HELDIRSCHE COURANT. M 991. 1870. Jïïeums- en Zaturdag <flöoerfentie--6faÖ. 26 November. Tiende Jaargang. Acta, non Verba. Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden 1.00 Franco per post 1.25 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post directeuren. Brieven franco. De prijs der Advertemien van 14 regels is 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advertentie» intezenden. Ingezonden stukken minstens één dag vroeger. Uitgever S. GILT J ES. In ons vorig hoofdartikel zijn wij tot het besluit gekomen, dat er tusschen diplomatie en christendom bijzonder weinig sym pathie bestaat. Ofschoon de woorden van de meeste diplomaten overvloeijen van humaniteit, van eerlijkheid, van goede trouw, van welwillendheid en wat al meer hunne daden getuigen doorgaans van niets dan baatzucht, zucht naar vergrooting van grondgebied, vermeerdering van magt, dus van alles be halve christendom. Wij hebben toen geëindigd met de vraag "Kan Nederland daaruit ook iets leeren Wij willen thans op die vraag terugkomen. De vier laatste maanden hebben ons stof gegeven tot ver schillende opmerkingen. Plotseling brak de Pruisisch-Fransche oorlog uit, en Nederland verschrikte. De een meende daarin groot gevaar voor onze neutraliteit te zien, de ander minder; doch daarin kwamen allen overeen, dat, zoo al het gevaar nog niet bestond, een aantal omstandigheden het kondën in 't leven roepen, zoowel aan de oostelijke als aan de westelijke grenzen. De regering was blijkbaar ook van dat gevoelen. De verschillende ligtingen werden onder de wapenen geroepen en ijverig geoefend; de kusten werden in staat van verdediging gebragt en eenige legerplaatsen ingerigt. Ofschoon daardoor een aantal jongelingen aan hun gezin en hunnen werkkring werden ontrukt, en de burgers met inkwartieringen werden belast, geen woord van ontevredenheid werd vernomen, want men begreep, dat die maatregelen noodig waren, en men hoopte slechts, dat het gerucht, als of de regering zóó onvoor bereid was, dat zelfs kruid en lood in geval van nood zouden ontbreken, mogt blijken geheel uit de lucht gegrepen te zijn. Die algemeene bereidwilligheid, heeft ons verheugd. Zij getuigde, dat de Nederlanders in het gevaar uit liefde voor vaderland en vrijheid, nog altijd, even als onze voorouders, geene opoffering betreuren, en dat geeft regt te verwachten, dat zij, zoo noodig ook hun leven niet te dierbaar zouden achten. Dit is echter niet van hen gevorderd geworden. De ligtingen zijn weder huiswaarts gezonden en de geheele zaak moge het rijk eenige miilioenen hebben gekost, wanneer re gering en onderdanen daardoor geleerd hebben, wat voor ons vaderland behoefte is, ten einde niet zijne zelfstandigheid te verliezen, dan is die le3 niet te duur betaald. Actanon Verba {daden, maar niet enkel woorden hebben wij noodig); en is die overtuiging nu in de ziel van alle Nederlanders doorgedrongen Wij zagen voor eenige jaren in Engeland een verschijnsel dat ons aangenaam trof. De overtuiging dat ieder burger verpligt is, wanneer de nood het vordert, zijn vaderland te verdedigen, gaf aanleiding tot het oprigten van vereenigingen van scherpschutters of rijlemen over het geheele rijk. Het gaf ons vreugde, dat zulk een schoon voorbeeld ook in Ne derland navolging scheen te zullen vinden. Ook bij ons bestaan op vele plaatsen scherpschutters-ver- eenigingen, wier leden, met of zonder uniform, zich op den wapenhandel toeleggen. Wij moeten echter met droefheid erkennen, dat onze vreugde kort heeft geduurd. Op sommige plaatsen is het getal leden tot een derde teruggebragtop andere behooren de werkende leden bijna enkel tot den min deren stand, terwijl de meer welgezeten burgers daaraan geen deel nemenop nog andere bestaat de geheele zaak in niets dan het zoogenaamd sodaatje-spelende deelneming is nog zóóverre van algemeendat het getal vereenigingen in ons vaderland nog betrekkelijk gering is, terwijl toch alleen eene zooveel mogelijk algemeene toetreding waarde aan de zaak kan geven. Ziet, dat bedroeft ons. Moeten wij het toe schrijven aan laauwheid of aan gebrek aan overtuiging ?