BURGERLIJKE STAND DER GEMEENTE HELDER. BURGERLIJKE STAND DER GEMEENTE ZIJPE niet alleen haar zoo iets wedervaart, maar vele duizenden. Als God de Heer onzen zoon het leven wil laten, zal hij voor ons als een nieuw geborene zijn." (De hoop is niet verwe zenlijkt de kapitein is bezweken aan zijne wond.) Deze brief werd van den kansel voorgelezen. De schoonzoon van den heer von Roon, de luitenant bij de dragonders von Wissmann, heeft zeven lanssteken bekomen en is vreeselijk verminkt. Gelijk bekend is, heeft graaf Bismarck in zijn rapport aan den koning omtrent het onderhoud met keizer Napoleon te Se'dan gezegd, dat de keizer beweerde, door de publieke opinie in Frankrijk tot den oorlog te zijn gedwongen. De heer A. Réville komt »in zijne hoedanigheid van Fransch- man" tegen die bewering ten krachtigste op in een ingezonden stuk in de N. Rott. Ct. Naar de meening van dien heer is de oorlog bedacht en het plan daartoe tot rijpheid gebragt in eene nietswaardige, clericaal-dynastieke coterie, die, om de keizerin geschaard, de zaken in de war stuurde. Tijdens het ple bisciet was reeds tot den oorlog besloten, terwijl het volk ja stemde om vrede en vrijheid te verkrijgen. Toen eenmaal de oorlog verklaard was, was het gemakkelijk een beroep te doen op de krijgshaftigheid van het volk, vooral nadat men houde het den schrijver ten goede ook de onwil der Pruisische regering was gebleken eene verfoeijelijke kleine pers slaagde er in eene luidruchtige en oppervlakkige agitatie in het leven te roepen maar de schrijver blijft staande houden, dat bij dit alles de publieke opinie is medegesleept, niet de keizer. «Heeft, zoo besluit de heer Réville, de heer Bismarck de waarheid gesproken, dan is een van beiden zeker óf Napoleon III heeft dan een laatst bewijs gegeven van het waanzinnige, dat zijne staatkunde sinds verscheidene maanden heeft geken merkt óf hij heeft, toen hij zich overgaf in plaats van aan de spits van het leger te sneven, dat hij ten val bragt, eene poging gewaagd om den overwinnaar welwillend te stemmen, door de verantwoordelijkheid van eigen, zoo enorme fouten, op het ongelukkige volk te werpen, dat door hem werd be drogen. Napoleon was kindsch of lafhartig, met een dier epitheta op den schouder heeft hij den weg naar de Wilhelmshöhe aanvaard. Zeker, het stuit mij tegen de borst om naar ge vallen grootheden steenen te werpen, maar ik doorzie, dat die schandelijke bewering van den ex-keizer bijdragen kan om op nieuw stroomen bloeds te doen plengen, en dan maakt verontwaardiging zich van mij meester, dan kan ik mij niet weerhouden mijn arm vaderland toe te roepen «Ongelukkig Frankrijk, ziedaar de man aan wien gij waart overgeleverd 1" Florence, Zaturdag. De »Opinione" verzekert, dat eene deputatie van Romeinsche burgers aan den kardinaal Anto- nelli verzocht heeft bloedvergieten, bij het binnenrukken der Italiaansche troepen te Rome, te voorkomen, vooral door maat regelen te nemen, dat de zouaven hun plan, om aan de Ita liaansche troepen ook in de straten van Rome weêrstand te bieden, niet kunnen ten uitvoer leggen. Heide JLeeuwerlk en Nachtegaal* I. De Heide-Leeuwerik. Blaauwe bergen en zachte heideheldere hemel en frissche berglucht. In een klein dal bevond zich een dorp met zeer eenvoudige huizen en nog eenvoudiger hutten, en in 't midden daarvan bevoud zich de kerk, welke boven alles uitstak. Alles is stil, rustig en vriendelijk, als eene Zondagsruste. Een jong wandelaar komt het bergpad af in