HELDERSCHE GODRAMT.
Zaturdag
Vrijwillige Dienstneming.
M 955.
Tiende Jaargang.
1870.
Jïteutüs-- en
«Röoerfenlte-öfftö.
23 Julij.
(©ffiricel gebeeïtr.
OPROEPING ZEE-MILITIE.
eicel gcöcclte.
Onze positie.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00
Tranco per post n1-25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Advertentien van 1—4 regels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentien intezcnden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
Uitgever S. GILTJES.
OPENBARE KENNISGEVING.
De BURGEMEESTER der gemeente HELDER,
Gezien de missive van den heer Commissaris des Konïngs
in deze provincie dd. 20 dezer, houdende last tot oproeping
van de milicien-verlofgangers, van de ligting 1 8 6 9, die tot
de ZEEMILITIE behooren.
Brengt bij deze ter kennis van de verlofgangers, die in deze
gemeente verblijf houden, dat zij zich onmiddelijk begeven
naar Willemsoordgemeente Helderen zich aldaar moeten
aanmelden bij den Kommandant der drijvende batterij Neptunus.
Zij moeten aldaar aanwezig zijn vóór of uiterlijk op den 26
J u 1 ij aanstaande, des namiddags vóór 4 ure.
Helder, De Burgemeester voornoemd,
21 Julij 1870. STAKMAN BOSSE.
Het GEMEENTEBESTUUR van den HELDER,
Brengt bieronder ter openbare kennis de aankondiging van
Z. Exc. den Heer Minister van Oorlog van den 19 dezer,
geplaatst ik de Staatscourant van den 20 dezer maand, lui
dende aldus
»De Minister van Oorlog:
«Gezien hebbende Zijner Majesteits besluit van den 18den
dezer, no. 9, houdende onder anderen bepaling dat mannen van
17- tot 50jarigen leeftijd tot eene vrijwillige verbindtenis voor
onbepaalden tijddoch minstens zoo lang de militie buiten
gewoon onder de wapenen wordt gehouden, worden toegelaten,
en wel bij zoodanig corps van het leger waarop zij hunne
keus vestigen en waarvoor zij geschikt worden bevonden
«Brengt zulks mits deze ter algemeene kennis, onder verdere
mededeeling dat zij, die als onder-officier of korporaal bij het
corps mariniers, de landmagt of de koloniale troepen gediend
en de dienst op eervolle wijze verlaten hebben, dadelijk in
hunnen vorigen graad en voor onbepaalden tijd kunnen wor
den aangenomen.
»De Minister acht het, met het oog op de tegenwoordige
tijdsomstandigheden, overbodig hier iets bij te voegen, daar
hij zich overtuigd houdt, dat met geestdrift gebruik zal worden
gemaakt van de door den Koning aangeboden gelegenheid om
op eene praktische en doeltreffende wijze te voldoen aan art.
177 der Grondwet, volgens hetwelk het dragen der wapenen
tot handhaving van de onafhankelijkheid van den Staat en
tot beveiliging van zijn grondgebied, een der eerste pligten
blijft van alle ingezetenen."
Helder, den Het Gemeentebestuur voornoemd,
21 Julij 1870. STAKMAN BOSSE, Burgemeester.
L. VERHEY, Secretaris.
Het is in het staatkundig leven even als in het menschelijk
leven even als de mensch kan de staat in toestanden geraken,
die hoogst kritiek zijn. In zulke gevallen hangt nie't zelden
de toekomst af van een enkel woord, een enkele daad, een
klein verzuim, een zoogenaamd toeval. Voegt men daarbij de
vaak duistere wegen der diplomatie, die soms woorden spreekt,
die in tegenovergestelden zin zouden moeten worden opgenomen,
die heden beloften doet, welke zij morgen verbreekt,
die luide den vrede verkondigt, terwijl zij zich met alle kracht
tot den oorlog toerust, die onder den schijn van loijauteit
de inblazingen eener lage baatzucht volgt, dan begrijpt
men, hoe hoogst moeijeiijk het wordt met eenige waarschijn
lijkheid te berekenen, wat ons de toekomst zal aanbrengen.
Het zou niet moeijeiijk zijn uit de geschiedenis der volken
een aantal voorbeelden aan te halen. Wij herinneren in onze
geschiedenis slechts aan den taclitigjarigen oorlog, het jaar
1672, den zoogenaamden Fransehen tijd, de Belgische omwen
teling, de Luxemburgsche zaak en meer anderen.
