onpartijdig, zóó eerlijk, dat er niets tegen in te brengen valt En zou het dan niet nuttig zijn, dat een klein blad, dat in ons midden verschijnt, die stukken beoordeelt en toetst Ieder blijft toch vrij, om voor zich zeiven te beslissen. Stellen wij ons eenige groote bladen voor, die hetzelfde onderwerp behandelen, bv. de Tijd, de N. Rotterd.het Dagblad en het Handelsblad, wij zouden er de Arnh. Ct. nog kunnen bijvoegen, welk een verschil Is het nu minder ergerlijk, dat die bladen elkander beschul digen van leugen, oneerlijkheid, en wat niet al meer, omdat zij groote bladen zijn Was het schandelijke, zedelooze bij voegsel van de Tijd onschadelijk, omdat het tot een groot blad behoorde? Zijn deberigten. nieuwstijdingen, brieven van cor respondenten, als anderzins, die de ruimte der groote bladen vullen, altijd zoo echtdat ieder in zijn kring, en dus ook de redactie van een kleiner blad, daarover zijn oordeel niet zou mogen uitspreken Maar eene dergelijke bewering zou toch al te dwaas zijn. Misschien maakt de schrijver ons de tegenwerping, dat hij dat niet bedoelt, maar enkel het misbruik op het oog heeft. Dan moeten wij echter in het midden brengen, dat hij spreekt van de zoogenaamde kleine pers, alsof alle bladen, die daar onder gerekend worden, zich daaraan schuldig maken indien wij hem dus niet wel begrijden, moge hij de schuld bij zich zei ven zoeken. Het volgende punt echter bewijst, dat wij niet mistasten, want hij zegt dat ieder blaadje, ai verschijnt het in een kleine stad, of zelfs in een dorp, zich verbeeldt het hoofdorgaan te zijn van een of andere rigting in den lande. (Dus ook de Purmerender Courant.) Dat de schrijver van het protest gewoon is te schrijven, blijkt, omdat hij nu slechts bij uitzondering zijn naam ver zwijgt» Dat hij welligt allóen in groote bladen schrijft, en dus nu slechts bij uitzondering van de Purmerender ge bruik maakt, zou men afleiden uit zijne minachting voor de kleine bladen, niettegenstaande hij nu in een klein blad zijn oordeel uitspreekt. Maar, dat bij zich thans op eene hoogte plaatst, die hem doet duizelen, en doet voorbijzien, dat het misbruik van twee bladen volstrekt geen maatstaf is, om uaderen te veroordeelen, dat noemen wij of partijdig, of pe dant, zoo niet arrogant, zelfs al behoorde de schrijver tot de redactie van een der groote bladen. Maar bovendien is zijne bewering onjuist, om niet een scherper woord te gebruiken. Ook wij schrijven in een der kleine bladen, en ofschoon wij alle redenen hebben over het getal onzer abonnóe's en de verspreiding van ons blad te vre- den te zijn, nimmer is de gedachte in ons opgekomen, het als hoofdorgaan eener rigting te beschouwen. Wij volgen de de liberale rigting uit overtuiging, niet omdat men ons gekocht heeft, noch om eene zekere partij te believen, en wij durven nog altijd gelooven, dat er meerdere kleine bladen zijn, die uit overtuiging schrijven, en met het hoofddoel, in hunnen meer of minder uitgebreid en kring kennis en licht te versprei den over onderwerpen, die voor ons vaderland belangrijk zijn. Wij weten het, er zijn blaadjes (de schrijver kent ze welligt beter dan wij) die dit in gemoede niet mogen beweren, maar wij zouden ook groote bladen kunnen aanwijzen, die aan dat euvel mank gaan in ieder geval voegt het niet, wanneer enkele blaadjes toonen hunne roeping niet te begrijpen, dit aan allen ten laste te leggen. Met hetzelfde regt zouden wij eene critiek op de groote pers kunnen uitspreken, omdat de Tijd en het Haagsche Dagbl. onophoudelijk allerlei hatelijkheden opdisschen en de onver draagzaamheid onder burgers van hetzelfde land in de hand werken. De schoolmeesterachtige toon van het protest geeft immers ook geen vrijheid, om alles aftekeuren wat in de Purmerender Cl. voorkomt? De schrijver was blijkbaar slecht geluimd, toen hij zich zoo onvoorzigtig uitdrukte. Hetzelfde passen wij toe op het nhekelen van hooggeplaatste personen en eerbiedwaardige instellingen, als of het straat- Jongens en kinderspelen waren." Waar dit werkelijk plaats heeft, keuren wij het ook af, want het sticht geen nutmaar wij houden het voor uitzonderingen, die een blad verlagen en het moeten doen vallen. In de stemming echter, waarin de schrijver schijnt te hebben verkeerd, meenen wij op dat hekelen wel wat te mogen af dingen. Wij beschouwen het als een der verpligtingen der pers, de kwestien van den dag rondborstig te beoordeelen, zonder zich angstig af te vragen, of ook eenig hooggeplaatst persoon het onaangenaam kan vinden, en wanneer dit op eene beschaafde, humane wyze geschiedt, (zonder b. v. van straat jongens te spreken), dan zal men zeker meer nut stichten, dan door zorgvuldig alles te vermijden, wat men in de verte kan vreezen, iemands gevoeligheid te kwetsen. Ook hier weder wijzen wij den schrijver op de groote pers, en vragen hem, of hij durft beweren, dat zij daarvan geheel is? En is dan het kwaad dat deze sticht, niet veel grooter met het oog op het grooter getal lezers? Of is ook dht eep monopolie van de groote pers.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1870 | | pagina 1