zijn oogen straalt geest volle levendigheid zijn donkere, zachte lokken bewegen zich in den morgen wind en om zijn mond speelt een trek van zwaarmoedigheid. Plotseling houdt hij zijn eenigzins verhaasten en snellen gang in en luis tert met alle aandachthet is een stem des gezangs, verheven en vol, en dan weder zoo smeltend zacht. Ademloos stond de jonge wandelaar stil, zijne wangen gloeiden, zijne oogen schitterden nog eenige schreden ging hij voort, en daar zag hij een jeugdige slanke maagd, welke een üaddorenden vogel in de hand hield, die hare liefkozingen scheen te verslaan en in kin derlijke eenvoudigheid haar lied voorzong. Even ter zijde hing de geopende kooi, waar zij het diertje uitgenomen had. Het was een Heide-leeuwrik, doch ook het meisje maakte op den jongeling den indruk van ook eeu Heide-leeuwrik te zijn. Toen zij den jongeling zag naderen, eindigde zij terstond haar gezang en 9treeldo eenigzins verlegen haar vogeltje. Ook dc jongeling wist in 't eerste oogenblik niets te zeggen, en zoo stonden zij eenige minuten tegenover elkander, en geen wonder, beiden jong en van eeu schoone gestalte. Bicbard Eller zoo was de naam des jongelings was drie en twintig jaar, en had zich met zijn gansche ziel aan de muziek gewijd. Nadat hij bij het verlaten der school zijn examen had afgelegd, had hij zijn vader drin gend verzocht de muziek te mogen beoefenen. Zijn vader, hoewel niet rijk, was toch, als welgezeten koopman, genoegzaam in staat om den wensch zijns zoons in te willigen, waar hij na eenig tegenstreven dan ook besloten had aan toe te geven. Evenwel had hij vroeger andere wenschen ten opzigte van zijn zoon gehad, daar hij hem liever in de regten of medicijnen had laten studeren, doch als practisch man, had hij ingezien om den drang der omstandigheden geen geweld aan te doen en de natuur te volgen. Hij had zijn zoon op het wereldberoemde conservatorium te Leïpzig gedaan, waar Eichard zich binnen weinige jaren als uitstekend musicus gevormd had. Te gelijk had hij als componist al eer en roem ingeoogst. Richard was thans op eene bergreis, en zijn weg voerde hem langs deze bloeijende heide, toen hij daar zoo plotseling tegenover de jonge maagd stond; door haar gevoelvol gezang voelde hij zich aangegrepen, en 't was hem als droomde hij. Jeugd en vro lijkheid, gepaard met zekere zelfbewustheid lachten uit hare blaauwe oogen en spraken uit allen lijnen, van haar rooskleurig gelaat. Hij groette ein delijk, en onbevangen werd die groet door haar beantwoord. Het is heden een wonderschoone dag, sprak Richard, een gesprek aanknoopende, een regtc dag des Heeren, en daarbij uw lieflijk gezang. Mijn gezang zegt ze, hoort gij gaarne zïngon? Er is niets schooner en liefelijker voor mij. Gij hebt regt, zegt ze, het zingen is iets schoons, en ik ben gelukkig dat ik zingen kan. Doet gij aan muziek? De studie daarvan is mijne levensroeping. -Ach, dat ik dat geluk ook mogt smaken, riep Anna is geestdrift uit, muziek is het hoogste wat de aarde schenken kan. E11 gij zoudt met uwe schoone stem de wereld kunnen betoovereu verzekerde Richard, wauueer gij daartoe wat vorming en opleiding kreegt. Zoudt ge dat denken? vroeg Anna in kinderlijke opgewondheid. Maar het is zoo kostbaar om daarvoor opgeleid te worden, en mijn vader is maar een dorps schoolmeester, en gij weet, dat men daarvan niet veel kan overhouden. Helaasantwoordde Richard, het geeft wel vele zorgen zulk een betrek king, doch zoo ging hij peinzend