HELDERSCHE COURANT. Woensdag 1 November. aM 1089. Elfde Jaargang. 1871. Jlteums* en JlÖncrïciilic-fifitiï. ©ffiriccï gebedte. AANBESTEDING. Jlict-officiccl gebedte. Inkomstenbelasting. Verschijnt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden. 0.50 Franco per post 0.65 Men abonneert zich bij allo Boekhandelaren en Post directeuren. Brieven franco. De prijs der Advertentie*; van 1—4 regels is 60 Centen; voor eiken regel meer 15 Centen. Vóór des Diugsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Advertentiën intczenden. Ingezonden stukken minstens cén dag vroeger. GILT JES. BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER brengen ter openbare kennis, dat op gisteren voorloopig vastgesteld en gedurende de eerstvolgende 14 dagen, op de gewone kantooruren, ter secretarie ter inzage is nedergclcgd, het tweede Suppletoir Kohier van den Hoofdelijken Omslag, dienst 1871. Helder, STAKMAN BOSSE, Burgemeester, den 28 October 1871. L. VERHEI', Secretaris. Op VRIJDAG den 3 NOVEMBER 1871, des avondsten zeven ure, zal aan het Raadhuis der Gemeente in het openbaar, alleen bij inschrijving worden aanbesteed: 1. De levering van GEDRUKTE STUKKEN, voor de jaren 1872, 1873 en 1874, en 2. Do levering van STEENKOLEN aan de Gemeente- Inrigtingenvoor het jaar 1872. De voorwaarden van aanbesteding liggen op de gewone kantooruren aan de Secretarie der gemeente. Helder, den 28 October 1871. De Burgemeester en Wethouders dier gemeente, STAKMAN BOSSE, Burgemeester. L. VERHEY, Secretaris. Een onzer lezers verwondert zich, dat wij tot heden dat onderwerp nog naauwelijks hebben aangeroerd, en doet ons de vraag, ot wij het onzer aandacht niet waardig keuren Misschien zijn er meerderen, wien dat verwondert, en wij willen dus daarover niet langer zwijgen, ofschoon wij juist niet bijzonder veel lust gevoelen, over die zaak uit te weiden. Niet, omdat zij niet een overvloed van stof aanbiedt voor vruchtbare beschouwingen evenmin, omdat wij de zaak onzer aandacht onwaardig keuren; maar om geheel andere redenen, zoo als wij zoo kort mogelijk zullen aantoonen. Een nieuwe wet vindtaltijd veel tegenspraak, vooral in ons vaderlanden dat kan ook niet anders. Elke nieuwe wet moet den een of den ander schade aanbrengen, en dat de zoodanigen daarmede dus niet ÏDgenomen zijn, is natuurlijk. Zij zullen vaak alle mogelijke argumenten inbrengen, om haar als on billijk af te schilderen, zonder echter altijd de ware oorzaak van hun tegenzin te noemen. Slechts weinigen zijn billijk ge noeg het eigenbelang buiten te sluiten, waar van het algemeen belang sprake i3. Daar tegenover staan de voorstanders. Ook dezen zijn tweeër lei zij die er persoonlijk belang bij hebben en voordeel daar uit trekken; en zij, die de nieuwe wet werkelijk in het alge meen belang achten. Zoo is het steeds gegaan met alle nieuwe wetten, en zoo zal het ook blijven gaau. Toch is het ons voorgekomen, dat de thans voorgedragen wet op de inkomsten daarop eenige uitzondering maakt. Wel heeft zij hare voorstanders, maar als wij ons niet vergissen, zijn deze niet talrijk. De tegen standers daarentegen zijn zoo menigvuldig en uit allerlei standen, dat naar de eersten naauwelijks meer wordt geluisterd. Gaan wij verder de argumenten na, die daartegen worden aange voerd, en vergelijken wij deze bij die der voorstanders, clan komen wij tot een besluit, dat wij slechts met weerzin uitspre ken. Wij twijfelen namelijk, of de indiening dier wet wel ernstig gemeend is. Het is waar, wij mogen niet denken aan een aardigheid, aan een mystificatie, of iets dergelijks; en dat doen wij ook niet. Maar op staatkundig gebied kunnen mo tieven bestaan, die iets dergelijks noodig, ja noodzakelijk ma ken, en wij kunnen bet denkbeeld maar niet los worden, dat hier zoo iets plaats heeft, ofschoon wij eenvoudige menschen- kinderen ons die motieven niet kunnen voorstellen. Wij willen alle gronden, waarop de wet bestreden wordt, niet nagaan. Er zijn eronder, die magtig weinig te beteekenen hebben, doch ook, en wel in grooten getale, die volstrekt niet uit de lucht gegrepen zijn. Zoo hebben vele bladen, en zeer