ELDERSCHE
«Jiifiira.S' rn
Woensdag
15 November.
M 1095.
Elfde Jaargan
1871
VerschijDt DINGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden. 0.50
Franco per post 0.65
Men abonneert xich bij alle Boekhandelaren eu Post
directeuren. Brieven franco.
De prijs der Advertentien van 1—4 regels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertentien intezenden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
Uitgever S. G IL T J E S.
Q^fficiëd {jrüecïte.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der gemeente HELDER, brengen
ter openbare keunis van de belanghebbenden, dat tot becedigd Commissarcs
der Graan- en Steenkolenmeters is aangesteld J. N. B O U VET; dat de
meters door het Gemeentebestuur benoemd, aan de orders van dien Commis
saris onderworpen zijn, eu dat ook aan hem alle aanvragen tot het doen
van metingen en de betaling der daarvoor verschuldigde loonen moeten wor
den gedaan.
Helder, den Burgemeester en Wethouders voornoemd,
13 November 1871. STAKMAN BOSSE, Burgemeester,
L. VERHEY, Secretaris.
Jêict-oficiëi'1 gc&cclte.
Rwakzalveren.
De oude heer Smits zeïde onlangs: Wij kwakzalveren allen
meer of minder, van den schoolvos af, die de moeijelijkste
woorden gebruikt, om de eenvoudigste dingen uittedrukken,
tot aan u en mij toe en onze burende kwakzalverij is de
ondeugd onzer eeuw." Tegen wien hij dat zeide, herin
neren wij ons niet meer; waarschijnlijk echter tegen schrijvers,
geletterden of dergelijke, want onder hen behoort immers de
heer Smits ook. Van den schoolvos, (is dat hier ook een
schoolmeester?) tot den geleerde is zeker een groote afstand
bij dergelijke vergelijkingen neemt men doorgaans de twee
uitersten tusschen die beiden zal wel een plaatsje voor den
dagbladschrijver te vinden zijn, want deze moge niet het regt
hebben zich op de lijn der geleerden te plaatsen, wij hopen
toch, dat de neer Smits hem niet nog beneden den schoolvos
zal rekenen. Zoo voortredenerende komen wij tot het besluit:
dat ook wij kwakzalveren.
Wij zijn dus ook meer of minder kwakzalvers.
Wat is toch eigenlijk een kwakzalver? De oude heer Smits
heeft er welligt eene difinitie van gegeven, maar wij herin
neren ze ons niet meer. In het algemeen verstaat men echter
daardoor iemand, die door kunst uf list zijne waar aan den
man weet te brengen. Wij zijn dus allen zoo wat kwakzalvers
de schoolvos, de oude heer Smits, en allen die daar tusschen
staan, waaronder wij de vrijheid nemen ons zeiven te rekenen.
Mogten wij ons vergissen en nog beneden den schoolvos staan,
des te meer hebben wij ,welligt het regt op den titel van
kwakzalver.
Toen wij het eerst lazen, werden wij boos, want wij hebben
een grooten afkeer van kunstmiddeltjes. Wij zijn tamelijk
gewoon de dingen bij hun naam te nsemen, zonder ons veel
te bekreunen over hetgeen mek daarvan zegt, en wij hebben
daarom nog al eens van deze en geene zijde tegenspraak
ondervonden. Wij hebben dikwijls vrij hevig onze stem ver
heven tegen hen, die de zaken verbloemen, om anderen te
believen, en tegen de dagbladen die aan sommige dingen een
zekeren glimp trachten té geven, in het belang hunner partij.
Wij hebben minder gevraagd of een schrijver modern was of
conservatief, of een dagblad behoorde tot de liberale of ultra-
montaansche rigting, dan wel, of zij waarheid schreven en of
zij opregt en eerlijk waren. En dan zoo maar in eens te
moeten hooren, dat wij allen kwakzalverenwerkelijk, wij
werden boos op den ouden heer Smits, en hoezeer wij anders
volstrekt niet tot zijne vijanden behooren, was onze eerste
indruk alles behalve aangenaam.
Wij hebben intusschen den raad gevolgd, dien ieder kent,
doch dien weinig driftige menschen opvolgenwij hebben
eerst bedaard tot 100 geteld, voor wij onze stem tegen die
stelling verhieven, en waarlijk, wij waren nog niet aan 70
gekomen, of onze boosheid was over, en toen wij aan 100
kwamen, vroegen wij ons zeiven af: zou die oude heer ook
gelijk hebben?
En nu gelooven wij werkelijk, dat hij regt heeft, wanneer
hij zegt, dat allen meer of minder kwakzalveren. Wij zouden
zelfs de beperking van den schoolvos tot den ouden heer
Smits en zijne collega's wel willen weglaten, en zeggen maar
ronduitnalle menschen zijn meer of minder kwakzalvers."
