HELD1RSCHE COURANT.
M 1085.
1871.
Jlüuros- en
Woensdag
<ftöoertentie--öfai).
18 October.
Elfde Jaargang.
YEESCHOUWING.
Jgiet-ojficiëcï gebeeïte.
Eene vreemde zaak.
Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden. 0.50
Franco per post n H 0.65
Men abonneert zich bij alle Boekhaudelaren en Post
directeuren. Brieven franco.
Do prijs der Advertextien van 14 regels is 60
Centen; voor elkon regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag eu Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentién intezendeu.
Iugezonden stukken minstens één dag vroeger.
GILT JE S.
®fftnüd gröCElte.
Dc BURGEMEESTER der gemeente HELDER brengt ter kennis van de
belanghebbenden, dat door de bevoegde keurmeesters eeue SCHOUWING zal
plaats hebben over RUNDEREN, PAARDEN en SCHAPEN, eu wel:
op MAANDAG den 23 OCTOBER e. k.
in het KOEGRAS, langs den ZANDDIJK en de VLIET,
op DINGSDAG den 24 OCTOBER e. k.
in het KOEGRAS, langs het NOORD-HOLLANDSCII KANAAL,
op VRIJDAG den 27 OCTOBER e. k.
te HUISDUINEN, des voormiddags van 9 tot 11 uur, eu iu het gedeelte
van den HELDERSCHEN POLDER, aan de Westzijde vau dea Spoorweg,
des namiddags van 12 tot 1 are en
in het gedeelte van den HELDERSCHEN POLDER, aan de Oostzijde van
den Spoorweg, en in het BRAKKEVELD, des namiddags van 2 tot 4 uur.
De Veehouders worden bij deze herinnerd aan de bepalingen van artt.
459, 460 en 461 van het Wetboek van Strafregt, en aangemaand hun VEE
behoorlijk gehokt te hebben gedurende den tijd voor het onderzoek bepaald.
Helder, den 16 October 1871.
De Burgemeester voornoemd,
STAKMAN BOSSE.
Wij hebben tot heden gezwegen over eene zaak, die in de
bladen is medegedeeld, en vrij algemeen sensatie heeft gemaakt:
wij bedoelen het ontslag van den kapitein Janssen. Wij hadden
gehoopt eerst meer helderheid te verkrijgen in die raadselachtige
historie, maar nu de heer Janssen in de Arnh. Courant een
beroep doet op de redactiën der verschillende bladen, willen
wij ons zwijgen niet langer voortzetten. De zaak is ook ten
volle waard, besproken te worden.
Toch zijn wij een weinig huiverig, omdat er nog altijd zoo
veel geheimzinnigheid mede gepaard gaat, waardoor men lig-
telijk in gevaar geraakt mis te tasten. Doch aan wien de schuld
De heer Janssen plaatst zijne beschouwingen publiek in de
bladen, en ofschoon dat nog niet bewijst, dat zij in alle op-
zigten even naauwkeurig zijn, zoolang zijne regters het beneden
zich schijnen te achten ze te wederleggen, moet hij wel ieders
medelijden wekken, en sympathie voor zijn wedervaren doen
ontstaan. Het is toch maar geen kleinigheid een oud officier,
die 19 dienstjaren telt, waarvan eenige in Oost-Indië, en die
vrouw en kinderen heeft, zonder eigen middelen, uit de mi
litaire dienst te onfólaan, zonder pensioen, en hem met de
zijnen aan armoede en gebrek ten prooi te stellen. De redenen
moeten wel zeer gewigtig, de overtreding moet wel zeer grof
zijn geweest. Maar waarom ze dan zoo geheim gehouden
Het blijkt, dat de heer Janssen een artikel heeft geplaatst
in het Utrechts Dagblad over het gedwongen kerkgaan van
militairen, waardoor hij zich de afkeuring der militaire over
heid in hooge mate op den hals schijnt te hebben gehaald
hij werd althans gestraft met 8 dagen arrest.
De vraag is nu Heeft hij daardoor berispelijk gehandeld?
En Waren hem de bepalingen daartegen bekend In dat
geval was de straf verdiend. Gehoorzaamheid is de pligt van
den krijgsman, zoowel van den officier als van den soldaat.
Hij, die zich aan dien stand toewijdt, weet dit vooraf; kan hij
zich niet daaraan onderwerpen, hij kieze een anderen werkkring.
Maar is dit nu zijn eenige schuld, dan begrijpen wij wel de
arrest-straf, doch wij moeten bekennen geen denkbeeld te heb
ben van de wijze, waarop die zaak verder schijnt gepousseerd
te zijn. Immers men heeft hem gedaagd voor een Raad van
Eer, en ook zonder officier te zijnkunnen wij ons met weinig
moeite voorstellen, wat dat beteekent.