voort, het zoude eeuwig jammer zijn, wan neer zulk ecu talent op een dorp moest begraven worden. Anna zuchtte, terwijl zij eenigsints treurig het hoofd liet hangen. Richard zag haar veelbeteekenend aan. Zij was zoo schoon in haar eenvoudig lande lijk gewaad. Hoe zouden die talenten kunnen ontwikkeld worden, wanneer zij ouder behoorlijke leiding kwamen en door de vergetelheid werden ont rukt. Hij peinsde, zijn vader wist dat zijn leven onberispelijk was, hij had vertrouwen op hem, gaf hem zoo veel hij verlangde, waarom zou hij dat niet mot haar kunnen deelen; daarbij, zijn vader was mogelijk bovendien niet ongenegen, om nog iets bij te dragen tot de ontwikkeling van zulk een heerlijk talent. Wilt gij mijne hulp aannemen vraagde Richard met vastberadenheid? An na kleurde, doch antwoordde, dat zal niet gaan, heer. Waarom niet? Mijn vader zal het niet toestaan. En op welken grond niet Wat ik nu voor u doe, zoudt gij mij later kunnen teruggeven. Wanneer ik zangeres ben vroeg zij het hoofd opheffende. Laat ik eens met uwen vader spreken lief kind Hoe vreemd is hetmij. Hier op de heide, waar wij elkander voor het eerst ontmoeten, is het mij, als af wij elkander siuts jarcu gekend hebben. Beiden gingen langzaam den weg op die leidde naar de ouderlijke woning. Het dorp lag als ingesloten tusschcn hoornen en plauteu en net onderhouden tuinen. Vau tijd tot tijd outmoctten hen eenige meuschen, wanneer Anna dan eenigsints beschroomd voor zich zag. Onze kleine Heide-leeuwerik zeïde een oude boer tot zijn nabuur die naast hem liep. Wie heeft zij daar? Welligt een bekende van den schoolmeester Of mogelijk een vrijer van Anna, morkie de andere aan. Och kom, was het autwoord, zij is immers nog half kind. Het vrijen gaat tegenwoordig al vroeg genoeg. Anna en Richard stonden inmiddels voor de school, gelegen bij een klei nen tuinvoor aan de straat lag een net onderhouden bloemtuin, zijwaarts stond een prieel, omgeven van prachtig heestergewas, waarin banken aan wezig waren, en een eenvoudige disck was toebereid. Hier moet het goed woueu zijn, sprak Richard, „hier zou men waarlijk tabernakelen bouwen." Anna noodigde Richard uit plaats te nemen, en zei vader is naar de kerk doch moeder haal ik terstond. Zij ging heen. Richard zag haar veelbeteekenend na. Zij was hem vreemd, en vaak droug zich de gedachte bij hem op, dat zij een beslissenden in vloed op zijn levensbestemming zoude uitoefenen. Hij slaat het hoofd in de hand. Alles rondom hem was stilveel ging er in deze oogenblikken in zijne gedachten om. Inmiddels kwam Anna met hare moeder zij was eene zeer innemende vrouw, wier opregte eenvoudigheid uit haar gansche wezcu sprak. Zij begi'octte den jongman met de meeste hartelijkheid en spoedig was Richard met de moeder op even vertrouw elijken voet als met de dochter. Zij had groot behagen in zijne degelijke en aangename reden, en op haar dringend verzoek moest hij de toezegging geven om een paar dagen bij hen door te brengen. Anna, die het gesprokeuo niet had bijgewoond, trad binnen met wat ver sterking voor den stoffelijken mensch, brood, kaas, enz.en toen de moeder haar mededeelde dat de onbekende bezoeker een paar dagen ten hunnent zou blijven, was zij ook verblijd en kon bare vreugde ter naauwernood bedwingen. Spoedig kwam nu ook de meester uit de kerk, waar hij het orgel be speelde. Zijne vrouw gaf hem de uoodige ophelderingen, en Richard vertelde zijne ontmoeting met Anna. De oude onderwijzer was inderdaad trotsch