Wat hierbij zonderling is, nu wij eenmaal tot die gevolg
trekking gekomen zijn, nu begrijpen wij niet, hoe wij een
oogenblik die bewering hebben kunnen betwijfelen, en even
mindat wij een uitvoerig betoog zouden behoeven, om ze
te bewijzen. Onze collegas's, die grootere of kleinere bladen
•redigeren, mogen het ons ten goede houden, maar wij herhalen
het als onze vaste overtuigingook zij zijn daarvan evenmin
uitgezonderd als wijzelfs niet de hoofdredacteur van het
Haagsclie Dagblad, zelfs niet de eerwaardige redactie van
de Tijd.
De kwakzalverij is inderdaad de ondeugd onzer eeuw, en
zonder aan een bepaald wonder te gelooven, kan men niemand
uitzonderen ook de ministers üiet, wanneer zij met de grootste
rondborstigheid den finantiëelen of administratieven toestand
van ons land of van Indië schetsen, in verband met de be
grooting of met intedienen wetten. Ieder zoekt zijn waar, op
de naar zijn oordeel geschiktste wijze, aan den man te brengen,
en zonder eene zekere soort van behendigheid gaat dat haast
niet meer. Is nu de waar werkelijk goed en degelijk, dan
zal een klein beetje kwakzalverij waarlijk geen kwaad doen
deugt zij echter niet, dan wordt de zaak anders. En het
ongelukkigste is juist, dat bij de minst deugdelijke zaak de
meeste kwakzalverij gebruikt wordt, hetgeen dezen en genen
soms wel eens in verwarring brengt.
Hoe gemakkelijk men tot die meerdere of mindere kwak
zalverij vervalt, zien wij in onzen Spectator, die ons het eerst
in de gedachten komt, misschien, omdat wij over den ouden
Heer Smits spreken. Dat tijdschrift is men gewoon geworden,
onder de meest degelijke te rekenen. In hoeverre het in den
laatsten tijd vóór- of achteruit gegaan is, willen wij niet on
derzoeken. Het eerste kunnen wij niet vinden het laatste
zouden wij toch niet durven beweren, want waarlijk de re
dactie is geen katje, om, enz.
Dat alles doet hier echter weinig ter zake. Wie intusschen
dat blad leest, en daarbij denkt aan de woorden van den
ouden heer Smits, welke den schoolvos, die de moeijelijkste
woorden gebruikt om de eenvoudigste dingen uit te drukken onder
de eerste kwakzalvers rekent, moet wel tot het besluit komen,
dat zelfs de schrijvers van dat weekblad van de ondeugd
onzer eeuw niet vrij zyn gebleven. Het zal wel tot de uit
zonderingen behooren, dén nummer te lezen, waarin geene
aanhalingen of ontboezemingen voorkomen in deze of geeno
vreemde taal, soms zelfs in het Latijn ot Grieksch. Wij ge
looven nu wel, dat onze Nederlandsche taal voor groote ge
leerden misschien onvoldoende is, om al hunne verhevene
denkbeelden of hunne kernachtige, geestige invallen juist uit
te drukken; maar toch kunnen wij niet nalaten te denken,
dat er soms niet weinig schoolvosserij, dat is: kwakzalverij
onder schuilt.
Immers het tijdschrift wordt geschreven voor Hollandsche
lezers, en, als wij ons niet vergissen, meer bepaaldelijk voor
béschaajde lezers maar is het nu te verwachten, dat alle be
schaafde, Hollandsche lezers drie of vier talen verstaan, zonder
nog aan Latijn of Grieksch te denken Het is wel waar
wij kwakzalveren allen meer of minder.
Wij spraken daar van beschaajde lezers. Of de Spectator
echter voor hen alléón bestemd is, kunnen wij toch haast niet
denken. Onlangs vonden wij op een der platen van dat tijd
schrift eene Haagsche dame, met het onderschrift
Yan boven bont, Van onder
Zulk eene geestigheid ligt zelfs üiet boven de bevatting van
den zeer weinig beschaafde, en wij houden ons zelfs overtuigd,
dat deze ze misschien magtig aardig zal vinden, al begrijpt
hij de eigenlijke bedoeling van die voorstelling niet. De Spec
tator boude het ods echter ten goede, dat wij niet kunnen
begrijpen, dat beiden, beschaajde en onbeschaafde lezers, iets
dergelijks geestig kunDen vinden het zou ons zelfs niet ver
wonderen, dat de eerstgenoemden aan eene spreuk, die men
in geen fatsoenlijk gezelschap op de lippen zal nemen, een
geheel anderen naam zullen geven. Of dit nu ook meer of
minder kwakzalvering is, willen wij maar onbeslist laten.
Wij zien dus dat de Spectator ons versterkt in het denkbeeld,
dat de oude Heer Smits volkomen gelijk heeft, wanneer hij