HE1DERSCHE COURANT. 17 Juli. Jlieums- en Woensdag Jliluerlenlioölht). Twaalfde Jaargang. Gehalte onzer Maatschappij. J&. 1104. 1872. Verschijnt DINSDAG- ea VRIJDAG-AVOND. Abonnementsprijs voor 3 maanden 0.50 Franco per post 0 65 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Postdirecteuren. Brieven franco. Uitgever S. G I L T J E S. H. Wel is de toestand onzer maatschappij machtig veranderd. Is die echter ook in dezelfde mate verbeterd Of is die ver betering slechts eenzijdig? Zijn wellicht sommige gebreken slechts weggenomen, om plaats te maken voor andere, zoo niet grootere? Hoe is het b. v. met de welvaart der burgers in het algemeen Is deze in dezelfde mate toegenomen als de gebouwen zijn verfraaid, de middelen van vervoer ver meerderd? Hoe staat het met den godsdienstigen zin, met de zedelijkheid, met maatschappelijke deugden? In één woord: is de gehalte der maatschappij even sterk vooruitgegaan als het uiterlijke Voorzeker lioogstgewichtïge vragen, want als zij niet be vestigend kunnen beantwoord worden, verliezen al die schoone verschijnselen, die wij in ons vorig artikel hebben geschilderd, een groot deel hunner waarde. Wij koesteren niet de minste vrees, dat men ons voor vijanden van den vooruitgang, voor zoogenaamde dompers zal houden. En daarom, op het gevaar af om van ketterij te worden beschuldigdkomen wij er openlijk voor uit, dat wij den vooruitgang der laatste 49 jaren in vele opzichten meer schijnbaar dan wezenlijk achten. Wij zeggen: in vele opzichtengeenszins in alle. Wie toch zou zoo dwaas wezen van de oogen te sluiten voor het vele goedo. dat tot stand is gebracht, of althans voorbereid is Maar dit bewijst geenszins, dat daarbij niet veel, zeer veel is ver zuimd, dat niet minder verbetering behoefdeen daar toch uiemand ontkennen zal, dat één verzuim soms voldoende is, om veel goeds ongedaan te maken, zijn wij ten duurste verplicht voor de nog bestaande gebreken niet minder een geopend oog te houden dan voor de tot stand gebrachte verbeteringen. Beginnen wij slechts met de hierboven geopperde vraag: »Is de algemeene welvaart in dezelfde mate toegenomen, als de gebouwen verfraaid, de middelen van vervoer verbeterd zijn?" Wij spreken van algemeene welvaart, en denken daarbij dus vooral aan den middenstand en den werkman. Wij durven die vraag niet bevestigend beantwoorden. Dat er ten opzichte eener zaak van zóó groot gewicht, dat het welzijn van landen en volken naar ons oordeel daarvan afhangt, twijfeling be staat, is reeds eene ramp; want het bewijst reeds grooten- deels het tegenovergestelde alle twijfel moest onmogelijk zijn. Wij vreezen echter, dat wy, met eenig nadenken, tot eene stellige ontkenning zullen moeten komen. Er zijn nog vele raadsels in de wereldéén daarvan is zeker: hoe de werkman van zijn loon met vrouw en kinderen tegenwoordig leven kan. Wij laten hierbij die weinige werk lieden buiten berekening, die door buitengewone bekwaamheid, of door bijzonder gunstige toestanden een uitzondering op den regel makenwij gelooven toch, dat hun getal niet groot is, in vergelijking van die menigte, zoowel in steden als dorpen, van welke het ons inderdaad een raadsel blijft. Zoo- laDg nu die toestand nog onveranderd is, valt er toch op algemeene welvaart niet te roemen. Reeds voor jaren was hun lot verre van benijdenswaardig. Yeel is er getwist over de vraag, of de toepassing van den stoom op de fabrieken en de invoering van allerlei verbeterde werktuigen gunstig of ongunstig voor hen moest worden genoemd. Zonder thans die vraag uitvoerig en in het afgetrokkene te willen behan delen, houden wij ons toch overtuigd, dat het-lot van den werkman er niet beter door geworden 13. Noch stoffelijk, noch zedelijk is zijn toestand gunstiger dan hij te voren was. Zijn loon moge in het algemeen verhoogd zijn hij moge in sommige opzichten een weinig voordeel trekken van dien vooruitgang; ook zijne behoeften zijn grooter geworden en de eerste levensbehoeften duurder en wel zoodanig, dat wij niet kannen inzien, dat zijn lot gunstiger, maar wel dat het ongunstiger is dan vroeger. Nemen wij slechts de voedings zaak. Hoe is het mogelijk, dat tegenwoordig de werkman bij zynen soms zwaren arbeid zijne krachten kan herstellen door vleesch of spek te gebruiken, wij zeggen niet dagelijks, maar zelfs drie of vier malen 's weeks? Heeft bij vrouw en kin deren, dan zeker nog minder. Het gevolg kan