HELDEBSGHE COURANT.
Jlsetims- en
Woensdag
<flboerfetiSte--öföÖ.
5 Junij.
Twaalfde Jaargang.
<0jfidëcl gcbccltc.
J3ict-officicci rjcüccïte.
KOG EEN WOORD OVER HET LAGER ONDERWIJS.
*M 1152.
1872.
Verschijnt D1NGSDAG- en VRIJDAG-AVOND.
Abonnementsprijs voor 3 maanden 0.50
Franco per post 0.65
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en
Postdirecteuren. Brieven franco.
De prijs der Adv eeten tien van 1 4 regels is 60
Centen; voor eiken regel meer 15 Centen.
Vóór des Dingsdag en Vrijdags middags 12 uur gelieve
men de Advertenticn inlezeuden.
Ingezonden stukken minstens één dag vroeger.
Uitgever S. GILTJES.
POLITIE.
Dezer dagen op de publieke straat gevondeD Eene VROU
WENZAK waarin een Roomsch GEBEDENBOEKJE, be
nevens een Granaat KETTINGJE. De regtmatige eigenaars
kunnen zich ter terugbekoming aanmelden ten burele van den
ondergeteekende.
A. C. BOONZAJER,
Helder, 4 Junij 1872. Commissaris van Politie.
Noemt gij het een afgezaagd onderwerp, lezers Als gij
zeiven kinderen hebt, zeker niet als gij belang stelt in het
welzijn der maatschappij, evenmin. Is het laatste niet het
geval, dan leest gy ook zeker geen hoofdartikelen, en het op
schrift kan u dus niet schelen. Toch zou dat ons leed doen,
want het valt ons moeijelijk, ons dergelijke menschen voor te
stellen, althans onder hen, die dagbladen lezen. Wij laten ons
dus door die enkelen niet afschrikken de zaak is gewigtig
genoeg, om een schouder ophaling van dezen of genen te
trotseren
Wij hebben voor eenigen tijd het volgende gelezen
»Op de meeste lagere scholen wordt bij voortduring enkel
het geheugen geoefend het werkt verderfelijk, dat men allerlei
onbegrepen versjes door de jeugd laat van buiten leeren het
rekenen wordt soms zeer machinaal onderwezen het geschied
kundig onderwijs bepaalt zich tot zeker op zichzelven staande
tooneeltjes, die door curiositeit of door wreedheid de aandacht
der kinderen boeijen, zoodat zij bij het verlaten der school het
juiste weten van van Schakelaar, en de namen kennen der
Hollandsche graven, maar geen flaauw begrip hebben van onze
staatsregeling en haar ontstaan."
Die woorden hebben ons pijnlijk aangedaan. Wij waren
zoo heilig in het denkbeeld, dat ons lager onderwijs in de
laatste tijden, zoo niet met reuzen-, dan toch altijd met groote
schreden was vooruitgegaan en daar worden wij maar zoo
in eens, kort en goed' weer eene eeuw achteruit geplaatst.
Als wij ons niet vergissen, was een dergelijk onderwijs reeds
bij de wet van 1806 veroordeeld. Nu hebben wij na dien tijd,
in 1857, eene nieuwe, natuurlijk verbeterde schoolwet ontvan
gen, en toch hooren wij ons lager onderwijs zoo tamelijk re
duceren tot nul. Dat moet den waren vaderlander hard vallen
hij zou, na alles wat in de laatste jaren over die zaak is ge
sproken, bijna beginnen te wanhopen, of het in Nederland wel
ooit goed zal worden.
Toch zijn de bovenstaande woorden nog niet van ouden
datum, volstrekt nietde Prov. Friescke Courant moge bet
getuigen. Het is dus alleen de vraag, of de schrijver de zaak
goed ingezien, dan of hij die ook wat al te sterk gekleurd
heeft. Het is waar, hij zegt niet; alle scholen, maar tochde
meesteook gebruikt hij een enkel maal het woord somseen
rekbaar woord, en bijzonder geschikt, om zoo noodig een eer
lijke retraite te maken maar dat ons dit toch een magere
troost geeft, zal wel niet ontkend worden. Laat ons daarvoor
een twintigste, een tiende, ja zelfs een vierde van het treurige
afnemen, dan schiet er toch nog genoeg over, om iemand kip-
pevel te doen krijgen.
Zou er wel ééDe zaak van gewigt in onze huidige maat
schappij zijn, die meer verschillend wordt beoordeeld dan het
lager onderwijs Aangaande het groote belang voor het al
gemeen, loopen de stemmen niet zoozeer uiteen maar wat de
gehalte betreft, des te meer. De een dweept met het bijzonder
onderwijs en minacht de openbare school, of omgekeerd een
ander zou in alle scholen het onderwijs in de godsdienst op
den voorgrond willen stellen, terwijl zijn tegenstander het geheel
daarbuiten wil houden. Doch waar zouden wij eindigen, als
wij de verschillende oordeelvellingen slechts wilden opnoemen?