op het talent zijner dochter en verheugde zich over de komst vau den onbe kenden gast, en niet minder over de toekomstige uitzigten, die zich voor zijne Anna openden. Terwijl de schoolmeester in den loop vau het gesprek een muzikale kennis ontwikkelde, waarover Richard zich verbaasde en nim mer bij een dorpsschoolmeester had vermoed. Daarna zette hij zich voor zijn klavier, dat nog tamelijk goed was, en speelde het eerste deel eener Becthovensche sonate, met eene vaardigheiden gevoel, waarover Richard zich verbaasde.. Men verzocht hem nu ook om iets te spelen, Anna zette zich tegenover hem; Richard zag haar aan, een trek van zwaarmoedigheid, lag over het edele en nog bijna kinderlijk gelaat. Wat zou zij denkeu Richard had het gaarne geweten. Hij begon de toetsen aan te raken. Zacht smeltend zwollen do toonen onder de druk zijner vingeren. De diepstcn en gevoeligsten aan doeningen werden geroerd en opgewekt, men werd door zijn spel als mede- gesleept en tot een onbekende wereld als getrokken. En toen Richard ein digde, lag een stille vrede op het gelaat zijner hoorders. Bravissimo! riep de schoolmeester met schitterende oogen, dat noem ik nog eens spelen; daar moet eeu armen stumpert gelijk ik zich bij verbergen. Maar nu Anna zingt gij nu eens voor den heerZij heeft een stem dat verzeker ik u. Ik ken die stem reeds hernam Richard, en waarlijk zij is schoon. Wees zoo vriendelijk en zing ons iets voor Eu Anna zong het eenvoudige, doch wonderschoone lied van «Het Bruischende eiken woud en de voorttrekkende wolken." Had zij even te voren met ontroering geluisterd naar het spel van Richard, thans hoorde hij met gespannen aandacht naar de tooverachtige stem die zoo smeltend zocht, en toch zoo krachtvol, zijn geheelen ziel roerde. Zoo waren er drie dagen vcrloopen en Richard besloot eindelijk heen te- gaan, noode scheidde hij van de hem dierbaar geworden familie. Doch alles wat Anua's toekomst betrof was besproken en vastgesteldhaar vader wilde haar zelf naar Leipzig brengen, en zoo is het ook geschied. Wordt vervolgd. Van 9 16 Sept. 1870. ONDERTROUWD L. Sok, werkman, 28 jaren cn T. Lastdrager, 23 jaren. D. de Vries, timmerman, 24 jaren en A. van Straten, 24 jaren. T. de Bruin, schiemansmaat bij de marine, 37 jaren en L. Zwaan, 27 jaren. GEHUWD P. Oetolmans en C. G. Boogmans. A. W. Schutter en G. M. Spigt. N. Scholten en S. E. Reichart. ECHTSCHEIDINGEN: 1. BEVALLENC. M. A. van Smirren geb. van Zuijlen, D. C. J. van Dijk geb. vau der Veldt, Z. C. Dnijvetter geb Rems, Z. T. Teerink geb. Rijkers. Z. C. Wilner geb. Brandenburg, Z. K, Heijkoop geb. vau Brederode, D. J. Gilljes geb. Kielt, D. II. Spigt geb. Zwaan, D. J. den Duik, geb. van der Harst, D. B. P. Korsen geb. Twigt, D. C. II. Philipse geb. d' Jong, Z. F. Been geb. Bethlehem, Z. OVERLEDEN: G. van der Brom, 20 dagen. P. J. Pauwels, 51 jaren. L. D. van Slot geb. de Jong, 45 jaren. F. Grande, 23 jaren. A. Zwaan, 14 dagen. J. P. Koeue, 79 jaren. H. J. Löscher, 7 dagen. Levenloos aangegeven 2. Ambtshalve ingeschreven 2. Van 1 15 Sept. ONDERTROUWD en GETROUWD Geene. GEBOREN Willem, zoon van G. Eriks en G. de Groot. Grietje, dochter van G. Smit en T. Zipp. Hendericus, zoon van R. Slikker en G. Gootjes. Trijntje, dochter van C. Kooij en M. Klok. Immetje, dochter van J. Kooijman en C. Roozendaal. Lambcrtus, zoon van G. Nicuwenburg cn M. Bakker. Trijntje, dochter vau R. Bos en M. Hoogerwerf.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1870 | | pagina 3