niet anders zijn, dan verzwakking en uitputting; terwijl wij met een treurig gevoel moeten denken aan zijne kinderen, die later als krachtelooze jongelingen en mannen in de maatschappij zullen treden. Wij, Nederlanders, wonen niet in het zuidelijk Italië, waar dierlijk voedsel minder een behoefte is, doch waar ook de arbeid minder krachten vereischtonze werk man moet voor zichzelven en zijne kinderen een behoorlijke voeding kunnen hebben, zal de maatschappij later van hem eeuig voordeel kunnen trekken. Waar dat ontbreekt wordt de armoede onvermijdelijk bevorderd. En toch vragen wij van waar zal hij die bekomen? Vooraf eene opmerking. Men leide hieruit niet af, dat wij den vooruitgang der industrie, vooral door toepassing van den stoom en de verbetering der werktuigen, zouden be treuren, of schadelijk achten. Dat is verre van ods. De menschelijke geest staat niet stil; hij kan, hij moet niet stil staan. Maar de vruchten moeten niet zijn voor weinigen, allen moeten daaraan eenig deel hebben, anders is het een voor uitgang, die slechts schijnbaar is, en die op den duur de maatschappij moet ondermijnen. Wij kunnen hier natuurlijk niet in alle bijzonderheden treden, die van de zoo verschil lende toestanden afhankelijk zijnhet feit zelf echter be schouwen wij als builen allen twijfel. Wij zeiden reeds, dat hij zedelijk evenmin is vooruitgegaan. Het is waar; de schilderingen die Faucher vroeger heeft op gehangen, van het fabrieksleven met al de zedeloosheid, die er mede gepaard ging, willen wij hopen, dat nu als over dreven zullen kunnen worden beschouwd; maar wie, die eenigzins het leven kent, zou durven beweren, dat zij, het moge dan in Nederland in minderen graad zijn, volstrekt niet meer toegepast kunnen worden De kieschheid verbiedt ons natuurlijk thaus in alle bijzon dei-heden te treden maar wan neer wij bedenken, dat het te zamen werken der seksen in vele fabrieken, zoowel des nachts plaats heeft als bij den dag; dat het toezicht vaak veel te wenschen overlaatdat kin deren en volwassenen onophoudelijk bijeen zijn, zoodat de eersten dagelijks vaak de vuilste taal aanhooren, en de slechtste voorbeelden zien, waardoor zij reeds in hun vroege jeugd alle schaamte verliezen dat de fabriekarbeid zoodanig allen tijd inneemt, dat de ouders aan de opvoeding en het onder wijs hunner kinderen, nauwelijks kunnen denkendat in den tijd van rust en uitspanning de sterke drank nog zoo algemeen de hoofdrol speeltmoeten wij dan niet er kennen, dat de zedelijke vooruitgang van den werkman waar lijk nog niet groot is Het is waar, en wij erkennen het met blijdschap, op som mige inrichtingen hebben in de laatste tijden vele verbete ringen plaats gehad. Maar indien wij daaruit zien, dat verbetering mogelijk is, dan betreuren wij het dubbel, dat zij nog zoo weinig algemeen is. Wij willen evenmin ontkennen, dat de werklieden, welke afzonderlijk, of in kleinen getale te zumen werkzaam zijn over het algemeen van vele dier uitspattingen en verleidingen beveiligd blijven. Letten wij echter op hunne uitspanningen, op hun huisselijk leven, op de opvoeding hunner kinderen als anderszins, dan moeten wij toch tot de gevolgtrekking komen, dat, behoudens gunstige uitzonderingen, de werkende stand in zedelijkheid niet sterk is vooruitgegaan. Dezelfde klachten, die men voor 30 a 40 jaren deed hooren, kunnen over het algemeen ook nu nog worden aangeheven, zoodat op de gehalte nog vrij wat af te dÏDgen blijft. Toch moet ons dit eenigzins beschamen. Men hoort dage lijks spreken over allerlei maatschappelijke kwestiën men leest allerlei beschouwingen over de zaken van den dagmen verneemt uitgebreide plannen tot verbetering, verfraaiing van straatwegen gebouwen, dorpen en stedenen een gebrek, dat reeds voor jaren bestond, is nog Diet weggenomen, mis schien zelfs niet merkbaar verminderd. Haast zouden wij genegen zijn ook nu nog met een vroeger dichter te zeggen De maatschappij is krank, de ellende hoog gerezen Het pauperisme i3 een kanker; en gewis! Het aller eerste, maar ook moeilijkst vraagstuk is Het kranke lichaam van dien kanker te genezen. Dc prijs der Advekteetikn van 14 regels is 60 Geulen; voor eiken regel meer 15 Geuten. Voordes Dinsdags én Vrijdags middags 12 uur gelieve men de Adverteutien intezendeu. Ingezonden stukken miustens één dag vroeger.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche Courant | 1872 | | pagina 1