In de politiek hebben wij nog al wat partijen, kleine en groote
en wij gelooven niet te veel te zeggen als wij beweren, dat
wij bij elke partij ook verschil vau gevoelen zullen vinden,
aangaande het lager onderwijs. Onze denkbeelden daaromtrent
zijn genoeg bekend wij zijn voorstanders van de gemengde
openbare school, zonder daarom eenige de minste vijandige
gevoelens te koesteren tegen de bijzondere. Wij hebben ons
echter niet ten taak gesteld, daarover thans uitteweiden. De
hoofdvraag is naar ons oordeel deze: voldoet het lager onderwijs
aan hetgeen wij daarvan voor het leven mogen verwachten
Met andere woorden: werpt het de ge wenschte vruchten af
Voorzeker eene hoogst gewigtige vraag. Kunnen wij in ge-
moede een bevestigend antwoord geven, dan gevoelen wij ons
krachtig aangespoord op den ingeslagen weg voort te gaan,
eD met al ons vermogen ieder het onze bij te dragen, om de
goede zaak te bevorderen. Gevoelen wij ons echter gedrongen
tot het tegenovergestelde antwoord, dan wordt het hoog tijd,
meer dan tijd, de gebreken op te sporen en weg te ruimen,
als wy ons niet later een bitter naberouw willen op den
hals halen.
En waarom zouden wij dralen ons gevoelen rondborstig uit
te spreken Wij kunnen niet anders dan ontkennend ant
woorden. Met leedwezen spreken wij als onze overtuiging
uit, dat het onderwijs niet die vruchten afwerpt voor de maat
schappij, die wij regt hebben daarvan te verwachten. Wij
denken hierbij zóó weiuig aan tegenspraak, dat wij het niet
noodig achten, dit in het breeae aan te toonen of te bewijzen.
Doch waaraan is dat nu toe te schrijven Deugen de scholen
niet Ligt de schuld bij de onderwijzers Of zijn er nog
andere oorzaken
De bovengenoemde schrijver zóekt de oorzaak blijkbaar in
de scholen, en dus, hetgeen daarvan onafscheidelijk is, bij de
onderwijzers. Wij houden ons echter overtuigd, dat hij de zaak
wat sterk heeft gekleurd. Dat eene school, waar het onderwijs
zóó ingerigt is, niet deugt, zal wel ieder met hem zeggen. Wij
voegen er bij, dat naar ons oordeel de onderwijzer, die daar
aan het hoofd staat, niet te spoedig kan ontslagen worden. Dat
intusschen de meeste scholen aan die gebreken zouden lijden,
willen wij uit achting voor den onderwijzersstand liefst be
twijfelen, en voor zooverre onze kennis en ondervinding zich
uitstrekt, moeten wij het bepaald tegenspreken. Wij kennen
scholen, waar men zulk een ondoelmatig onderwijs niet zal
vinden. Wij hebben meermalen de gelegenheid gehad, met
hoofdonderwijzers over het verband tusschen de school en het
leven te spreken, doch zulk eene bekrompen denkwijze hebben
wij nimmer bij hen gevonden. Hoe het in Friesland of andere
gewesten gesteld is, weten wij niet, maar in onze streken, en
meer bepaaldelijk in onze gemeente, zouden wij de bewering
van den schrijver minstens voor overdreven houden.
Wij zeggen overdrevenwant het zou ons moeijelijk vallen
te beweren, dat er geene dergelijke scholen zijn. Wij stemmen
zelfs volkomen toe, uat op veie scholen nog het een of ander
der opgesomde gebreken in meerdere of mindere mate zal ge
vonden worden, zoodat het onderwijs daar nog veel te wenschen
overlaat, en wij hopen, dat het getal van zulke scholen steeds
kleiner moge worden. Wij hebben ook allen grond dat te mogen
verwachten van de toenemende beschaving in het algemeen,
die op het onderwijs reeds zoo sterk gewerkt heeft, en wel
zal blijven werken. Wij vinden het daarom hoogst nuttig die
gebreken, zij het dan ook wat sterk gekleurd, ie signaleren.
Den goeden degelijken onderwijzer kan het met beleedigen;
de trage en bekrompen man, ciie de belangen vau het leven
niet begrijpt, of uit onverschilligheid voorbij ziet, moge daar
door leeren gevoelen, wat de maatschappij regt heeft van hem
te verwachten.
Wij zouden echter in waarheid ons vaderland en ons zeiven
geluk wenschen, indien in de genoemde gebreken de eenige
ziekte schuilde, waaraan ons lager onderwijs souffreert, en
waardoor de boom zoo vaak geeue of onrijpe vruchten afwerpt.
Wij zouden dan veel meer hoop voeden, dat spoedig het ware
geneesmiddel zou worden gevonden dan thans. Neen, er zijn
andere oorzaken, die vrij watmoeijelyker weg te ruimen zijn.,