ELDERSGHE
COURANT.
3Iieu(ös= en
«flöuertentie-öfaö.
Woensdag
22 Maart.
M 1025.
Elfde Jaargang.
1871.
De arbeider is zijn loon waardig.
NIEUWSTIJDINGEN.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden. 1.00
Franco per post 1.25
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren on Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Advebtentien van 14 regels is 00
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Diugsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentiën intezenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
Uitgever
GILT JES.
T.
Wij gelooven aan vooruitgang. Het is waar, de laatste
oorlog heeft ons wel eens doen twijfelen. Als wij lazen hoe
duizenden door de heerschzucht of het eigenbelang van enkelen
hun leven verloren, of verminkt bij hunne bloedverwanten
terugkeerden, hoe wreedheid en zedeloosheid alles, wat
den mensch anders heilig is, met voeten traden, hoe duur
gezworen eeden verbroken, plegtige overeenkomsten geschonden
werden, hoe de humaniteit door ruw geweld werd vervan
gen, ja, dan begonnen wij in ons geloot te wankelen maar
toch houden wij ons overtuigd, dat zelfs dat eindelijk den
vooruitgang zal bevorderen, hoe tegenstrijdig het ook schijnen
moge. Tegenover de bovengenoemde verschijnselen toch, heb
ben wij in de laatste jaren veel zien plaats hebben, dat ons
in die overtuiging bevestigt. Het zou gemakkelijk zijn, ook
hiervan een aantal voorbeelden bij te brengendoch waartoe
zou dat dienen Wij hebben ons heden niet voorgesteld dat
aan te toonen. Slechts één verschijnsel willen wij doen op
merken de meer algemeene belangstelling in de vraagstukken
van den dag. Terwijl deze vroeger de aandacht niet, of
althaqs weinig boeiden, leest en bespreekt men die thans in
alle kringen der maatschappij, en dat heeft ons den moed ge
geven, een onderwerp te behandelen, dat nog zeer weinig
blijken van vooruitgang aanbiedt, en dat wij aan bet hoofd
van dit artikel genoemd hebben.
Wij hebben vroeger in eenige artikelen, onder het opschrift
Grèves", onze beschouwingen medegedeeld over het lot van
den werkman. Wij hebben thans echter een anderen stand
der maatschappij op betoog, namelijk: den openbaren onder
wijzer. Hij zal zich, hopen wij, niet beleedigd achten door
ons opschrift, want door arbeider wordt toch niet enkel ver
staan hij, die handenarbeid verrigt, maar allen die eenige
werkzaamheden verrigten, welke hun een middel van bestaan
opleveren.
Als wij de maatschappij uit dat oogpunt beschouwen, ver
toont zich een oneindig verschil Terwijl de een voor weinio-
werk en inspanning eene aanzienlijke vergoeding ontvangt,
worden anderen voor hunne zware taak dikwijls uiterst karig
schadeloos gesteld. Deze behoeft eene voorbereiding die jaren
duurt, en verwerft eindelijk eene betrekking, die hem naauwe-
lijks het hoogst noodige oplevert; gene dartelt onnadenkend
en zonder vele oefening door zijn jeugdig leven heen, en
wordt door zoogenaamde gelukkige omstandigheden toch de
man die zich onbekrompen in de maatschappij kan bewegen.
Ja, het is ontegenzeggelijk, dat arbeid en loon nog op verre
na niet overal in de regte verhouding staan, en welligt zal
dat nimmer gebeuren.
Dat ook in dit opzigt veel vooruitgang te bespeuran is,
willen wij volstrekt niet ontkennen; maar dat ware verdienste
nog geenszins algemeen hare belooning verwerft, zal ons nie
mand kunnen tegenspreken.
De ytfaag is in de eerste plaats waarvan is het loon af
hankelijk
Wij vermeenen, dat wij ons, in ons antwoord, hoofdzakelijk
kunnen bepalen tot de volgende stellingen1. het loon moet
geëvenredigd zijn naar denaard, de hoeveelheid en het gewigt
van den arbeid, die gevorderd wordten 2. naar de bekwaam
heden, die daartoe worden vereischt.
..Wij willen niet ontkennen, dat er omstandigheden kunnen
zijn, die daarop uitzonderingen maken, en evenmin, dat in
sommige gevallen de eene stelling de andere geheel kan over-
heerschen, maar in verreweg de meeste gevallen zullen zij te
zamen wel den besten maatstaf uitmaken.