Ziedaar echter nu het raadselachtige der zaak. Volgens
een schrijven van' den heer Janssen in het Dagblad schijnt hij
voor den Raad te zyn geroepen, wegens een aan dat blad
ingezonden stuk onder den titel: »Een verliefde zakker olster,"
hetwelk aan hem werd toegeschreven, doch waarvan hij per
tinent ontkent do schrijver te zijn geweest. Van dat stuk
schijnt de luit.-adjudant Keijzer zich op eene ongeoorloofde
wijze meester te hebben gemaakt, om den heer Janssen in
een ongunstig daglicht te plaatsen, terwijl de Raad van Eer
niet heeft geschuwd inzage te nemen van een stuk, dat op
eene zoo weinig eervolle wijze aan de Redactie van het Dagblad
was ontfutseld. Wanneer nu echter de heer Janssen, wegens
dat ingezonden stuk voor den Raad werd geroepen, dan kou
het stuk toch niet onbekend zijn en indien het bekend was,
waarom moest dan de heer Keijzereen Nederlandsch officier,
zich tot zulke listen vernederen, om zich meester te maken
van iets wat hem niet toebehoorde Een en ander is ons
duister.
Het einde van de zaak is intusschen dat de heer Janssen
zijn ontslag heeft ontvangen. Waarom? Om het eerste stuk?
Om het tweede Of om redenen, die ons nog niet bekend zijn?
Deze en nog vele andere vragen zouden wij kunnen doen, en
wij geiooveD, dat wij daartoe volkomen bet regt hebben. Zoo
als de zaak zich nu vertoont, meerendeel3 naar de voorstelling
van den heer Janssen zeiven, kunnen wij onmogelijk verband
zien tusschen de overtreding en de zoo buitengewoon strenge
straf, en wij vreezen, dat het den eerbied voor de militaire
overheid zal verminderen, indien over de zaak niet meerder
licht wordt verspreid. Het zou toch voor menig jongeling,
die zich aan den krijgsmansstand toewijdt, zeer weinig uit
lokkend zijn, wanneer hij vreezen moest later afhankelijk te
zijn van de willekeur zijner superieuren, zelfs na een diensttijd
van 19 jaren en met den rang van kapitein. Wij achten dien
stand hoog, en wij erkennen gaarne, dat gehoorzaamheid en
ondergeschiktheid daar niet kunnen gemist worden maar
wanneer deze tot een slaafschen geest moeten leiden, of wanneer
de toepassing der voorschriften van luim of willekeur moet
afhangen, dan zouden wij de jongelieden beklagen, die zich
aan dien stand wijden.
Men versta ons wel, Wij zeggen wanneer dit het geval
was. Wij beweren volstrekt niet, dat dit het geval is. Wij
willen nog altijd blijven gelooven, dat do Raad van Eer zijne
gegronde redenen had, om het ODgunstïge oordeel uit te spreken,
dat het ontslag ten gevolge had maar mogen wij die dan
niet weten De Raad behoeft ze slechts te zeggen, om den
heer Janssen in eens het zwijgen op te leggen, en dat zal toch
die Raad, ook met het oog op het oordeel van het publiek,
niet beneden zijne waarde achten.
Twee personen intusschen beklagen wij opregt den heer
Keijzer en den heer Janssen. De eerste moet ongetwijfeld
door de practijk die hij heeft gebezigd, om in het bezit van
die wzakkerolster" te komen, niet weinig in dealgemeene acktiDg
zijn gedaald. Wij willen aannemen, dat een edeler doel, dan
het benadeelen van den heer Janssen hem verleid heeft, gebruik
te maken van een middel, dat niet fair is maar toch kunnen
wij de handelwijze moeijelijk overeenbrengen met hetgeen men
regt heeft te verwachten van een man van eer.
Wij willen daarmede niet beweren dat hij dien naam niet
verdient, doch spreken enkel onzen indruk uit, om te bewij
zen hoe dringend noodig het is, dat een helderder licht over
de zaak verspreid worde.
Het meest te beklagen intusschen is de heer Janssen zelf.
Wij hebben de woorden gelezen, die hij in de Arnh. Ct. tot
zijne landgenooten rigt. Hij moge overijld, hij moge ver
keerd gehandeld hebben, indien wy zijne beweringen mogen
aannemen, dan staat de behandeling, die hij ondergaan heeft,
daarmede niet in de minste verhouding, In ieder geval, de
man is broodeloos en buiten staat gesteld om voor zyne vrouw
en kinderen te zorgen. Hij verklaart te hebben: »een ge
zond hoofd, een ijzeren wil en veel lust tot werken, al moet
het ook zijn aan gene zijde van den oceaan." Hij vraagt
geene aalmoes, maar gelegenheid om te werken voor vrouw
eu kinderen. Is die vraag onbillyk Wij gelooven het niet,
en waren wij daartoe in staat, wij vervulden zijnen wensch
terstond. Hij moge onvoorzigtig zijn geweest, het zij zoo;
wy zijn niet in staat om het te beoordeelen. Of hy echter