In dergelijke toestanden vooral onderscheiden zich de pes
simisten zeer sterk van de optimisten. Waar de eersten alles
even donker inzien en het er als het ware op schijnen gesteld
te hebben allen, die naar hen hooren, den moed geheel te
benemen, beijveren zich de laatsten om alle gevaar weg te
redeneren, zelfs daar, waar het werkelijk bestaat'. Doorgaans
dwalen beiden en stichten door hunne overdrijving veel kwaads.
Terwijl deze de zorgloosheid krachtig in de hand werken, die
ons vaderland vaak op den rand des verderfs heeft gebragt,
bevorderen gene eene moedeloosheid, die niet minder gevaar
lijk in de gevolgen is, en de middelen, die met vrucht konden
worden aangewend geheel doet voorbijzien.
Dat wij tegenwoordig ook kritieke oogenblikken beleven, zal
wel aan geen twijfel onderhevig zijn. Twee met ons bevriende
magtige mogendheden hebben elkander den oorlog verklaard:
wel is waar, om nietige redenen, maar Frankrijk verlangt
dien blijkbaar, en Pruisen is er waarschijnlijk niet afkeerig
vande redenen doen in zulk een geval weinig ter zake.
Zal nu die oorlog zich tot die twee groote volken bepalen
Zullen meer mogendheden daarin betrokken worden Zal de
neutraliteit, die wij verlangen, en ons schriftelijk is toegezegd,
worden geëerbiedigd Zullen wij in het tegengestelde geval
in staat zijn, die zeiven te handhaven? Ziedaar ongetwijfeld
hoogst gewigtige vragen, waarop alleen de toekomst een vol
ledig antwoord zal kunnen geven.
Het is waar, voor heden hebben wij geen reden ons boven
mate te verontrusten. De troepenbewegingen, het oproepen
der miliciens en zoovele andere toerustingen en voorbereidende
maatregelen, mogen ons ernstig stemmen, zij zijn nog geene
bewijzen, dat wij daaraan behoefte zullen verkrijgen. Het is
zeer mogelijk, dat de miliciens binnen het voorloopig bepaalde
tijdvak van drie maanden, naar hunne haardsteden zullen
worden teruggezonden, zonder een hunner patronen te hebben
gebruikt. Maar toch, zonder pessimisten te willen heeten,
zouden wij het toch de grootste, de gevaarlijkste dwaasheid
der wereld achten, ons door den gunstigen schijn van het
oogenblik, of door de sirenentaal van Frankrijk te laten
verleiden, éénen, zelfs den geringsten maatregel van voorzorg
te verwaarloozen. Wij juichen het toe, dat de regering toont
diep doordrongen to zijn van het gewigt des oogenbliks en
met kracht handen aan het werk slaat, om, mogt onverhoopt
het gevaar aanbreken, gereed te zijn het moedig onder het
oog te zien.
Waarop toch steunt tot heden ons vertrouwen De beide
oorlogvoerende mogendheden verklaren de onzijdigheid van
Luxemburg, Zwitserland, Belgie en Nederland te zullen eei--
biedigen. Engeland betuigt zijn voornemen die onzijdigheid
krachtdadig te beschermen. Maar, welk eene menigte om
standigheden, zoo niet voorwendsels, kunnen de eene magt
verleiden het onzijdig gi'ondgebied te schenden, en wat zal
dan de andere doen Zou daardoor niet terstond het tooneel
des oorlogs met al zijne verwoestingen en verschrikkingen
worden verplaatst in een land, welks onzijdigheid het daar
voor juist zou moeten vrijwaren?
Men zegge niet: «Engeland zou het niet dulden" want
de schade zou dan reeds geleden zijn. Beschermd te moeten wor
den is reeds veel te veel voor een vaderlandslievend hart, en
onze ouders hebben ondervonden wat vroeger de bijstand van
een Pruisisch leger aan het vaderland heeft gekost. Bovendien
wie zou borg durven blijven, dat de houding der mogendhe
den niet door den nood, of door het lokaas van het voordeel
zou kunnen veranderen Zonder voorbeeld zou dit toch stel
lig niet zijn.
De vraag is echterzijn wij in staat, zeiven onze onafhan-
kelijkgeid te handhaven
Wij lazen onlangs in een conservatief blad «dat wij niet