teregt, betoogd, dat de bewuste wet juist het drukkendst is voor hen, die niet tot de ruim bedeelden in ons vader land behooren, zooals ambtenaren, predikanten, onderwijzers en dergelijke. Indien dit nu werkelijk de waarheid is, dat wij niet betwijfelen, dan is immers de wet onbillijk, onregtvaardig Het is dan ook niet te denkendat do leden onzer Tweede Kamer, die zeiven ongetwijfeld over het algemeen tot de be middelde inwoners van ons vaderland behooren, zulk eene wet kunnen aannemen. Hune roeping is immers het algemeene welzijn te bevor deren. Wanneer de bovengenoemde personen, en zoovele an deren, die tot die klasse behooren, en die het bij de tegen woordige duurte waarlijk niet te rijk hebben, gedwongen zouden worden van hunne inkomsten een gedeelte te moeten missen, dat, in vergelijking met hetgeen grondeigenaars, ka pitalisten, enz. zullen moeten betalen, welligt tienvoudig kan worden geacht, dan kan het goedkeuren van dergelijke wet toch bezwaarlijk met hunne roeping overeen te brengen zijn. Zij zouden zich immers blootstellen aan de verdenking van meer aan eigen voordeel te denken dan aan het belang der ingezetenen en het moge zijn, dat er enkele leden van dien aard onder gevonden worden, wij hebben te veel eerbied voor onze volksvertegenwoordiging, om te kunnen denken, dat de zulken de meerderheid zouden hebben. En dat zou onze Minister niet even goed, ja beter weten dan wij Hij zou dat over het hoofd hebben gezien, of uit bet oog hebben verloren Geloove het, wie wil, wij kunnen het niet aannemen, en juist daarom betwijfelen wij waarlijk, of de indiening werkelijk ernstig gemeend is. Wij hebben daar slechts één punt vlugtig aangestipt. Het zelfde zouden wij kunnen zeggen van de verdeeling in kate- goriën, waarbij, als wij ons niet vergissen, iemand, die f G00. inkomen heeft, welligt een gulden acht of tien mag betalen terwijl hij, die f500.trekt, vrijgesteld zou worden. Teregt hebben sommige bladen, en ook de Maatschappij van Nijverheid de vraag gedaan: waarom niet bij allen de som van f500. die dan toch als noodzakelijke levensbehoefte wordt beschouwd, van huu inkomen afgerekend en eerst van het overige eene belasting geheven Wij hebben van de voorstanders der wet tot heden op die vraag nog geen voldoend antwoord vernomen. Zou de Minister ook daiiraan niet hebben gedacht Zou hij die vraag in de Kamers niet verwachten? Och, kom! a d'ciutres! Wij willen niet verder in bijzonderheden treden, die in zoovele bladeD uitvoerig behandeld zijn; b.v. dat die belasting niet noodzakelijk is; dat de benoodigde gelden op verschil lende andere wijzen zouden te vinden zijn, en wat al meer. Alles bewijst dat de wet bijna algemeen at keuring ondervindt, en dat het getal voorstanders kleiu is, cn hunne argumenten tamelijk ver gezocht zijn. Ware nu in plaats van 2 pCt. de helft voorgesteld, ook dan nog zouden de bepalingen geheel anders moeten zijn, om aan de vereischten der billijkheid te kunnen voldoen, maar dan zouden wij welligt meer roden vinden, om ons over die wet te verontrusten. Zoo als zij echter thans is ingediend, achten wij het bijna niet mogelijk, dat zij aangenomen worde, en juist daarom kunnen wij niet anders denkeD, dan dat de indiening niet ernstig gemeend is, maar slechts pour cause is geschied. Ofschoon wij dus de zaak zelve anders wel van belang achten, hebben wij weinig lust gevoeld, ze opzettelijk tot eeu onderwerp onzer beschouwingen te maken. Wij hopen niet, dat wij den Minister beleedigen, maar die geheele indiening doet ons denken aan het gezegde van een eenvoudig landman uit een der omliggende gemeenten. Eeu heer, die den schijn aauDam van geheel en al de rigting van den heer Groeu te omhelzen, doch in zijne handelingen wel eens eene andere rigting had doen blijken, had zich uitgesloofd, om deu landman eeu hoog idéé van zijn gemoedelijke vroomheid te doen op vatten. Deze zweeg, tot hem eindelijk bepaaldelijk zijn meening werd afgevraagd. En het antwoord was: Gij xoeet tocli zelf we! beter TOok do Minister weet zeer goed, dat het te be-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1871 | | pagina 1