- Vooral echter hebben de laatste maanden ons vertrouwen in de scherpschuttersvereenigingen zeer geschokt, en doen ons bijna denken, dat de Nederlanders de spreuk actanon verba zeer weinig ter harte nemen. Dat er onlangs gevaar bestond voor ons vaderland, ont kent niemand. (Wij willen hiermede niet gezegd hebben, dat het nu niet meer bestaatintegendeel houden wij ons overtuigd dat wij in grooter gevaar verkeeren, dan ooit, maar daar komen wij nader op terug.) Zou men echter toen niet met grond hebben mogen verwachten, dat allen, die in staat zijn de wapens te voeren, zich bij de scherpschuttersvereenigingen zouden hebben aangesloten, zonder onderscheid van ouderdom of stand? Heeft b. v. de rijke landman minder belang bij het weren van vijandelijke invallen, waarbij vreemde soldaten zijne have en vee zouden rooven en plunderen, dan zijn knecht of werkman, die niets te verliezen hebben? Hetzelfde kan op alle standen worden toegepast. En wat hebben wij zien gebeuren Sommige vereenigingen lieten niets van zich hooren; van andere verklaarde een (jedeelte der leden zich bereid, een werkzaam deel te nemen aan de verdediging des landsvan eene algemeene toetreding tot de bestaande vereenigingen is ons niets ter oore gekomen. Geeft ons dat niet het regt tot de veronderstelling, dat de geheele zaak nog veel te wenschea overlaat. Wij durven niet beslissen, of daarvan de oorzaak gezocht moet worden in de inrigting zelve, of in gebrek aan geestdrift bij het volk maar toch bedroeft ons het niet tegen te spreken verschijnsel. Welligt heeft echter de regering van ons land me'ór nut getrokken uit de ervaring der laatste maanden. Wij moeten bekennen niet genoeg op de hoogte te zijn, om te beoordeelen, wat zij gedaan, wat zij verzuimd heeft. Maar in één opzigt moeten wij wel tot het besluit komen, dat de regering, of meer bepaald de volksvertegenwoordiging, den toestand van Neder land als niet zeer ernstig beschouwt. Het is mogelijk, dat wij dien te donker inzien, en niets zou ons aangenamer zijn, dan daarvan overtuigd te worden maar tot zoo lang blijven wij beweren dat de volksvertegenwoordigers een onvergeeflijken misslag hebben begaan met het ministerie te nopen af te treden. Het kan toch niet anders of de kracht der regering wordt daardoor verlamd, en dat juist in een tijd, dat de omstan digheden zoodanig kunnen veranderen, dat een krachtig mi nisterie het eenige middel is, om ons land te behouden. Wij willen niet ontkennen, dat dit ministerie groote gebreken bezat maar de houding, welke het in de huidige critieke omstan digheden heeft aangenomen, is moeijelijk te verbeteren. Het heeft krachtige maatregelen genomen. Indien er verzuim heeft bestaan, was dit althans voor het grootste gedeelte niet zijn schuld maar wat het konde herstellen, heeft het niet verzuimd; wij houden ons overtuigd, dat het heeft gedaan wat in zijn vermogen was. Toch wordt het gedwongen aftetreden, en wel om redenen, die ons in vergelijking van de dreigende wolken aan den staat kundigen hemel, tamelijk nietig voorkomen. Eene zekere partij, die welligt hoop voedt, thans op het kussen te geraken, moge zich daarover verheugen, dit bewijst niets anders dan dat zij partybelang hooger stelt dan het belang des vaderlands en in dat geval moge de Hemel Nederland voor dergelijk mi nisterie behoeden De eerlijke conservatief zal het aftreden van het ministerie, op zulk een oogenblik, niet minder betreuren dan wij. Het behoorde thans niet de vraag te zijnwelke kleur heeft het ministerie? Of: handelt het in alle opzigten geheel naar onze zienswijze Zelfs nietheeft het ook een misslag begaan in deze of gene zaak van minder gewigt Men behoorde zich te vragen, of het aftreden der ministers het vaderland niet in gevaar brengt of zij niet in ieder op zigt hebben getoond eerlijk te zijn? Of er zelfs wel hoop bestaat thans een beter ministerie 'te mogen verwachten Het komt ons voor, dat de Eerste Kamer zich deze vragen zeker niet heeft gedaan. Wel hebbende leden veel gesproken en wij willen op hetgeen de meesten hebben gezegd weinig of niets afdingen; maar of die menigte van woorden, die het ministerie heeft doen aftreden, de regering niet zal belemmeren in het handelen zal de tijd leeren. Daarom wenschten wij wel aan den ingang der vergaderzaal met groote letters te plaatsen Acta, non Verba. Wij hopen nu slechts dat het blijken moge, dat wij de zaken te donker inzien. Toch kunnen wij ons niet weerhouden als onze overtuiging te herhalen, dat ons vaderland thans in grooter gevaar verkeert, dan voor enkele maandenzoo als wij in een volgend artikel hopen aan te toonen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1870 | | pagina 1