Passen wij dit nu toe op den openbaren onderwijzer der
lagere school, dan meenen wij met het volste regt te mogen
beweren, dat hij het sprekendste bewijs oplevert, dat de
woorden aan het hoofd van dit artikel geplaatst, verre van
algemeen worden in beoefening gebragt. Wij willen niet ont
kennen, dat zij, die gelukkig genoeg zijn, benoemd te worden
in groote plaatsen, minder reden van klagen hebben; maar
maakt dat het lot niet nog pijnlijker voor hen, die in kleine
gemeenten werkzaam zijn, en met niet minder werkzaamhe
den toch dezelfde vereischten moeten bezitten Op deze
vooral willen wij thans de aandacht vestigen en wij gelooven
daarmede een goed werk te verrigten.
De wet op het lager onderwijs bepaalt als minimum voor
den hoofdonderwijzer een jaarlijksch inkomen van f400., be
nevens vrije woning en zoo mogelijk een tuin. Men zegt
welligt, dat eene gemeente, waar zijne inkomsten niet op de
een of andere wijze worden verhoogd, tot de uitzonderingen
behoort. Wij kunnen het niet beoordeelen, maar vermeenen
toch, dat die uitzonderingen nog maar al te talrijk zullen
zijn. Doch toegegeven, dat het bedrag met f100. kan
worden vermeerderd, dan houden wij ons overtuigd, dat
er een aantal zullen gevonden worden, die zich daarmede
moeten tevreden stellen. En dan vragen wij met den meesten
ernstStaat die bezoldiging in verhouding tot den te verrigten
arbeid Laat ons zien
Als wij ons niet vergissen kunnen wij gemiddeld het getal
schoolui'en 's weeks stellen op 25. Wij donken hierbij niet
aan avondscholen of privaat-onderwijs, want evenzeer als dit
de hoeveelheid van den" arbeid vermeerdert, verhoogt het
doorgaans ook de inkomsten. Stellen wij vei'der de jaarlijk-
sche vacantiën op 4 weken, dan moet de openbare onderwijzer
voor eene bezoldiging van f500. gedurende 48 weken 25 uren
's weeks werkzaam zijn.
En wat is nu de aard van zijn werk Gij vordert daar
van zeker geene schilderingwaarde lezers! Wij hebben im
mers ook op de schoolbanken gezeten wij herinneren ons
nog den man, die met onuitputtelijk geduld, die kleine mensch-
jes zoekt te ontwikkelen te onderwijzen en hen tot het le
ven in de maatschappij voor te bereiden; wij denken nog aan
die knapen en meisjes rondom ons: werkzame en trage,
vlugge en onvatbare, zachtzinnige en onwillige; wij zien hem
nog met belangstelling van den een naar den ander gaan
soms met een glimlach van tevredenheid op het gelaat op
andere tijden met een moedeloos en verdrietig oog over de
onverschilligheid van dezen of genen deugniet. En dat gaat
zoo voortdag aan dag, week aan week zonder ophouden,
bijna zonder afwisselingwant zijn de kinderen zóó verre
gevorderddat zij hem eenige zelfvoldoening zouden kunnen
geven, dan verlaten zij de school, om al'wederom plaats te
maken voor anderen, met welken dezelfde weg op nieuw moet
worden afgelegd. Voorzeker, die arbeid zal niemand uitlok
kend noemen.
Het is waarde gewoonte schijnt de taak velen gemak
kelijk te maken en de onderwijzer, die voor zijn vak leeft,
en de kinderen lief heeftvindt ook in zijne school een ge
not dat zich anderen niet kunnen voorstellen. Wij hebben
er gekend die in weerwil van hunne meer dan matige be
zoldiging den lustden ijver en de opgeruimdheid niet ver
loren en wij verheugen ons daarover in het belang der
maatschappij. Dat bewijst echter minderdat de taakdie
hem is opgelegdaangenaam is dan dat hij de kunst heeft
beoefend zich die dragelijk te maken. In ieder geval staat
de bezoldiging met den aard evenmin als met de hoeveel
heid van zijnen arbeid in verhouding.
Nog meer zal dat blijkenwanneer wij letten op het ge
wigt zijner taak.
Helder, Nieuwediep, Willemsoord, enz., 21 Maart 1871.
Het concert van vrijdag avond jl., gegeven door liet
stafmuziekkorps der marine, ten voordeele der weduwe van
den onlangs overleden cornettist van dit korps, heeft netto
opgebragt de som van f73.19.
De uitvoering van het ensemble was, zoo als wij het van
dit uitmuntend korps immer gewoon zijn, zeer keurig en
neteere daarvoor den kapelmeester, den heer W. L. Wec-
kesser. Ook de solo's op cornet a pistons en fluit voldeden
uitstekend. De heeren Craner en Kartering toonden weder
zeer verdienstelijke artisten te zijn.